Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

donderdag 25 oktober 2018

De Slaaf en de Paroesie Deel 4 - De Bestemde tijden der Heidenen

De Slaaf en de Paroesie
Deel 4 - De Bestemde tijden der Heidenen

Wanneer begonnen ze?
In 607 v.Chr.?
Of in 587/586 v.Chr.?
Of ten tijde van de Spraakverwarring?

Voor de Getuigen van Jehovah is, wat betreft hun Eindtijdverwachtingen, het jaar 1914 steeds van groot, ja wellicht zelfs van doorslaggevend belang geweest.
In verband daarmee heeft de top van de Organisatie hen steeds de leer over de Zeven Tijden voorgehouden. Wat houdt die leer in?
Kort samengevat: Die Zeven Tijden – of de Bestemde Tijden der Heidenen – is voor het WTG de wereldperiode waarin er geen Davidisch koninkrijk regeert. 
Die Tijden zouden hun begin hebben gehad in het jaar 607 v.GT, bij de verovering en vernietiging van Jeruzalem, althans volgens de door het WTG gehanteerde chronologie. En ze zouden zijn geëindigd in 1914 AD. Vanaf de herfst van dat jaar zou Jezus’ Messiasrijk in werking zijn gekomen. Dus de vervulling van het Modelgebed: Mag uw koninkrijk komen (Mt 6:10).
Maar ook de vervulling van vele OT-profetieën. Zoals (volgens de NW-vertaling):

De scepter zal van Juda niet wijken, noch de gebiedersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo [de Messias] komt; en aan hem zal de gehoorzaamheid der volken behoren (Gn 49:10).

Aan de overvloed van de vorstelijke heerschappij en aan vrede zal geen einde zijn, op de troon van David en over zijn koninkrijk, om het stevig te bevestigen en om het te schragen door middel van gerechtigheid en door middel van rechtvaardigheid, van nu [1914] aan en tot onbepaalde tijd. Ja, de ijver van Jehovah der legerscharen zal dit doen (Js 9).

En in de dagen van die koningen [in het beeld van Dn 2 voorgesteld door de voeten en de 10 tenen, deels van ijzer, en deels van leem] zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht. En het koninkrijk zelf zal aan geen ander volk worden overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan (Dn 2:44).

Met de wolken des hemels bleek iemand gelijk een mensenzoon te komen; en tot de Oude van Dagen verkreeg hij toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. En hem werd heerschappij en waardigheid en [een] koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen. Zijn heerschappij is een heerschappij van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk een dat niet te gronde gericht zal worden (Dn 7:13-14).

Wat een geweldige profetische aankondigingen!
Wat heerlijk om de (werkelijke) vervulling daarvan mee te mogen maken!
Maar voor de Getuigen zouden deze profetieën, en nog vele andere van deze aard, al werkelijkheid zijn geworden! In 1914 dus. 
We zijn echter thans – in 2018 - al 104 jaar verder in de tijd en we zien echt niet dat de volken, nationale groepen en talen alle hém [de Messiaanse koning Jezus] dienen. Ook heeft hij alle andere regeringsmacht in de wereld der Heidenvolken niet weggevaagd.
Ook is er geen spoor te bekennen van zijn tegenwoordigheid, zijn aanwezigheid als regerend koning. Grieks paroesieMt 24:3; nwv.
Is dat, na meer dan een volle eeuw, niet vreemd, op zijn zachts gezegd!?

De tekstgedeelten uit de Bijbel die tot op heden worden gebruikt om die leer te ondersteunen zijn voornamelijk de volgende:
1.) Allereerst uiteraard Lukas 21, de vv 20 tm 24, waarin van de Tijden der Heidenvolken sprake is >>

Wanneer jullie nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld zien, weet dan dat haar verwoesting nabijgekomen is. Laten dan zij in Judea naar de bergen vluchten; en die in haar midden, er uittrekken, en die in de landstreken, er niet binnengaan. Want dagen van vergelding zullen die [dagen] zijn, om alles wat geschreven staat, in vervulling te laten gaan. Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen; want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk. En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen worden weggevoerd naar alle Heidenvolken; en Jeruzalem zal door de Heidenvolken vertreden worden, totdat de tijden der Heidenvolken vervuld zijn.
 
