Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zaterdag 17 januari 2009

Het Evangelie volgens Lukas - hoofdstuk 12


Εν οις επισυναχθεισων των μυριαδων του οχλου, ωστε καταπατειν αλληλους, ηρξατο λεγειν προς τους μαθητας αυτου πρωτον, Προσεχετε εαυτοις απο της ζυμης, ητις εστιν υποκρισις, των Φαρισαιων. ουδεν δε συγκεκαλυμμενον εστιν ο ουκ αποκαλυφθησεται, και κρυπτον ο ου γνωσθησεται. ανθ ων οσα εν τη σκοτια ειπατε εν τω φωτι ακουσθησεται, και ο προς το ους ελαλησατε εν τοις ταμειοις κηρυχθησεται επι των δωματων.

1-3 Toen zich intussen een enorme menigte had verzameld, zodat zij elkaar onder de voet liepen, begon hij allereerst tot zijn leerlingen te zeggen: Hoedt je voor het zuurdeeg, dat huichelarij is, van de Farizeeën. Maar er is niets volledig bedekt wat niet geopenbaard, en verborgen wat niet bekend zal worden. Daarom, alles wat jullie in de duisternis zeiden, zal in het licht worden gehoord; en wat jullie tot het oor spraken in de binnenkamers, zal op de daken worden gepredikt.

Jezus is met zijn gedachten nog helemaal bij de gezindheid der Farizeeën die, onder het mom van vroomheid, er op uit zijn hem listen en lagen te leggen. En hij is van mening dat de leerlingen daaromtrent geïnformeerd dienen te worden. Hijzelf doorziet volkomen door welke slechte motieven zijn religieuze vijanden gedreven worden, maar dat is niet het geval met zijn leerlingen.
Zij moeten daarom weten dat zij oplettend dienen te zijn voor het zuurdeeg der Farizeeën, dat niets anders dan schijnvroomheid vertegenwoordigt, en een volstrekte miskenning inhoudt van ware godsdienstigheid en zedelijkheid.

Mocht dit op het moment niet meteen bij hen doordringen, dan zal dat in de toekomst toch zeker gebeuren. De geheime kuiperijen van die religieuze elite, hoe zorgvuldig zij die ook aan het oog trachten te onttrekken, kunnen nu eenmaal niet verborgen blijven; alles zal aan het licht komen. Ondanks alle oneerlijkheid, zal de waarheid doorbreken en die religieuze bovenlaag zal ontmaskerd worden.
Alle religieuze huichelaars van alle tijden zijn hiermee gewaarschuwd! Uiteindelijk zal al hun hypocrisie tevergeefs blijken. Maar aangezien besmetting met dat ‘virus’ van inwendige slechtheid fataal geestelijke consequenties heeft, is het dringend noodzakelijk dat de nietsvermoedende oprechten worden ingelicht.

Interessant is dat Jezus voorziet dat het de leerlingen op een vergelijkbare wijze zal vergaan, maar dan in zeer positieve zin. Omdat zij op hun hoede moeten zijn voor hun religieuze vijanden, zullen zij soms in het geheim de Messiaanse leringen moeten verbreiden, wellicht binnenskamers, en noodzakelijkerwijs als in de oren gefluisterd. Maar ook daarin zal verandering komen: De apostolische leer zal publiekelijk door hun opvolgers worden bekendgemaakt. Jezus gebruikt het beeld van de Oosterse platte daken, vanwaar men de buren en de mensen op straat allerlei nieuwtjes kon toeroepen.

Dit is dus niet hetzelfde als wat Jezus op de avond voor zijn dood tot de leerlingen sprak volgens Jh 16:12-13, en wat de apostel Paulus in Ks 1:26-27 beschreef. Want daarbij gaat het om geheel nieuwe waarheden die na Pinksteren door de heilige geest aan de apostelen zouden worden geopenbaard, waaronder het juiste inzicht in het eeuwenlang zorgvuldig verborgen geheimenis; de rijkdom der heerlijkheid van dit geheimenis onder de Heidenen: De Messias in jullie, de hoop der heerlijkheid.

Λεγω δε υμιν τοις φιλοις μου, μη φοβηθητε απο των αποκτεινοντων το σωμα και μετα ταυτα μη εχοντων περισσοτερον τι ποιησαι. υποδειξω δε υμιν τινα φοβηθητε· φοβηθητε τον μετα το αποκτειναι εχοντα εξουσιαν εμβαλειν εις την γεενναν· ναι, λεγω υμιν, τουτον φοβηθητε. ουχι πεντε στρουθια πωλουνται ασσαριων δυο; και εν εξ αυτων ουκ εστιν επιλελησμενον ενωπιον του θεου. αλλα και αι τριχες της κεφαλης υμων πασαι ηριθμηνται. μη φοβεισθε· πολλων στρουθιων διαφερετε.

4-7 Ik nu zeg jullie, mijn vrienden: Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en daarna niets méér kunnen doen. Maar ik zal jullie duidelijk maken wie jullie moeten vrezen: Wordt bevreesd voor hem die, na gedood te hebben, macht heeft om in de Gehenna te werpen; ja, ik zeg jullie, wordt bevreesd voor deze. Worden niet vijf mussen verkocht voor twee muntjes? En niet één van hen is vergeten voor Gods aangezicht. Maar ook de haren van jullie hoofd zijn alle geteld. Weest niet bevreesd; jullie gaan vele mussen te boven.

Jezus weet heel goed dat zijn religieuze vijanden op zijn dood uit zijn en dat dit vroeg of laat ook voor zijn leerlingen, zijn vrienden, zal gelden. Hoe moeten ze daar tegenaan kijken?
Door hen zijn vrienden te noemen, krijgen zijn woorden al meteen een innige en hartelijke klank. Er is sprake van geestverwantschap en lotsverbondenheid. Naast vijanden heeft de Messias ook vrienden.

Welnu, wat hun vijanden tegen hen kunnen ondernemen is beperkt. Zij kunnen hen hooguit doden; vervolgens kunnen zij niets ergers doen. De comparatief περισσοτερον heeft kwantitatieve waarde. Wat betreft hun vooruitzichten na hun dood, daar staan hun moordenaars machteloos tegenover: Tot méér zijn zij niet in staat. Zo zullen zij niet kunnen verhinderen dat God zijn geliefden op zijn bestemde tijd door middel van een opstanding tot het leven laat terugkeren.
In die betekenis lezen wij in Mt 10:28 dat hun vijanden weliswaar het lichaam kunnen doden maar niet de ziel.

Deze gedachte wordt benadrukt doordat Jezus verwijst naar zijn Vader die tot veel grotere dingen in staat is dan nietige mensen. Hij kan niet alleen gestorvenen laten herleven, maar hij kan iemand, na hem ter dood gebracht te hebben, ook in de Gehenna werpen. Dat wil zeggen die persoon aan de eeuwige vernietiging prijsgeven, zonder enig vooruitzicht op een opstanding.

Wat betreft Jezus’ onderwijs - hier in hoofdstuk 12 met duidelijke nadruk op de noodzaak vooral YHWH God te vrezen - zien we opnieuw een relatie met het Bijbelwiel. In dit geval uiteraard met Spaak 12, gevormd door de boeken Twee Koningen / Nahum / Titus.

Met Gehenna doelt Jezus op het Dal van Hinnom bij Jeruzalem, in zijn dagen een plaats waar het stadsvuil werd verbrand en waarin ook de dode lichamen van verachtelijke misdadigers werden geworpen die, naar men meende, een ordentelijke begrafenis niet waardig waren. De Gehenna werd daardoor zinnebeeld voor het idee van totale vernietiging/ondergang.

Kunnen Jezus' vrienden het vertrouwen koesteren dat God in staat is hen in de opstanding te laten terugkeren tot precies dezelfde personen die zij bij hun leven waren? Zeker! Want het is werkelijk ongelooflijk hoe ver zijn kennis omtrent (zelfs) nietige details reikt. Onbetekenende musjes ontsnappen niet aan zijn aandacht, en wat ons, mensen, betreft, hij kent zelfs het aantal haren van ons hoofd. Om die reden moet bij zijn geliefden geen vrees, maar een kinderlijk vertrouwen de overheersende stemming zijn. Gods voorzienigheid die over hen waakt, kent geen grenzen noch beperkingen.

De dood werpt voor God geen barrière op. Naderhand, als Jezus met het ongeloof van de Sadduceeën omtrent de opstanding geconfronteerd zal worden, zal hij wijzen op de patriarchen, Abraham, Isaäk en Jakob. Ook zij waren bij hun leven Gods vrienden en hoewel zij nu dood zijn en 'slapen' in hun graf, spreekt YHWH over hen alsof zij leven: Hij nu is geen God van doden, maar van levenden. Want voor hem leven zij allen! (Ex 3:6Lk 20:37-38Jk 2:23).

