Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

vrijdag 13 maart 2009

Het Evangelie volgens Lukas - hoofdstuk 17


Vermaningen tot de leerlingen

Ειπεν δε προς τους μαθητας αυτου, Ανενδεκτον εστιν του τα σκανδαλα μη ελθειν, πλην ουαι δι ου ερχεται· λυσιτελει αυτω ει λιθος μυλικος περικειται περι τον τραχηλον αυτου και ερριπται εις την θαλασσαν η ινα σκανδαλιση των μικρων τουτων ενα. προσεχετε εαυτοις. εαν αμαρτη ο αδελφος σου επιτιμησον αυτω, και εαν μετανοηση αφες αυτω· και εαν επτακις της ημερας αμαρτηση εις σε και επτακις επιστρεψη προς σε λεγων, Μετανοω, αφησεις αυτω.

1-4 Hij nu zei tot zijn leerlingen: Het is onvermijdelijk dat er aanleidingen tot struikelen komen; doch wee hem door wie ze komen. Het is hem voordeliger indien een molensteen om zijn hals wordt gehangen en hij in de zee wordt geworpen, dan dat hij één van deze kleinen een aanleiding tot struikelen zou geven. Slaat acht op jezelf. Als je broeder zondigt, berisp hem; en als hij berouw heeft, vergeef hem. Zelfs als hij zevenmaal per dag tegen je zondigt en zevenmaal tot je terugkeert en zegt: Ik heb berouw, moet je hem vergeven.

Jezus trekt conclusies uit wat voorafging. De Rijke struikelde over zijn verknochtheid aan de Mammon. De liefde voor geld is daarom gevaarlijk, want ook arme mensen kunnen voor die verleiding bezwijken wanneer hun situatie in het leven zich wijzigt en ook zij de gelegenheid krijgen zich op de materie te storten (Mt 13:22).
Daarnaast biedt deze wereld nog allerlei verleidingen op de diverse terreinen van het leven, ook voor hen die in ‘Abrahams boezem’ verblijven. Wij doen er daarom goed aan te blijven bedenken welk een grote gunst God ons heeft geschonken.Aanleidingen tot struikelen zullen zich onvermijdelijk blijven aandienen, maar het overdenken van Gods goedheid, ons in de Messias bewezen, alsook diepe waardering tonen voor onze nieuwe geestelijke status, zal ons voor wankelen behoeden.

Daarnaast zullen wij zelf nimmer een struikelblok voor anderen willen worden. Jezus zegt dat de consequenties daarvan groot zijn. Alles wat ons nog in het leven kan overkomen zou in ieder geval minder ernstig qua uitwerking zijn dan één van deze kleinen - zoals Lazarus uit de parabel - geestelijk kwaad te berokkenen.
Dat betekent geenszins dat we onze broeder nooit zouden mogen attenderen op duidelijk verkeerd of twijfelachtig gedrag. In plaats dat we hem daarmee tot struikelen brengen, zal dat hem veeleer helpen zijn geestelijke verhouding tot God en zijn Zoon te bewaren.
Daarbij wordt ons gevraagd net zo vergevingsgezind te zijn als onze hemelse Vader zelf is. Zevenmaal per dag zou ons, mensen, in onze geest ertoe kunnen brengen de zaak van onze broeder als hopeloos te bezien, maar zo ligt nu precies ook onze zaak bij God. Hij wordt niet moe in het betonen van gunst aan ons; ware dat niet het geval dan zou het zeker met ons afgelopen zijn.

Και ειπαν οι αποστολοι τω κυριω, Προσθες ημιν πιστιν. ειπεν δε ο κυριος, Ει εχετε πιστιν ως κοκκον σιναπεως, ελεγετε αν τη συκαμινω [ταυτη], Εκριζωθητι και φυτευθητι εν τη θαλασση· και υπηκουσεν αν υμιν.

5-6 En de apostelen zeiden tot de Heer: Voeg geloof aan ons toe. Maar de Heer zei: Indien jullie geloof hebben als een mosterdzaadje, zouden jullie tot deze zwarte moerbeiboom zeggen: Word ontworteld en geplant in de zee; en hij zou jullie gehoorzaam zijn.

De aanmoediging om niet moe te worden de berouwvolle broeder te vergeven, riep kennelijk bij de leerlingen een gevoel van onmacht op en daarom doen de apostelen, als hun spreekbuis, een beroep op de Heer om hen te hulp te komen en hen te begunstigen met een geloof dat tot meer in staat is (Mr 9:24). Maar Jezus laat in zijn reactie weten dat zij het antwoord op hun verzoek bij zichzelf moeten vinden. Ook al lijkt hun geloof nog zo gering, wanneer het een levend geloof is kan het niettemin dingen tot stand brengen die het menselijke vermogen te boven gaan, precies zoals zich uit een mosterdzaadje een grote boom kan ontwikkelen. Hoe? Door te vertrouwen op de gunst die God schenkt en op de grote macht die daarin ligt opgesloten. Geloof erkent dat Gods gunst groter is dan elke hindernis.

Τις δε εξ υμων δουλον εχων αροτριωντα η ποιμαινοντα, ος εισελθοντι εκ του αγρου ερει αυτω, Ευθεως παρελθων αναπεσε, αλλ ουχι ερει αυτω, Ετοιμασον τι δειπνησω, και περιζωσαμενος διακονει μοι εως φαγω και πιω, και μετα ταυτα φαγεσαι και πιεσαι συ; μη εχει χαριν τω δουλω οτι εποιησεν τα διαταχθεντα; ουτως και υμεις, οταν ποιησητε παντα τα διαταχθεντα υμιν, λεγετε οτι Δουλοι αχρειοι εσμεν, ο ωφειλομεν ποιησαι πεποιηκαμεν.