In de behandeling van ons thema gaat het steeds om het juiste begrip van het gedeelte en Jeruzalem zal door de Heidenvolken vertreden worden, totdat de tijden der Heidenvolken vervuld zijn.
Van heel veel belang is het feit om met elkaar te constateren dat in dit tekstdeel niet wordt aangegeven wanneer het vertreden van Jeruzalem begon. In de Eerste eeuw toen Jezus deze profetische woorden sprak was het vertreden van Jeruzalem al eeuwen aan de gang, Zeker sinds de totale ondergang van het koninkrijk Juda in het jaar 587/586 v.Chr. Maar van dat jaar werd door Jezus geen melding gemaakt. Er werd op dat beginpunt door hem zelfs niet gezinspeeld.
Het enige wat hij op dat moment aan zijn leerlingen profetisch doorgaf hield in dat er
a.) een einde zou komen aan de wereldoverheersing door de Heidenvolken, en
b.) dat Jeruzalem dan niet langer door die Heidense machten overheerst of vertreden zou worden.
Wanneer precies, dus op welk punt in de tijd die speciale tijden een aanvang hadden genomen, liet Jezus geheel in het midden. Maar uit het Boek Daniël wist hij ongetwijfeld dat de sleutel daartoe te vinden was in de pantomime die Nebukadnezar gedwongen werd op te voeren. Wegens zijn brallende hoogmoed had YHWH Elohim hem namelijk met waanzin geslagen (Daniël 4).

Voor hen die daarover ‘het fijne’ willen weten verwijzen wij naar de studie Taalverwarring en de Zeven Tijden, en dan met name naar het onderkopje Tussentijdse conclusies.

2.) Ezechiël 21:25-27, waarin aan koning Zedekia profetisch werd meegedeeld dat hem zijn troon en koninklijke positie gewelddadig zouden worden ontnomen door de legers van koning Nebukadnezar van Babel (Babylon) >>

En wat u betreft, o dodelijk gewonde, goddeloze overste van Israël, wiens dag gekomen is in de tijd van de dwaling van [het] einde, dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Verwijder de tulband en zet af de kroon. Deze zal niet dezelfde zijn. Verhoog zelfs wat laag is en verlaag zelfs de hoge. Tot een puinhoop, een puinhoop, een puinhoop zal ik ze maken. Ook wat deze aangaat, ze zal stellig [van niemand] worden totdat hij komt die het wettelijke recht heeft, en ik moet [het Messiasrijk] aan hem geven.

Wat betreft het jaar waarin dit oordeel aan Zedekia werd voltrokken en er toen ook daadwerkelijk een einde kwam aan het typologische koninkrijk Gods, zijn alle commentaren op deze passage gelijkluidend: Een en ander geschiedde in het jaar 587/586 v.Chr., in de Anno Mundi tijdrekening (waarschijnlijk) overeenkomend met het jaar 3420 AM.
Maar het WTG blijft tot op heden beweren dat een en ander plaats vond in het jaar 607 v.Chr.

