Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

dinsdag 28 april 2009

Het Evangelie volgens Lukas - hoofdstuk 21



Αναβλεψας δε ειδεν τους βαλλοντας εις το γαζοφυλακιον τα δωρα αυτων πλουσιους. ειδεν δε τινα χηραν πενιχραν βαλλουσαν εκει λεπτα δυο, και ειπεν, Αληθως λεγω υμιν οτι η χηρα αυτη η πτωχη πλειον παντων εβαλεν· παντες γαρ ουτοι εκ του περισσευοντος αυτοις εβαλον εις τα δωρα, αυτη δε εκ του υστερηματος αυτης παντα τον βιον ον ειχεν εβαλεν.

1-4 Toen hij nu opkeek, zag hij de rijken hun gaven in de schatkist werpen. Hij zag echter een zekere behoeftige weduwe die er twee lepta in wierp. En hij zei: Waarlijk, ik zeg jullie: Deze arme weduwe heeft er meer dan allen ingeworpen. Want die allen hebben van hun overvloed bij de gaven geworpen, maar deze [vrouw] heeft van haar gebrek al het levensonderhoud dat zij bezat, er ingeworpen.

De twee lepta zijn twee kopermuntjes van geringe waarde, hooguit enkele centen. Uit Markus vernemen we dat Jezus de daad der weduwe dermate belangrijk vond dat hij zijn leerlingen bij zich riep om hen te attenderen op de hoge zedelijke waarde ervan (Mr 12:41-44). Zij moesten zich niet laten imponeren door de rijken die offerden van wat zij over hadden. Uiterlijke schijn kan bedrieglijk zijn. De zedelijke waarde van wat de weduwe deed, moest hoger aangeslagen worden dan de opzichtige daden der rijken.

Wellicht moet deze perikoop gelezen worden in samenhang met de vorige. Indien correct, dan moeten we er van uitgaan dat deze weduwe niet zonder reden in behoeftige omstandigheden verkeerde; dan was zij kennelijk het slachtoffer geworden van de hebzucht der schriftgeleerden. Maar zelfs onder die bedroevende omstandigheden was zij haar liefde voor de God van Israël en de waardering voor zijn regeling niet kwijtgeraakt. Haar gave was daarom bij God des te waardevoller. Al hadden de schriftgeleerden dan geen achting voor weduwen, Hij slaat beslist acht op hen. Zie Jk 1:27.


Kαι τινων λεγοντων περι του ιερου, οτι λιθοις καλοις και αναθημασιν κεκοσμηται, ειπεν, Ταυτα α θεωρειτε, ελευσονται ημεραι εν αις ουκ αφεθησεται λιθος επι λιθω ος ου καταλυθησεται. Επηρωτησαν δε αυτον λεγοντες, Διδασκαλε, ποτε ουν ταυτα εσται, και τι το σημειον οταν μελλη ταυτα γινεσθαι;

5-7 En toen sommigen over de tempel zeiden dat hij met fraaie stenen en gewijde voorwerpen was versierd, zei hij: Deze dingen die jullie aanschouwen − er zullen dagen komen waarin geen steen op steen gelaten zal worden die niet gesloopt zal worden. Zij nu vroegen hem, zeggend: Leraar, wanneer zullen deze dingen dan zijn, en wat [is] het teken als deze dingen op het punt staan te geschieden?

Het lijkt bij Lukas of alles wat volgt door Jezus in de tempel zou zijn gesproken. Mattheüs verschaft aanvullende details, waaruit blijkt dat de verwoesting van de tempel door Jezus werd aangekondigd bij het verlaten ervan en dat vervolgens zijn leerlingen op de helling van de Berg der Olijven naar hem toekwamen, en bij hem gingen informeren naar de bijzonderheden. Markus noemt hen: Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas, terwijl er verder niemand bij was (Mr 13:3).  Volgens Mt 24:3 vroegen zij:

(1) Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn, en
(2) wat het teken van je paroesie, en van de voleinding der eeuw?

Om Jezus’ uitgebreide reactie op die tweeledige vraag naar waarde te kunnen schatten, is het van belang te onderscheiden wat er in de hoofden der leerlingen omging. Onder invloed van de eschatologie van de profeet Zacharia geloofden zij klaarblijkelijk dat het om gebeurtenissen ging die met elkaar in verband stonden, ja, dat het feitelijk om één enkele, grote gebeurtenis ging.
Maar het is duidelijk dat het bij de gebeurtenis van vraag 1 om de Romeinse invasie gaat die in het jaar 70 AD resulteerde in de verwoesting van Jeruzalem en haar tempelheiligdom, en dat de vervulling van het tweede deel van de vraag veel verder in de tijd ligt: De Eindtijd, de 70ste Jaarweek voor Israël, wanneer de Messias tegenwoordig zal zijn en de Laatste dagen van het huidige, goddeloze wereldtijdperk aanbreken.