Λεγω δε υμιν, Πας ος αν ομολογηση εν εμοι εμπροσθεν των ανθρωπων, και ο υιος του ανθρωπου ομολογησει εν αυτω εμπροσθεν των αγγελων του θεου· ο δε αρνησαμενος με ενωπιον των ανθρωπων απαρνηθησεται ενωπιον των αγγελων του θεου. και πας ος ερει λογον εις τον υιον του ανθρωπου, αφεθησεται αυτω· τω δε εις το αγιον πνευμα βλασφημησαντι ουκ αφεθησεται.

8-10 Ik nu zeg jullie: [Van] een ieder die ten overstaan van de mensen belijdt [dat hij] in mij [is], zal ook de Mensenzoon ten overstaan van de engelen Gods belijden [dat hij] in hem [is]. Doch wie mij verloochende voor het aangezicht der mensen, zal verloochend worden voor het aangezicht der engelen Gods. En een ieder die een woord zal spreken tegen de Mensenzoon, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen de heilige geest lasterde, zal niet vergeven worden.

Omdat in mij [εν εμοι] en in hem [εν αυτω] als een Semitische wijze van uitdrukken wordt gezien, vertaalt men gewoonlijk: Ieder die mij belijdt voor de mensen, hem zal ook de Mensenzoon belijden voor de engelen van God.
Die weergave doet echter niet volledig recht aan het feit dat Jezus doelt op het bestaan van een wederzijdse band: Hij in mij, ik in hem.

Jezus had al in vers 4 gezinspeeld op de band die tussen hem en zijn leerlingen bestaat, door hen mijn vrienden te noemen. En hier gaat hij ermee voort zijn vrienden aan te moedigen niet in vrees voor de vijandige uitingen van mensen te bezwijken. Vrienden laten elkaar immers niet in de steek. Wanneer zij in dat vertrouwen stelling nemen tegen alle onheuse bejegening, kunnen zij er zeker van zijn dat Jezus zich in de hemel, zowel ten overstaan van zijn Vader als van Gods engelen, met vreugde over die band van vriendschap zal uitlaten.
Vergelijk Mt 10:32Jh 15:5, 14-15.

Tegelijk wordt daarmee de ernst van vers 9 getoond. Op grond van mensenvrees die vriendschapsband met de Messias ontkennen, zou zeer betreurenswaardig zijn.
Gelet op wat volgt, in vers 10, een woord spreken tegen de Mensenzoon, is het niet ondenkbaar dat Jezus met de aanhef wie mij verloochende voor het aangezicht der mensen ook gedoeld kan hebben op de Joden die geen geloof in hem stelden en hem als de Messias afwezen.

In die zin een woord spreken tegen de Mensenzoon, hoeft voor de betrokkene nog niet meteen tot het oordeel van de Gehenna te leiden (vers 5).
Erger is het zijn wonderdaden die hij in de kracht van Gods geest verrichtte, boosaardig aan de Duivel toe te schrijven. Dat komt erop neer dat men de heilige geest van God lastert. En daarvoor wordt geen vergeving geschonken.

οταν δε εισφερωσιν υμας επι τας συναγωγας και τας αρχας και τας εξουσιας, μη μεριμνησητε πως η τι απολογησησθε η τι ειπητε· το γαρ αγιον πνευμα διδαξει υμας εν αυτη τη ωρα α δει ειπειν.

11-12 Maar mochten zij jullie voor de synagogen en de magistraten en de gezagdragers brengen, maakt je dan niet bezorgd hoe of wat jullie ter verdediging antwoorden of wat jullie zeggen moeten; want de heilige geest zal jullie in dat uur leren wat jullie moeten zeggen.

Zoals Jezus zelf ervoer, moesten ook zijn leerlingen er op bedacht zijn dat de haat en de oppositie van mensen ernstige vormen konden aannemen. Maar daarbij zouden zij te allen tijde kunnen terugvallen op hun vriendschap met de Messias en mochten zij rekenen op de steun van Gods heilige geest.
De Joden konden in de eigen, plaatselijke synagogen ter verantwoording geroepen en zelfs gegeseld worden (Mt 10:17-20Jh 9:22-23, 3416:2).
Met de magistraten en de gezagdragers wordt kennelijk op de Heidense machthebbers gedoeld.

In Lk 21:12-15 herhaalt Lukas deze aanmoediging in een enigszins andere vorm als hij de gebeurtenissen aankondigt die aan Jeruzalems catastrofe in 70 AD zullen voorafgaan. Expliciet horen we Jezus daar tot zijn leerlingen zeggen:

Maar vóór alle dingen zullen zij hun handen aan jullie slaan en jullie vervolgen, overleverend in de synagogen en gevangenissen, jullie wegvoerend naar koningen en bestuurders omwille van mijn naam. Het zal voor jullie uitlopen op een getuigenis. Neemt je dan in jullie harten voor niet van tevoren te overdenken [hoe] je verdediging te voeren. Want ik zal jullie mond en wijsheid geven, welke allen die jullie tegenstand bieden niet zullen kunnen weerstaan of tegenspreken.

b. Hebzucht (12:13-21)

Ειπεν δε τις εκ του οχλου αυτω, Διδασκαλε, ειπε τω αδελφω μου μερισασθαι μετ εμου την κληρονομιαν. ο δε ειπεν αυτω, Ανθρωπε, τις με κατεστησεν κριτην η μεριστην εφ υμας; ειπεν δε προς αυτους, Ορατε και φυλασσεσθε απο πασης πλεονεξιας, οτι ουκ εν τω περισσευειν τινι η ζωη αυτου εστιν εκ των υπαρχοντων αυτω.

13-15 Iemand nu uit de menigte zei tot hem: Leraar, zeg tegen mijn broer met mij de erfenis te delen. Maar hij zei tot hem: Mens, wie stelde mij tot rechter of verdeler over jullie? Hij nu zei tot hen: Ziet toe en hoedt je voor alle hebzucht. Want ook al heeft iemand overvloed, zijn leven hangt niet af van zijn bezittingen.

Aangezien de rabbijnen zich opwierpen als uitleggers van de Wet en daarom veel invloed onder het volk hadden, werden zij vaak geconfronteerd met kwesties van rechterlijke aard, hoewel zijzelf niet als rechters waren aangesteld.
Omdat de bewuste man die zich door zijn broer benadeeld voelde, Jezus met Leraar aanspreekt, ziet hij hem ook als zo’n rabbi die met gezag spreekt en ten gunste van hem kan optreden.
En de man is maar van één ding vervuld: Jezus moet de zaak voor hem regelen. Sterker nog, hij verzoekt Jezus niet eens om te bemiddelen tussen hem en zijn broer. Hij eist veeleer dat de Leraar zijn gezag doet gelden en zijn broer gebiedt zó te handelen als de Wet zegt: Tweederde voor de oudste en éénderde voor de jongste (Dt 21:17).

Mens, wie stelde mij tot rechter of verdeler over jullie?
Uit het antwoord van de Messias spreekt niet slechts zijn weigering maar ook een zekere verontwaardiging.
Het ware Israël leefde toentertijd immers in afwachting van de door de profeten beloofde vertroosting, en hoewel het vertroosten van allen die treuren over Sions desolate toestand pas waarlijk in de Eindtijdfase zal aanbreken, was Jezus nu reeds, volgens zijn goddelijke opdracht - door hem geformuleerd in de synagoge te Nazareth - begonnen om aan armen goede tijdingen te verkondigen; om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor blinden herstel van gezicht; om verbrijzelden heen te zenden in vrijheid; om uit te roepen het aangename jaar van de Heer.

En terwijl hij bezig is om zijn leerlingen aan te moedigen om niet bevreesd terug te deinzen voor de eventueel vijandige bejegening door hun boosaardige tegenstanders, maar hem zelfs dan vrijuit te belijden, dringt deze man zich een weg door de luisterende menigte heen om maar dicht bij de Leraar te komen, zodat hij deze kan betrekken in zijn kortzichtige hebzucht en hem zijn eigen kleine, stoffelijke belangen kan voorleggen. Vandaar Jezus’ reactie:
Is dit het enige wat je bezighoudt? Ben je uitsluitend hiervoor naar mij toegekomen, in het geheel niet geïnteresseerd in de veel belangrijkere geestelijke zaken?

Ειπεν δε παραβολην προς αυτους λεγων, Ανθρωπου τινος πλουσιου ευφορησεν η χωρα. και διελογιζετο εν εαυτω λεγων, Τι ποιησω, οτι ουκ εχω που συναξω τους καρπους μου; και ειπεν, Τουτο ποιησω· καθελω μου τας αποθηκας και μειζονας οικοδομησω, και συναξω εκει παντα τον σιτον και τα αγαθα μου, και ερω τη ψυχη μου, Ψυχη, εχεις πολλα αγαθα κειμενα εις ετη πολλα· αναπαυου, φαγε, πιε, ευφραινου. ειπεν δε αυτω ο θεος, Αφρων, ταυτη τη νυκτι την ψυχην σου απαιτουσιν απο σου· α δε ητοιμασας, τινι εσται; ουτως ο θησαυριζων εαυτω και μη εις θεον πλουτων.