3.) Daniël 4:10-17

Wat nu de visioenen van mijn hoofd op mijn bed betreft, zo aanschouwde ik dan, en zie! een boom midden op de aarde, waarvan de hoogte reusachtig was. De boom werd groot en sterk, en zijn hoogte zelf reikte ten slotte tot de hemel, en hij was zichtbaar tot het uiteinde van de gehele aarde. Zijn loof was schoon, en zijn vrucht was overvloedig, en er zat voedsel aan voor allen. Eronder placht het gedierte van het veld schaduw te zoeken, en op zijn grote takken huisden altijd de vogels van de hemel, en alle vlees was gewoon zich daarvan te voeden.
Ik bleef aanschouwen in de visioenen van mijn hoofd op mijn bed, en zie! een wachter, ja, een heilige, die uit de hemel zelf neerdaalde. Hij riep luidkeels, en dit zei hij: „Hakt de boom om en kapt zijn grote takken af. Schudt zijn loof af en verstrooit zijn vrucht. Het gedierte vluchte eronder vandaan, en de vogels uit zijn grote takken. Laat zijn wortelstomp evenwel in de aarde staan, en wel met een band van ijzer en van koper, tussen het gras van het veld; en door de dauw van de hemel worde hij bevochtigd, en met het gedierte zij zijn deel tussen de plantengroei der aarde. Zijn hart worde veranderd zodat het niet meer dat van een mens is en een dierenhart worde hem gegeven, en laten er zeven tijden over hem voorbijgaan. Volgens de verordening van wachters is deze zaak, en [volgens] het woord van heiligen is dit verzoek, opdat de levenden mogen weten dat de Allerhoogste [de] Heerser is in het koninkrijk der mensheid en dat hij het geeft aan wie hij wil en daarover zelfs de geringste der mensen aanstelt.

Uit dit voor alle mensen zeer belangrijke Schriftdeel wordt – geheel terecht – de leer der Zeven Tijden afgeleid. Aan het einde van die speciale Tijden zal immers het lang verwachte Messiasrijk in werking komen. Het Davidische koninkrijk, maar dan onder het koningschap van Davids illustere nakomeling Yeshua (Jezus) van Nazareth. Zoals ook Gabriël aankondigde aan Maria: Wees niet bevreesd, Mariam, want je hebt gunst gevonden bij God, en zie, je zult in [je] schoot ontvangen en een zoon baren, en zijn naam moet je noemen: Jezus. Deze zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en de Heer God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal als koning over het Huis van Jakob regeren tot in eeuwigheid, en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn (Lk 1:30-33).

Voor commentaar op dit Schriftdeel, zie Aankondiging van Jezus’ geboorte.

De beslissende vraag is echter Hoe moeten die Zeven Tijden geïnterpreteerd worden? Wanneer nemen zij een aanvang, of – wellicht beter- wanneer zijn ze al begonnen? En uiteraard ook: Hoe lang precies duren ze en wanneer eindigen ze?
Zowel het WTG als wijzelf zijn van mening dat het antwoord op die vraag moet worden gevonden in het Boek Daniël, hoofdstuk 4.
Ons commentaar kan de lezer vinden in de studie Taalverwarring en de Zeven Tijden. Specifiek onder de kopjes De duur van één profetische tijd en Tussentijdse conclusies. 

De lezer zal daarin ontdekken – onder het kopje Bewijsvoering voor het jaar 1826 AM – dat wij, eigenlijk als vanzelfsprekend, voor de aanvang der Zeven Tijden uitkomen bij het ingrijpende gebeuren van de Taalverwarring! Vanaf dat bewuste jaar, 1826 AM, werd de wereld immers gedomineerd door de ‘lappendeken’ der talloze regeringsvormen van de Heidenvolken. Precies dus de situatie zoals die ook veel later, in de Eerste eeuw, door de apostel Paulus werd toegelicht tegenover een Heidens gehoor in Lystra: In de voorbijgegane geslachten heeft hij alle natiën [of: Heidenvolken] toegestaan hun eigen wegen te bewandelen, ofschoon hij toch niet heeft nagelaten getuigenis van zichzelf te geven door goed te doen, door U regens vanuit de hemel en vruchtbare tijden te geven, door uw hart overvloedig met voedsel en vrolijkheid te vervullen (Hn 14:15-17).