Het verschil nu tussen Mattheüs en Lukas is vooral gelegen in het feit dat alleen de laatste uitweidt over de details van de gebeurtenissen die zich in het jaar 70 AD zouden voordoen en die in de aanloop daartoe. Zo spreekt Lukas in 21:20-24 expliciet over de komst van de Romeinse legers en over het toekomstige lot der Joden.
De bijzonderheden die hij daar verhaalt, sluiten aan bij de details die hij al eerder, in Lk 19:41-44, had vermeld. Bij hem handelt alleen het gedeelte 21:25-36 over de Eindtijd. Veel exegeten zijn zich bewust van de grote sprong in de tijd tussen vers 24 en 25.

Mattheüs echter weidt in de hoofdstukken 24 en 25 vooral uit over het laatste deel van de vraag, namelijk over de paroesie en Jezus’ komst ten oordeel bij de voleinding der eeuw.
Die vier discipelen vroegen Jezus niet naar een teken omdat zij hem niet geloofd zouden hebben, maar omdat zij beseften dat de ondergang van Jeruzalem ernstige rampspoed voor de Joodse natie zou inhouden en dat met de verwoesting van de tempel ook het Judaïsme wel moest eindigen.

Een dergelijke catastrofe en de gevolgen ervan zouden vergelijkbaar zijn met die van het jaar 587 v.Chr., toen de Eerste tempel en ook de stad zelf verwoest werden. Toen werden de Joden naar Babel gedeporteerd.
Welnu, voor de tijd waarin de leerlingen leefden was blijkbaar iets soortgelijks te verwachten. Wat Jezus hun kort hiervoor, volgens Mt 23:33-38, had onthuld, dat hun generatie dat allemaal nog ging meemaken, moet hun nog in de oren geklonken hebben.
Zij vergisten zich echter op het punt dat met de aanstaande catastrofe ook Jezus’ paroesie en de oprichting van het Messiaanse Rijk binnen een nieuwe eeuw zou aanbreken. De vernietiging van de tempel en Jezus’ terugkeer zouden niet chronologisch samenvallen.

ο δε ειπεν, Βλεπετε μη πλανηθητε· πολλοι γαρ ελευσονται επι τω ονοματι μου λεγοντες, Εγω ειμι· και, Ο καιρος ηγγικεν· μη πορευθητε οπισω αυτων. οταν δε ακουσητε πολεμους και ακαταστασιας, μη πτοηθητε· δει γαρ ταυτα γενεσθαι πρωτον, αλλ ουκ ευθεως το τελος.

8-9 Hij nu zei: Let op dat jullie niet misleid worden. Want velen zullen komen op [basis van] mijn naam, zeggend: Ik ben [het]; en: De tijd is nabijgekomen. Gaat hen niet achterna. Wanneer jullie dan horen van oorlogen en oproeren, raakt niet in paniek. Want deze dingen moeten eerst geschieden, maar [betekenen] niet terstond het einde.

Jezus haakt onmiddellijk in op hun vraag met het geven van een expliciete waarschuwing. Zij moeten zich omtrent de tijd van de verwoesting van de tempel niet laten misleiden. Zo zou het opstaan van zekere personen die zich, in plaats van Jezus, voor de echte messias zouden uitgeven, geen enkele indicatie inhouden, ook al zouden zulke personen beweren - of anderen omtrent hen - dat met hun verschijning ook buitengewone gebeurtenissen aanstaande zouden zijn.
In de loop der geschiedenis zijn met zekere regelmaat inderdaad zulke misleiders opgedoken, niet alleen in de aanloop naar de catastrofe van 70 AD, maar ook in de eeuwen die daarna zijn gevolgd. Vergelijk Hn 5:36-37.

Een bekende 'messias' was Sjimon Ben Kosba, beter bekend onder zijn messias’ titel Bar Kochba, sterrenzoon, naar aanleiding van Nm 24:17; hem verleend door Akiba, een zeer vooraanstaand rabbi in die tijd. In het jaar 132 AD ontketende deze zogenaamde messias opnieuw een opstand tegen de Romeinse overheersing. Toen die opstand mislukte en de Joden zich schaamden dat één van de grootste uit de rabbijnen zich dermate kon vergissen, sloegen zij naar de andere kant door en kreeg Sjimon de scheldnaam Bar Kosiba, leugenzoon.

In de tweede helft van de 17e eeuw benutte een zekere Sjabtai Zwi, die in 1662 van Izmir naar Jeruzalem was gekomen, de toen heersende messiaskoorts om zich te Gaza door een joodse geleerde tot messias te laten uitroepen. Niet alleen in Gaza, Jeruzalem en Hebron hing men hem aan als de Komende, maar ook in de gehele joodse wereld van die tijd. "Van Hamburg tot Jemen waren Joden bereid al hun bezit te verkopen en met gereedstaande koffers te wachten op zijn messiaans optreden in het land Israël". Maar ook zijn actie eindigde in een groot fiasco.

