Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

woensdag 17 september 2008

Het Evangelie volgens Lukas - hoofdstuk 4




Ιησους δε πληρης πνευματος αγιου υπεστρεψεν απο του Ιορδανου, και ηγετο εν τω πνευματι εν τη ερημω ημερας τεσσερακοντα πειραζομενος υπο του διαβολου. και ουκ εφαγεν ουδεν εν ταις ημεραις εκειναις,, και συντελεσθεισων αυτων επεινασεν.
1-2 Jezus nu, vol van heilige geest, keerde terug van de Jordaan en hij werd door de geest in de wildernis geleid gedurende veertig dagen, terwijl hij verzocht werd door de Duivel. En hij at helemaal niets in die dagen, en toen zij volledig ten einde waren gekomen had hij honger.

Het feit dat Gods geest Jezus gedurende een periode van veertig dagen in de wildernis rondleidde - het werkwoord voeren of leiden staat in het imperfectum, wat op een voortgaand gebeuren duidt - herinnert ons aan enkele verwante Bijbelpassages in het OT, t.w.:

• Israël als volk verbleef na de Exodus gedurende 40 jaar in de wildernis (Nm 14:34).
In die periode werden zij op wonderbaarlijke wijze gevoed met het brood uit de hemel (Jh 6:31-32). Zie Dt 8:2-3, een Schriftdeel waarnaar ook Jezus bij de eerste verzoeking zal verwijzen, wat er op duidt dat Jezus zich met die situatie van zijn volk identificeerde:
a. Hij is het ware Zelf van Israël.
b. Zoals Jezus Gods Zoon was, wordt ook Israël als volk door God mijn zoon genoemd (Ex 4:22-23Hs 11:1Mt 2:15).

• Mozes verbleef veertig dagen en veertig nachten bij YHWH op de top van de berg Sinaï toen hij voor de tweede maal de twee tafelen der Getuigenis ontving.
Tijdens die 40 dagen en nachten at hij geen brood en dronk hij geen water.
Bij die gelegenheid kreeg Mozes Gods heerlijkheid te zien en YHWH deed toen de volgende bijzondere profetische aankondiging:

Hij sprak: Zie, Ik sluit een Verbond met u. Ten aanschouwen van heel uw volk zal Ik wonderdaden verrichten, zoals er nog nooit op de ganse aarde en onder enig volk zijn gewrocht; en heel het volk, waaronder gij leeft, zal het werk van YHWH zien. Ja, ontzaglijk zal het zijn, wat Ik voor u ga verrichten!

Jezus’ ervaring in de wildernis toont ook met die situatie overeenkomst, want Mattheüs verhaalt dat hij na veertig dagen en veertig nachten van vasten tenslotte honger kreeg (Mt 4:2). Bovendien is hij de tegenbeeldige, grotere Mozes in wie de woorden van Ex 34:10 vooral hun vervulling krijgen.
Zoals in de Openbaring van Jezus Messias wordt getoond zal God in de Dag van de Heer [εν τη κυριακη ημερα; Op 1:10], in relatie met zijn volk Israël, wonderdaden verrichten die de indrukwekkende wonderen welke hij tot op de tijd van Ex 34:10 voor Israël had gedaan, verre zullen overtreffen.

• Toen Elia voor Izebel moest vluchten om zijn ziel van een wisse dood te redden, ging hij in de kracht [van bovennatuurlijk verschaft voedsel] veertig dagen en veertig nachten voort, tot aan de berg van God, de Horeb [een top in het Sinaï-gebergte]. Aldaar beleefde ook hij een buitengewone demonstratie van YHWHs macht (1Kn 19:1-18Ml 4:4-6).
Evenzo ontving Jezus op grond van zijn intensieve verhouding met zijn Vader de kracht om gedurende een zelfde periode te vasten. Hij leefde vooral van al wat uit YHWHs mond komt (Dt 8:3). Of zoals hij enige tijd daarna tot zijn leerlingen zei: Ik heb voedsel te eten dat gij niet kent…Mijn voedsel is dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig (Jh 4:31-34)

In de wildernis werd Israël 40 jaar lang op de proef gesteld. In de zelfde omgeving ontvangt de Duivel de gelegenheid om Jezus te verzoeken. Waarom?
Het antwoord op die vraag moeten we kennelijk nog steeds zoeken in de betekenis van Jezus’ doop en de overeenkomst tussen de eerste en de laatste Adam.
Met zijn doop gaf Jezus te kennen dat hij gehoor wilde geven aan zijn Messiaanse roeping welke ondermeer inhoudt dat hij het doodaanbrengende rijk van de Duivel zal vernietigen en daarvoor in de plaats zijn eigen Messiaanse rijk vestigt, waarin degenen die het aanhangen het leven kunnen terugontvangen.

Vanzelfsprekend roept dat Satans vijandschap op. Toen YHWH het oordeel over Adam uitsprak kondigde hij al die vijandschap aan: Tussen de Slang [Satan] en het Zaad van de Vrouw - de Messias van Israël - zou het oorlog worden. Daarmee werd de vraag opgeworpen hoe het Zaad, de laatste Adam, zich onder die beslissende confrontatie zou houden. Want over de eerste Adam werd daar in Eden niet voor niets het doodsoordeel uitgesproken. Hij was onder beproeving bezweken; de Slang, Satan, had over hem getriomfeerd.

Uit ons tekstgedeelte kunnen wij afleiden dat Jezus gedurende de hele periode van 40 dagen door de Duivel werd geattaqueerd, maar wat volgde bij de afloop van die periode zouden we een beslissende aanval kunnen noemen:

Ειπεν δε αυτω ο διαβολος, Ει υιος ει του θεου, ειπε τω λιθω τουτω ινα γενηται αρτος. και απεκριθη προς αυτον ο Ιησους, Γεγραπται οτι Ουκ επ αρτω μονω ζησεται ο ανθρωπος.

3-4 De Duivel nu zei tot hem: Indien je een zoon van God bent, zeg tot deze steen dat hij brood wordt. En Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven: Niet bij brood alleen zal de mens leven.

In Eden was de eerste Adam bezweken: Hij at van de boom waarvan God uitdrukkelijk had gezegd dat daarvan niet gegeten mocht worden. Eva was dienaangaande door Adam zo goed geïnformeerd dat ze er nog aan toe kon voegen: Wij mogen die boom zelfs niet aanraken, opdat we niet sterven (Gn 3:2-3).

Maar waar de eerste Adam bezweek in ongehoorzaamheid zodat de Duivel er in slaagde zijn verhouding met God te verbreken, hield de laatste Adam stand. Jezus zag goed in waar de Duivel op uit was: In dezelfde strik vallen als de Exodusgeneratie. Dat geslacht ontbrak het namelijk aan geloof dat YHWH volledig in staat was hen te voeden met alles wat zijn onweerstaanbaar machtig woord voor hen kon voortbrengen. Door Dt 8:3 te citeren betuigde Jezus daarentegen zijn onwankelbaar vertrouwen in Gods Voorzienigheid. Hij verviel niet in de zonde de macht die hem voor de uitoefening van zijn Messiaanse taak was verleend, zelfzuchtig voor persoonlijk gerief aan te wenden.