Voor het jaar 607 v.Chr. als aanvangspunt voor de Zeven Tijden ontbreekt dus elke grond! Noch daargelaten dat 607 als beginjaar door het WTG zelf ‘verzonnen’ is, zelfs tegen alle historische feiten in! Maar men wilde nu eenmaal per se op het jaar 1914 uitkomen! Hoe kreeg men een en ander toch voor elkaar! Vandaar >>

4.) Ezechiël 4:1-6

En gij, o mensenzoon, neem u een baksteen, en gij moet die vóór u leggen en er een stad in griffen, ja, Jeruzalem. En gij moet er het beleg voor slaan en er een belegeringswal tegen bouwen en er een belegeringsdam tegen opwerpen en er legerkampen tegen opstellen en er rondom stormrammen tegen oprichten. En wat u betreft, neem u een ijzeren bakplaat, en gij moet die als een ijzeren muur tussen u en de stad stellen en gij moet uw gezicht er onafgebroken tegen richten, en ze moet in een staat van beleg komen en gij moet ze belegeren. Het is een teken voor het huis van Israël. En wat u betreft, ga op uw linkerzijde liggen, en gij moet de dwaling van het huis van Israël erop leggen. Naar het getal der dagen dat gij erop zult liggen, zult gij hun dwaling dragen. En ikzelf moet u de jaren van hun dwaling geven naar het aantal van driehonderd negentig dagen, en gij moet de dwaling van het huis van Israël dragen. En gij moet ze voleindigen. En gij moet in het tweede geval op uw rechterzijde gaan liggen, en gij moet de dwaling van het huis van Juda veertig dagen dragen. Een dag voor een jaar, een dag voor een jaar, dat heb ik u gegeven.

Allereerst moeten we mbt dit Schriftdeel twee zaken memoreren: Deze opdracht aan de profeet heeft geen enkel verband met de Zeven Tijden. Het WTG benut het slechts om de regel een dag voor een jaar toe te passen. Waarop trouwens?
Antwoord: Op een ander, voor hun doel te gebruiken Schriftdeel, t.w. Openbaring 12:6, 14, waaruit, overigens geheel terecht, afgeleid kan worden dat 1260 dagen overeenkomen met 3½ tijd(en). Dus 7 tijden met 2520 dagen. Maar let op: Het blijven in die context werkelijke dagen; dus van 24 uur! Geen dagen die men zomaar mag overzetten in jaren, wat het WTG doet!

Welnu, met de hierboven vermelde vier Schriftpassages heeft het WTG het voor elkaar gekregen de bewuste Zeven Tijden te laten beginnen in 607 v.Chr. en te laten eindigen in 1914 AD. Rekening houdend met het feit dat er geen jaar nul is, leiden 607 plus 1914 inderdaad tot de waarde 2520 (2521 minus 1).
Interessant, of misschien eerder hilarisch, is het feit dat het WTG lange tijd geen rekening hield met die correctie van het jaar nul. In de dagen van de tweede president van het WTG, Joseph Rutherford, liet men de Zeven Tijden eenvoudig beginnen in het jaar 606 v.Chr.
Pas na de dood van Rutherford in 1942 werd het beginpunt van de Zeven Tijden min of meer geruisloos teruggeschoven met één jaar omdat men zich toen ging realiseren dat 2520 jaar ná 606 niet in 1914 maar in 1915 moesten eindigen. Men heeft sindsdien 607 als vertrekpunt aangehouden, het jaar – volgens het WTG – waarin Jeruzalem met haar tempel door Nebukadnezar werd verwoest. Vergelijk hiervoor blz. 176 van het boek Regeering (geschreven door Rutherford in 1928) met blz. 236-239 van het boek De Waarheid zal u vrijmaken uit 1943.

Merkwaardig is het commentaar op die actie in het boek De Openbaring - Haar grootse climax nabij! op blz. 105. Zie de voetnoot in het kader 1914 voorzien. Van de daar vermelde "goddelijke voorzienigheid" was men zich in 1943 blijkbaar in het geheel niet bewust, want op de vermelde bladzijden in het boek De Waarheid zal u vrijmaken is daarover niets te vinden.

