Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

maandag 6 oktober 2008

Het Evangelie volgens Lukas - hoofdstuk 5


2. Leerlingen geroepen; wonderbare genezingen; Heer van de Sabbat (5:1 – 6:11)

Εγενετο δε εν τω τον οχλον επικεισθαι αυτω και ακουειν τον λογον του θεου και αυτος ην εστως παρα την λιμνην Γεννησαρετ, και ειδεν δυο πλοια εστωτα παρα την λιμνην· οι δε αλιεις απ αυτων αποβαντες επλυνον τα δικτυα. εμβας δε εις εν των πλοιων, ο ην Σιμωνος, ηρωτησεν αυτον απο της γης επαναγαγειν ολιγον, καθισας δε εκ του πλοιου εδιδασκεν τους οχλους.

1-3 Het geschiedde eens, toen hij bij het meer Gennésareth stond, dat de menigte op hem aandrong om het woord Gods te horen. En hij zag twee boten bij het meer liggen; de vissers nu waren eruit gegaan en spoelden de netten. Hij nu stapte in één der boten, die welke van Simon was. Hij vroeg hem een weinig van het land af te steken. En nadat hij was gaan zitten onderwees hij de menigten vanuit de boot.

Opnieuw een verhaal dat toont wat Lukas in 1:3 bedoelde toen hij aan Theofilus liet weten dat hij alle dingen in ordelijke samenhang aan hem zou schrijven.
Uit een vergelijking met Mattheüs en Markus blijkt namelijk dat hij een aantal gebeurtenissen die zich bij verschillende gelegenheden nabij het meer van Gennésareth voordeden, in één relaas tezamen heeft gebracht (Mt 4:18-2213:1-3Mk 1:16-204:1-2).

Terwijl bij de twee andere synoptici de roeping der leerlingen slechts vergezeld gaat van Jezus’ opmerking dat hij hen tot vissers van mensen zal maken, is het bij Lukas duidelijk zijn bedoeling dat perspectief kracht bij te zetten door uit te weiden over een wonderbare visvangst welke onmiddellijk aan die roeping voorafging. Het relaas daarover is overigens uniek voor Lukas.

Bovendien staat bij hem de persoon van Simon Petrus centraal; eigenlijk gaat het alleen over zijn roeping. Jakobus en Johannes worden slechts terloops vermeld, terwijl Andreas zelfs in het geheel niet wordt genoemd.
Bij Lukas zien we vaker dat in taferelen met meerdere aanwezigen toch op één bepaald figuur de aandacht wordt gevestigd.

Doordat alle aandacht op Petrus wordt gericht, in het bijzonder hoe hij op de aanwijzingen die Jezus hem geeft reageert, vertoont het verhaal veel overeenkomst met Johannes, hoofdstuk 21, waar we vernemen dat Jezus na zijn opstanding ook een keer aan zijn discipelen verschijnt bij het meer.
Ook dan is er sprake van een wonderbare visvangst, waarbij Petrus centraal staat. En ook dan krijgt specifiek hij de opdracht om 'de schapen', en 'de lammeren', te voeden en te weiden; in feite een belangrijke toewijzing in verband met het zorgdragen voor de spoedig op te richten christelijke Gemeente.

Hoewel de gebeurtenissen blijkbaar niet chronologisch op elkaar volgen, trekt Lukas de lijn van Lk 4:42 door: Jezus wordt nog steeds omringd en gevolgd door de menigten. Het werkwoord epikeimai heeft de gedachte van aandringen; in het nauw brengen.
Hopen zij nog steeds wonderbare genezingen te ervaren? Opvallend is echter dat Lukas vermeldt dat zij zó graag het woord van God willen horen dat hij bijna door hen onder de voet wordt gelopen en daarom zijn toevlucht moet zoeken in één van de vissersboten.
Het feit dat de vissers bezig zijn de netten te spoelen wijst op een betrekkelijk vroeg uur in de morgen, wat trouwens ook zal blijken uit Petrus’ opmerking in vers 5.