De Joden waren dus voor zulke decepties al lang tevoren door hun ware Messias gewaarschuwd. Aangezien ze in hardnekkig ongeloof daaraan zijn voorbijgegaan, is veel extra leed hun deel geworden.
Daarop terugkijkend lijkt het redelijk er vanuit te gaan dat Jezus in zijn uitgebreide antwoord niet alleen attendeerde op wat de naaste toekomst, de periode tot 70 AD, zou brengen, maar ook en vooral dat hij vooruit wees naar wat er in latere tijden zou geschieden, culminerend in de gebeurtenissen van de 70ste Week, de Eindtijd of laatste dagen.
Overigens bleef hij met die wijze van antwoorden geheel binnen het patroon van denken van zijn leerlingen. Eerst nu kunnen wij - verkerend in de gunstige gelegenheid om terug te kijken op het verleden - vaststellen dat Jezus’ commentaar in zekere zin'ontrafeld' moet worden wat betreft de  respectievelijke tijden van vervulling.

Wat dat betreft kunnen we zeggen dat hij heen en weer switchte tussen de actualiteit voor die generatie en datgene wat de representanten van de daar aanwezige leerlingen in de verre toekomst zouden gaan meemaken.
Dat geldt ook voor zijn aankondiging dat zij zouden horen van oorlogen en oproeren. Zulke berichten werden in de Eerste eeuw gehoord, maar ook in alle tijden daarna. Daarom: Geen paniek; want deze dingen moeten eerst geschieden, maar [betekenen] niet terstond het einde.

Τοτε ελεγεν αυτοις, Εγερθησεται εθνος επ εθνος και βασιλεια επι βασιλειαν, σεισμοι τε μεγαλοι και κατα τοπους λιμοι και λοιμοι εσονται, φοβητρα τε και απ ουρανου σημεια μεγαλα εσται.

10-11 Daarop zei hij verder tot hen: Natie zal opstaan tegen natie en koninkrijk tegen koninkrijk. Er zullen zowel grote aardbevingen zijn als in verschillende plaatsen hongersnoden en pestuitbraken. Verschrikkelijke gebeurtenissen zullen zich voordoen, alsook vanuit de hemel grote tekenen.

Daarop zei hij verder tot hen…
Dit is zo’n moment van switchen qua tijd; in dit geval een voorzegging uitsluitend voor de Eindtijd.
Overigens is een en ander geheel in overeenstemming met het gedeelte in Mt 24:7-8, het hoofdstuk waarin alle profetische uitspraken op de paroesie betrekking hebben:

Want natie zal opstaan tegen natie en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen in verschillende plaatsen hongersnoden en aardbevingen zijn.
Al die dingen nu [duiden op] een begin van de weeën.

Vooral met de aanvullende woorden - ontbrekend bij Lukas - Al die dingen nu [duiden op] een begin van de weeën, gaf Jezus op betekenisvolle wijze aan dat met die specifieke gebeurtenissen de 'geboorte' van een heel nieuw tijdperk verwacht moet worden, de Millenniumeeuw van het Messiaanse koninkrijk, iets waarvan in 70 AD uiteraard in het geheel geen sprake was.

Volgens Jr 30:6-7 verwijzen de geboorteweeën vooral naar de Grote Verdrukking die nog over het Joodse volk moet komen, de tijd van benauwdheid voor Jakob.
Sommigen zeggen daarover echter - en o.i. niet onterecht - dat de gehele 70ste Week een tijd van geboorteweeën zal zijn. Maar die weeën kennen, zoals met alle geboortepijnen het geval is, een begin. Het begin dat in Mattheüs wordt genoemd, zou dan vooral betrekking hebben op de eerste helft (3½ jaar) van die bijzondere Week.
De gehele 70ste Week zal dus gekenmerkt worden door geboortepijnen, en dat in toenemende mate - ook alweer zoals gebruikelijk is - uiteindelijk culminerend in Jezus’ komst ten oordeel.
Vergelijk 1Th 5:3 en Mt 24:29-30.

Dat Jezus zijn toehoorders met de verzen 10 en 11 verplaatste naar de Eindtijd, mag ook geconcludeerd worden uit het feit dat ze gedeeltelijk een kosmisch karakter hebben: Verschrikkelijke gebeurtenissen zullen zich voordoen, alsook vanuit de hemel grote tekenen.
De toekomst moet uitwijzen waarop hij precies doelde. Wellicht heeft hij ze nader omschreven in de verzen 25 en 26. Hoe dan ook, in 70 AD waren ze zeker niet aan de orde.

προ δε τουτων παντων επιβαλουσιν εφ υμας τας χειρας αυτων και διωξουσιν, παραδιδοντες εις τας συναγωγας και φυλακας, απαγομενους επι βασιλεις και ηγεμονας ενεκεν του ονοματος μου· αποβησεται υμιν εις μαρτυριον. θετε ουν εν ταις καρδιαις υμων μη προμελεταν απολογηθηναι, εγω γαρ δωσω υμιν στομα και σοφιαν η ου δυνησονται αντιστηναι η αντειπειν απαντες οι αντικειμενοι υμιν.