Maar zoals hierboven al werd gememoreerd wordt in vrijwel alle hedendaagse gerespecteerde chronologieën het jaar 587 v.Chr. vermeld als het jaar waarin Jeruzalems catastrofe zich voordeed. Om die reden zouden de 2520 jaar eigenlijk vanaf 587 geteld moeten worden. Dan komt men uiteraard uit in 1934. Maar omdat het jaar 1934 niet met zulke wereldschokkende gebeurtenissen als die van 1914 in verband kan worden gebracht, werd binnen het WTG aan het jaar 607 als het beginpunt vastgehouden.
Velen weten dus niet dat 607 geen solide chronologische onderbouwing heeft en dat het WTG slechts op dat jaar uitkomt door eenvoudig 70 jaar terug te rekenen vanaf 537 v.GT, het vermeende jaar waarin de Joden zouden zijn teruggekeerd in hun homeland.

Het zal duidelijk zijn dat gedurende de jaren 1877 tot 1943, binnen het WTG die 70-jarige periode werd teruggerekend vanaf 536 v.GT.

Voor alle volledigheid: De periode van 70 jaar is gebaseerd op Jeremia 25:11.
De grote vergissing die echter in verband daarmee wordt gemaakt is de aanname dat de 70 jaren betrekking zouden hebben op de woest ligging van geheel dit land, terwijl bij nauwkeurige lezing van dit vers - en ook van de context (zie vooral vers 8) - blijkt dat het gaat om een periode van 70-jarige dienstbaarheid aan Babylon, van de natiën in die regio: Deze natiën zullen de koning van Babylon zeventig jaar moeten dienen.

Historisch is de 70 jaar dan ook gemakkelijk te situeren in de overheersende heerschappij van Babylon in die regio gedurende 609-539 v.GT.

Verrassend is het overigens te constateren dat het jaar 587, als de verwoesting van Jeruzalem met haar tempel door de Babyloniërs, verborgen ligt opgesloten in het Bijbelgedeelte Zacharia 7:1-5.
Daaruit vernemen wij immers dat door bepaalde Joden in het vierde jaar van koning Darius, het jaar 518-517 v.GT, de vraag werd opgeworpen of men nog steeds de vasten van de 5e maand in acht moest nemen, t.w. het treuren om de verbranding van het Huis van YHWH, het afbreken van Jeruzalems muren, het deporteren van het volk. Dus alle rampspoedige gebeurtenissen die zich in die maand hadden voorgedaan.

Tot dan toe, en wel 70 jaar lang, hadden de Joden het gebruik in acht genomen. Zie 2 Koningen 25:8-11.
Maar let op wat we lezen in vers 5 van Zc 7 >> Zeg tot heel het volk van het land en tot de priesters: ’Hebt gij, toen gij vastte en er geweeklaag was in de vijfde [maand] en in de zevende [maand], en dit zeventig jaar lang, werkelijk voor mij gevast, ja voor mij?

Conclusie? Die ligt voor de hand: Wanneer men 70 jaar terugtelt vanaf 518-517, dan belandt men uiteraard in 588/587 en niet in 607.

Dat het 4e jaar van Darius overeenkomt met 518-517 v.GT, wordt ook door het WTG erkend. Zie blz. 233-236 van het boek Het herstel van het Paradijs voor de mensheid - door de Theocratie
Frappant is overigens de intellectuele oneerlijkheid waarvan sprake is op blz. 236 in de voetnoot. Om het jaar 607 v.GT overeind te houden, wordt botweg gezegd: Hierdoor wordt bewezen dat het land zeventig jaar lang woest heeft gelegen en dat deze “zeventig jaar” in 607 v.GT begonnen en in 537 v.GT eindigden.

Als die bewering zou kloppen waren er in 518-517 v.GT niet 70, maar 90 jaar van vasten verstreken, maar dat zegt Zacharia 7:5 uiteraard niet. 
Dit verklaart terloops waarom er in de chronologie die het WTG hanteert m.b.t. de Neobabylonische periode steeds 20 jaar "zoek zijn".
Merk bovendien op dat het in Zacharia 7 om een geheel andere periode van 70 jaar gaat dan in de profetie van Jeremia 25:11.

En tenslotte een laatste punt en wellicht de meest wrange constatering. Bij nader inzien blijkt noch het jaar 607, noch 587, enige rol te spelen om op profetische/chronologische gronden een idee te krijgen betreffende de tijd van de oprichting van het Messiaanse koninkrijk! 
Want wat is het geval? Zoals we gezien hebben worden de 2520 jaar vereenzelvigd met zowel ¹ de Zeven Tijden als ² de Tijden der Heidenen.