Και αναγαγων αυτον εδειξεν αυτω πασας τας βασιλειας της οικουμενης εν στιγμη χρονου· και ειπεν αυτω ο διαβολος, Σοι δωσω την εξουσιαν ταυτην απασαν και την δοξαν αυτων, οτι εμοι παραδεδοται και ω εαν θελω διδωμι αυτην· συ ουν εαν προσκυνησης ενωπιον εμου, εσται σου πασα. και αποκριθεις ο Ιησους ειπεν αυτω, Γεγραπται,
Κυριον τον θεον σου προσκυνησεις
και αυτω μονω λατρευσεις.
Ηγαγεν δε αυτον εις Ιερουσαλημ και εστησεν επι το πτερυγιον του ιερου, και ειπεν αυτω, Ει υιος ει του θεου, βαλε σεαυτον εντευθεν κατω· γεγραπται γαρ οτι
Τοις αγγελοις αυτου εντελειται περι σου
του διαφυλαξαι σε,
και οτι
Επι χειρων αρουσιν σε
μηποτε προσκοψης προς λιθον τον ποδα σου.
και αποκριθεις ειπεν αυτω ο Ιησους οτι Ειρηται,
Ουκ εκπειρασεις κυριον τον θεον σου.
Και συντελεσας παντα πειρασμον ο διαβολος απεστη απ αυτου αχρι καιρου.

5-13 En nadat hij hem opwaarts had gevoerd, toonde hij hem in een ogenblik tijds alle koninkrijken der bewoonde wereld. En de Duivel zei tot hem: Aan jou zal ik al deze macht en de heerlijkheid ervan geven, want aan mij is ze overgegeven en aan wie ik ook wil, geef ik ze. Jij dan, indien je voor mijn aangezicht een daad van aanbidding verricht, zal alles van jou zijn. En in antwoord zei Jezus tot hem: Er staat geschreven:
De Heer, uw God, moet gij aanbidden en hem alleen dienstbaar zijn.
Hij nu voerde hem naar Jeruzalem en deed hem op de vooruitspringende rand van de tempel staan en hij zei tot hem: Indien je een zoon van God bent, werp jezelf van hier naar beneden; want er staat geschreven:
Aan zijn engelen zal hij bevel geven aangaande jou om je te behoeden, en
Zij zullen je op handen dragen, opdat je nimmer je voet aan een steen stoot.
En in antwoord zei Jezus tot hem: Er is gezegd:
Je zult de Heer, je God, niet beproeven.
En nadat de Duivel alle verzoeking geheel voltooid had, verwijderde hij zich van hem tot gelegener tijd.

Bij Mattheus is de tweede verzoeking de derde (laatste), waarbij hij in onderscheid met Lukas vermeldt dat de Duivel Jezus meenam naar een zeer hoge berg (Mt 4:8). Wie de juiste volgorde heeft kan niet met zekerheid vastgesteld worden. Het verschil zelf heeft klaarblijkelijk te maken met de respectieve visies der Evangelisten.
Het Evangelie van Mattheüs heeft als centraal punt het koninkrijk Gods, zoals dat Rijk bij Daniël wordt voorgesteld: Een ‘Steen’ die op Gods bestemde tijd - na alle vijandige, politieke rijken op een verwoestende wijze te hebben getroffen - zelf uitgroeit tot een hoge berg die de hele aarde zal vullen:

Terwijl u bleef toezien werd, niet door mensenhanden, een Steen uitgehouwen, en die trof het beeld aan zijn voeten van ijzer en leem en verbrijzelde die. Terstond werden het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud alle tegelijkertijd verbrijzeld en zij werden als het kaf op een zomerdorsvloer, en de wind voerde ze weg zodat er geen spoor van teruggevonden werd. Maar de Steen die het beeld getroffen had werd tot een grote berg en vulde de gehele aarde (Dn 2:34-35)

Bij Mattheus ligt bijgevolg alle nadruk op Jezus’ koningschap en de uitoefening daarvan. De zogeheten Bergrede neemt een aanzienlijk deel van zijn Evangelie in beslag, en op de berg der transfiguratie zien drie van zijn leerlingen bij voorbaat de Mensenzoon in zijn koninkrijk komen (Mt 16:28).
Het is dan ook niet toevallig dat Mattheüs spreekt over een ongewoon hoge berg, waar de Duivel, in een flits, bij Jezus een beeld oproept van alle politieke rijken met hun ‘heerlijkheid’.

Misschien heeft die gebeurtenis plaatsgevonden op de berg Nebo, waar YHWH aan Mozes, vlak voor diens dood, het hele land toonde: Gilead tot aan Dan, en heel Naftali; en het land van Efraïm en Manasse, en heel het land van Juda tot aan de Westelijke Zee; en de Negev en het District, de valleivlakte van Jericho, de Palmenstad, tot aan Zoar (Dt 34:1-5).

Maar aan het einde van het Mattheüs’ Evangelie horen we Jezus - nadat hij in gehoorzaamheid aan zijn Vader de weg van het lijden is gegaan - op een berg in Galilea tot zijn leerlingen zeggen: Alle macht in hemel en op aarde is mij gegeven. Gaat dus op weg en maak alle natiën tot mijn leerlingen (Mt 28:18-19). Wat een groots contrast met de magere aanbieding van Satan die hem een gemakkelijke weg naar het bezit van wereldmacht voorspiegelde!

Bij Lukas echter vergadert Jezus na zijn opstanding de leerlingen in Jeruzalem. Dáár ook verschijnt hij aan hen en ontvangen zij instructies om vanuit Jeruzalem in alle natiën berouw tot vergeving van zonden te prediken.
Bijgevolg komt bij Lukas de climax van de verzoekingen niet in de wildernis, maar in die heilige Stad, de plaats waar zich het Heiligdom bevindt. En ook daar weerstaat hij succesvol de Duivel die hem tracht te verleiden om een demonstratie weg te geven van de positie die hij bij God inneemt. Hoe? Door op een opzichtige manier - zichzelf naar beneden werpen - bijval te werven voor zijn Messiaanse waardigheid.
In plaats daarvan toonde Jezus tijdens zijn 3½-jarige bediening voortdurend wat Jeruzalem als stad werkelijk voor hem betekende: De bijzondere plaats waar hij getrouw de periodieke feesten bijwoonde en waarheen hij tenslotte definitief optrok om er plaatsvervangend voor de mensheid te sterven. Verreweg het grootste deel van zijn Evangelie heeft Lukas benut om die laatste tocht daarheen te beschrijven.

De drie verzoekingen waren er alle op gericht om Jezus te verlokken niet langer te steunen op de afhankelijkheid van zijn hemelse Vader, maar een eigen weg te gaan door zichzelf te behagen. Maar Jezus weigerde de weg te gaan van de eerste Adam; noch herhaalde hij de zonde van Israël, zijn volk, door God in de wildernis op de proef te stellen.
De Israëlieten vroegen zich op een kritiek ogenblik af of YHWH nog wel met hen was. Jezus daarentegen, gaf zichzelf eenvoudig aan God over om diens wil te volbrengen (Ex 17:7Dt 6:13, 16).

Nadat de Duivel er niet in was geslaagd Jezus te doen twijfelen aan:

- Gods liefde [zorg zelf voor brood want God vergeet je!];
- de zekerheid van zijn hoop [je hoeft niet te sterven; neem de macht over de wereld van mij aan]; zie Hb 12:2 > die wegens de voor hem in het verschiet liggende vreugde een martelpaal verduurde, schande verachtend, en plaats heeft genomen aan de rechterzijde van de troon Gods.
- Gods getrouwheid in het houden van zijn beloften [gehoor geven aan de verzekering van Psalm 91 is niet meer dan een gok],

verliet hij hem; althans voorlopig. Hij bleef tot het einde toe naar nieuwe gelegenheden uitzien om een wig te drijven tussen de Vader en diens Zoon.

Mattheüs vermeldt dat de Duivel hem (voorlopig) met rust liet en vervolgt dan met de woorden: En zie: engelen kwamen tot hem en dienden hem.
YHWH God bekommerde zich dus wel degelijk om zijn Zoon!
Het feit dat bij Lukas die toevoeging ontbreekt, heeft het effect dat Jezus’ persoonlijke overwinning over de Duivel des te sterker uitkomt.