12-15 Maar vóór alle dingen zullen zij hun handen aan jullie slaan en jullie vervolgen, overleverend in de synagogen en gevangenissen, jullie wegvoerend naar koningen en bestuurders omwille van mijn naam. Het zal voor jullie uitlopen op een getuigenis. Neemt je dan in jullie harten voor niet van tevoren te overdenken [hoe] je verdediging te voeren. Want ik zal jullie mond en wijsheid geven, welke allen die jullie tegenstand bieden niet zullen kunnen weerstaan of tegenspreken.

Vervolging is onontkoombaar. Jezus’ leerlingen gaan dat in ieder geval meemaken, en dat zelfs in de eerste plaats. Het Boek Handelingen getuigt daarvan. Daarmee zijn we weer terug in de actualiteit van de Eerste eeuw, maar wanneer we de aanwijzingen in aanmerking nemen die Jezus de twaalf gaf toen hij hen in de prediking uitzond, zijn dezelfde waarschuwingen ook van toepassing voor hun tegenhangers in de Eindtijd, zij die dan het Joodse overblijfsel zullen vormen.
Zie daarvoor Mt 10:16-23.

De komst van de Mensenzoon – genoemd in vers 23 van dat Schriftdeel - is een eschatologische term voor Jezus’ komst in kracht en grote heerlijkheid ten tijde van zijn oordeel. Veel van wat daar door hem wordt gezegd, vinden we in herhaling terug wanneer hij (volgens Mt 24:9-14) de tekenen van zijn paroesie toelicht. Het lijkt er dus op dat wat hem betreft de 69ste Week, die toen afliep, zonder onderbreking overgaat in de 70ste  [Eindtijd]week.

Want ik zal jullie mond en wijsheid geven…
Daarmee geeft hij te kennen dat hij op bovennatuurlijke wijze aanwezig zal zijn wanneer zijn leerlingen terechtstaan voor Overheidspersonen en verantwoording moeten afleggen. Uit het feit dat hij op andere plaatsen, zoals hierboven, zegt dat de geest van hun Vader dan door hen zal spreken, kunnen wij concluderen dat het Jezus zelf is die leiding aan die geest zal geven.

παραδοθησεσθε δε και υπο γονεων και αδελφων και συγγενων και φιλων, και θανατωσουσιν εξ υμων, και εσεσθε μισουμενοι υπο παντων δια το ονομα μου. και θριξ εκ της κεφαλης υμων ου μη αποληται. εν τη υπομονη υμων κτησασθε τας ψυχας υμων.

16-19 Maar jullie zullen zelfs overgeleverd worden door ouders en broers en bloedverwanten en vrienden, en zij zullen [sommigen] van jullie ter dood brengen, en jullie zullen door allen gehaat zijn wegens mijn naam. En toch zal geen haar van jullie hoofd verloren gaan. Verwerft jullie zielen in jullie volharding.

Gezien de parallellen met Mt 24:10 en Mr 13:12-13 lijkt het waarschijnlijk dat Jezus deze waarschuwingen toch vooral gaf met het oog op Eindtijdtoestanden.
De gebeurtenissen rond 70 AD waren niet beslissend in de zin zoals opgesloten ligt in de aanmoediging: Verwerft jullie zielen in jullie volharding.

Dat zal wél het geval zal zijn bij het einde van de 70ste Week, wanneer Jezus komt met het oog op een beslissend oordeel, daarmee zijn paroesie tot een climax brengend.

Wat YHWH, de God van Israël, ook in verband met zijn uitverkorenen toelaat, geen haar van hun hoofd zal verloren gaan. In zijn hand zijn zij veilig.
De aanmoediging tot volharding teneinde (blijvend) leven te verwerven, vinden we ook terug in de boodschappen aan de zeven gemeenten van de Openbaring, zoals bijvoorbeeld in Op 2:8-11

Dit zegt de Eerste en de Laatste, hij die een dode werd en tot leven kwam, ik ken je verdrukking en armoede, maar je bent rijk, ook de laster van de zijde van hen die van zichzelf zeggen dat zij Joden zijn, maar dat niet zijn, doch een synagoge van de Satan. Wees niet bevreesd voor de dingen die je gaat lijden. Zie, de Duivel zal sommigen van jullie in de gevangenis werpen, opdat gij op de proef wordt gesteld en jullie zullen tien dagen verdrukking ervaren. Word getrouw tot de dood en ik zal je de kroon des levens geven. Hij die oren heeft luistere naar wat de geest tot de gemeenten zegt. Hij die overwint zal geenszins schade lijden van de tweede dood.