ως δε επαυσατο λαλων, ειπεν προς τον Σιμωνα, Επαναγαγε εις το βαθος και χαλασατε τα δικτυα υμων εις αγραν. και αποκριθεις Σιμων ειπεν, Επιστατα, δι ολης νυκτος κοπιασαντες ουδεν ελαβομεν, επι δε τω ρηματι σου χαλασω τα δικτυα. και τουτο ποιησαντες συνεκλεισαν πληθος ιχθυων πολυ, διερρησσετο δε τα δικτυα αυτων. και κατενευσαν τοις μετοχοις εν τω ετερω πλοιω του ελθοντας συλλαβεσθαι αυτοις· και ηλθον, και επλησαν αμφοτερα τα πλοια ωστε βυθιζεσθαι αυτα.

4-7 Toen hij nu ophield met spreken, zei hij tot Simon: Steek af naar het diepe en laat jullie netten neer voor een vangst. En Simon zei ten antwoord: Meester, de hele nacht door hebben wij ons ingespannen en niets gevangen; maar op uw woord zal ik de netten neerlaten. En toen zij dit hadden gedaan, sloten zij een grote hoeveelheid vissen in, en hun netten begonnen te scheuren. En zij wenkten hun metgezellen in de andere boot, om hen te komen helpen, en zij kwamen; en zij vulden beide boten zodat zij dreigden te zinken.

Jezus neemt de leiding in de visvangst en Petrus onderwerpt zich aan Jezus’ aanwijzingen, ofschoon hij er begrijpelijkerwijs veel moeite mee heeft. Bij deze wijze van vissen, in diep water, moet je ’s-nachts het water op, want bij daglicht zoeken de vissen de diepten op. Maar de afgelopen nacht al hadden zij, ondanks veel inspanningen, niets gevangen; dan was er nu, midden op de dag, helemaal niets te verwachten.
Maar met de aanspreekvorm Επιστατa [van Επιστατης] erkent Petrus Jezus als leider: "Als u het zegt, ok, maar iemand anders zou me daartoe niet kunnen overhalen!".

Een verdere vergelijking met de verslagen van Mattheüs en Markus, leidt vrijwel tot de conclusie dat er van verschillende gebeurtenissen sprake moet zijn. In Mt 4 lezen wij dat Jezus langs het meer liep en de broers Simon Petrus en Andreas bezig zag hun werpnet in het meer te werpen. Dat net was volgens de Griekse tekst een αμφιβληστρον, een rond net dat met een zwaaiende beweging op het water wordt uitgespreid, waarbij de visser op de oever of op een ondiepe plaats in het water staat.

In Lk 5 is de situatie anders; daar wordt alleen melding gemaakt van de δικτυα, netten die voor een andere wijze van visvangst worden gebruikt, namelijk in diep water en vanuit een boot worden neergelaten.
Bij Lukas is ook de intentie van het verhaal anders dan bij Mattheüs en Markus. Bij Lukas ervaart Petrus dat onder leiding van Jezus de netten voor het vangen van mensen niet tevergeefs zullen worden uitgeworpen. Een kolossale ‘vangst’ is verzekerd!

Bij de twee andere synoptici ligt de nadruk op het gezag van Jezus waarmee hij zijn discipelen roept: een roeping die onweerstaanbaar is.
Zowel van Petrus en Andreas als van Jakobus en Johannes wordt verhaald dat zij aanstonds hun netten respde boot en hun vader achterlieten en hem volgden (Mt 4:18-22).

ιδων δε Σιμων Πετρος προσεπεσεν τοις γονασιν Ιησου λεγων, Εξελθε απ εμου, οτι ανηρ αμαρτωλος ειμι, κυριε· θαμβος γαρ περιεσχεν αυτον και παντας τους συν αυτω επι τη αγρα των ιχθυων ων συνελαβον, ομοιως δε και Ιακωβον και Ιωαννην υιους Ζεβεδαιου, οι ησαν κοινωνοι τω Σιμωνι. και ειπεν προς τον Σιμωνα ο Ιησους, Μη φοβου· απο του νυν ανθρωπους εση ζωγρων. και καταγαγοντες τα πλοια επι την γην αφεντες παντα ηκολουθησαν αυτω.