C. Jezus’ prediking in Galilea (4:14 – 9:50)

1. Te Nazareth en te Kapernaüm (4:14-44)

a. Begin der prediking; bezoek aan Nazareth (4:14-30)

Και υπεστρεψεν ο Ιησους εν τη δυναμει του πνευματος εις την Γαλιλαιαν. και φημη εξηλθεν καθ ολης της περιχωρου περι αυτου. και αυτος εδιδασκεν εν ταις συναγωγαις αυτων, δοξαζομενος υπο παντων.

14-15 En in de kracht van de geest keerde Jezus terug naar Galilea, en een roep over hem ging uit in de hele omtrek; en hij gaf onderwijs in hun synagogen, terwijl hij door allen werd geëerd.

Hoewel er intussen zeker driekwart jaar was verstreken sinds zijn doop, plaatst Lukas Jezus’ gehele werkzaamheid in Galilea nog steeds onder de invloed van de heilige geest welke bij die gelegenheid op hem was gekomen. Daarmee laat de Evangelist uitkomen dat Jezus’ bediening in alle opzichten beantwoordde aan de voorzeggingen over hem door de profeet Jesaja. Tegelijkertijd bereidt hij daarmee het verslag over Jezus’ bezoek aan Nazareth voor.
Vergelijk Js 11:242:1 en 61:1.

Trouwens het feit dat Jezus’ faam in dat gebied inmiddels was gevestigd en hij de gunst van het gewone volk genoot, veronderstelt eveneens dat hij zijn onderwijs in de synagogen kracht bijzette door het verrichten van wonderen.
Eén van die wonderen uit die periode is door Johannes beschreven in Jh 4:46-54, t.w. de genezing van de zoon van een zeker dienaar van de koning te Kapernaüm. Vanuit Kana genas Jezus die jongen ‘op afstand’.

Και ηλθεν εις Ναζαρα, ου ην τεθραμμενος, και εισηλθεν κατα το ειωθος αυτω εν τη ημερα των σαββατων εις την συναγωγην, και ανεστη αναγνωναι.

16 En hij kwam te Nazareth waar hij was grootgebracht. En hij ging volgens de gewoonte voor hem op de dag van de sabbat de synagoge binnen en stond op om de voorlezing te houden.

Uit een vergelijking met Mattheüs kan worden afgeleid dat Jezus tijdens zijn bediening in Galilea Nazareth tweemaal heeft bezocht, en dat hij bij beide gelegenheden optrad in de plaatselijke synagoge. Blijkbaar heeft Lukas een en ander in één enkel verhaal samengebracht, hetgeen trouwens ook door vers 22 wordt gesuggereerd.
Het eerste bezoek, waarbij Jezus betrekkelijk gunstig werd ontvangen, wordt door Lukas verhaald in 4:16-22. Mattheüs vermeldt het min of meer terloops in Mt 4:12-13, alsof Jezus eerst langs ging bij zijn familie, voordat hij echt actief werd in Galilea:

Toen hij nu had gehoord dat Johannes was overgeleverd, trok hij zich terug in Galilea. En nadat hij Nazareth had verlaten kwam hij naar Kapernaüm dat aan de zee ligt, en vestigde zich daar.

Het tweede bezoek, dat gekenmerkt werd door extreme vijandigheid en door Lukas verhaald wordt in 4:23-30, vond veel later plaats, en wel nadat hij in Kapernaüm de serie parabels van Mt 13 had uitgesproken:

En het gebeurde toen Jezus deze gelijkenissen had beëindigd, dat hij vandaar vertrok. En hij kwam in zijn vaderstad en leerde hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: Waar heeft deze die wijsheid en die krachten vandaan? Is deze niet de Zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broers Jakobus, Jozef, Simon en Judas? En zijn zijn zusters niet allemaal bij ons? Waar heeft deze dan dit alles vandaan? En zij namen aanstoot aan hem. Jezus echter zei tot hen: Een profeet is niet ongeëerd behalve in zijn vaderstad en in zijn huis. En hij deed daar niet veel krachten vanwege hun ongeloof.
(Mt 13:53-58)

και επεδοθη αυτω βιβλιον του προφητου Ησαιου, και αναπτυξας το βιβλιον ευρεν τον τοπον ου ην γεγραμμενον,
Πνευμα κυριου επ εμε,
ου εινεκεν εχρισεν με ευαγγελισασθαι πτωχοις,
απεσταλκεν με κηρυξαι αιχμαλωτοις αφεσιν
και τυφλοις αναβλεψιν,
αποστειλαι τεθραυσμενους εν αφεσει,
κηρυξαι ενιαυτον κυριου δεκτον.

17-19 En hem werd de boekrol van de profeet Jesaja aangereikt; en toen hij de boekrol had ontrold, vond hij de plaats waar geschreven was:
Geest van de Heer [is] op mij,
omdat hij mij heeft gezalfd om aan armen goede tijdingen te verkondigen;
hij heeft mij uitgezonden om voor gevangenen vrijlating uit te roepen
en voor blinden herstel van gezicht;
om verbrijzelden heen te zenden in vrijheid;
om uit te roepen het aangename jaar van de Heer.

Met het citaat uit Jesaja 61 laat Jezus aan zijn gehoor in de synagoge weten hoe het programma van zijn aardse bediening er uitziet.
Het citaat is vrij naar de Septuagint en zorgvuldig gekozen wat de onderdelen ervan betreft. Zo spreekt Jezus bijvoorbeeld niet van de Dag van wraak van onze God. En ook niet over het vertroosten van allen die treuren, in het bijzonder van hen die bedroefd zijn over Sions desolate toestand. Die onderdelen hebben namelijk uitsluitend hun vervulling in de Eindtijd, hoewel de hele profetie eschatologisch van karakter is.

Daardoor valt alle nadruk op het goede dat God door tussenkomst van zijn Knecht - Ebed YHWH in de Jesajaanse herstelprofetieën - nu reedstot stand wil brengen, namelijk  tijdens Gods aangename jaar, d.i. het gehele Messiaanse tijdperk. Vergelijk Paulus’ opmerking dienaangaande in 2Ko 6:1-2 die hij baseert op een overeenkomstige passage in Jesaja (49:8).

Wederom refereert Jezus aan zijn doop in de Jordaan, want bij die gelegenheid werd hij door de heilige geest die op hem kwam, gezalfd om de Messiaanse koning en Hogepriester te zijn. Sindsdien is hij heengezonden om zijn Messiaanse taak te vervullen.
Tegen een achtergrond van bevrijding uit ballingschap en verdrukking, waarover de profeet het vooral heeft, krijgen diezelfde woorden, wanneer ze uit Jezus’ mond komen, een diepere, geestelijke dimensie.

Niemand dan de ware Messias kan mensen echt vrijmaken. Ware vrijheid komt slechts van hem en door hem, want het betreft een vrijheid die berust op loskoop krachtens het offer van zijn eigen leven (Jh 8:31-36).
Zo ligt er, dankzij zijn verdienstelijk werk, vrijlating in het verschiet voor hen die gekluisterd zitten aan de zonde. En allen die door de verwarrende leringen van het Grote Religieuze Babylon verblind zijn, kunnen hopen om weer te zien.

και πτυξας το βιβλιον αποδους τω υπηρετη εκαθισεν· και παντων οι οφθαλμοι εν τη συναγωγη ησαν ατενιζοντες αυτω. ηρξατο δε λεγειν προς αυτους οτι Σημερον πεπληρωται η γραφη αυτη εν τοις ωσιν υμων. Και παντες εμαρτυρουν αυτω και εθαυμαζον επι τοις λογοις της χαριτος τοις εκπορευομενοις εκ του στοματος αυτου, και ελεγον, Ουχι υιος εστιν Ιωσηφ ουτος;

20-22 En na de boekrol opgerold en aan de dienaar te hebben teruggegeven, ging hij zitten. En de ogen van allen in de synagoge waren aandachtig op hem gericht. Hij nu begon tot hen te zeggen: Heden is dit Schriftwoord in jullie oren vervuld. En allen betuigden hem bijval en verwonderden zich over de innemende woorden die uit zijn mond voortkwamen; en zij zeiden: Is dit niet de zoon van Jozef?