Οταν δε ιδητε κυκλουμενην υπο στρατοπεδων Ιερουσαλημ, τοτε γνωτε οτι ηγγικεν η ερημωσις αυτης. τοτε οι εν τη Ιουδαια φευγετωσαν εις τα ορη, και οι εν μεσω αυτης εκχωρειτωσαν, και οι εν ταις χωραις μη εισερχεσθωσαν εις αυτην, οτι ημεραι εκδικησεως αυται εισιν του πλησθηναι παντα τα γεγραμμενα. ουαι ταις εν γαστρι εχουσαις και ταις θηλαζουσαις εν εκειναις ταις ημεραις· εσται γαρ αναγκη μεγαλη επι της γης και οργη τω λαω τουτω, και πεσουνται στοματι μαχαιρης και αιχμαλωτισθησονται εις τα εθνη παντα, και Ιερουσαλημ εσται πατουμενη υπο εθνων, αχρι ου πληρωθωσιν καιροι εθνων.

20-24 Wanneer jullie nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld zien, weet dan dat haar verwoesting nabijgekomen is. Laten dan zij die in Judea [zijn], vluchten naar de bergen; en die in haar midden, er uittrekken, en die in de landstreken, er niet binnengaan. Want dagen van vergelding zullen die [dagen] zijn, om alles wat geschreven staat, in vervulling te laten gaan. Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen; want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk. En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen worden weggevoerd naar alle natiën; en Jeruzalem zal door de Heidenvolken vertreden worden, totdat de tijden der Heidenen vervuld zijn.

Hiermee verschijnt tenslotte het teken waarom de leerlingen in vers 7 hadden gevraagd: Wat [is] het teken als deze dingen op het punt staan te geschieden?
Jezus had immers betreffende de luisterrijke tempel verklaard dat er dagen komen waarin hier geen steen op steen gelaten zal worden die niet gesloopt zal worden.
Wat Jezus nu aankondigt is een verdere toelichting op de profetische woorden die hij sprak bij zijn intocht:

Want er zullen dagen over je [Jeruzalem] komen en je vijanden zullen een palissade tegen je oprichten, en je omsingelen en je van alle kanten insluiten; en zij zullen jou en je kinderen in jou tegen de grond verpletteren; en zij zullen in jou geen steen op de andere laten, omdat je de tijd waarin naar je werd omgezien, niet onderscheidde.

Bij die gelegenheid was hij, de Messias, met zijn gedachten bij de profetie van Daniël, zoals blijkt uit zijn woorden: Indien gij, ja gij, op deze dag de dingen onderscheidde [die] tot vrede [strekken].
Maar ook nu herinnert hij zijn leerlingen aan de Jaarwekenprofetie waarin werd aangekondigd welke catastrofe Jeruzalem zou treffen, ergens in de periode ná de 69ste Week:

En na de tweeënzestig weken zal Messias worden afgesneden en niets voor hem. En de stad en het heiligdom zullen door het volk van een vorst die [nog] komt, verwoest worden (Dn 9:26).

Met dat volk bleken de Romeinse legioenen bedoeld te zijn. Als Gods werktuig brachten die legioenen zijn wraak tot uitdrukking. En die was niet gering: Meer dan een miljoen Joden vonden de dood, terwijl de overlevenden, zo’nhonderdduizend, als slaven werden weggevoerd, teneinde een miserabel leven in diverse Heidense  landen te leiden.
Hoewel er door alle eeuwen heen wel groepjes Joodse mensen in wisselende aantallen in Palestina hebben gewoond, kan van de meerderheid gezegd worden dat zij verstrooid hebben geleefd te midden van de Heidenvolken.

Hoewel het land van de Joden zich toen al eeuwen onder Heidense heerschappij bevond - de Joden waren vazallen van de elkaar opvolgende wereldmachten Neobabylonië, Perzië, Hellas en Rome - brak er vanaf 70 AD toch een nieuw tijdperk aan wat betreft de status van de stad Jeruzalem. Tot op die tijd had er in Jeruzalem een typologisch Heiligdom gefunctioneerd, waarin de zonen van Aäron, de priesters, tezamen met hun Levitische helpers, ten behoeve van het volk hun diensten verrichtten (Lk 1:5-10Hb 9:1-10).
Maar ná 70 AD was er noch koning, noch priester; noch troon, noch heiligdom. Kortom geen Heilige Stad (Hs 3:4-5Mt 5:35;27:53).

Erger nog, in het oorspronkelijke tempelgebied werden na verloop van eeuwen Heidense heiligdommen opgericht, waardoor Jeruzalem een nieuwe fase van vertreding binnenging; een situatie welke tot op de dag van heden voortduurt, en waarin ook de stichting van de Zionistische Staat Israël, in 1948, geen wijziging heeft gebracht.
Eerst wanneer herstel voor Israël aanbreekt en het Messiaanse koninkrijk wordt opgericht, zullen de tijden der Heidenen (natiën) aflopen. Een en ander zal volkomen zichtbaar worden wanneer de tempelstad Nieuw Jeruzalem vanaf God uit de hemel neerdaalt.