7-10 Wie nu onder jullie die een slaaf heeft die ploegt of de kudde hoedt, zal tot hem - als hij van het veld binnenkomt - zeggen: Kom terstond hier en ga aanliggen? Zal hij niet eerder tot hem zeggen: Maak iets klaar voor mijn avondmaal, omgord je en bedien mij totdat ik gegeten en gedronken heb, en daarna kun jij eten en drinken? Is hij de slaaf soms dankbaar omdat hij de dingen deed die hem werden opgedragen? Zo ook jullie, wanneer jullie alles hebben gedaan wat jullie werd opgedragen, zegt [dan]: Wij zijn onnutte slaven. Wat wij behoorden te doen, hebben wij gedaan.

Wat is het verband met het voorafgaande?
Als leden van het Israël Gods leven wij vanuit geloof en bijgevolg wegens de kracht die God ons goedgunstig schenkt. Dat impliceert vanzelfsprekend dat wij in geen enkel opzicht een claim op God kunnen leggen, alsof wij op grond van verdienstelijke activiteiten aanspraken kunnen doen gelden. Voor de dingen die wij in de dienst van God doen, verleent Hijzelf immers ons de kracht. Ja, omdat Hij ons ertoe in staat stelt, is het niet meer dan onze plicht om aan de stuwende invloed van zijn geest gehoor te geven. En zou er al er sprake zijn van een bijzondere daad of speciaal werk, dan komt daarvoor alle eer aan God toe en niet aan onszelf.
Vergelijk het werk op het veld, zoals ploegen en het weiden van het vee, met de activiteiten die binnen de Messiaanse eeuw typerend zijn voor de leden van het Israël van God (1Ko 12:27-28Rm 12:3-8).

Sommigen hebben ten onrechte uit deze parabel de conclusie getrokken alsof God onze inspanningen in zijn dienst van nul en gener waarde zou achten. Maar dat is niet de les die ons hier wordt voorgehouden. Het gaat in de parabel niet om de houding die de Heer jegens zijn dienstknecht tot uitdrukking brengt, maar omgekeerd, die van de knecht jegens zijn Meester. Hij vervult zijn plicht als de meest vanzelfsprekende zaak, zonder dat hij daarmee zijn Meester jegens hem verplicht.
Binnen de context geredeneerd: Wanneer Jezus’ leerlingen medeleden van het Israël Gods attenderen op eventueel verkeerde gedragingen en zij zich vervolgens vergevingsgezind opstellen ten opzichte van hen die daaraan gehoor geven, vervullen zij niets anders dan hun plicht. Die houding mag van hen verwacht worden.

De Farizeeën waren geheel ten onrechte de opvatting toegedaan dat zij met hun vermeende rechtvaardige daden God jegenshen verplichtte. YHWH Elohim zal inderdaad getrouwe dienst belonen, maar dat niet omdat hij daartoe een verplichting zou hebben, maar omdat hij hen goedgunstig meer geeft dan wat gerechtigheid vraagt.
Vergelijk Lk 12:35-3742-44.


Και εγενετο εν τω πορευεσθαι εις Ιερουσαλημ και αυτος διηρχετο δια μεσον Σαμαρειας και Γαλιλαιας.

11 En het geschiedde terwijl hij op reis was naar Jeruzalem, dat hij door het grensgebied van Samaria en Galilea trok.

Op het eerste gezicht lijkt het of Jezus juist niet richting Jeruzalem reist, gezien de volgorde: Samaria en vervolgens Galilea. Maar δια μεσον betekent hier midden tussen, dat wil zeggen langs de grens van beide gebieden. Dit was namelijk een manier om moeilijkheden met de Samaritanen te vermijden. Dezen legden Joden die in Noordelijke richting reisden meestal niets in de weg, maar wanneer die Zuidwaarts trokken om op te gaan naar Jeruzalem voor het bijwonen van de feesten, konden zij zich heel agressief opstellen. Vergelijk Lk 9:51-56 met bijbehorend commentaar. Om die reden is het hier kennelijk Jezus’ bedoeling zich bij de pelgrimkaravaan aan te sluiten die de route door het Jordaangebied volgt en via Perea reist.

και εισερχομενου αυτου εις τινα κωμην απηντησαν [αυτω] δεκα λεπροι ανδρες, οι εστησαν πορρωθεν, και αυτοι ηραν φωνην λεγοντες, Ιησου επιστατα, ελεησον ημας. και ιδων ειπεν αυτοις, Πορευθεντες επιδειξατε εαυτους τοις ιερευσιν. και εγενετο εν τω υπαγειν αυτους εκαθαρισθησαν.

12-14 Toen hij een zeker dorp binnenging, kwamen hem tien melaatse mannen tegemoet, die op een afstand bleven staan. En zij verhieven hun stem, zeggend: Jezus, Meester, heb medelijden met ons! Toen hij hen zag, zei hij tot hen: Gaat heen, toont je aan de priesters. En het geschiedde terwijl zij heengingen, dat zij werden gereinigd.

De gebeurtenis vond dus kennelijk plaats ergens nabij de grens tussen Zuidelijk Galilea en Noordelijk Samaria. Dit verklaart waarom de groep was samengesteld uit Joodse en Samaritaanse melaatsen. Hun gemeenschappelijke aandoening had hentezamen gebracht. Omdat zij onrein waren stonden zij op een afstand. Uit de hoofdstukken 13 en 14 van Leviticus kan geconcludeerd worden dat Bijbelse melaatsheid in bepaalde stadia besmettelijk was maar niet in andere.
De priesters hadden volgens de Wet de taak om te beoordelen of iemand van de ziekte was genezen. Aangezien de Samaritanen de Pentateuch aanvaardden, kenden zij op z’n minst die procedure (Lv 14:1-3).