Jezus had staande uit de profetenrol voorgelezen, maar overeenkomstig joods gebruik ging hij nu zitten om het gelezene te verklaren. Door het gebruik van het werkwoord ατενιζω geeft de Evangelist te kennen dat de ogen van allen in de synagoge gespannen op hem gevestigd waren. Zij waren echt benieuwd naar wat hun stadgenoot over dat deel van het Woord zou gaan zeggen. Wij hebben immers uit de voorafgaande hoofdstukken begrepen dat in die tijd velen onder de Joden Israëls vertroosting verwachtten, in samenhang met het verschijnen van hun Messias (Lk 2:25, 383:15).

Maar Lukas beperkt zich tot een uiterst korte samenvatting; in feite slechts tot de kern van Jezus’ betoog: Het Schriftwoord dat zij zojuist hadden gehoord, was begonnen in vervulling te gaan.
Zonder zich de Messias te noemen, past hun stadgenoot de Messiaanse Knechtprofetie op zichzelf toe. Hijzelf was de voornaamste van hun Knechtnatie; het door de profeet aangekondigde aangename jaar van YHWH was met zijn openbaar optreden aangebroken.

Dat zij Jezus’ woorden in die zin moesten opvatten, blijkt ook uit Lk 7:18-23. Want toen Johannes de Doper vanuit de gevangenis liet informeren of Jezus werkelijk de Messias was die de Joden volgens hun toenmalig begrip verwachtten, gaf Jezus aan Johannes’ leerlingen de volgende boodschap mee:

Gaat heen en bericht Johannes wat jullie gezien en gehoord hebben: Blinden kunnen weer zien, kreupelen lopen, melaatsen worden gereinigd en doven horen; doden worden opgewekt, aan armen worden goede tijdingen verkondigd; en gelukkig is hij die aan mij geen aanstoot neemt!

Wij moeten de gunstige gezindheid van de inwoners van het stadje niet al te hoog schatten. Zij betuigden Jezus inderdaad hun bijval, maar hun instemming had meer te maken met de bevallige vorm waarin hij zijn leer bracht, dan met de betekenisvolle inhoud. Bij dit eerste bezoek waren zij voornamelijk geïmponeerd door de welsprekendheid van hun stadgenoot, een gewone burger uit hun midden, niet meer dan de zoon van Jozef, de timmerman die zij allen goed hadden gekend: "Voor een timmermanszoon deed hij het beslist heel goed; we kunnen trots op hem zijn".
Uit niets blijkt dat zij in hem ook werkelijk de Messias zagen.

και ειπεν προς αυτους, Παντως ερειτε μοι την παραβολην ταυτην· Ιατρε, θεραπευσον σεαυτον· οσα ηκουσαμεν γενομενα εις την Καφαρναουμ ποιησον και ωδε εν τη πατριδι σου. ειπεν δε, Αμην λεγω υμιν οτι ουδεις προφητης δεκτος εστιν εν τη πατριδι αυτου.

23-24 En hij zei tot hen: Ongetwijfeld zullen jullie mij dit spreekwoord voorhouden: Geneesheer, behandel jezelf! Alle dingen waarvan wij gehoord hebben dat ze in Kapernaüm zijn geschied, doe die ook hier, in je vaderstad. Hij nu zei: Voorwaar, ik zeg jullie: Geen enkele profeet is aangenaam in zijn vaderstad.

Vanaf hier ziet het tafereel in de synagoge te Nazareth er geheel anders uit; nog een aanwijzing dat we verder zijn in de tijd, tijdens Jezus’ tweede bezoek.
Opnieuw onderwijst hij zijn stadgenoten vanuit een Schriftwoord, maar deze keer is de toonzetting anders. Uit het parallelle verslag in Mattheüs 13 weten we immers dat Jezus tot dan toe een algemeen ongeloof onder zijn volk had ervaren, in het bijzonder bij hun leiders.
Bijgevolg was hij overgegaan tot een andere aanpak in zijn onderwijs. De geheimen van het koninkrijk der hemelen werden door hem niet langer in eenvoudige, klare taal gebracht, maar veeleer verpakt in de vorm van parabels, en dat met de bedoeling dat alleen de echte leergierigen onder zijn broeders begrip zouden krijgen. De ongelovige meerderheid zou, terwijl zij keken en hoorden, tevergeefs kijken en horen. Vanwege hun onontvankelijk hart zouden zij nimmer met hun ogen zien, met hun oren horen en met hun hart de betekenis ervan begrijpen. Bijgevolg zouden zij zich ook niet [in berouw] omkeren en door tussenkomst van hun Messias gezond gemaakt worden.

Jezus kende zijn plaatsgenoten vanzelfsprekend door en door. Zij waren niet anders dan andere Israëlieten. Eerder was er van hun zijde nog meer dan het gebruikelijke scepticisme te verwachten. Hoe kon nu ‘die gewone jongen’ uit hun midden een echte profeet zijn!
Daarop inspelend zegt hij iets wat ongeveer op het volgende neerkomt:

"Als jullie moeite hebben met het idee dat ik een profeet van YHWH ben, dan is dat te wijten aan het vaste gegeven dat een profeet in zijn eigen gebied traditioneel niet wordt aanvaard, noch erkend. Ik weet dat jullie intussen van alles hebben gehoord over mijn verblijf te Kapernaüm en dat jullie denken: Laat hij eerst maar eens bewijzen wat hij beweert te zijn, door hier dezelfde dingen te doen. En als hij al wonderen in die halfheidense stad zou hebben verricht, waarom heeft hij ze dan niet in de eerste plaats bij ons gedaan, te midden van het eigen Godsvolk. Welnu, dat zal ik jullie toelichten aan de hand van twee situaties uit een gekenmerkte periode in de geschiedenis van ons volk".

επ αληθειας δε λεγω υμιν, πολλαι χηραι ησαν εν ταις ημεραις Ηλιου εν τω Ισραηλ, οτε εκλεισθη ο ουρανος επι ετη τρια και μηνας εξ, ως εγενετο λιμος μεγας επι πασαν την γην, και προς ουδεμιαν αυτων επεμφθη Ηλιας ει μη εις Σαρεπτα της Σιδωνιας προς γυναικα χηραν. και πολλοι λεπροι ησαν εν τω Ισραηλ επι Ελισαιου του προφητου, και ουδεις αυτων εκαθαρισθη ει μη Ναιμαν ο Συρος.

25-27 Doch ik zeg jullie naar waarheid: Er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israël, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was, zodat er grote hongersnood kwam over heel het land, en tot niemand van hen werd Elia gezonden dan naar Sarepta van Sidon, tot een vrouw, een weduwe. En er waren vele melaatsen in Israël ten tijde van de profeet Elisa, en niemand van hen werd gereinigd dan Naäman de Syriër.

Jezus vergelijkt de uitoefening van zijn wondermacht met die van de welbekende profeten Elia en Elisa, die in Israël optraden in de dagen van het goddeloze koningspaar Achab en Izebel (1Kn 17:1 – 2Kn 13:21).
Vanwege de Baälaanbidding was het geloof in YHWH toen op grote schaal verzwakt. Velen waren zelfs compleet afvallig geworden doordat zij tot de Baälcultus met zijn afschuwelijke vruchtbaarheidsriten waren overgegaan. Maar gelukkig niet allen.
Op een dieptepunt van de crisis, toen Elia de wijk moest nemen voor de moordzuchtige Izebel en hij dacht dat hij de enig overgebleven dienaar van YHWH was, zei God tot hem: Ik heb er 7000 in Israël laten overblijven: alle knieën die zich niet voor Baäl hebben gebogen, en elke mond die hem niet heeft gekust (1Kn 19:14, 18).