Zie de Engelstalige studie: Confusion of Tongues and the Seven Times


Και εσονται σημεια εν ηλιω και σεληνη και αστροις, και επι της γης συνοχη εθνων εν απορια ηχους θαλασσης και σαλου, αποψυχοντων ανθρωπων απο φοβου και προσδοκιας των επερχομενων τη οικουμενη, αι γαρ δυναμεις των ουρανων σαλευθησονται. και τοτε οψονται τον υιον του ανθρωπου ερχομενον εν νεφελη μετα δυναμεως και δοξης πολλης. αρχομενων δε τουτων γινεσθαι ανακυψατε και επαρατε τας κεφαλας υμων, διοτι εγγιζει η απολυτρωσις υμων.

25-28 En er zullen tekenen zijn in zon en maan en sterren, en op de aarde beklemming der natiën, in verbijstering vanwege rumoer van zee en branding, terwijl mensen bezwijmen van vrees en verwachting van de dingen die over de bewoonde wereld komen; want krachten der hemelen zullen worden geschokt. En dan zullen zij de Mensenzoon zien, komend in een wolk, met kracht en grote heerlijkheid. Als nu deze dingen beginnen te geschieden, richt je op en heft jullie hoofden omhoog, aangezien jullie verlossing nadert.

Na eerst uitgeweid te hebben over het oordeel van 70 AD - Gods bezoeking met oordeel aan de stad Jeruzalem, haar tempel en de Joodse natie - verhaalt Lukas nu, op unieke wijze, wat Jezus heeft aangekondigd over het Eindtijdoordeel voor de hele wereld en betreffende de omstandigheden die dan, in de aanloop daartoe, op aarde de overhand zullen hebben.
De aanleiding daarvoor vindt Lukas in datgene waarmee hij vers 24 afsloot: Jeruzalem zal [weliswaar] door de Heidenvolken worden vertreden, maar slechts tot op het tijdstip dat ook voor die natiën het einde komt.

Bij de Evangelist zijn er steeds logische verbanden. Daarmee maakt hij tevens een opvallend duidelijke scheiding tussen de verwoesting van Jeruzalem en de paroesie, met name de climax daarvan. De tekenen die hij opsomt zijn niet meer nationaalmaar kosmischZelfs de krachten der hemelen zullen in beroering komen, zoals ook door Jezus zelf al eerder [volgens vers 11] werd aangekondigd: Verschrikkelijke gebeurtenissen zullen zich voordoen, alsook vanuit de hemel grote tekenen.

Beklemming der natiën, in verbijstering vanwege rumoer van zee en branding, terwijl mensen bezwijmen van vrees en verwachting van de dingen die over de bewoonde wereld komen…
Jezus had hier blijkbaar zulke Oudtestamentische aankondigingen als in Psalm 65:6-7 in gedachten: Gij, die de bergen vastzet door uw kracht, met sterkte omgord; die het bruisen der zeeën doet bedaren, het bruisen van haar golven en het rumoer der natiën.
Maar zie ook Ps 46:2-8 en Ps 89:9-11.

De toestanden zullen zo beklemmend zijn dat mensen in onmacht vallen, bezwijmen [αποψυχω]. Blijkbaar zullen in de wereldberoering van dat moment velen totaal geen uitweg meer zien. Vergelijk Habakuk, hoofdstuk 3.
Daartegenover staat de aanmoediging voor het gelovige Joodse overblijfsel om zich op te richten, oftewel hun ziel te verheffen [ανακυπτω], wanneer bij de climax van de 70ste Week de Mensenzoon zich in heerlijkheid -benadrukt door zijn komst in een wolk - aan de wereld zal vertonen.
Voor hen zal dat een signaal zijn van verlossing, bevrijding. Terwijl de Heidenvolken, wier tijden vervuld zijn, in hun angstige radeloosheid geen uitweg zien, kunnen Jezus’ leerlingen van de Eindtijd het hoofd vol hoop opheffen: Uitkomst is nabij.

Uit passages als Zc 2:10-118:23Ez 37:26-28Mt 25:31-46 weten we nu al bij voorbaat dat er dan ook onder de mensen der natiën velen zullen zijn die zich tot de God van Israël zullen wenden en zich bij het Overblijfsel zullen aansluiten, of zich met hen zullen identificeren. In alles wat zich dan zal voordoen, zullen zij onderscheiden dat God in die beslissende tijd slechts bij hen te vinden is.

Και ειπεν παραβολην αυτοις· Ιδετε την συκην και παντα τα δενδρα· οταν προβαλωσιν ηδη, βλεποντες αφ εαυτων γινωσκετε οτι ηδη εγγυς το θερος εστιν· ουτως και υμεις, οταν ιδητε ταυτα γινομενα, γινωσκετε οτι εγγυς εστιν η βασιλεια του θεου. αμην λεγω υμιν οτι ου μη παρελθη η γενεα αυτη εως αν παντα γενηται. ο ουρανος και η γη παρελευσονται, οι δε λογοι μου ου μη παρελευσονται.