Ad¹- De Zeven Tijden worden – geheel terecht - gezien als de wereldperiode waarin YHWH God tijdelijk de uitoefening van zijn soevereiniteit voor wat betreft de wereldheerschappij opschort. Een en ander werd afgebeeld door de reusachtige boom die, zinnebeeldig, werd omgehakt waarbij de wortelstomp echter in de aarde bleef staan, omringd door banden van koper en ijzer (Daniël 4:13-17).

Zie blz. 94-95 § 24 in het boek Schenk aandacht aan Daniëls profetie!

Ad²- De Tijden der Heidenen worden gedefinieerd als de wereldperiode waarin de politieke natiën van deze wereld de heerschappij uitoefenen over de aarde, zonder daarin belemmerd te worden door een regering van Gods zijde.
Die wijze van formuleren wekt op zich al het vermoeden dat beide periodes samenvallen en dat is kennelijk ook het geval en bovendien historisch te traceren.

Toen YHWH Elohim namelijk de Spraakverwarring te Babel veroorzaakte en daarmee de torenbouwers de pas afsneed in hun ambitieuze plannen, geschiedde namelijk zowel het een als het ander, t.w.:
Doordat die opstandige mensen gedwongen werden uiteen te gaan volgens hun nieuwe taalgroepen, kwamen de natiën, of Heidenvolken, tot bestaan die allemaal hun eigen lokale menselijke bestuur gingen uitoefenen, een bonte lappendeken van diverse koninkrijkjes (zie Genesis 11:9 in combinatie met Genesis 10:32).

Tevens schortte YHWH toen de uitoefening van zijn heerschappij over de aarde op. Dit moge blijken uit Handelingen 14:16, waar we lezen: In de voorbijgegane geslachten heeft hij alle natiën [Heidenvolken] toegestaan hun eigen wegen te bewandelen.

Sinds Babel heeft YHWH dus niet getracht een vorm van goddelijke heerschappij aan de nieuwgevormde natiën op te dringen. Sterker nog! Hij gaf de natiën een erfdeel. Dat opvallende feit komen wij te weten uit Deuteronomium 32:8-9, waar de geïnspireerde Mozes, terugverwijzend naar de gebeurtenissen rond de spraakverwarring, het volgende optekende:

Toen de Allerhoogste de natiën een erfdeel gaf, toen hij [door hun nieuwe vocabulaires te verschaffen] de zonen van Adam van elkaar scheidde, stelde Hij voorts de grenzen der volken vast, rekening houdend met het aantal der zonen van Israël. Want YHWH’s deel is zijn volk, Jakob het hem toegemeten erfdeel.

In deze uitspraak wordt bevestigd dat God zich sindsdien – met een blik naar de toekomst – nog uitsluitend met Israël/Jakob zou inlaten. De natiën werden aan zichzelf overgelaten; hoewel niet geheel en al, want God zag toe op hun woongebieden, en bleef hun tonen dat hij bestond. We stelden dat al eerder vast aan de hand van Handelingen 14:16-17.

Maar een en ander had wel tot gevolg dat Satan onmiddellijk in het machtsvacuüm ‘dook’ dat was ontstaan doordat YHWH Elohim de uitoefening van zijn soevereiniteit over de wereld met haar verscheidenheid van etnische groepen opschortte.

De bestemde tijden der natiën waren begonnen en die tijden zouden hun volle loop hebben, zoals in Inzicht deel I, op blz. 301 §1 terecht wordt vastgesteld: “De uitdrukking de bestemde tijden der natiën heeft geen betrekking op iets vaags of onbepaalds, maar veeleer op een vastgestelde of bepaalde periode, een precieze of beslissende tijd met een definitief begin en een definitief einde”.
Welnu, de natiën hadden een definitief begin ten tijde van de Spraakverwarring en ook hun definitieve einde is al bij voorbaat vanuit de Bijbel bekend. Volgens Jezus’ voorzegging in Lukas 21:24 zal die gebeurtenis samenvallen met de beëindiging van het vertreden van het aardse Jeruzalem dat in 70 GT was begonnen en nu nog altijd voortduurt, wat goed waarneembaar is uit het feit dat de Tempelberg nog altijd wordt gedomineerd door twee Islamitische heiligdommen.