16-21 Hij nu sprak een parabel tot hen, zeggend: Het land van een zeker rijk mens bracht veel op. En hij ging bij zichzelf overleggen, zeggend: Wat zal ik doen? Want ik heb geen [ruimte] waar ik mijn vruchten kan bijeenbrengen. En hij zei: Dit zal ik doen; ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen, en daar zal ik al mijn graan en goederen bijeenbrengen. En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, je hebt veel goederen opgeslagen voor vele jaren; rust, eet, drink, wees vrolijk. God echter zei tot hem: Dwaas, in deze nacht eist men je ziel op. Voor wie zullen dan de dingen zijn die je gereed maakte? Aldus [vergaat het] hem die schatten vergaart voor zichzelf en niet rijk is voor God.

Ook nu, zoals in het geval van de Barmhartige Samaritaan, spreekt Jezus een parabel uit die eerder een voorbeeldvertelling is, en welke ook in dit geval door hem wordt gegeven naar aanleiding van een persoonlijke vraag (Lk 10:25-37).
En in zijn vertelling illustreert Jezus welsprekend het kortzichtige eigenbelang van de vraagsteller door uit te weiden over de platte zelfzucht waardoor een zeker rijk mens wordt gedreven. Iemand die ook alleen maar bezig is om zijn tijd en nietige leven te gebruiken voor puur eigenbelang, zich daarbij totaal niet bekommerend om ook maar enige geestelijke band te hebben met zijn Maker, God.

Welnu, terwijl hij meent goede plannen te hebben gemaakt voor de jaren die volgen, welke hij denkt te kunnen vullen met zinnelijke, alledaagse genoegens, ontgaat het hem dat God met één enkel woord al zijn mooie plannen in rook kan doen opgaan. Zijn leven, zijn ziel, waarmee hij zich aan zinnelijk genot dacht over te geven, kan zomaar, in een ogenblik, worden opgeëist. Dan ligt hij niet alleen dood in het graf, maar resteert ook de vraag of God nog een toekomst voor hem in petto heeft, Hij die, na gedood te hebben, macht heeft om in de Gehenna te werpen (vers 5).

Mogen wij allen, leden van het Israël Gods, daarom onze geest bevrijden van alle zorgen die zo vanzelfsprekend zijn in het leven van mensen.
Aangezien wij overgezet zijn in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde, kunnen wij ons werkelijk rijk voelen en hebben wij reden ons van alle wereldse hebzucht te ontdoen (Ks 1:13).
En wat onze dagelijkse behoeften betreft, in deze context (in vers 30) zal Jezus ons zeggen dat de Vader heel goed weet dat wij die dingen nodig hebben.

c. Voedsel en kleding (12:22-34)

Ειπεν δε προς τους μαθητας [αυτου], Δια τουτο λεγω υμιν, μη μεριμνατε τη ψυχη τι φαγητε μηδε τω σωματι τι ενδυσησθε. η γαρ ψυχη πλειον εστιν της τροφης και το σωμα του ενδυματος. κατανοησατε τους κορακας οτι ου σπειρουσιν ουδε θεριζουσιν, οις ουκ εστιν ταμειον ουδε αποθηκη, και ο θεος τρεφει αυτους· ποσω μαλλον υμεις διαφερετε των πετεινων.

22-24 Hij nu zei tot zijn leerlingen: Daarom zeg ik jullie: Weest niet bezorgd voor de ziel, wat je zult eten. Noch voor het lichaam, waarmee je je zult kleden. Want de ziel is meer dan het voedsel en het lichaam dan de kleding. Slaat de raven gade, dat zij niet zaaien noch oogsten; voor wie geen voorraadkamer noch schuur is, en God voedt ze! Hoeveel meer zijn jullie waard dan de vogels!

Daarom zeg ik jullie…
Jezus haakt in op wat hij zojuist over hebzucht heeft onderwezen. Ook de zorgen om het dagelijks bestaan kunnen mensen tot een hebzuchtige gezindheid laten neigen, vooral hen die tot de minder bedeelde volksklasse behoren, tot wie de meesten van Jezus’ leerlingen gerekend konden [kunnen] worden.

Maar zelfs wanneer men zich voor hebzucht hoedt, kunnen de noodzakelijke levensbehoeften zoveel beslag leggen op de mens dat hij God uit het oog verliest. Door het werkwoord μεριμναω te bezigen wijst Jezus daarom op het aan de dag leggen van een overdreven vorm van zorg, en hij licht toe waarom daarvoor geen reden is. Zowel ons leven [de ziel] als ons lichaam is ons door God gegeven en dat niet met de bedoeling om altijd en alleen maar bezig te zijn met de zorg voor voedsel en kleding.

Hij heeft ons niet geschapen gelijk aan de dieren die uitsluitend binnen de lagere, zinnelijke orde functioneren. Geschapen als we zijn naar Gods beeld en gelijkenis bezitten wij geestelijke kwaliteiten en vermogens waarmee we naar de bovennatuurlijke orde kunnen reiken. Dáár liggen onze werkelijke belangen, in de sfeer van God en diens voornemen met ons.
 Wij moeten dus niet instinctief, zoals de dieren, maar volgens logica en met gebruik van onze verstandelijke vermogens te werk gaan. Want indien God erop toeziet dat de dieren - bijvoorbeeld de raven - die wegens hun gekras en vraatzucht zeker niet het meest geliefd zijn bij mensen, hun 'tafel gedekt' vinden, zonder er zelfs maar de minste arbeid voor te verrichten dan slechts te foerageren, zal hij dan ook niet voor ons, Jezus’ leerlingen, zorgdragen?

God doet zijn werk niet half. Na voor het meerdere gezorgd te hebben, voortgebracht zijnde naar een hogere orde, naar zijn beeld, zal hij ook in het mindere voorzien, namelijk voedsel en kleding. Vergelijk Mt 6:25-26.

τις δε εξ υμων μεριμνων δυναται επι την ηλικιαν αυτου προσθειναι πηχυν; ει ουν ουδε ελαχιστον δυνασθε, τι περι των λοιπων μεριμνατε; κατανοησατε τα κρινα πως αυξανει· ου κοπια ουδε νηθει· λεγω δε υμιν, ουδε Σολομων εν παση τη δοξη αυτου περιεβαλετο ως εν τουτων. ει δε εν αγρω τον χορτον οντα σημερον και αυριον εις κλιβανον βαλλομενον ο θεος ουτως αμφιεζει, ποσω μαλλον υμας ολιγοπιστοι.

25-28 Wie toch van jullie kan door bezorgd te zijn een el aan zijn levensweg toevoegen? Indien jullie daarom zelfs [het] geringste niet kunnen, waarom maken jullie je [dan] zorgen voor de overige dingen? Slaat de lelies gade, hoe zij groeien; zij arbeiden niet noch spinnen zij. Maar ik zeg jullie: Zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid was niet bekleed als één van deze. Indien nu God het gewas dat heden op [het] veld staat en morgen in een oven wordt geworpen, aldus kleedt, hoeveel meer jullie, [mensen] van weinig geloof!

Overdreven zorg is niet alleen strijdig met het vertrouwen dat God ons zal voeden, het is ook nutteloos, want met al onze zorg zijn we niet in staat ons leven met een heel kort poosje te verlengen.
En wat kleding betreft, de in het wild groeiende lelies die door geen mensenhand worden verzorgd en ook zelf geen enkele vorm van arbeid verrichten, worden al groeiend door God gekleed, ja, getooid! En dat met een mate aan schoonheid en rijkdom aan kleuren welke alles wat mensen op het gebied van kunstvaardigheid vermogen, overtreffen.

Er blijk van gevend dat hij in zijn voormenselijk bestaan bekend was met Salomo’s koninklijke heerlijkheid - iets waarvoor de koningin van Scheba helemaal van de uiteinden der aarde kwam om er getuige van te kunnen worden - onthult Jezus nu dat de resultaten van diens inspanningen achterbleven bij de luister die God aan louter bloemen verleent.

Eveneens onthullend is het feit dat Jezus’ leerlingen, die overigens zijn Messianiteit belijden en hem als de Zoon van God erkennen, in zijn waardebepaling niettemin personen zijn van weinig geloof.
En inderdaad, wat schieten wij, Adamitische mensen, schromelijk te kort in het tentoonspreiden van een onbeperkt vertrouwen in Gods zorgende vaderliefde!
Een en ander wordt nog versterkt door de gedachte dat de lelies maar een kortstondig bestaan hebben, terwijl God ons, het Israël Gods, voor het eeuwige leven heeft bestemd.