29-33 En hij sprak een parabel tot hen: Ziet de vijgenboom en alle bomen. Zodra ze uitbotten weten jullie uit jezelf, door het gade te slaan, dat nu de zomer nabij is. Zo ook jullie, wanneer jullie deze dingen zien geschieden, weet [dan] dat het koninkrijk Gods nabij is. Voorwaar, ik zeg jullie: Dit geslacht gaat geenszins voorbij totdat alle dingen geschieden. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.

Het is onjuist te denken dat met het voorbeeld van de uitbottende vijgenboom op de natie Israël wordt gedoeld. Er is daarnaast immers sprake van alle bomen; maar de vijgenboom was (is) nu eenmaal een veelvoorkomende boom in Israël, maar ook geschikt voor Jezus om het punt in kwestie te illustreren. In tegenstelling tot de meeste andere bomen in het land Palestina, verliest de vijgenboom in de winter zijn bladeren. Wanneer dan de takken door het opstijgende vocht zacht worden en daarmee hun dorheid kwijtraken, en vervolgens bladeren doen uitbotten, is dat voor waarnemers een aanwijzing of teken dat de zomer in aantocht is. Jezus spreekt niet over de lente, omdat Palestina eigenlijk slechts twee jaargetijden kent: Zomer en winter.

Een andere opvatting die bij nader onderzoek onjuist blijkt te zijn is de gedachte dat Jezus met de frase wanneer jullie deze dingen zien geschieden, gedoeld zou hebben op alle gebeurtenissen sinds de Eerste eeuw, met name op zaken die zich voordeden in 70 AD en in de aanloop daartoe. Ook die zienswijze is niet te handhaven. Dat blijkt voldoende uit Jezus’ aanvullende opmerking: Weet [dan] dat het koninkrijk Gods nabij is. Het is immers overduidelijk dat de oprichting van het Messiasrijk in die Eerste eeuw totaal niet aan de orde was. Die grote gebeurtenis behoort bovendien nog altijd tot de toekomst.

Een derde zaak welke van belang is voor een goed begrip, houdt verband met het in dit Schriftdeel herhaaldelijk gebruikte werkwoord παρερχομαι.
Dit werkwoord wordt terecht weergegeven met voorbijgaan, maar in welke zin gaan in deze passage dit geslacht en de hemel en de aarde voorbij? En in welke betekenis gaan de woorden van Jezus niet voorbij?

Thayer’s Greek-English Lexicon of the New Testament zegt op blz 488 over het gebruik ervan in Lk 21:32-33: to pass away, perish.
In het Nederlands dus ongeveer overeenkomend met heengaan, eindigen, omkomen, vergaan, tenondergaan.

En die betekenissen zijn hier precies aan de orde, gezien ook het contextuele verband. Want dit geslacht is inderdaad een geslacht dat voorbijgaat. Niet in de zin van, bijvoorbeeld, door ouderdom uitsterven, zoals sommigen hebben gesuggereerd, maar door werkelijke ondergang bij de komst van de Messias ten oordeel.
Het Eindtijdgeslacht dat getuige zal zijn van de tekenen van Jezus’ paroesie tijdens de laatste (70ste) Jaarweek en daarop geen juiste response geeft, zal wel degelijk - voor het merendeel - tenondergaan, en wel naar het voorbeeld van de Vloedgeneratie (Mt 24:37-39Lk 17:26-27).
Een en ander is geheel in overeenstemming met de parallelle passage van Mt 24:32-35

Leert nu de parabel van de vijgenboom: Zodra zijn tak zacht wordt en in het blad schiet, weten jullie dat de zomer nabij is. Zo ook jullie, wanneer jullie al deze dingen zien, weet [dan] dat het nabij is, voor de deur. Voorwaar, ik zeg jullie: Dit geslacht gaat geenszins voorbij totdat al deze dingen geschieden. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden gaan geenszins voorbij.

In afwijking van Lukas heeft Mattheüs al deze dingen, dus al de genoemde tekenen die Jezus in antwoord op de vraag der leerlingen, in Mt 24:3, had opgesomd. En geheel terecht natuurlijk, want hun vraag behelsde het teken van zijn paroesie en voleinding der eeuw.