De context van vers 24 is in dit opzicht doorslaggevend. In Lukas 21:20-24 sprak Jezus profetisch over de toekomst van het aardse Jeruzalem en over gebeurtenissen die sinds het jaar 70 historisch waarneembaar zijn geweest:

Wanneer jullie nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld zien, weet dan dat haar verwoesting nabijgekomen is. Laten dan zij in Judea naar de bergen vluchten; en die in haar midden, er uittrekken, en die in de landstreken, er niet binnengaan. Want dagen van vergelding zullen die [dagen] zijn, om alles wat geschreven staat, in vervulling te laten gaan. Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen; want er zal grote nood zijn over het land en toorn over dit volk. En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen worden weggevoerd naar alle Heidenvolken; en Jeruzalem zal door de Heidenvolken vertreden worden, totdat de tijden der Heidenvolken vervuld zijn.

Eveneens op blz. 301 van Inzicht I, maar dan §2, wordt verwezen naar het bijbelcommentaar van F.C. Cook die over Lukas 21:24 opmerkt:

Het dient om het strikt eschatologische gedeelte van de omvangrijke profetie te scheiden van het deel dat terecht betrekking heeft op de verwoesting van Jeruzalem.

Waar doelde deze Cook op? Hij wilde duidelijk maken dat vers 24 een brug vormt van de gebeurtenissen rond het aardse Jeruzalem - culminerend in haar verwoesting in 70 AD - naar het gedeelte dat nog uitsluitend betrekking heeft op de Laatste dagen.
En dat heeft Cook uitstekend gezien, want in vers 25 zijn we ineens aangeland bij de wanhopige toestand op aarde - speciaal onder de natiën in hun radeloze angst - wanneer de mensen geen uitweg meer zien en oog in oog komen te staan met hun ondergang, vers 26.

Nog steeds het beginsel van het contextverband hanterend, begrijpen we vervolgens uit vers 31 dat de duur van het bestaan der natiën tot een einde komt rond de invoering van het koninkrijk Gods. Want tot aanmoediging van zijn Joodse toehoorders zei Christus immers ook nog: Wanneer Gij deze dingen ziet geschieden, weet dan dat het koninkrijk Gods nabij is.

Slotconclusie:
Noch 607 v.GT, noch 587 v.GT en noch 1914 GT heeft iets te maken met de tijd waarop het Messiaanse koninkrijk wordt opgericht. De stemmen die in de hemel luid zouden weerklinken met de mededeling Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Messias geworden moeten nog altijd gehoord worden. Pas wanneer dat het geval is, verstrijken de Zeven Tijden van de opschorting van Gods soevereiniteit. Ook pas dán is de tijdsduur waarin de natiën zonder inmenging van God de aarde met hun vele vormen van menselijk bestuur konden overheersen, voorbij. –Openbaring 11:15

Vanaf de gebeurtenissen bij Babel tot op dat grootse moment geldt de situatie van Lukas 4:5-6. Namelijk dat onder Gods toelating de Duivel de heerser der wereld is (Johannes 14:30).
Het tijdelijk functioneren te Jeruzalem van een koninkrijk van God met een koning uit het huis van David op de troon, bracht daarin destijds geen verandering. Bovendien was dat koninkrijk typologisch; het vertegenwoordigde niet de werkelijkheid. Het was een schaduw van wat nog altijd moet komen: Gods Messiaanse koninkrijk onder Christus, de ware erfgenaam van het Davidische koningschap.

Voor een meer uitgebreidere behandeling van dit voor de Getuigen zo belangrijke item, zie aub nogmaals de studie Taalverwarring en de Zeven Tijden.  


-.-.-.-.-