Er waren vele weduwen in de dagen van Elia in Israël…
Hoe kon Jezus dat weten? In zijn pre-existentie had hij als Michaël, Israëls bovennatuurlijke vorst, dat rechtstreeks kunnen gadeslaan (Dn 12:1).
Maar die gedachte kwam natuurlijk in het geheel niet op bij zijn Joodse luisteraars, en is ook nu nog bij Israël (als volk) een onacceptabel idee.

Toen Elia tijdens de 3½-jarige, door hemzelf aangekondigde droogte, zijn tijdelijke verblijfplaats in het stroomdal van de Krith, ten oosten van de Jordaan, wegens gebrek aan water moest verlaten, was er een nieuwe schuilplaats nodig, want Achab, die Elia de schuld gaf van de aanhoudende droogte, liet de profeet overal zoeken, niet slechts in het land Israël, maar ook in de omliggende gebieden (1Kn 17:1-1718:10).

Maar YHWH bleef zijn profeet leiden en zond hem naar Sarfath; nota bene een plaats die behoorde bij Sidon, waar de moordlustige Izebel had gewoond en alwaar haar vader Ethbaäl koning was: Sta op, ga naar Sarfath bij Sidon, en blijf daar; want ik heb daar een weduwe bevolen, jou van voedsel te voorzien (1Kn 17:9).

En inderdaad, bij de ingang van de stad ontmoette hij een weduwe die juist bezig was hout te sprokkelen om van de laatste beetjes meel en olie die zij bezat iets klaar te maken voor haarzelf en haar zoon; maar die, naar al vlug duidelijk werd, wel een vrouw bleek te zijn die precies het soort van geloof had, dat Israël ontbeerde en dat ook niet bij Jezus’ stadgenoten aanwezig was (1Kn 17:10-24).
Zie: De toelichting op 1 Koningen 17.

Vanwege de belofte in Ml 4:5-6 heeft de figuur ‘Elia’ altijd een grote rol gespeeld in het leven van de godsdienstige Jood. En Elisa, destijds diens opvolger, is in dat beeld uiteraard niet weg te denken. In werkelijkheid heeft Elisa zelfs het dubbele van het aantal wonderen verricht dat door Elia is gedaan. Het profetische Woord wijst er op dat hun gezamenlijke activiteiten van destijds zich in de laatste dagen, tijdens de 70steJaarweek voor Israël, op indrukwekkende wijze in een tegenbeeldige setting zullen herhalen.

In die tijd zullen ook talrijke Heidenen zegen van God ervaren op grond van een zelfde soort geloof als de Syrische Naäman in Gods profeet, Elisa, ten toon spreidde.
Hoewel aanvankelijk sceptisch gestemd, volgde deze legeroverste, maar melaatse man, volledig de aanwijzingen van de profeet op. Bijgevolg werd hij van zijn melaatsheid gereinigd (2Kn 5:1-17).

En er waren [toen] vele melaatsen in Israël…
Ook dat bleek Jezus precies te weten! Hij was dus heel goed in staat de ongelovige, sceptische houding van zijn stadgenoten te plaatsen tegenover het geloof van de heidense Naäman. Zij konden er daarom zeker van zijn dat, wanneer zij Jezus als hun Messias afwezen, er vele gelovige ‘Heidenen’ gevonden zouden worden die wél genezing zullen ervaren en gereinigd zullen worden.

Vergelijk Mt 13:15Ef 5:25-26Tt 2:14Op 22:2.

και επλησθησαν παντες θυμου εν τη συναγωγη ακουοντες ταυτα, και ανασταντες εξεβαλον αυτον εξω της πολεως, και ηγαγον αυτον εως οφρυος του ορους εφ ου η πολις ωκοδομητο αυτων, ωστε κατακρημνισαι αυτον· αυτος δε διελθων δια μεσου αυτων επορευετο.

28-30 Toen zij deze dingen hoorden werden allen in de synagoge met toorn vervuld; en zij stonden op, wierpen hem uit, buiten de stad, en voerden hem tot aan de rand van de berg waarop hun stad was gebouwd, om hem van de steilte te storten. Maar hij, midden tussen hen door gaande, ging zijns weegs.

De aanwezigen hadden Jezus’ redenatie begrepen. Maar in plaats de les nederig ter harte te nemen, ontstaken zij in woede. Hun nationale trots en religieuze hoogmoed was gekrenkt. Deze man wilde beweren dat de Heidenen Gods gunst meer verdienden dan zij! En erger nog, zij zouden niet beter zijn dan de Baälistische tijdgenoten van Elia, die de door hen zo geëerde profeet naar het leven stonden.
Maar juist de actie waartoe zij nu overgingen, Jezus doden door hem van de steilte te storten, toonde het gelijk van Jezus’ analyse.

Jezus liet zich door het gepeupel meesleuren, maar slechts tot een zekere grens. Zoals hij bij verschillende gelegenheden zou zeggen, was zijn tijd nog niet gekomen. Door de werking van zijn geest stelde God zijn Zoon in staat om aan de moordzucht van zijn stadgenoten te ontkomen. Als het er op aankwam konden zij niets tegen hun Messias ondernemen, tenzij God het toeliet. Hun machteloosheid blijkt uit het feit dat Jezus zich kon verwijderen, terwijl hij eenvoudig midden tussen hen door liep.

Door het verloop van de twee bezoeken aan Nazareth in één verhaal samen te vatten en voor het oog tot één enkele gebeurtenis te maken, heeft Lukas kennelijk willen aangeven hoe Jezus’ aardse dienst in Israël zou verlopen. De wijze waarop hij door zijn stadgenoten werd bejegend, bleek uiteindelijk illustratief voor de manier waarop het volk als geheel reageerde op de prediking en presentatie van hun Messias.

Tevens wordt er door aangetoond hoe de Adamitische mens in zijn van God vervreemde toestand, van nature reageert op de dingen die van de geest Gods zijn (1Ko 2:14). In zijn misplaatst zelfvertrouwen schat hij zichzelf beter en hoger in dan anderen. Zo zouden de burgers van Nazareth - volgens hun eigen denkbeelden - beslist nooit zo handelen als hun voorouders die de profeten naar het leven stonden. Jezus wist evenwel dat zulke opvattingen waandenkbeelden zijn, zoals ook uit Mt 23:29-32 blijkt.

Zo zien op grond van Ml 4:5-6 vele godsdienstige Joden thans vol verwachting uit naar de komst van ‘Elia’. Zij hebben al een stoel voor hem klaargezet om hem met alle respect te ontvangen. Maar hoe handelden hun vaders met Johannes, zijn prototype? Wat Jezus zelf daarover heeft gezegd, kunnen we lezen in Mt 17:10-13, waar de conversatie wordt verhaald die ontstond nadat drie van zijn leerlingen getuige waren geweest van het transfiguratievisioen, waarin ook ‘Elia’ was verschenen:

En de leerlingen vroegen hem en zeiden: Hoe kunnen dan de schriftgeleerden zeggen, dat Elia eerst moet komen? Hij zei hun ten antwoord: Elia zal inderdaad komen en alles herstellen, maar ik zeg jullie dat Elia al gekomen is en zij hebben hem niet erkend, maar met hem gedaan al wat zij wilden. Zo zal ook de Mensenzoon door hen moeten lijden. Toen begrepen de leerlingen dat hij over Johannes de Doper tot hen gesproken had.

b. Te Kapernaüm (4:31-44)

και κατηλθεν εις καφαρναουμ πολιν της γαλιλαιας και ην διδασκων αυτους εν τοις σαββασιν και εξεπλησσοντο επι τη διδαχη αυτου οτι εν εξουσια ην ο λογος αυτου και εν τη συναγωγη ην ανθρωπος εχων πνευμα δαιμονιου ακαθαρτου και ανεκραξεν φωνη μεγαλη εα τι ημιν και σοι ιησου ναζαρηνε ηλθες απολεσαι ημας οιδα σε τις ει ο αγιος του θεου

31-34 En hij kwam af te Kapernaüm, een stad van Galilea, en hij onderwees hen op de sabbatdagen. En zij stonden versteld over zijn onderwijs, want zijn woord was met gezag. En in de synagoge was een mens die een geest van een onreine demon had; en hij schreeuwde uit met luider stem: Ach, wat hebben wij met jou te maken, Jezus, Nazarener! Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wie jij bent: de Heilige van God.