Alle tien gaven blijk van een mate van geloof, want zij deden een beroep op Jezus als Meester en gehoorzaamden zijn aanwijzing om zich aan de priesters te vertonen, ondanks het feit dat er zich op dat moment nog geen verandering in hun situatie had voorgedaan. En dat is opmerkelijk, want zeer waarschijnlijk hadden zij, toen zij zich tot Jezus richtten, de hoop gekoesterd dat hij hen zou genezen door aanraking. In plaats daarvan kregen zij een opdracht welke inhield dat zij tegen de tijd dat zij bij de priester aankwamen, genezing ervaren zouden hebben. En daarin stelden zij dus geloof.

In het geval van de man die overdekt was met melaatsheid, in Lk 5:12-14, verdween de melaatsheid onmiddellijk nadat Jezus hem had aangeraakt. Toen pas kreeg hij de opdracht om zich aan de priester te laten zien.
Bij de tien stelde Jezus hun geloof dus op de proef en toen zij hem gehoor gaven, genas hij hen op afstand. Vergelijk het geval van de Syrische legeroverste Naäman in 2Kn 5:10-14.
Deze geschiedenis leert ons dus ondermeer hoe belangrijk het is dat wij Jezus’ woord vertrouwen en er gehoor aan geven.

εις δε εξ αυτων, ιδων οτι ιαθη, υπεστρεψεν μετα φωνης μεγαλης δοξαζων τον θεον, και επεσεν επι προσωπον παρα τους ποδας αυτου ευχαριστων αυτω· και αυτος ην Σαμαριτης. αποκριθεις δε ο Ιησους ειπεν, Ουχι οι δεκα εκαθαρισθησαν; οι δε εννεα που; ουχ ευρεθησαν υποστρεψαντες δουναι δοξαν τω θεω ει μη ο αλλογενης ουτος; και ειπεν αυτω, Αναστας πορευου· η πιστις σου σεσωκεν σε.

15-19 Eén van hen nu - toen hij zag dat hij gezond was geworden - keerde terug, terwijl hij met luider stem God verheerlijkte. En hij viel op zijn aangezicht aan zijn voeten, hem dankend; en hij was een Samaritaan. Jezus nu zei ten antwoord: Werden niet de tien gereinigd? Waar [zijn] dan de negen? Werden er geen gevonden die terugkeerden om God heerlijkheid te geven dan deze van een ander volk? En hij zei tot hem: Sta op en ga heen; je geloof heeft je gered.


Werden niet de tien gereinigd? Waar [zijn] dan de negen?

 Met die woorden signaleert Jezus de ondankbaarheid van die negen. Slechts één van de tien keerde terug om God te verheerlijken en Jezus te danken. De Samaritaan begreep heel goed dat God door tussenkomst van Jezus had gehandeld. Voor hem ook was Jezus als de Messias van meer belang dan de priesters.
Het feit dat zijn gezondmaking hem er toe bracht zich dankbaar op God en zijn Zoon te richten, had voor hem bovendien meer dan fysieke genezing tot gevolg.

Een en ander kan geconcludeerd worden uit Jezus’ laatste opmerking: Je geloof heeft je gered.
Met die kostbare verzekering aan hem doelde Jezus niet op de fysieke toestand van deze Samaritaan, want ook de negen anderen waren gezond gemaakt. Maar alleen deze man ervoer ook geestelijke genezing, en die ervaring was van veel grotere waarde dan wat de priester voor hem kon doen, want die zou slechts kunnen bevestigen dat de melaatsheid verdwenen was.

Alles wijst er op dat de geest van inspiratie ons, buiten wat Lukas hier optekende, nog veel meer heeft te zeggen over de plaag van melaatsheid, maar dan in een zinnebeeldige toepassing.
In het tafereel zien we immers:

a. Jezus in het grensgebied van Samaria en Galilea, afbeeldend dat hij, de Messias, zich te midden van de mensenwereld heeft begeven. En dat niet met de bedoeling om die wereld te oordelen maar om ze te redden (Jh 3:17)
b. Tien melaatse mannen, zowel met een Joodse als Heidense achtergrond.
Het getal 10 vertegenwoordigt in de Bijbelse getallensymboliek volledigheid in aards opzicht.

Daarnaast constateren we aan de hand van Lv 13 en 14 dat
c. Gods Woord te kennen geeft dat melaatsheid ook in symbolische zin een toepassing heeft, namelijk op de gehele van Adam afgestamde mensheid die geestelijk ziek is vanwege de zonde; ‘melaats’ in zinnebeeldige betekenis.
Zo lezen we in Lv 13:44-46 over de Israëliet die door de priester definitief melaats werd bevonden, het volgende:

Dan is hij een melaatse, hij is onrein, de priester zal hem zeker onrein verklaren; op zijn hoofd is zijn plaag. De klederen van de melaatse, die door de plaag getroffen is, zullen gescheurd zijn, zijn hoofdhaar zal hij los laten hangen en de bovenlip bedekken en roepen: Onrein, onrein! Zolang hij de plaag heeft, blijft hij onrein; hij is onrein; afgezonderd zal hij wonen, buiten de legerplaats zal zijn verblijf zijn.

Vergelijk dit met de situatie van het eerste mensenpaar. Toen het zich door de zonde onrein maakte, konden Adam en zijn vrouw niet langer in de Hof van Eden blijven. De heilige God was immers zelf aldaar aanwezig en dat maakte Eden tot een soort van heiligdom. Maar nu de zonde hen onrein had gemaakt werden die eerste mensen buiten de Hof gezet (Gn 3:23-24).
Een melaatse moest zijn onreinheid kenbaar maken door te roepen: Onrein, onrein! Maar Job besefte dat de overgeërfde zonde ook hem onrein had gemaakt:

De mens, uit een vrouw geboren, is kort van dagen en zat van onrust. Als een bloem ontluikt hij en verwelkt, als een schaduw vliedt hij heen en houdt geen stand…Komt ooit een reine uit een onreine? Niet één (Jb 14:1-4).