και υμεις μη ζητειτε τι φαγητε και τι πιητε, και μη μετεωριζεσθε· ταυτα γαρ παντα τα εθνη του κοσμου επιζητουσιν· υμων δε ο πατηρ οιδεν οτι χρηζετε τουτων. πλην ζητειτε την βασιλειαν αυτου, και ταυτα προστεθησεται υμιν. Μη φοβου, το μικρον ποιμνιον, οτι ευδοκησεν ο πατηρ υμων δουναι υμιν την βασιλειαν.

29-32 En jullie, zoekt niet wat jullie moeten eten of wat jullie moeten drinken, en verkeert niet in angstige spanning. Want naar al deze dingen streven de Heidenvolken der wereld; maar jullie Vader weet dat jullie deze dingen nodig hebben. Doch zoekt zijn koninkrijk, en deze dingen zullen jullie erbij gegeven worden. Vrees niet, kleine kudde, want het heeft jullie Vader behaagd jullie het koninkrijk te geven.

Verkeert niet in angstige spanning
Lukas gebruikt hier op unieke wijze een oud Grieks werkwoord [μετεωριζω] dat ondermeer gebruikt werd om een zeer onzekere situatie aan te duiden, waarbij men in twijfel en spanning verkeerde of er een goede afloop zou zijn, bijvoorbeeld in het geval van een schip dat op de diepte der zee door golven en winden heen en weer geslingerd werd.
De kleingelovige mens van vers 28 is geneigd om zich met zulk een angstige bezorgdheid bezig te houden; of hij wel elke dag te eten en te drinken zal hebben. Maar in de eerste plaats is de Vader zich heus wel bewust van het feit dat de mens die dingen nodig heeft. Hijzelf heeft hem immers met die behoeften geschapen! En in de tweede plaats is een zodanige wijze van denken Heidens, aangezien het de Heidenvolken aan voldoende Godsbegrip ontbreekt.

Wat werkelijk telt, en dat zeker voor de gelovige Rest van Israël - hier aangeduid als een kleine kudde, verkerend te midden van vijandige elementen - is het Messiaanse koninkrijk van God. In zijn welbehagen was het zijn raadsbesluit aan hen dat koninkrijk toe te vertrouwen. Dat wil zeggen de belangen ervan hier op aarde te behartigen ten voordele van de Heidenvolken die zo ver van God afstaan.

In vergelijking met dat alles belangrijke Vrederijk, zijn voedsel, drank en kleding slechts bijkomstigheden.
In het parallelle gedeelte Mt 6:31-33 spreekt de Messias er geringschattend over als al die dingen. Lukas zegt dat deze dingen de leerlingen geschonken zullen worden als toegift, of: erbij, d.i. bij het koninkrijk Gods.

Μη φοβου, το μικρον ποιμνιον [Vrees niet, kleine kudde] in vers 32, lijkt Jezus ontleend te hebben aan de LXX-weergave van Js 41:14.
Namens YHWH Elohim moet de profeet het (ware) Jakob/Israël van de Eindtijd verzekeren dat Hij hen niet heeft verworpen (vers 9).
Zij zullen beslist als YHWHs Ebed (Knecht) dienen. Voor bevreesdheid is geen reden:
Μη φόβου Ιακώβ ολιγοστός Ισραήλ [Vrees niet, Jacob; Israël weinig in aantal].

Πωλησατε τα υπαρχοντα υμων και δοτε ελεημοσυνην· ποιησατε εαυτοις βαλλαντια μη παλαιουμενα, θησαυρον ανεκλειπτον εν τοις ουρανοις, οπου κλεπτης ουκ εγγιζει ουδε σης διαφθειρει· οπου γαρ εστιν ο θησαυρος υμων, εκει και η καρδια υμων εσται.

33-34 Verkoopt je bezittingen en geeft barmhartigheidsgave. Maakt voor jezelf buidels die niet verouderen, een onuitputtelijke schat in de hemelen, waar geen dief nadert noch mot verderft. Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn.

De strekking van deze verzen gaat bij Mattheüs aan de vermaning voor overmatige bezorgdheid vooraf (Mt 6:19-21). Overigens is er sprake van aanzienlijke verschillen. Hier, bij Lukas, vinden we de tegenstelling tussen bezittingen [Mt: schatten] op aarde en een onuitputtelijke schat [Mt: schatten] in de hemelen, als een aanmoediging voor de kleine kudde (vers 32), aan wie de Vader het koninkrijk zal geven. Daardoor komen deze twee verzen in een Eindtijdsetting te staan, wat zich trouwens voortzet in de drie parabels die onmiddellijk hierna volgen.

Meer dan ooit zal in de laatste (70ste) Week van Israël de verhouding met de hemel voor de Messiasbelijdende Joden van het grootste belang worden. Terwijl het (overgrote) ongelovige deel van het oude Godsvolk zich, mede door de ineenstorting van het kapitalistische wereldstelsel, in wanhoop richt op haar hopeloze materiële situatie, zoals profetisch aangegeven in Jakobus, hoofdstuk 5:

Welaan nu, gij rijken, weent, kermend over de rampen die jullie overvallen. Jullie rijkdom is verrot en jullie gewaden zijn aangevreten door de motten. Jullie goud en zilver zijn verroest en hun roest zal tot een getuigenis tegen jullie zijn en jullie vleesdelen als vuur verteren. Gij hebt schatten vergaard in de laatste dagen.
(Jk 5:1-3)

komt de gelovige Rest met Gods hulp tot het inzicht dat identificatie met het Vrederijk van de ware Messias - hun belangrijkste joodse broeder - het enige is wat werkelijk telt. Zij geven gehoor aan de oproep van Op 3:17-22 die in de Eindtijd geldt voor de gehele Joodse gemeenschap in de wereld:

Omdat je zegt "Ik ben rijk en ik heb me verrijkt en aan niets heb ik gebrek", terwijl het je ontgaat dat jij de ellendige, deerniswekkende, de arme, blinde en naakte bent, raad ik je aan bij mij goud te kopen dat in vuur gelouterd is, opdat je rijk moogt worden. Ook witte bovenklederen opdat je je moogt kleden en de schande van je naaktheid niet openbaar wordt, en oogzalf om je ogen te bestrijken opdat je moogt zien. Allen voor wie ik genegenheid koester wijs ik terecht en tuchtig ik; wees daarom ijverig en kom tot inkeer. Zie! Ik sta aan de deur en ik klop; indien iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik bij hem binnenkomen en met hem dineren en hij met mij. Hem die overwint zal ik geven om met mij op mijn troon plaats te nemen, gelijk ook ik heb overwonnen en met mijn Vader heb plaats genomen op zijn troon. Laat hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt.

Bijgevolg handelen zij in overeenstemming met praktische wijsheid: Zij wenden hun aardse middelen aan om de belangen van hun Messias en zijn Koninkrijk te dienen. Aldus verwerven zij een onuitputtelijke schat in de hemelen (Lk 16:8-9).


Εστωσαν υμων αι οσφυες περιεζωσμεναι και οι λυχνοι καιομενοι, και υμεις ομοιοι ανθρωποις προσδεχομενοις τον κυριον εαυτων ποτε αναλυση εκ των γαμων, ινα ελθοντος και κρουσαντος ευθεως ανοιξωσιν αυτω. μακαριοι οι δουλοι εκεινοι, ους ελθων ο κυριος ευρησει γρηγορουντας· αμην λεγω υμιν οτι περιζωσεται και ανακλινει αυτους και παρελθων διακονησει αυτοις. καν εν τη δευτερα καν εν τη τριτη φυλακη ελθη και ευρη ουτως, μακαριοι εισιν εκεινοι.

35-38 Laten jullie lendenen omgord zijn en de lampen brandend, en julliezelf gelijk mensen in afwachting van hun heer - wanneer hij uit de bruiloftsactiviteiten opbreekt - opdat zij hem, als hij aankomt en klopt, onmiddellijk open kunnen doen. Gelukkig die slaven welke de heer, als hij aankomt, wakend zal vinden. Voorwaar, ik zeg jullie: Hij zal zich omgorden en hen doen aanliggen en, langskomend, hen bedienen. Ook als hij in de tweede, ook als hij in de derde nachtwake mocht komen en hen aldus vindt, gelukkig zijn zij.

Met het oog op de paroesie van hun Messias volgen vanaf hier drie parabels waarin speciaal zij die dan tot de kleine kudde zullen behoren, een krachtige aanmoediging zullen vinden tot dienst en waakzaamheid. Bij Mattheüs vinden we, niet onverwacht, soortgelijke parabels in zijn Eindtijdrede (Mt hfdst 24 en 25).