Lukas keert weer terug in de tijd, naar het begin van Jezus’ Galilease bediening, zoals ook kort wordt vermeld in Mt 4:13.
Volgens Mt 13:53-58 zal Jezus nog eenmaal terugkeren in Nazareth, maar Lukas zal daar niet meer op terugkomen. Wat Nazareth betreft en de relatie die Jezus had met de burgers daar, is een onderwerp dat de Evangelist heeft afgesloten.
Daaruit blijkt dat zijn manier van vertellen in ordelijke samenhang, zoals hij schreef in 1:3, niet noodzakelijkerwijs betekent in chronologische volgorde, maar eerder volgens belangwekkende thema's.

Lukas brengt zijn geografische kennis van Galilea tot uitdrukking door te zeggen dat Jezus vanuit Nazareth naar beneden kwam naar het lager, aan de zee gelegen Kapernaüm. Letterlijk volgens het door hem gebruikte werkwoord κατερχομαι.
Ook daar hield Jezus vast aan zijn gewoonte om tijdens de sabbatten in de synagoge te onderwijzen. En zoals Mattheus doet aan het einde van zijn verslag over de Bergrede (in Mt 7:28-29), maakt ook Lukas melding van de diepe indruk die Jezus’ leer op de toehoorders maakte, aangezien hij sprak met autoriteit, of gezag. Maar hij vermijdt het maken van de vergelijking tussen het onderwijs van Jezus en dat van de Schriftgeleerden, blijkbaar omdat de ‘heidense’ lezers, zoals Theofilus, met laatstgenoemden niet bekend waren.

Uit het parallelle verslag in Markus mag afgeleid worden dat Jezus’ eerste confrontatie met de geestelijke macht van de wereld der demonen plaats vond meteen op de eerste sabbat na zijn aankomst (Mk 1:21-28).
Terwijl de aanwezigen nog in volkomen onwetendheid verkeren betreffende Jezus’ identiteit en al helemaal geen notie hebben van zijn hemelse achtergrond, heeft de demon hem onmiddellijk geïdentificeerd. Kennelijk in een poging om Jezus bij zijn gehoor in diskrediet te brengen, veroorzaakt hij door tussenkomst van het spraakvermogen van zijn slachtoffer veel consternatie.

De Hebreeuwse manier van spreken: Wat tussen ons en jou? kan hier opgevat worden als: Wat heb je met ons te maken, laat ons met rust!
Omdat de geest wisselend in het meervoud en enkelvoud spreekt, uit hij zich mede namens de andere demonen. Zij allen voelen zich duidelijk door Jezus’ komst bedreigd. En zeker niet onterecht, want uit andere Bijbelgedeelten vernemen we dat de tijd komt dat er aan hun macht een einde zal worden gemaakt, en de demonen zelf weten zelf maar al te goed dat dit voor hen ondergang zal beteken.

Zie voor meer details hierover: De rol der demonen in de eindtijd

Ik weet wie jij bent: de Heilige van God…
Opmerkelijk dat de demon Jezus aldus aanduidt, aangezien hijzelf in het verslag als een onreine geest wordt beschreven, dus precies het tegenovergestelde van "heilig". Dat de demonen in de Bijbel herhaaldelijk als onreine geesten worden getypeerd, is aan de hand van Judas 6-7 (waar wordt gerefereerd aan Gn 6:1-4) volkomen begrijpelijk:

Zo ook engelen die hun oorspronkelijke situatie niet bewaard maar de geëigende woonplaats verlaten hebben, heeft hij tot het oordeel van de grote dag met eeuwige boeien onder duisternis bewaard. Zoals Sodom en Gomorra en de steden daaromheen - die op overeenkomstige wijze als dezen grove ontucht bedreven en ander vlees achternagingen - daar liggen als bewijs doordat zij een vonnis van eeuwig vuur ondergaan.

De manlijke inwoners van Sodom probeerden vleselijke gemeenschap te hebben met de engelen die bij Lot hun intrek hadden genomen en die zich tot manlijke gestalten hadden gematerialiseerd, met de bedoeling hem te waarschuwen voor de komende ondergang van de stad.
In de periode vóór de Vloed evenwel, namen andere engelen eveneens manlijke gestalten aan, maar dat met een geheel andere bedoeling: Om zondige gemeenschap te hebben met de mooie dochters der mensen.
De zedeloosheid wordt in beide gevallen als een notoire ontucht getypeerd: Het achternagaan van ander vlees.

Als het beeld van de onzichtbare God, is Jezus daarentegen de Heilige Gods bij uitnemendheid (Ks 1:15). De uitdrukking komt verder alleen nog voor in Jh 6:69. Simon Petrus horen we daar tot Jezus zeggen: En wij hebben geloofd en zijn te weten gekomen dat gij zijt de Heilige Gods.
Mede namens de andere leerlingen sprak Petrus daarmee zijn vertrouwen uit dat Jezus werkelijk de Messias was. Of volgens Mt 16:16 > Gij zijt de Messias, de Zoon van de levende God.
Aangezien het koninkrijk van de Messias volgens Dn 7:27 een Rijk van heiligen zal zijn, moet de Messias zelf de Heilige bij uitstek zijn.

και επετιμησεν αυτω ο Ιησους λεγων, Φιμωθητι και εξελθε απ αυτου. και ριψαν αυτον το δαιμονιον εις το μεσον εξηλθεν απ αυτου μηδεν βλαψαν αυτον. και εγενετο θαμβος επι παντας, και συνελαλουν προς αλληλους λεγοντες, Τις ο λογος ουτος, οτι εν εξουσια και δυναμει επιτασσει τοις ακαθαρτοις πνευμασιν, και εξερχονται; και εξεπορευετο ηχος περι αυτου εις παντα τοπον της περιχωρου.

35-37 En Jezus gebood hem scherp, zeggend: Zwijg, en ga uit hem weg! En nadat de demon hem in het midden had neergesmeten, ging hij uit hem weg, zonder dat hij hem letsel toebracht. En allen waren verbijsterd; en zij gingen onderling tot elkaar spreken, zeggend: Wat is dit voor [een manier van] spreken? Want met gezag en kracht gebiedt hij de onreine geesten en zij gaan uit! En [het] bericht over hem verspreidde zich naar elke plaats in de omgeving.

Het bevel aan de demon is krachtig, met nadruk of scherp. De Heilige Gods duldt geen tegenspraak. Hij heeft reeds laten zien dat hij Satan kan overwinnen, en ook in de uitwerping van de onreine geesten toont hij een onoverwinnelijke macht te bezitten over diens demonische handlangers.

Maar demonen verlaten niet graag de personen van wie zij bezit hebben genomen (Mt 8:3112:43-45). In dit geval toont de onreine geest woedend zijn tegenzin. Zijn boosaardigheid manifesteert zich in een laatste poging zoveel mogelijk schade aan te richten: Hij smijt zijn slachtoffer tegen de grond.
Als geneesheer vindt Lukas het dan ook zeer opmerkelijk dat de man daarvan echter geen letsel ondervindt.