Ongeveer evenzo liet koning David zich uit:

Reinig mij van mijn zonde. Want ik ken mijn overtredingen, mijn zonde staat bestendig voor mij. Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in uw ogen…Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen (Ps 51:2-5).

Uit de geschiedenis van de tien melaatsen kunnen wij blijkbaar afleiden dat in Bijbelse tijden melaatsen steun bij elkaar vonden. In hun afzondering vormden zij groepjes zodat zij elkaar konden bijstaan.
Vergelijk ook 2Kn 7:3-5.
In onze gemeenschappelijke Adamitische erfenis zijn wij, alle mensen, evenzo elkaars lotgenoten. En ook is ons aller hoop op geestelijke gezondmaking gelegen in de Messias van God.
Gelukkig, vanaf de Eerste eeuw is hij te midden der volken verschenen, en in het bijzonder nadat Jezus zijn zondenverzoenend slachtoffer van zichzelf had gebracht, begon de reiniging van geestelijke melaatsheid op gang te komen: Hij ...die alle dingen in stand houdt door het woord van zijn kracht, heeft, nadat hij een reiniging van de zonden tot stand had gebracht, plaatsgenomen aan de rechterhand der majesteit in verheven plaatsen (Hb 1:3).

De leden van de christelijke gemeente hebben binnen het Israël van God die geestelijke gezondmaking tot nu toe als eersten ontvangen:

Jezus de Messias, die zichzelf ten behoeve van ons heeft gegeven opdat hij ons van alle wetteloosheid zou vrijkopen en voor zichzelf een volk ten eigendom zou reinigen, ijverig voor voortreffelijke werken.
(Tt 2:13-14)

Toen de Syrische legeroverste Naäman van zijn melaatsheid werd gereinigd keerde hij vol dankbaarheid terug naar de profeet Elisa die hem, teneinde rein te worden, had opgedragen zich zevenmaal in de rivier de Jordaan onder te dompelen:

Toen ging hij naar de Jordaan en dompelde zich zevenmaal onder, zoals de man Gods gezegd had. Zijn huid werd weer als die van een klein kind en hij was gereinigd. Hij keerde met heel zijn gevolg naar de man Gods terug, trad het huis binnen, ging voor hem staan en zei: Nu weet ik dat er alleen in Israël een God is, en nergens anders op aarde. Wil daarom een huldeblijk van uw dienaar aanvaarden.
Maar Elisa antwoordde: Zowaar YHWH leeft, in wiens dienst ik sta, ik neem niets van u aan. En hoewel Naäman er bij hem op aandrong iets aan te nemen, bleef hij weigeren. Toen zei Naäman: Laat tenminste aan uw dienaar een last aarde geven, zoveel als een koppel muildieren dragen kan, want uw dienaar wil aan geen andere goden brand - of slachtoffers meer opdragen dan aan YHWH alleen (2Kn 5:14-17).

Naäman wilde zijn aanbidding voortaan nog alleen richten op YHWH, de God van Israël. Evenzo verheerlijkte ook de Samaritaanse man God met luider stem en dankte hij Jezus voor zijn reiniging. Doch… Werden niet de tien gereinigd? Waar [zijn] dan de negen?
Die negen waren natuurlijk wel blij met hun reiniging, maar zij bleven in gebreke God te verheerlijken en zijn Messias te bedanken. Kennelijk een (trieste) vingerwijzing naar de toekomst toe wanneer tijdens de Millenniumheerschappij van het koninkrijk Gods velen weliswaar van de zonde gereinigd zullen worden, maar zich niet vol overgave zullen richten op de aanbidding van de ware God en het toegewijd dienstbaar zijn aan zijn Zoon, de koning.
Vergelijk Js 26:1066:23-24.

Zie ook: De schepping in barensnood
  

In hoofdstuk 14 van Leviticus wordt diep ingegaan op de reinigingsceremonie betreffende de plaag van melaatsheid, waarbij de priester een overwegend belangrijke rol moest vervullen. Kennelijk weer niet toevallig dat juist dat hoofdstuk daarover diep uitweidt. Een en ander moge blijken uit Spaak 14 van het Bijbelwiel, want het centrale thema van Boek 56, Hebreeën – het derde Boek van spaak 14 – is geheel gericht op het optreden van de Grote, tegenbeeldige Hogepriester naar de wijze van Melchizedek: Yeshua Masjiach.
In Lv 14 lezen we over de procedures die de priester in acht moest nemen voordat een melaatse – als volkomen gereinigd van de plaag - weer toegelaten kon worden binnen het kamp van Israël.
Tijdens de 1000-jarige Oordeelsdag zullen de priesterlijke leden van de Hemelse Gemeente – uiteraard onder het toezicht van de Grote Hogepriester – een overeenkomstige taak vervullen naar de leden van de zieke mensheid toe, zodat zij van de Adamitische ‘plaag van melaatsheid’ worden bevrijd en bijgevolg volkomen opgenomen kunnen worden in het kamp der heiligen en de geliefde Stad (Op 20:9).


Επερωτηθεις δε υπο των Φαρισαιων ποτε ερχεται η βασιλεια του θεου απεκριθη αυτοις και ειπεν, Ουκ ερχεται η βασιλεια του θεου μετα παρατηρησεως, ουδε ερουσιν, Ιδου ωδε· η, Εκει· ιδου γαρ η βασιλεια του θεου εντος υμων εστιν.