Deze parabel vertoont enige overeenkomst met die in Mr 13:34-37, het Schriftdeel waarmee de eschatologische rede bij Markus wordt beëindigd.
Toch zijn de verschillen aanzienlijk. Maar wat Lukas’ parabel tot iets unieks maakt is het feit dat de kenmerken ervan de vorm van een allegorie aannemen.
De leerlingen beantwoorden aan de knechten van een rijk man die zich in de avond naar bruiloftsfestiviteiten begeeft. Omdat hij hun het uur niet heeft meegedeeld waarop zij hem kunnen terugverwachten, moeten zij wakker blijven, het licht van hun lampen brandend houden, en voortgaan met het vervullen van hun plichten, wat te kennen wordt gegeven door het feit dat zij hun lange gewaden hebben opgetrokken en onder hun gordel hebben gestopt.
Dat er in dit opzicht standvastigheid van hen wordt verwacht, blijkt uit het gegeven dat het wel eens in de derde nachtwake - lopend van middernacht tot drie uur in de morgen - kan worden dat hun Meester plotseling verschijnt en aanklopt.

Vanzelfsprekend beantwoordt Jezus zelf aan de figuur van de Meester, maar - en dat is hier beslist het meest opmerkelijke, wat deze allegorie zo speciaal maakt - hij wordt voorgesteld als de Messiaanse Heer die de bezigheden in de hemel in verband met de Bruiloft van het Lam, tijdelijk laat voor wat ze zijn en zich eerst bemoeit met zijn knechten op aarde, dat wil zeggen met degenen onder zijn Joodse broeders die tijdens zijn paroesie een getrouw standpunt jegens hem innemen (Op 19:7).

Dit is geheel in overeenstemming met de wijze waarop de 70ste Jaarweek volgens de Schrift moet verlopen. Nadat aan het begin van die periode de Christelijke gemeente in heerlijkheid is opgenomen, zal alle aandacht van de hemel weer uitgaan naar uw (Daniëls] volk en uw heilige stad(Dn 9:24-27Rm 11:25-271Th 4:15-17).

Het is namelijk Gods bedoeling dat de getrouwe Joodse Rest, het aardse deel van het Israël Gods met haar hoofdstad, Nieuw Jeruzalem, in de bruiloftsfestiviteiten wordt betrokken, precies zoals ook in de parabel van de Tien Maagden al lang staat aangeven. Want daaruit kan worden begrepen dat vijf van hen - de wijze maagden - de Bruidegom werkelijk verwachten en tezamen met hem de Bruiloftszaal zullen binnengaan (Mt 25:1-13).
Vergelijk ook het gedeelte Mt 22:11-14 in de parabel van de Koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn Zoon.

In de allegorie wordt een en ander op een wijze voorgesteld die het ondenkbare overstijgt: De Meester zelf recht voor zijn trouwe knechten een feestmaal aan. Hij omgordt zich, doet hen aan tafel aanliggen en komt langs om hen te bedienen. Geen wonder dat die knechten tot tweemaal toe gelukkig worden verklaard, wat duidt op het buitengewoon grote geluk dat hen vanwege de Heer, de Messias, ten deel valt.


τουτο δε γινωσκετε οτι ει ηδει ο οικοδεσποτης ποια ωρα ο κλεπτης ερχεται, ουκ αν αφηκεν διορυχθηναι τον οικον αυτου. και υμεις γινεσθε ετοιμοι, οτι η ωρα ου δοκειτε ο υιος του ανθρωπου ερχεται.

39-40 Weet echter dit: Indien de heer des huizes had geweten op welk uur de dief zou komen, hij niet in zijn huis had laten inbreken. Ook jullie moeten je gereed houden, omdat op een uur dat jullie het niet vermoeden, de Mensenzoon komt.

Deze tweede parabel moet gezien worden als een aanvulling op de eerste. Omdat niet bekend is in welke nachtwake de Mensenzoon verschijnt, moeten de knechten alert blijven. Maar nu wordt bovendien onthuld dat de komst van de Meester zal plaats vinden op een uur dat zij het - om welke reden dan ook - niet waarschijnlijk achten. Daarin schuilt een gevaar. In die geesteshouding kunnen zij gemakkelijk overrompeld worden, vergelijkbaar met een huiseigenaar die verrast wordt door inbraak.

De getrouwe Rest, de Messiasbelijdende Joden van de Eindtijd, tegenhangers van Jezus’ toenmalige leerlingen, zijn hiermee gewaarschuwd.
Kennelijk zal zich in de 70ste Jaarweek een situatie voordoen - thans nog in nevelen gehuld - die voor hen aanleiding zal zijn te concluderen dat de beloofde komst van de Messias voor het oordeel er dán nog niet kan zijn.

Of die verkeerde conclusie zal voortkomen uit een misinterpretatie betreffende de exacte duur van de Jaarweek, zal nog moeten blijken.
De 'jaren' van de 70 jaarweken in Daniëls profetie 9:24-27, blijken bij nadere beschouwing profetische jaren van 360 dagen te zijn.
We komen tot die conclusie door het vergelijken van teksten die op dezelfde thema’s betrekking hebben. Bijgevolg moet de lengte van elke 'week' gesteld worden op (7 x 360 =) 2520 dagen.

Voor de uitwerking van het voorgaande verwijzen wij de lezer naar: Daniël 9:25
Zie ook: Dn 7:259:2712:7Op 11:2-312:6, 1413:5-7.


Ειπεν δε ο Πετρος, Κυριε, προς ημας την παραβολην ταυτην λεγεις η και προς παντας; και ειπεν ο κυριος, Τις αρα εστιν ο πιστος οικονομος ο φρονιμος, ον καταστησει ο κυριος επι της θεραπειας αυτου του διδοναι εν καιρω [το] σιτομετριον; μακαριος ο δουλος εκεινος, ον ελθων ο κυριος αυτου ευρησει ποιουντα ουτως· αληθως λεγω υμιν οτι επι πασιν τοις υπαρχουσιν αυτου καταστησει αυτον.

41-44 Petrus nu zei: Heer, zegt gij deze parabel tot ons of ook tot allen? En de Heer zei: Wie is de getrouwe Beheerder, die van inzicht blijk geeft, welke de Heer over zijn dienstpersoneel zal stellen om op tijd het graanrantsoen te geven? Gelukkig die slaaf welke zijn Heer bij zijn komst aldus bezig zal vinden. Ik zeg jullie naar waarheid: Over al zijn bezittingen zal hij hem stellen.

Petrus ziet de eerste twee parabels, niet onterecht, als een geheel.
Ook lijkt zijn vraag aan de Heer ingegeven te zijn door de opvatting dat zulk een beloning als waarvan in vers 37 melding wordt gemaakt - de Heer die zich zal omgorden en bij zijn aanliggende knechten langs zal komen om hen te bedienen - slechts weggelegd kan zijn voor Jezus’ apostelen.
Welnu, hoewel Jezus het niet met zoveel woorden aangeeft, is het voorafgaande inderdaad van het grootste belang voor de gehele Joodse gemeenschap van de Eindtijd. Alleen zal er dan opnieuw sprake zijn van de bekende tweedeling onder hen: Getrouwheid van de zijde ener minderheid, ontrouw van de meerderheid.

Wie is de getrouwe Beheerder, die van inzicht blijk geeft…?
In zijn Eindtijdrede volgens Mt hoofdstuk 24 werpt Jezus dezelfde vraag op voor de periode van zijn paroesie (Mt 24:3, 45-47). Maar daar noemt hij de Beheerder consequent Slaaf [δουλος in plaats van οικονομος].
Bovendien is in Mt 24:45 de Slaaf al gesteld over het huispersoneel [οικετεια] om hen tijdig het voedsel te geven, terwijl in Lk 12:42 de Beheerder gesteld zal worden over het dienstpersoneel [θεραπεια; eigenlijk genezing (9:11); hier in de betekenis van huishouding/huisgezin] om op tijd de mate van graan te geven.

Wanneer men de Evangelieverslagen van Lukas en Mattheüs met elkaar vergelijkt qua compositie, kan het volgende worden geconstateerd:
1.) Bij Lukas is over het algemeen de volgorde van de stof bewaard gebleven. Zoals hij al aangaf in zijn inleiding was hij er opuit het materiaal in ordelijke samenhang weer te geven, d.i. (kennelijk) chronologisch gerangschikt. Zie Lukas 1:1-4.
2.) Mattheüs daarentegen, voegde de stof - die bij Lukas over vele hoofdstukken verspreid en in (meestal) kortere perikopen voorkomt - in grote complexen samen.
Hij veroorloofde zich de vrijheid - uiteraard door goddelijke inspiratie geleid - om vanuit specifieke thema’s grote composities te scheppen. Vooral in zijn Bergrede en in de rede over de 'laatste dagen' is dat duidelijk zichtbaar.
Niettemin heeft hij gewoonlijk binnen die composities de afzonderlijke onderdelen in dezelfde volgorde opgenomen zoals bij Lukas het geval is.   