8-11 Toen nu Simon Petrus dit zag, viel hij aan Jezus’ knieën neer, zeggend: Ga uit mij weg, want ik ben een zondig man, Heer. Want ontzetting had hem en allen die bij hem waren aangegrepen over de vangst van de vissen die zij hadden binnengehaald. Evenzo ook Jakobus en Johannes, zonen van Zebedéüs, die deelgenoten van Simon waren. En Jezus zei tot Simon: Vrees niet, vanaf nu zul je mensen vangen ten leven. En nadat zij de boten aan land hadden gebracht, verlieten zij alles en volgden hem.

Hiervóór was Petrus getuige geweest van wonderbare daden die door Jezus waren gedaan, maar van deze visvangst, welke hij krachtens zijn beroep ten volle naar waarde kan schatten, staat hij meer dan versteld. Hij onderscheidt dat de Messias zelfs kan ingrijpen in de redeloze natuur. Een dergelijk persoon moet wel bijzonder groot zijn in heiligheid.

In het besef daarvan ziet hij plotseling in hoe schril hijzelf daarbij afsteekt. Zich diep bewust van eigen onheiligheid, bedient hij zich van precies dezelfde uitdrukking die we Jezus hebben horen gebruiken bij het gebieden der demonen, om uit iemand weg te gaan (Lk 4:35): Ga uit mij weg, Heer!
Gezien de situatie - tezamen in een boot die zich in diep water bevindt - kan Jezus uiteraard niet fysiek bij hem vandaan gaan. Daarom bedoelt hij kennelijk dat hij zichzelf niet waardig acht nog langer Jezus’ invloed op zijn leven te ervaren.

Petrus’ innerlijke beleving komt overeen met die van Jesaja, die bij het aanschouwen van de heerlijkheid van de drievoudig heilige YHWH in het tempelvisioen, uitriep: Wee mij! Ik verga; want ik ben een man onrein van lippen, en ik woon te midden van een volk dat onrein van lippen is; en mijn ogen hebben de Koning, YHWH der legerscharen gezien (Js 6:1-5).

Omdat Lukas’ voorstelling van de roeping van de vier meest betrokken leerlingen verschilt van de traditie waarop Mattheüs en Markus zich baseren, 'rammelt' het slot enigszins. Jezus’ verzekering Vrees niet, vanaf nu zul je mensen vangen ten leven, wordt tot Petrus gericht, maar vers 11 laat zien dat alle betrokkenen zich onvoorwaardelijk met Jezus verbonden doordat zij resoluut al hun gewone bezigheden achter zich lieten.
Blijkbaar wil de geest der inspiratie bij de lezer de indruk vestigen dat Petrus naar Gods wil de persoon is die de leiding moet nemen in het ten leven vangen van de toekomstige leden der Christelijke Gemeente, waarbij de anderen zullen optreden als zijn deelgenoten.

In de Handelingen vinden we beschreven dat de zaken inderdaad volgens dat patroon zijn verlopen. Maar dat Bijbelboek toont ook dat het grote succes waarmee in de periode vanaf Pinksteren discipelen werden gewonnen voor het koninkrijk Gods, voorschaduwd werd door Jezus’ bovennatuurlijke macht om vissen op onweerstaanbare wijze in de netten der vissers te drijven.
En die figuurlijke vissen werden inderdaad gevangen en in leven gelaten, wat de eigenlijke betekenis is van het werkwoord ζωγρεω. Letterlijke vissen sterven al vlug nadat ze gevangen zijn, maar zij die door God worden geroepen om met Jezus verenigd te worden in het koninkrijk Gods, zijn [zelfs] uit de dood tot het leven overgegaan (Jh 5:241Jh 3:14). Vergelijk voor ζωγρεω ook 2Tm 2:26.


Kαι εγενετο εν τω ειναι αυτον εν μια των πολεων και ιδου ανηρ πληρης λεπρας· ιδων δε τον Ιησουν πεσων επι προσωπον εδεηθη αυτου λεγων, Κυριε, εαν θελης δυνασαι με καθαρισαι. και εκτεινας την χειρα ηψατο αυτου λεγων, Θελω, καθαρισθητι· και ευθεως η λεπρα απηλθεν απ αυτου. και αυτος παρηγγειλεν αυτω μηδενι ειπειν, αλλα απελθων δειξον σεαυτον τω ιερει, και προσενεγκε περι του καθαρισμου σου καθως προσεταξεν Μωυσης, εις μαρτυριον αυτοις. διηρχετο δε μαλλον ο λογος περι αυτου, και συνηρχοντο οχλοι πολλοι ακουειν και θεραπευεσθαι απο των ασθενειων αυτων· αυτος δε ην υποχωρων εν ταις ερημοις και προσευχομενος.