20-21 Toen hij nu door de Farizeeën werd ondervraagd: Wanneer komt het koninkrijk Gods? zei hij ten antwoord tot hen: Het koninkrijk Gods komt niet met [zichtbare] waarneming; noch zal men zeggen: Zie, hier, of: daar. Want zie, het koninkrijk Gods is binnenin jullie.

Alles in dit hoofdstuk 17 volgt logisch op elkaar. Er worden niet op willekeurige wijze nieuwe thema’s aangesneden. Integendeel, het ene thema leidt als vanzelf en logischerwijs tot het volgende.
Vanwege onze overgeërfde geestelijke melaatsheid zijn wij in feite van nature voor God onnutte slaven, die slechts op basis van verleende gunst in de Messias op enigszins aanvaardbare wijze in Gods dienst kunnen functioneren. Als wij elkaar dan ook voortdurend vergiffenis schenken, leveren we geen buitengewone prestatie. Wijzelf zijn in dit opzicht volkomen afhankelijk van Gods voortdurende vergeving die hij ons in zijn Zoon schenkt.
En ook nu plaatst Lukas de vraag van de Farizeeën over de komst van het koninkrijk Gods op logische wijze in volgorde na de gebeurtenis van de reiniging der tien melaatsen. Daarbij bleef immers de vraag over: Hoeveel dankbaarheid zal er te zijner tijd binnen het Messiaanse koninkrijk door de volken getoond worden voor hun reiniging van hun geestelijke ziekte, de zonde?

De Farizeeën kwamen niet toevallig met hun vraag wanneer het Messiaanse koninkrijk in actie zou komen. Jezus had ten aanhoren van hen de term geregeld gebruikt, maar ogenschijnlijk veranderde er uiterlijk helemaal niets. De Romeinse overheersing duurde gewoon voort en van de voortekenen die zich volgens hun opvattingen ter aankondiging van het koninkrijk eerst moesten voordoen, viel niets te bespeuren.
Jezus kent de Joodse opvattingen en met zijn antwoord geeft hij meteen te kennen dat die opvattingen niet deugdelijk zijn; zij hebben ze zelf bedacht. Door zijn persoonlijke aanwezigheid is het koninkrijk er in principe reeds; de gezalfde koning houdt zich in hun midden op, zonder dat zich grootse tekenen van de hemel hebben voorgedaan.

Want zie, het koninkrijk Gods is binnenin jullie…
Jezus gebruikt hier het Griekse woord εντος.
De enige andere plaats in het NT waar dit woord voorkomt, is Mt 23:26 en heeft daar betrekking op de binnenkant van de beker. Dit wijst er op dat wij Jezus’ woorden niet mogen uitleggen als zou hij bedoeld hebben dat door zijn persoonlijke aanwezigheid het koninkrijk Gods in hun midden was.
Nee! De bedoeling was veeleer dat zij in hun eigen binnenste zouden kijken.

In zijn antwoord hanteerde Jezus een beginsel: Zij, die Farizeeën, moeten het koninkrijk in zichzelf zoeken, maar dan wel in de zin welke zienswijze zij er dienaangaande persoonlijk op nahouden.
In verband met Jezus’ verschijning in hun midden is zijn Messianiteit en dus ook het koninkrijk een 'heet hangijzer' geworden. Zelf had hij eerder daarover al het volgende gezegd:

Vuur kwam ik werpen op de aarde, en wat wil ik als het al ontstoken werd? ...Menen jullie dat ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde? Nee, zeg ik jullie, veeleer verdeeldheid. Want vanaf nu zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie.

Ειπεν δε προς τους μαθητας, Ελευσονται ημεραι οτε επιθυμησετε μιαν των ημερων του υιου του ανθρωπου ιδειν και ουκ οψεσθε.

22 Hij nu zei tot de leerlingen: Er zullen dagen komen dat jullie zullen begeren één der dagen van de Mensenzoon te zien, en jullie zullen [die] niet te zien krijgen.

De perikoop die nu volgt moet duidelijk onderscheiden worden van de voorgaande. Allereerst omdat Jezus zich nu tot zijn leerlingen richt, terwijl hij hiervóór de vraag van de Farizeeën over de komst van het koninkrijk had beantwoord. Daarbij liet hij uitkomen dat de oprichting van het koninkrijk Gods niet vergezeld zal gaan van indrukwekkende, waarneembare verschijnselen. Maar toen hij dat zei was hij met zijn gedachten kennelijk ver vooruit in de tijd, namelijk bij dat speciale tijdperk in de wereldgeschiedenis waarin die heerschappij definitief gevestigd zal worden (Dn 7:14Op 11:15).

Die speciale wereldperiode zal hij nu, vanaf vers 22, aanduiden met de uitdrukking [bij Lukas]: de dagen van de Mensenzoon.En daarin zullen wel degelijk bijzonder opvallende gebeurtenissen plaats vinden, waardoor het een zeer gekenmerkte episode in de historie der mensheid zal worden. Op grond waarvan kunnen we dat met stelligheid verklaren?
Omdat die uitdrukking ook terugkeert in vers 26: En gelijk het geschiedde in de dagen van Noach zo zal het ook zijn in de dagen van de Mensenzoon.

Welnu, een parallelle uitspraak treffen wij bij Mattheüs aan, in zijn Eindtijdrede, in Mt 24:37, maar dáár vinden wij voor de uitdrukking de dagen van de Mensenzoon één enkel (ander) woord: Paroesie, de trasnslitteratie van het Griekse woordπαρουσια. Dus lezen we bij Mattheüs:

Want zoals de dagen van Noach [waren] zo zal de paroesie van de Mensenzoon zijn.