Om de parabel naar waarde te kunnen schatten, is het volgende van belang:
a. De vervulling vindt plaats in de periode van Jezus’ paroesie. Omdat de Christelijke gemeente direct aan het begin daarvan wordt opgenomen, bestaat de samengestelde Beheerder/Slaaf niet uit christenen (1Th 4:15-17).

b. In de herstelprofetieën van Jesaja wordt Israël als geheel de Knecht van YHWH genoemd [Ebed YHWH].
In het bijzonder vanaf hoofdstuk 40 wordt voortdurend in profetische taal melding gemaakt van het herstel van Israël en in samenhang daarmee van de aanstelling, of profetische benoeming, van de "Knecht van YHWH", dikwijls door God zelf aangeduid als "Mijn Knecht".
Een bijzonderheid die de Knecht speciaal maakt, is het feit dat de Messias óók in die term wordt begrepen en dat zelfs in de eerste plaats, omdat Jezus door geboorte ook deel ging uitmaken van nationaal Israël, maar als hun Messias werd hij het meest prominente lid van die "Knecht"-natie.

Het gevolg daarvan is dat in de Knechtprofetieën zowel naar het toekomstig optreden van het Overblijfsel als naar dat van Jezus wordt verwezen. Bij sommige van die profetieën ligt de nadruk (nagenoeg) uitsluitend op de natie en bij andere (vrijwel) uitsluitend op de Messias.
Zie als voorbeeld Js 41:8-9

Gij echter, Israël, mijn Knecht, Jakob die ik heb uitverkoren, zaad van Abraham, mijn vriend, gij, die ik gegrepen heb van de uiteinden der aarde, en van haar verste hoeken geroepen, tot wie ik gezegd heb: "Mijn Knecht zijt gij", die ik heb uitverkoren en niet verworpen.

In die uitspraak komen we te weten wat de basis vormt voor de Knechtpositie van Israël. Het is haar relatie met YHWH, aangezien hij haar, zijnde het zaad van Abraham, verkoos om zijn volk te zijn.
Zowel voor Israël als voor haar voornaamste vertegenwoordiger, de Messias, geldt: In uw zaad zullen alle natiën der aarde zich zegenen (Gn 22:18; 28:14).
En ook: Redding is uit de Joden, aangezien God zich alleen aan dat volk openbaarde (Jh 4:22Ps 147:19-20Rm 3:1-2).

In de Eindtijd, bij Jezus’ paroesie, wordt Israëls Knechtpositie weer actueel. Vandaar gesteld bij Mattheüs en zal aanstellen bij Lukas. Dat wil zeggen: Gesteld over Gods huishouding die in de eerste plaats door de Messias wordt beheerd.
Vergelijk: Gn 41:38-41, en zie: Js 42:1-4; 52:13-15.

Uit deze aanvullende parabel wordt daarom duidelijk waarom de leden van de kleine kudde door Jezus worden aangemoedigd met de woorden: Laten jullie lendenen omgord zijn en de lampen brandend.
Er is werk te doen in Gods huishouding. Eén van hun taken is om het dienstpersoneel op tijd van voedsel te voorzien, het graanrantsoen.
In de visie van hun Meesterbeheerder betekent dat in de praktijk vooral zorgdragen voor het geestelijk welzijn van de medeleden in het huisgezin.
Immers: Gelukkig veeleer zij die het woord van God horen en nakomen (Lk 11:28).

Gelukkig die slaaf welke zijn Heer bij zijn komst aldus bezig zal vinden. Ik zeg jullie naar waarheid: Over al zijn bezittingen zal hij hem stellen…
De Meester toont grote waardering voor een getrouwe houding. Daarom zal de Beheerder/Slaaf ten tijde van zijn komst, bij de overgang naar het Millennium, grotere verantwoordelijkheden toevertrouwd krijgen.
In de parabels van Mt 25:14-30 en Lk 19:11-27 ontvangen we daarvan een indruk. In Op 20:6 wordt het aldus geformuleerd:

Zij zullen priesters van God en van de Messias zijn en zij zullen de duizend jaren met hem als koningen heersen

Zie ook wat de overwinnaars ten deelt valt in de zeven boodschappen die gericht zijn aan de Joodse Eindtijdgemeenschap [de zeven gemeenten]:

εαν δε ειπη ο δουλος εκεινος εν τη καρδια αυτου, Χρονιζει ο κυριος μου ερχεσθαι, και αρξηται τυπτειν τους παιδας και τας παιδισκας, εσθιειν τε και πινειν και μεθυσκεσθαι, ηξει ο κυριος του δουλου εκεινου εν ημερα η ου προσδοκα και εν ωρα η ου γινωσκει, και διχοτομησει αυτον και το μερος αυτου μετα των απιστων θησει.

45-46 Indien die slaaf echter in zijn hart zou zeggen: Mijn heer talmt te komen, en zou beginnen de knechten en de dienstmeisjes te mishandelen, te eten en ook te drinken en dronken te worden, [dan] zal de Heer van die slaaf komen op een dag waarop hij het niet verwacht en op een uur dat hij niet kent, en hij zal hem ten strengste straffen en hem het lot der trouwelozen doen delen.

Hier beginnen we te begrijpen waarom Jezus in vers 42 - evenals in Mt 24:45 - de vraag opwierp: Wie is eigenlijk de getrouwe Beheerder die van inzicht blijk geeft?
Die positie zal in de Eindtijd binnen het Jodendom namelijk door twee groepen worden geclaimd, doch die twee zullen het bekende historische patroon vertonen dat onder het uitverkoren volk van God, Israël, altijd zichtbaar is geweest.
De getrouwe Beheerder/Slaaf die van inzicht blijk geeft, blijkt het getrouwe, overblijvende deel van Israël te zijn dat door God was bedoeld om als zijn "Knecht" in zijn voornemen te dienen (Zf 3:12-20Js 43:1-13).

De meerderheid van dat volk ontpopt zich echter ook dán, in de Eindtijd, wanneer de "Knecht" een cruciale toewijzing krijgt te vervullen, als een ontrouwe, ja, zelfs als een boze of slechte Slaaf (Mt 24:48).
 Gezien de verdere uitsplitsing van het joodse volk in de nog twee volgende twee verzen (47-48) van deze parabel, opperen wij de mogelijkheid dat de Slaaf met de slechte hartentoestand zich te zijner tijd zal openbaren als een leidinggevend deel onder het Joodse volk dat gelijkenis vertoont met, óf een voortzetting blijkt te zijn van het thans, binnen de Staat Israël functionerende zogeheten Opperrabbinaat.

Te oordelen naar de huidige situatie zal dat Rabbijnse leiderschap maar al te graag de Pseudomessias van de Eindtijd verwelkomen. Waarom? Israëls ware Messias, Jezus, wordt immers nog altijd met afschuw door hen bezien, reden waarom zij door alle eeuwen heen in afwachting zijn gebleven van een Messias die aan hun eigen voorstelling beantwoordt.
En kennelijk zal de bedrieglijke Antichrist er om die reden vrij gemakkelijk in slagen door hen geaccepteerd te worden, te meer omdat hij zich door een verbond met hen zal verbinden om een andere, lang gekoesterde wens van hen in vervulling te laten gaan: Het oprichten van de Derde Tempel (Dn 9:27Js 66:1-6).

Er zal dan dus sprake zijn van een Valse Beheerder/Slaaf die er geen blijk van zal geven het juiste inzicht te hebben, maar die wel concurreert met de Getrouwe Slaaf. En zoals er niets goeds verwacht kan worden van de Pseudomessias, geldt dat logischerwijs ook voor de Pseudobeheerder.
Zijn boos gedrag wordt door Jezus breed uitgemeten. Hij vleit zich met een valse zekerheid en maakt zich schuldig aan hardheid voor anderen en ongebondenheid voor zichzelf. Aldus plaatst hij zich in de categorie van de trouwelozen, of, zoals Mattheüs het verwoordt, in die der huichelaars (Mt 24:51).

Geen wonder dat hij overrompeld wordt door de komst ten oordeel van de ware Heer. Deze zal hem ter verantwoording roepen en hem ten strengste straffen, letterlijk volgens de Griekse tekst: in tweeën hakken.
Wat het lot der huichelaars zal zijn, daarover heeft Jezus, in Mt 23:27-36, het nodige gezegd.

εκεινος δε ο δουλος ο γνους το θελημα του κυριου αυτου και μη ετοιμασας η ποιησας προς το θελημα αυτου δαρησεται πολλας ο δε μη γνους ποιησας δε αξια πληγων δαρησεται ολιγας παντι δε ω εδοθη πολυ πολυ ζητηθησεται παρ αυτου και ω παρεθεντο πολυ περισσοτερον αιτησουσιν αυτον

47-48 Die slaaf nu, die de wil van zijn heer kende en niet gereed stond of deed naar diens wil, zal veel geslagen worden. Maar wie [zijn wilniet kende, [endingen deed die slagen verdienen, zal weinig geslagen worden. Ieder nu wie veel gegeven werd, van hem zal veel worden geëist. En wie men veel toevertrouwde, van hem zal men des te meer vragen.