Blijkbaar moeten we daaruit afleiden dat de werkzaamheid van Gods geest voorkwam dat aan Jezus’ wondermacht ook maar enige afbreuk werd gedaan. De aanwezigen in de synagoge krijgen geen zwaar gehavende man te zien, maar een persoon die weer geestelijk gezond is, in het bezit van de eigen persoonlijkheid. Jezus’ overwinning over de boosaardige demon is compleet.

De reactie van de aanwezigen is er dan ook één van grote verbazing.
Ja, meer nog, van verbijstering, of zelfs van schrik; ontzetting. Allemaal mogelijke weergaven van het werkwoord θαμβεω (in Markus), maar hier, bij Lukas, het afgeleide substantief θαμβος.
In het bijzonder staan zij versteld over de ongewone aanpak van deze Leraar.

Bij Markus horen we dat zij de vraag opwerpen: Wat is dit? Een nieuwe leer op grond van gezag! Markus gebruikt het woord didachè [διδαχη]. Maar Lukas ho logos [ο λογος]; letterlijk het woord.
In beide gevallen wordt echter duidelijk dat de bezoekers van de synagogebijeenkomst zich voornamelijk bezig houden met de vraag wat zij met deze rabbi aanmoeten, vooral met de wijze waarop hij het Woord brengt. Het is allemaal zo anders als waaraan zij gewend zijn!

Zoals met zovelen - ook thans nog - het geval is, zitten religieuze mensen gewoonlijk gevangen in de traditie waarin zij zijn opgevoed en waarmee zij geheel vergroeid zijn. Zij staan niet gemakkelijk open voor een ander geluid. In 5:39 zullen we nog zien dat Jezus zich volkomen van die neiging bij de Adamitische mens bewust is. Hoe kan het ook anders, hij die weet wat er in de mens is! Jh 2:25.
Eerst wanneer God zelf tot actie overgaat, iemand roept en tot zijn Zoon trekt, zal die mens de Messias als van het hoogste belang gaan achten.

Αναστας δε απο της συναγωγης εισηλθεν εις την οικιαν Σιμωνος. πενθερα δε του Σιμωνος ην συνεχομενη πυρετω μεγαλω, και ηρωτησαν αυτον περι αυτης. και επιστας επανω αυτης επετιμησεν τω πυρετω, και αφηκεν αυτην· παραχρημα δε αναστασα διηκονει αυτοις.

38-39 Hij nu verliet de synagoge, en ging het huis van Simon binnen; Simons schoonmoeder nu werd door hoge koorts gekweld en zij deden hem een verzoek voor haar. Toen boog hij zich over haar heen en bestrafte de koorts, en [deze] verliet haar. Ogenblikkelijk stond zij op en ging hen dienen.

Markus laat ons weten dat het huis in Kapernaüm toebehoorde aan Simon (Petrus) en diens broer Andreas, beide afkomstig uit Bethsaïda (Mk 1:29-31Jh 1:44).
Zij kunnen dat huis gekocht hebben, maar het is ook goed mogelijk dat Petrus het door zijn huwelijk verworven had, gezien het feit dat zijn schoonmoeder er nog woonde.
Dat van Petrus’ vrouw geen melding wordt gemaakt en zijn schoonmoeder het gezelschap direct na haar genezing ging bedienen, geeft blijkbaar te kennen dat Petrus inmiddels weduwnaar was geworden.
Alles wijst er op dat Jezus een tijdlang vanuit dat huis werkzaam was (Mk 2:1).

Niet alleen de beide broers, maar ook Jakobus en Johannes - eveneens broers en zonen van Zebedéüs; Mk 1:19 - werden volgens Markus getuigen van de genezing. Zij zagen hoe Jezus aan het hoofdeinde van het bed zich over de vrouw heenboog en haar, na de koorts bestraft te hebben [επιτιμαω, als in vers 35: nadrukkelijk gebieden], bij de hand nam en haar oprichtte.

In de beschrijving herkennen we de arts Lukas. Alleen hij noemt de koorts zwaar of hoog [Grieks lett.groot]. En ook alleen hij personifieert de koorts zodat Jezus ze ahw gebiedend kan toespreken. Kennelijk is het zijn opzet om Jezus voor te stellen als de Geneesheer bij uitstek, die volledig de macht bezit mannen en vrouwen te genezen; zowel in geestelijk als in lichamelijk opzicht.
En precies zoals in de synagoge het geval was, was ook nu de genezing volledig. De schoonmoeder van Petrus had geen lange periode van herstel nodig om de lichamelijke zwakte die gewoonlijk door zware koorts wordt veroorzaakt, te boven te komen. Meteen was zij in staat voor de gasten zorg te dragen. Simon en zijn broer Andreas verkeerden niet langer in verlegenheid dat er niemand beschikbaar was om de avondmaaltijd te bereiden!

De ‘thuissituatie’ van Petrus kan er ook anders uitgezien hebben dan hierboven voorgesteld. Het is mogelijk dat Petrus geen weduwnaar was en dat zijn vrouw juist zorg droeg voor haar zieke moeder. Ruim 20 jaar later schreef Paulus aan de Korinthische gemeente: Hebben wij soms geen bevoegdheid om een zuster [als] vrouw mee te nemen, evenals de overige apostelen en de broeders van de Heer en Cefas ? (1Ko 9:5).
Voorts vermeldt Mattheüs over Petrus’ schoonmoeder dat zij in aansluiting op haar herstel het volgende deed: Zij stond op en diende hem (Mt 8:15). Daardoor brengt Mattheüs tot uitdrukking dat het dienen van deze vrouw een persoonlijk karakter had, geheel gericht op hem die haar had genezen, en daarom meer een daad van geloof was dan van goed sociaal gedrag.
Wel moet hierbij worden opgemerkt dat de zuster [als] vrouw van 1Ko 9:5 ook de betekenis kan hebben van "een gelovige vrouw".

Beide genezingen karakteriseren in hoge mate het goede nieuws omtrent Jezus, zoals verteld door Lukas. In de persoon van de Messias had God iemand verschaft die in staat is de mens van alle dingen te bevrijden die hem in de weg staan om God, respectievelijk zijn medemens, dienstbaar te zijn.

Δυνοντος δε του ηλιου απαντες οσοι ειχον ασθενουντας νοσοις ποικιλαις ηγαγον αυτους προς αυτον· ο δε ενι εκαστω αυτων τας χειρας επιτιθεις εθεραπευεν αυτους. εξηρχετο δε και δαιμονια απο πολλων, κρ[αυγ]αζοντα και λεγοντα οτι Συ ει ο υιος του θεου. και επιτιμων ουκ εια αυτα λαλειν, οτι ηδεισαν τον Χριστον αυτον ειναι.

40-41 Toen nu de zon was ondergegaan, brachten allen die maar zieken hadden, hen naar hem toe, met een verscheidenheid aan kwalen. Maar hij genas hen, ieder van hen afzonderlijk de handen opleggend. Ook gingen uit velen demonen weg, die luid riepen en zeiden: Gij zijt de Zoon van God! En streng gebiedend liet hij hen niet toe te spreken, omdat zij wisten dat hij de Messias was.

Het spectaculaire nieuws over de genezing van de bezetene in de synagoge en wellicht ook het herstel van Petrus’ schoonmoeder, had zich kennelijk als een lopend vuurtje in de omtrek verbreid. Maar de mensen moesten de avond afwachten voordat zij tot actie konden overgaan. Het was immers sabbat en men ging er vanuit dat het dan niet geoorloofd was om voor zonsondergang zieken te dragen. Markus maakt daar expliciet melding van. Hij is het ook die ons laat weten dat er met het vallen van de avond een ware volksoploop ontstond. Met enige overdrijving Petrus’ verslag vertolkend: De hele stad stond voor de deur (Mk 1:32-34).