Mattheüs in aanmerking nemend betekent een en ander dat het Koninkrijk Gods - als een opererende heerschappij - gevestigd zal worden in de Eindtijd, tijdens de periode van Jezus’ paroesie.
Uit het Boek Daniël, in het bijzonder op grond van zijn Jaarwekenprofetie, begrijpen wij dit zal plaats vinden op de helft van de 70ste Jaarweek (Dn 9:24-27).
Volgens Mt 24:3 stelden de leerlingen destijds de vraagWat zal het teken zijn van je paroesie en van de voleinding der eeuw. Uit Jezus’ antwoord kan afgeleid worden, dat die periode op zich aan een reeks van betekenisvolle gebeurtenissen herkend zal kunnen worden. Zie daarvoor de hoofdstukken 24 en 25 van het Mattheüs’ Evangelie.

In het welbekende tekstgedeelte 1Th 4:15-17 heeft de geest door Paulus geopenbaard dat de gebeurtenis waardoor [blijkbaar] het begin van de paroesie gekenmerkt zal worden, spectaculaire zal zijn, namelijk de opname van de Gemeente. Want dan zullen plotseling [wellicht] tienduizenden christenen - in een ondeelbaar ogenblik - van natuur veranderd worden en van de aarde weggerukt, zodat zij de Heer in de lucht kunnen ontmoeten (1Ko 15:51-52). Zie: De Opname.

Voor de leerlingen tot wie Jezus destijds sprak, lag die periode nog ver in het verschiet, en voor het moment - met de Messias in hun onmiddellijke nabijheid - ook niet bepaald iets om met verlangen naar uit te zien. Trouwens, van een hemelse bestemming en van een nog te stichten afzonderlijke Gemeente met die bestemming - naast die van het al zo lang bestaande Israël - hadden zij toen absoluut geen enkele notie.
Maar Jezus weet al hoe hun situatie zich na zijn dood zal ontwikkelen. In die droevige tijd zullen zij maar één ding bovenal willen: Opnieuw met Jezus samen zijn. En wat zouden zij graag Jezus’ glorierijke terugkeer meemaken, al was het maar voor één dag! Maar Jezus waarschuwt hen bij voorbaat: Dat zal niet tijdens hun leven plaats vinden.
Vergelijk Hn 1:6-7.

και ερουσιν υμιν, Ιδου εκει· [η,] Ιδου ωδε· μη απελθητε μηδε διωξητε. ωσπερ γαρ η αστραπη αστραπτουσα εκ της υπο τον ουρανον εις την υπ ουρανον λαμπει, ουτως εσται ο υιος του ανθρωπου [εν τη ημερα αυτου]. πρωτον δε δει αυτον πολλα παθειν και αποδοκιμασθηναι απο της γενεας ταυτης.

23-25 En men zal tot jullie zeggen: Zie, hier! Of: Zie, daar! Gaat er niet heen en loopt er ook niet achteraan. Want zoals de bliksem flitst, die van het [ene deel] onder de hemel tot het [andere deel] onder de hemel schijnt, aldus zal de Mensenzoon zijn. Eerst moet hij echter veel dingen lijden en door dit geslacht verstoten worden.

Het verlangen naar de wederkomst zal aanleiding geven tot allerlei geruchten. En precies zó is het de afgelopen 19 eeuwen ook gegaan. Telkens weer zijn er ongefundeerde beweringen geuit over een terugkerende Messias; niet waard gebleken om er serieus op te reageren. Het is volkomen nutteloos om hem hier of daar te zoeken, want hij zal zich plotseling manifesteren, en dat niet locaal op één speciale plek maar wereldomvattend. Het zal vergelijkbaar zijn met een bliksemflits die over een uitgestrekt gebied onder de hemel straalt, zichtbaar voor veel ogen. Men bedenke bijvoorbeeld welk enorm effect alleen al de Opname van de Gemeente wereldwijd zal hebben!

Dat we ook hier, bij de illustratie van de bliksemflits, aan de paroesie moeten denken, blijkt uit de parallelle tekst volgens Mt 24:27. Die tekst luidt volgens de Rotherhamversie: For, just as the lightning goeth forth from the east, and shineth unto the west, so, shall be the presence of the Son of Man.
Of volgens een Hollandse weergave: Want evenals de bliksem komt uit oostelijke streken en schijnt tot westelijke streken, zo zal de tegenwoordigheid van de Mensenzoon zijn.

Maar ook hier, bij Lukas, tempert Jezus de verwachtingen van zijn leerlingen omtrent een snel aanbrekende paroesie. Eerst moeten er andere gebeurtenissen plaats vinden, waaronder zijn offerdood en de vele dingen die hij zou moeten lijden. Uit alle Evangelieverslagen komt echter naar voren dat zij, de leerlingen, zich onvoldoende rekenschap gaven van de consequenties van Jezus’ uitspraken. Toen hun Messias ter dood werd gebracht werden zij alsnog geheel overrompeld.

και καθως εγενετο εν ταις ημεραις Νωε, ουτως εσται και εν ταις ημεραις του υιου του ανθρωπου· ησθιον, επινον, εγαμουν, εγαμιζοντο, αχρι ης ημερας εισηλθεν Νωε εις την κιβωτον, και ηλθεν ο κατακλυσμος και απωλεσεν παντας. ομοιως καθως εγενετο εν ταις ημεραις Λωτ· ησθιον, επινον, ηγοραζον, επωλουν, εφυτευον, ωκοδομουν· η δε ημερα εξηλθεν Λωτ απο Σοδομων, εβρεξεν πυρ και θειον απ ουρανου και απωλεσεν παντας. κατα τα αυτα εσται η ημερα ο υιος του ανθρωπου αποκαλυπτεται.