Een passage die uitsluitend bij Lukas wordt aangetroffen en een verdere uitweiding over de opstelling van Israël in haar verantwoordelijkheid als Gods Knecht in de Eindtijd.
Het naast elkaar bestaan van twee concurrerende lichamen van Joods leiderschap in de 70ste Week, roept de vraag op hoe alle overige Joden wereldwijd daarop zullen reageren. Zij zien zich voor een dilemma geplaatst: Bij wie moeten zij zich aansluiten? Welk leiderschap verdient hun ondersteuning?
Een juiste beslissing kan slechts genomen worden op basis van kennis en inzicht, maar Joodse mensen zijn gewend naar hun rabbijnen op te zien. Zal het daarom in die tijd opnieuw een kwestie zijn van persoonlijke voorkeur? Moet een Jood zich toevertrouwen aan de leraar van zijn keuze?

Daarbij moeten we echter ook opmerken dat zich in die tijd een in alle opzichten geheel nieuwe situatie voor Israël zal aandienen. Op de helft van de Week zal namelijk het Messiaanse koninkrijk in werking komen, en dat op basis van het Nieuwe Verbond.
Uit Jr 31:31-34 kan worden afgeleid dat dit Verbond zal worden gesloten met het natuurlijke Huis Israël, ten tijde van Israëls herstel in de 70steJaarweek.

Vers 31 opent met de woorden Zie! Er komen dagen, een zinsnede die enkele malen in het boek Jeremia voorkomt en steeds vooruitwijst naar de Eindtijd; de uitdrukking is eschatologisch. En in vers 33 wordt het voornaamste kenmerk van het Nieuwe Verbond aangegeven:

Dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël sluit: Ik schrijf mijn wet in hun binnenste, ik grif ze in hun hart. Ik zal hun God zijn, en zij zullen mijn volk zijn.

Het Nieuwe Verbond zal echter veel persoonlijker gericht zijn dan ooit met het Oude Verbond het geval was. Dat wordt ook te kennen gegeven in de verzen waarmee de aankondiging van het Nieuwe Verbond wordt ingeleid:

In die dagen zullen zij niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden van de zonen zijn er stroef van geworden. Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven. Elk mens die onrijpe druiven eet, diens tanden zullen stroef worden.
(Jr 31:29-30).

Bijgevolg wordt de reactie van iedere afzonderlijke Israëliet op het Nieuwe Verbond van doorslaggevend belang. De auteur van de Hebreeënbrief laat dit uitkomen in Hb 10:26-30. Merk de ernstige ondertoon van dit Schriftdeel op:

Want als wij moedwillig zondigen nadat wij de precieze kennis van de waarheid ontvangen hebben, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, eerder iets vreeswekkends; een verwachting van oordeel en een vurige jaloezie die de tegenstanders zal verslinden. Indien iemand de Wet van Mozes terzijde heeft gesteld, sterft hij zonder mededogen op het woord van twee of drie getuigen. Hoeveel zwaarder straf, dunkt u, zal hij waardig geacht worden die de Zoon van God met voeten heeft getreden en het bloed van het Verbond waarin hij werd geheiligd, profaan heeft geacht en de geest der genade heeft gekrenkt? Want wij kennen hem die gezegd heeft: "Aan mij de wraak, ik zal vergelden". En wederom: "De Heer zal zijn volk oordelen".

Kennelijk moeten wij Lk 12:47-48 in dit licht zien.
Niet alleen geldt een persoonlijke verantwoordelijkheid, maar volgens Jr 31:34 zal Gods geest hun ook zulk een leiding bieden dat een juiste verhouding met hem tot de mogelijkheden behoort:

Zij allen zullen mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord van YHWH. Want ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet langer gedenken.

Terecht zal er dan van Israël gezegd kunnen worden: Ieder nu wie veel gegeven werd, van hem zal veel worden geëist. En wie men veel toevertrouwde, van hem zal men des te meer vragen.
YHWH die krachtens het Nieuwe Verbond aan Israël zoveel zal geven in de vorm van geestelijke zegen en zoveel verantwoordelijkheid zal toevertrouwen ten opzichte van de natiën, verwacht van zijn "Knecht"-natie dan ook een gepaste respons (Mt 24:14).

Toch zullen er ook dan personen zijn die de wil van hun Heer niet [ten volle] kennen en dingen zullen doen die slagen verdienen. Want volgens het beginsel van Lv 5:17 ontslaat onwetendheid iemand niet van schuld.
Dat laat waarschijnlijk bij voorbaat zien dat zelfs na het reveil van Jl 2:28-29 en Ez 36:24-28; 37:1-14, Israëls volledig herstel gefaseerd zal verlopen.
Echt ernstig zal de situatie zijn voor die Joden die de wil van hun Heer hebben begrepen maar er niet naar handelden. Want terwijl de onwetenden op gematigde wijze gecorrigeerd zullen worden, zullen zij ernstige correctie ontvangen. Vergelijk Js 28:23-29Hb 12:7-11.

Bij Lukas verschijnt, buiten de unieke aanvulling van de beschouwde twee verzen (47 en 48) op de parabel van de Getrouwe Beheerder/Slaaf, vergeleken met Mt 24:45-51, nog zo’n unieke aanvulling op een parabel met eschatologische strekking, t.w. op die van de ponden/talenten (Lk 19:11-27), en wederom in vergelijking met Mattheüs (25:14-30):

Doch die vijanden van mij, die niet wilden, dat ik koning over hen werd, brengt hen hier en slacht ze in mijn bijzijn af.
(Lk 19:27)

Relateren we die uitspraak aan Lk 12:47-48, dan kunnen we tenslotte nog tot de conclusie komen dat erkenning van Jezus als de Messias een absolute voorwaarde is voor het verwerven van leven. Alle Joden die tot het einde zullen volharden in hun afwijzing van hem als hun koning, staat onherroepelijk rampspoed te wachten (Lk 19:11-14).


Πυρ ηλθον βαλειν επι την γην, και τι θελω ει ηδη ανηφθη. βαπτισμα δε εχω βαπτισθηναι, και πως συνεχομαι εως οτου τελεσθη. δοκειτε οτι ειρηνην παρεγενομην δουναι εν τη γη; ουχι, λεγω υμιν, αλλ η διαμερισμον. εσονται γαρ απο του νυν πεντε εν ενι οικω διαμεμερισμενοι, τρεις επι δυσιν και δυο επι τρισιν, διαμερισθησονται πατηρ επι υιω
και υιος επι πατρι,
μητηρ επι την θυγατερα
και θυγατηρ επι την μητερα,
πενθερα επι την νυμφην αυτης
και νυμφη επι την πενθεραν.

49-53 Vuur kwam ik werpen op de aarde, en wat wil ik als het reeds ontstoken werd? Ik moet echter met een doop worden gedoopt, en hoe houdt het mij bezig totdat het is volbracht. Menen jullie dat ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde? Nee, zeg ik jullie, veeleer verdeeldheid. Want vanaf nu zullen vijf in één huis verdeeld zijn: Drie tegen twee en twee tegen drie.
Verdeeld zullen zijn een vader tegen een zoon
en een zoon tegen een vader,
een moeder tegen de dochter
en een dochter tegen de moeder,
een schoonmoeder tegen haar schoondochter
en een schoondochter tegen de schoonmoeder.

De hoofdgedachte volgt logischerwijs op wat voorafging: De heftige strijd binnen de Joodse gemeenschap van de Eindtijd, met de kwestie van de Messias als inzet.
Jezus herinnert zijn gehoor eraan dat die brandende kwestie onvermijdelijk samengaat met zijn verschijning op aarde.
Onder de Joden zou zeer tegengesteld op zijn Messiasschap worden gereageerd; zoals ook de bejaarde Simeon al voorzag bij de aanbieding in de tempel: Zie! Deze wordt gelegd tot een val en [het weer] opstaan van velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt (Lk 2:34).

De hoofdoorzaak is uiteraard gelegen in de alsmaar voortdurende vijandschap tussen het zaad van de Slang en het zaad van de Vrouw (Gn 3:15).
Die vijandschap bereikt haar hoogtepunt in de 70ste Week, wanneer er sprake is van een tweeledige paroesie terzelfder tijd, die van Jezus, de ware Messias, en die van de Pseudomessias, de Antichrist (2Th 2:8-9).

Ik moet echter met een doop worden gedoopt…
Door het gebruik van echter is er sprake van een tegenstelling tussen de doop en het vuur. Door zijn aanwezigheid in de wereld, speciaal in het land der Joden, werd Jezus direct bij zijn komst in de wereld (Hb 10:5) een controversieel figuur. Het vuur werd ontstoken. Dat was tot zijn tevredenheid, want aldus moest het ook gaan. Maar eerst bij zijn doop in de dood - een vooruitzicht waar hij niet omheen kon en dat hem daarom zeer bezighield, ja, wellicht kwelde - zou het vuur der verdeeldheid pas goed oplaaien.