Ook de hemel en de aarde gaan werkelijk ten onder en verdwijnen in de vergetelheid, maar weer wel gezien vanuit het contextuele verband, in het bijzonder vers 32: De nabijheid van het koninkrijk Gods.
Met de oprichting daarvan komt immers een geheel nieuw bestel in werking, namelijk de Nieuwe Hemelen en de Nieuwe Aarde, zoals Petrus ook wist aan de hand van de Schrift, volgens Jesaja 65 en 66.
In zijn visioenen op Patmos ‘zag’ Johannes tevoren de invoering van die Nieuwe Hemel en Aarde:

En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren heengegaan, en de zee is niet meer. En de heilige Stad, Nieuw Jeruzalem, zag ik neerdalen uit de hemel vanaf God, toebereid als een bruid, versierd voor haar echtgenoot.
En ik zag een grote witte troon en Hem die daarop is gezeten, van wiens aangezicht vluchtte de aarde en de hemel en geen plaats werd voor hen gevonden.

Maar Jezus’ woorden gaan niet tenonder. Al zijn woorden waren en zijn nog steeds waarheid. Wanneer alle dingen die hij heeft aangekondigd volledig in vervulling gaan, kan in alle tijden die daarna nog zullen volgen naar zijn woorden worden teruggewezen als volkomen betrouwbaar gebleken.

Προσεχετε δε εαυτοις μηποτε βαρηθωσιν υμων αι καρδιαι εν κραιπαλη και μεθη και μεριμναις βιωτικαις, και επιστη εφ υμας αιφνιδιος η ημερα εκεινη ως παγις. επεισελευσεται γαρ επι παντας τους καθημενους επι προσωπον πασης της γης. αγρυπνειτε δε εν παντι καιρω δεομενοι ινα κατισχυσητε εκφυγειν ταυτα παντα τα μελλοντα γινεσθαι, και σταθηναι εμπροσθεν του υιου του ανθρωπου.

34-36 Maar slaat acht op jezelf, dat jullie harten nooit bezwaard worden in roes en dronkenschap en zorgen van het dagelijks leven, en die dag plotseling over jullie komt als een strik. Want hij zal komen over allen die gezeten zijn op het oppervlak der gehele aarde. Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat jullie in staat mogen zijn te ontkomen aan al deze dingen die op het punt staan te geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Mensenzoon.

Deze perikoop die een korte vermaning tot waakzaamheid bevat, is uniek voor Lukas. Jezus waarschuwt zijn leerlingen van de Eindtijd voor de dag van oordeel die alle dan levenden zal treffen. Het merendeel der mensen zal er niet op voorbereid zijn; voor hen zal hij komen als een strik waarin een dier onverhoeds terecht komt.
In plaats van in een roes te leven, geheel in beslag genomen door de dagelijkse beslommeringen van het leven, moeten de leerlingen heel alert zijn en door gebed nauw in contact blijven met de hemelse Vader, zodat zij op het beslissende moment van oordeel stand kunnen houden voor de rechterstoel van Gods Rechter, de Mensenzoon.

Hoewel Jezus sprak met het oog op zijn leerlingen die zijn komst ten oordeel zouden meemaken, zou het voor ons, christenen, kortzichtig zijn om er geen les voor onszelf aan te ontlenen. Hoewel het in de loop van de ‘laatste dagen’ ongetwijfeld nog veel erger zal worden, leven wij, zeker in de Westerse maatschappij, te midden van een mensheid die geheel opgaat in genoegens (2Tm 3:1-5).
Ook zijn er voortdurend heftige bewegingen in het financiële, economische en politieke vlak. Met al die zaken zou ons hart bezwaard kunnen raken en onze verwachting om met onze Heer verenigd te worden bij de Opname, verduisterd. We doen er dus zeker goed aan om de aanmoediging Blijft dan wakker, te allen tijde smekend ook persoonlijk ter harte te nemen.

Ην δε τας ημερας εν τω ιερω διδασκων, τας δε νυκτας εξερχομενος ηυλιζετο εις το ορος το καλουμενον Ελαιων· και πας ο λαος ωρθριζεν προς αυτον εν τω ιερω ακουειν αυτου.

37-38 Overdag nu verbleef hij gewoonlijk in de tempel waar hij onderwees, maar 's nachts ging hij [de stad] uit en overnachtte op de Berg der Olijven, zoals die genoemd wordt. En al het volk kwam steeds 's morgens vroeg naar hem toe in de tempel om hem te horen.

Al in Lk 19:47 stelden we vast dat Lukas voorbijgaat aan de onderscheiding der dagen waarop Jezus tussen Bethanië en Jeruzalem heen en weer trok. In plaats daarvan geeft hij een overzicht: Op de dag was hij het liefst in het Huis van zijn Vader, de heilige plaats bij uitstek om leergierigen te onderwijzen.
Daarbij moeten we bedenken dat het in de stad krioelde van pelgrims die vanuit alle windstreken naar Jeruzalem waren gereisd voor het bijwonen van het Pascha. En onder die pelgrims waren er blijkbaar velen die al vroeg in de morgen naar de tempel kwamen om naar die bijzondere Leraar te luisteren.
Vergelijk Lk 2:46-49.

Hiermee rondt de Evangelist het verslag over Jezus’ openbare bediening in Jeruzalem af.

Het Evangelie van Lukas, de hoofdstukken

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24