26-30  En gelijk het geschiedde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Mensenzoon: Zij aten, zij dronken, zij huwden, zij werden ten huwelijk gegeven, tot op de dag dat Noach in de ark ging en de Vloed kwam en allen vernietigde. Evenzo, gelijk het geschiedde in de dagen van Lot: Zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Op de dag echter dat Lot uit Sodom ging, regende het vuur en zwavel van de hemel en vernietigde allen. Op dezelfde wijze zal het zijn op de dag dat de Mensenzoon geopenbaard wordt.

Door het gebruik van een reeks imperfecta tekent Lukas levendig hoe de mensen - zowel in de dagen van Noach als in die van Lot te Sodom - geheel opgingen in de dagelijkse bezigheden van het leven. In onze taal kunnen we dat niet zo puntig weergeven, maar het komt er op neer dat die mensen zich bezighielden met een verscheidenheid aan zaken: Eten, drinken, kopen en verkopen (op de markt), planten, bouwen, huwen, uitgehuwelijkt worden, etc. Allemaal zaken waarmee op zich natuurlijk niets mis is; zo zit het leven van de mens nu eenmaal in elkaar. Die bezigheden kunnen zelfs grote voldoening geven. Maar de nadruk ligt op de zinsneden: Tot op de dag dat Noach in de ark ging En: Op de dag echter dat Lot uit Sodom ging

De tijdgenoten van Noach en Lot gingen volledig op in hun dagelijkse bezigheden, zich daarbij volstrekt niet bekommerend om de mogelijkheid van een naderend einde. Ondanks de voortekenen leefden zij hun gewone leven, alsof er niets aan de hand was.Aldus bezien krijgen die normale bezigheden een negatieve lading. Ze gaan dan duiden op een geheel aardse gezindheid, zoveel mogelijk profijt trekkend van de dingen die het leven biedt, met onmatigheid en hedonisme als resultaat. Die zelfde zorgeloosheid en het opgaan in genot en bedenkelijke activiteiten, zullen de overhand hebben bij de climax van Jezus’ paroesie.
Zoals ook Paulus heeft voorzegd voor de komende laatste dagen, in 2Tm 3:1-4 > Met meer liefde voor genoegens dan liefde voor God.

Terwijl de bezigheden der mensen geschilderd worden door middel van imperfecta, beschrijft Lukas het handelen van God met gebruikmaking van aoristen: Noach ging in de ark; de Vloed kwam; Lot ging uit Sodom; het regende vuur en zwavel; de Vloedvernietigde allen.
Die daden van God kwamen voor die mensen van vroeger onverwacht. Ineens deden zij zich voor; de gebeurtenissen voltrokken zich snel. Plotseling stonden de mensen oog in oog met Gods strafgerichten.

Op dezelfde wijze zal het zijn op de dag dat de Mensenzoon geopenbaard wordt...
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen Jezus’ paroesie en zijn openbaring.
Zoals hierboven werd toegelicht, is zijn paroesie een gebeuren van (waarschijnlijk) ongeveer zeven jaar. Daarbij gaat zijn aandacht opnieuw uit naar Israël, Gods volk, van wie hij de Messias is. De tekenen zoals door hem werden opgesomd in Mt 24 en 25, zullen zich dan voordoen, daarmee het bewijs leverend dat hij werkelijk tegenwoordig, aanwezig is.
De climax van de paroesie zal komen wanneer hij, de Mensenzoon, geopenbaard wordt en verschijnt in kracht en grote heerlijkheid (Mt 24:29-30). Of zoals Paulus het aangaf in 2Th 1:7-8

En aan jullie die verdrukt worden verlichting met ons, bij de openbaring van onze Heer Jezus vanaf [de] hemel met zijn krachtige engelen in vlammend, vuur wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en die het Evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen.

εν εκεινη τη ημερα ος εσται επι του δωματος και τα σκευη αυτου εν τη οικια, μη καταβατω αραι αυτα, και ο εν αγρω ομοιως μη επιστρεψατω εις τα οπισω. μνημονευετε της γυναικος Λωτ. ος εαν ζητηση την ψυχην αυτου περιποιησασθαι απολεσει αυτην, ος δ αν απολεση ζωογονησει αυτην.

31-33 Laat hij die op die dag op het dak zal zijn en zijn spullen in het huis, niet naar beneden gaan om ze op te halen. En laat evenzo hij die op het veld is, niet terugkeren naar de dingen achter [hem]. Weest indachtig de vrouw van Lot. Wie zijn ziel voor zich mocht trachten te behouden, zal ze verliezen. Maar wie ze mocht verliezen, zal ze in leven behouden.

Jezus schetst in enkele rake zinnen, verwijzend naar van de toenmalige levensomstandigheden, hoe er gehandeld moet worden op de dag dat hij zich in oordeel aan de wereld zal openbaren. De zorg voor tijdelijke goederen, zoals huisraad en allerlei andere persoonlijke bezittingen, heeft dan geen enkel nut meer.
Integendeel zelfs, zoals te leren valt uit wat de vrouw van Lot overkwam. Kennelijk omdat ze te veel gehecht was aan alles wat haar aan Sodom bond - haar manier van leven in die plaats, met hun huis en al haar spullen daarin als middelpunt - draalde zij om zich met de andere gezinsleden in veiligheid te stellen. Terwijl zij bleef staan om het verlies van have en goed te betreuren, werd ze door de vernietigende krachten van het oordeel ingehaald (Gn 19:22-26).