Slechts weinig Joodse mensen zouden begrijpen dat de Messias - als de geordineerde Hogepriester - daarmee zou voorzien in het volkomen slachtoffer, het zoenoffer dat werkelijke, blijvende loskoopkracht zou hebben (Hb 7:26 – 8:39:15-17, 24-28).
Het merendeel der Joden zou blijven steken in onbegrip. Een Messias die zich als een Lam ter slachting zou laten leiden om de zonden van velen (weg) te dragen, lag ver buiten hun gezichtsveld.
In 1Ko 1:22-25 heeft Paulus over die tegenstelling die al vroeg ontstond, bericht:

Immers, Joden eisen tekenen, en Grieken zoeken wijsheid. Wij echter prediken een aan de paal gehangen Messias; voor Joden weliswaar een struikelblok, maar voor de Heidenen dwaasheid. Voor de geroepenen zelf echter, zowel voor Joden als voor Grieken: [de] Messias, Gods kracht en Gods wijsheid.

In de Eindtijd zal de verdeeldheid over de Messiaskwestie een climax in vijandigheid bereiken. Jezus verwijst naar de profetie van Micha in een eschatologische setting:

Ongelukkige die ik ben, het is als bij de late oogst, als bij de laatste pluk: geen volle druiventros meer om te eten, geen vroege vijg meer, waarnaar ik smacht. Zij die trouw waren zijn verdwenen uit het land, niemand is nog rechtschapen. Allen zijn op bloed belust, iedereen belaagt zijn naaste. Ze bekwamen zich in het kwaad: alleen voor geld stellen leiders een onderzoek in, rechters spreken recht tegen betaling, hooggeplaatsten zeggen wat hun het beste uitkomt, en zo houden zij het recht op afstand. De deugdzaamste van hen is als een doornstruik, de oprechtste is erger dan een stekelhaag. De dag van straf, door uw wachters aangekondigd, is gekomen, en het volk is in beroering! Geloof je naaste niet, vertrouw je vriend niet, let op je woorden, ook bij wie er in je armen ligt. De zoon veracht zijn vader, de dochter verzet zich tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder, en huisgenoten blijken vijanden…
Wie is een God als u, die schuld vergeeft en aan zonde voorbijgaat? U blijft niet woedend op wie er van uw volk nog over zijn; liever toont u hun uw trouw. Opnieuw zult u zich over ons ontfermen en al onze zonden tenietdoen. Onze zonden werpt u in de diepten van de zee. U bewijst Jakob uw trouw en Abraham uw goedheid, zoals u gezworen hebt aan onze voorouders, in de dagen van weleer.
(Mc 7:1-6, 16-18; NBV)

Zoals de profetie al aangaf, laat ook Jezus zien dat de verdeeldheid dwars door gezinnen zal lopen. Aangezien in Jezus’ voorbeeld de moeder dezelfde is als de schoonmoeder, is er inderdaad sprake van verdeeldheid tussen 2 (de beide ouders) en 3 (zoon, dochter en schoondochter).


Ελεγεν δε και τοις οχλοις, Οταν ιδητε [την] νεφελην ανατελλουσαν επι δυσμων, ευθεως λεγετε οτι Ομβρος ερχεται, και γινεται ουτως· και οταν νοτον πνεοντα, λεγετε οτι Καυσων εσται, και γινεται. υποκριται, το προσωπον της γης και του ουρανου οιδατε δοκιμαζειν, τον καιρον δε τουτον πως ουκ οιδατε δοκιμαζειν; Τι δε και αφ εαυτων ου κρινετε το δικαιον;

54-57 Hij nu ging voort ook tot de menigten te zeggen: Wanneer jullie een wolk zien opkomen in westelijke streken, zeggen jullie terstond: Er komt een bui; en aldus geschiedt. En wanneer er een zuidenwind waait, zeggen jullie: Er is hitte op komst; en het geschiedt. Huichelaars, de aanblik van de aarde en de hemel weten jullie te duiden. Hoe komt het dan dat jullie deze speciale tijd niet weten te duiden? Maar waarom oordelen jullie ook niet uit jezelf wat rechtvaardig is?

Tegenover het volk trekt Jezus nu conclusies uit wat voorafging.
Israël, vanouds Gods Knechtnatie, is geconfronteerd geworden met de verschijning van hun Messias. Door de tekenen des tijds wordt dat bevestigd. Waarom trekken zij daaruit dan niet de juiste conclusies? Waarom zijn zij niet eerlijk tegenover zichzelf? Is het correct uitleggen van de gebeurtenissen rondom Jezus’ optreden soms moeilijker dan de bewegingen in de natuur te interpreteren?
Iedereen in Palestina weet immers dat de wolken die in het Westen vanuit zee opkomen, regen voorspellen (1Kn 18:41-45). Evenzo dat er hitte in aantocht is wanneer er een wind vanuit de Negev opsteekt.

Waarom oordelen jullie ook niet uit jezelf wat rechtvaardig is?
Met die opmerking legt Jezus kennelijk een algemene neiging van mensen bloot. In plaats van zelf tot de juiste gevolgtrekkingen te komen en de consequenties daarvan te aanvaarden, verschuilen velen zich graag achter de opvattingen die de vooraanstaande personen, de zogenaamde autoriteiten - religieus of politiek - in de maatschappij huldigen. Dat is niet alleen een gemakkelijke weg, maar ook een manier om aan persoonlijke verantwoordelijkheid te ontkomen.

Jezus hekelt een dergelijke stellingname. Bovendien kleven er gevaren aan, omdat men in zo’n situatie moedwillig de ogen sluit voor mogelijk onrecht en misstanden, met een verzwakkend effect op het eigen geweten als resultaat. Een Jood weet immers heel goed dat hij - hoewel hij lid is van een bijzondere natie - toch ook als persoon rekenschap van zijn daden jegens God zal moeten afleggen.
Zoals we zagen bij de toelichting op de vv 47-48. komt die persoonlijke verantwoordelijkheid vooral in de Eindtijd in beeld bij het van kracht worden van het Nieuwe Verbond. De stelregel is immers: Ieder nu wie veel gegeven werd, van hem zal veel worden geëist; en wie men veel toevertrouwde, van hem zal men des te meer vragen.
Daarom behoren allen, maar zeker Joodse mensen, te allen tijde volgens hun eigen overtuiging te handelen. Voortleven in valse gerustheid leidt volgens de voorbeeldvertelling van de rijke dwaas, tot een zekere rampspoed.

ως γαρ υπαγεις μετα του αντιδικου σου επ αρχοντα, εν τη οδω δος εργασιαν απηλλαχθαι απ αυτου, μηποτε κατασυρη σε προς τον κριτην, και ο κριτης σε παραδωσει τω πρακτορι, και ο πρακτωρ σε βαλει εις φυλακην. λεγω σοι, ου μη εξελθης εκειθεν εως και το εσχατον λεπτον αποδως.

58-59 Want wanneer je met je tegenpartij naar [de] overheid gaat, geef je [dan] onderweg moeite om van hem af te komen, opdat hij je niet misschien voor de rechter sleept, en de rechter je aan de gerechtsdienaar zal overleveren en de gerechtsdienaar je in de gevangenis zal werpen. Ik zeg je, je zult daar geenszins uitkomen totdat je ook de laatste penning hebt betaald.

Door middel van een nieuwe parabel illustreert Jezus wat de gevolgen voor Israël zullen zijn wanneer ze het er in de Messiaskwestie op laten aankomen. Er zal uiteindelijk door de hoogste Magistraat, God, Rechter van allen, een oordeel geveld worden (Hb 12:23). En wanneer Joodse mensen - in het bijzonder in de Eindtijd, wanneer hun daartoe een laatste gelegenheid wordt geboden - niet uit zichzelf tot de juiste gevolgtrekking komen, maar Jezus als hun ware Messias blijven afwijzen - al dan niet verkeerd beïnvloed door de Slechte Slaaf - zullen zij voor het hemels Gerecht in het ongelijk worden gesteld en veroordeeld worden.
Het zou daarom van hun zijde van wijsheid getuigen als zij, terwijl zij nog naar het Gerecht onderweg zijn, die gunstige gelegenheid zouden benutten om met hun Opponent tot een vergelijk te komen.

Als natie heeft Israël die gelegenheid gedurende de afgelopen twee millennia niet aangegrepen. Bijgevolg bevindt de natie zich nog altijd in de situatie van Rm 11:31-32, d.i. opgesloten in ongehoorzaamheid.
Maar God heeft Israël wel opgesloten met een bepaalde bedoeling: Dat de natie tot inkeer mag komen zodat hij haar barmhartigheid kan bewijzen.
Nergens in de Bijbel vinden we ook maar enige aanwijzing dat de natie als geheel dit ook zal doen. Integendeel, het zal in de Eindtijd gaan zoals Js 10:22 al lang geleden heeft aangegeven:

Want al zou uw volk, o Israël, als de zandkorrels der zee zijn, slechts een overblijfsel daaronder zal terugkeren. Een verdelging is vast besloten, overvloeiende van gerechtigheid.


Het Evangelie van Lukas, de hoofdstukken

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24