Als arts vindt Lukas het van belang te vertellen dat Jezus zich met elke zieke afzonderlijk bezig hield en dat het genezingsproces samenging met handoplegging. Of de ziekte nu fysiek, mentaal of geestelijk van aard was, Jezus doorgrondde elk geval en zorgde voor genezing.
Alleen Mattheüs brengt de genezingen in verband met het profetische Woord: Opdat vervuld zou worden het gesprokene door Jesaja, de profeet, die zei: Hijzelf heeft onze zwakheden op zich genomen en onze kwalen gedragen.

Mattheüs geeft zijn Joodse lezers door dat citaat de aanwijzing dat de genezingen een diepere oorzaak hadden en te maken hebben met het plaatsvervangend lijden en sterven van Gods Messiaanse Knecht, de Ebed YHWH in de Jesajaanse profetieën.
Omdat Jezus’ plaatsvervangend sterven nog toekomstig was, hadden de genezingen voorlopig een tijdelijk karakter. Aangezien allen nog steeds Adams ‘kinderen’ waren, zouden zij uiteindelijk toch overlijden, op z’n minst door ouderdom. Er werd nu nog maar een voorproef verschaft van de kracht van het loskoopoffer dat in 33 AD door de Knecht gebracht zou worden.

Eerst wanneer met het aanbreken van de 70ste Jaarweek de overgang naar het Millennium nadert, komt de loskoop met al zijn kracht in werking:

a. Voor de gemeente niet langer in de vorm van een ‘onderpand’, maar volledige verlossing: Een verandering tot onverderfelijk en onsterfelijk hemels leven. De doden zullen onverderfelijk worden opgewekt en wij [de levenden] zullen veranderd worden (1Ko 15:51-53). Zie ook Rm 8:23.

b. Voor de Joodse uitverkorenen en de rechtvaardige (heidense) ‘schapen - zij die deze aardse broeders van de Messias dan zullen bijstaan in hun verdrukking - overleving van Jezus’ komst ten oordeel. Als Gods kinderen zullen zij waardig gerekend worden die eeuw te verwerven en door het Lam geweid zullen worden en gevoerd naar bronnen van wateren des levens.

Zie: Mt 25:31-46 (Schapen en Bokken),
alsook Lk 20:35-36Op 7:17 en 22:14.

c. Alle overigen - de volksoploop (de hele stad) voor de deur - die door een opstanding in het Millennium de gelegenheid krijgen zich gelovig het loskoopoffer ten nutte te maken, met genezing als  resultaat.


Opnieuw - voor de 3e maal - Lukas’ gebruik van het werkwoord epitimaoo om aan te geven dat Jezus de demonen streng gebiedt niet over hem te spreken. Zij weten dat hij de Messias is, maar hij wenst geen getuigenis dienaangaande van de zijde van misdadigers die door God in hun kerker van beperking bewaard worden voor het eindoordeel op zijn Grote Dag (1Pt 3:19-202Pt 2:4Op 19:20).

Γενομενης δε ημερας εξελθων επορευθη εις ερημον τοπον· και οι οχλοι επεζητουν αυτον, και ηλθον εως αυτου, και κατειχον αυτον του μη πορευεσθαι απ αυτων. ο δε ειπεν προς αυτους οτι Και ταις ετεραις πολεσιν ευαγγελισασθαι με δει την βασιλειαν του θεου, οτι επι τουτο απεσταλην. και ην κηρυσσων εις τας συναγωγας της Ιουδαιας.

42-44 Toen het nu dag werd, ging hij naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats; en de menigten spoorden hem op en kwamen tot hem, en zij wilden hem tegenhouden, opdat hij niet van hen zou weggaan. Maar hij zei tot hen: Ook aan de andere steden moet ik het koninkrijk Gods als goede tijding verkondigen, want daartoe werd ik uitgezonden. En hij predikte in de synagogen van Judea.

Eigenlijk is Lukas’ verslag van deze perikoop slechts een beknopte weergave van het levendige verhaal dat door de ooggetuige Petrus aan Markus werd doorgegeven en dat volgens Mk 1:35-39 aldus gaat:

Vroeg in de ochtend, toen het nog helemaal donker was, stond hij op, ging naar buiten en liep naar een eenzame plek om daar te bidden. Maar Simon en de anderen die bij hem waren, gingen hem vlug achterna, en toen ze hem gevonden hadden zeiden ze tegen hem: ‘Iedereen is naar u op zoek!’ Toen zei hij: ‘Laten we ergens anders heen gaan, naar de dorpen hier in de omtrek, zodat ik ook daar het goede nieuws kan brengen. Daarvoor ben ik immers op weg gegaan.’ In heel Galilea bracht hij het nieuws in de synagogen en dreef hij demonen uit.
(NBV)

De verslagen van beide Evangelisten kunnen tot het volgende verhaal worden samengevat:
Na een korte nachtrust, terwijl het nog donker is, gaat Jezus alleen naar buiten om zich naar een plaats te begeven waarvan hij weet daar ongestoord en in alle rust, in het gebed met zijn hemelse Vader te kunnen spreken.
Hij is er zich terdege van bewust dat de grote toeloop van het volk de vorige avond geenszins duidde op een omslag in hun religieuze denken. Er was beslist geen sprake van een reveil of geestelijke herbezinning. Veeleer waren zij slechts afgekomen op de ‘wonderdokter’ die alles kon op het gebied van genezing.

Toen het dag werd merkten zijn vier metgezellen, Petrus, Andreas, Johannes en Jakobus, dat Jezus was vertrokken, zonder hen. Ook stonden alweer de eerste mensen voor de deur in afwachting van een voortgezet optreden. Onder druk daarvan gaan de vier haastig naar hem op zoek, gevolgd door de menigte.
Jezus wordt al vlug gevonden; blijkbaar wisten de leerlingen wel zo ongeveer naar welke plaats hun Meester zich zou terugtrekken.
Als woordvoerder optredend probeert Petrus bij Jezus de dringendheid over te brengen van de noodzaak van zijn terugkeer: Iedereen zoekt je, de mensen willen dat je bij hen blijft!

Maar het gebed heeft hun Meester nog meer het heldere inzicht verschaft dat dit niet Gods weg is. Een ‘genezingsbediening’ is niet het voornaamste doel van zijn komst naar de aarde. De genezingen en de andere wonderen die hij verricht, hebben slechts als doel om in de noodzakelijke ‘geloofsbrieven’ te voorzien: dat hij werkelijk de Knechtmessias van God is, zoals ook Mozes, eeuwen voordien, door het verrichten van wonderen zijn zending van Godswege bewees.

De predikings- en onderwijzingsbediening is primair in Gods voornemen. Alle joodse mensen moeten weten dat het koninkrijk van God, in handen van de Messias, de remedie zal zijn, niet slechts wat betreft het tot stand brengen van een blijvende gezondheid, maar ook om te voorzien in de oplossing van alle grote problemen waarmee de mensheid sinds Adam worstelt. Zijn wonderen moeten zijn boodschap slechts autoriseren. Naderhand, vanaf Pinksteren 33 AD, zou hetzelfde van toepassing zijn op de door wonderen kracht bijgezette prediking der apostelen.
Uit de vergelijking van Lukas met Markus wordt ook duidelijk dat met Judea in dit verband het joodse land in zijn geheel wordt bedoeld; of de gehele Romeinse provincie, Galilea inbegrepen, zoals het door zijn heidenlezers verstaan zou worden. In alle steden der Joden moet Jezus het koninkrijk als goed nieuws verkondigen.



Het Evangelie van Lukas, de hoofdstukken

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24