Niet alleen aardse goederen moet men dan bereid zijn op te geven, maar eventueel ook het eigen leven, zijn ziel. Op dat moment maakte Jezus niet duidelijk welke toestanden er dan op aarde zullen heersen die een dergelijke instelling zullen vereisen. Maar het kan zijn dat hij doelde op de beslissende keuze waarvoor iedereen dan komt te staan betreffende de kwestie van rechtmatige heerschappij: Het Messiaanse koninkrijk van God, óf [het alternatief] het koninkrijk van het Beest, de Antichrist.
Tegen die tijd echter zal het voor eerlijke waarnemers duidelijk zijn geworden dat Gods toorn tegen die antichristelijke heerschappij gericht is, ondermeer door het uitgieten van de schaal van zijn toorn door de vijfde engel (Op 16:1, 10).

Het juiste standpunt innemen in die kwestie kan dan veel moed vergen en een onvoorwaardelijk vertrouwen in God en zijn Zoon. De strijdvraag betreffende de rechtmatige heerschappij bereikt dan haar climax en de zaak kan zo op de spits zijn gedreven dat voor de leden van het Joodse Overblijfsel en hun medestanders uit de Heidenvolken geldt:

En wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden. Maar vreest veeleer hem die macht heeft om én ziel én lichaam te vernietigen in Gehenna.

Eenvoudig dus omdat het niet mogelijk is concessies te doen (Mt 10:28).

λεγω υμιν, ταυτη τη νυκτι εσονται δυο επι κλινης μιας, ο εις παραλημφθησεται και ο ετερος αφεθησεται· εσονται δυο αληθουσαι επι το αυτο, η μια παραλημφθησεται η δε ετερα αφεθησεται. και αποκριθεντες λεγουσιν αυτω, Που, κυριε; ο δε ειπεν αυτοις, Οπου το σωμα, εκει και οι αετοι επισυναχθησονται.

34-37 Ik zeg jullie: In die nacht zullen twee op één bed zijn, de ene [man] zal meegenomen en de andere [man] zal achtergelaten worden.Twee zullen op dezelfde plaats aan het malen zijn, de ene [vrouw] zal meegenomen en de andere[vrouw] zal achtergelaten worden. En ten antwoord zeiden zij tot hem: Wáár, Heer? Hij nu zei tot hen: Waar maar ook het lichaam is, daar ook zullen de arenden zich verzamelen.

De passage is parallel aan Mt 24:40-41, waar Jezus voor de Joden van de Eindtijd - met name voor het Overblijfsel - in een hemels teken voorzag dat hen zou helpen om het begin van zijn paroesie te onderscheiden. Aangezien de mensenwereld over het algemeen dan even apathisch zal reageren als de Vloedgeneratie, moet er bij de aanvang van zijn paroesie iets zeer spectaculairs geschieden om getrouwe Joodse mensen wakker te schudden:

Dan [bij de paroesie] zullen er twee in het veld zijn, één [man] zal meegenomen worden en één [man] achtergelaten. Twee zullen aan het malen zijn met de molen, één [vrouw] zal meegenomen worden, en één [vrouw]  achtergelaten. 
       
Lukas gebruikt de uitdrukking in die nacht, wat kennelijk voor Jezus weer een andere manier was om de geestelijke duisternis te tekenen waarin de mensheid dan over het algemeen zal verkeren. In die donkere tijd zullen immers niet slechts twee personen in één bed zijn, maar zullen ook twee anderen aan het malen zijn, een activiteit welke uiteraard bij daglicht plaats vindt.  
Waar het om gaat is dat personen die zich in elkaars onmiddellijke nabijheid bevinden en/of met dezelfde activiteiten bezig zijn, op beslissende wijze van elkaar gescheiden zullen worden. De één zal 'meegenomen' worden en de ander 'achtergelaten'. In welke betekenis?

Zowel hier, bij Lukas, als in Mt 24, gebruikte Jezus voor meenemen het werkwoord παραλαμβανω dat hij in de zelfde betekenis - op de avond voor zijn dood - ook in Jh 14:2-3 zou gebruiken om de Opname van de Gemeente aan te kondigen:

In het huis van mijn Vader zijn veel verblijfplaatsen. Anders zou ik het jullie gezegd hebben, want ik ga heen om voor jullie plaats te bereiden. En wanneer ik heenga en voor jullie plaats bereid, kom ik wederom en zal ik jullie meenemen naar mijzelf, opdat waar ik ben, ook jullie mogen zijn.

De opname van de Gemeente, bij het begin van Jezus’ paroesie, zal een belangrijk leermoment zijn voor de mensheid die dan op aarde achterblijft, in het bijzonder voor Israëls Overblijfsel. Israël - als volk - zal er tot op die tijd immers mee doorgegaan zijn Jezus als hun Messias te versmaden. Maar dan, bij de aanvang der paroesie, komen zij die bereid zijn er oog voor te hebben, te weten dat de christelijke Gemeente wel degelijk aan God welgevallig was, juist omdat de leden ervan leefden vanuit geloof jegens Messias Jezus.
Hier, bij Lukas, stelden de leerlingen Jezus de vraag: Wáár, Heer?
Jezus’ enigszins vage antwoord was nagenoeg identiek aan wat hij in zijn Eindtijdrede omtrent zijn paroesie zou zeggen:

Want evenals de bliksem komt vanaf oostelijke streken en schijnt tot westelijke streken, zó zal de paroesie van de Mensenzoon zijn. Waar maar ook het lichaam is, dáár zullen de arenden verzameld worden.
Mt 24:27-28 

De opname van de christelijke Gemeente bij het begin der paroesie zal een wereldomvattende gebeurtenis zijn. Een ieder die bereid is om waar te nemen met de zelfde scherpe blik als die van een arend, zal zijn geestelijk oog er met grote aandacht op richten en er de nodige lessen uit trekken.


Het Evangelie van Lukas, de hoofdstukken


1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24