12-16 En het geschiedde toen hij in één van de steden was, en zie, een man vol van melaatsheid. Toen hij nu Jezus zag, viel hij op het aangezicht en smeekte hem, zeggend: Heer, indien gij wilt, kunt gij mij reinigen. En hij strekte de hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil, word gereinigd! En terstond week de melaatsheid van hem. En hij beval hem [het] aan niemand te zeggen: Maar ga heen, toon jezelf aan de priester en offer voor je reiniging zoals Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. Maar het bericht over hem verbreidde zich des te meer; en vele menigten kwamen samen om te horen en van hun ziekten genezen te worden. Hij trok zich echter terug in de eenzame plaatsen en bad.

Bij de beide andere synoptici verschijnt deze geschiedenis eveneens, in Mt 8:2-4, resp. Mr 1:40-45. Bij Mattheüs lijkt de reiniging van de lepralijder plaats te hebben gevonden direct na de Bergrede (Mt 8:1-2), maar uit Lukas blijkt dat ze daaraan voorafging.
Markus lijkt het juiste verband te hebben: De genezing geschiedde na Jezus’ vertrek uit Kapernaüm, tijdens één van zijn tochten door Galilea. Lukas sluit zich wat dit betreft weer bij Markus aan en geeft zelfs een plaatsbepaling aan, hoewel vaag: in één van de steden. Maar wel geheel in overeenstemming met wat hij eerder schreef in 4:43 > Ook aan de andere steden moet ik het koninkrijk Gods als goede tijding verkondigen, want daartoe werd ik uitgezonden.

Dat Mattheüs afwijkt en het gebeuren laat volgen op de Bergrede, heeft te maken met het feit dat hij het bewijs wil leveren dat Jezus ook zelf de eerbied voor de Wet bezit waarvan hij in zijn beroemde toespraak getuigde.
Zie Mt 5:17-20.

Ook in de beschrijving van de zieke man is Lukas heel precies. Als arts constateert hij dat de man vol van melaatsheid is; een zeer ernstig geval derhalve. De ziekte was in een ver stadium; blijkbaar was hij geheel overdekt met de symptomen van de ziekte: Bultige zwellingen en/of wegterende ledematen. Vergelijk Nm 12:9-12.

Onder de Wet hadden de priesters een begeleidende taak in verband met deze aandoening. Een priester moest beslissen of iemand in quarantaine moest worden geplaatst, of beoordelen dat hij/zij juist als rein kon worden bezien. In het laatste geval moest de betrokkene zich ook ceremonieel volgens de Wet reinigen, en de geëigende offers brengen. In de hoofdstukken 13 en 14 van het Bijbelboek Leviticus worden deze zaken zeer uitvoerig aan de orde gesteld.

In dit geval heeft de ernstig zieke man kennelijk veel gehoord over Jezus’ wonderdaden. Daardoor is hij er van overtuigd geraakt dat Jezus bij machte is ook hem te genezen; dienaangaande koestert hij geen twijfel. Waar hij wél zijn twijfels over heeft is het feit of Jezus het ook wil. Was hij een genezing wel waardig? De man kan heel goed in zulke termen gedacht hebben omdat in die tijd deze en andere ernstige aandoeningen als een straf van YHWH werden beschouwd. Vergelijk Jh 9:1-2.

En hij strekte de hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil, word gereinigd!
Met het uitstrekken van zijn hand geeft Jezus te kennen dat hij inderdaad over de macht beschikt die de man bij hem veronderstelt. Maar ook dat het zijn wens is dat de man gereinigd wordt, wat blijkt uit het feit dat hij de zieke werkelijk aanraakt.
Volgens Lv 15:7 maakte de aanraking van een onreine iemand zelf ook onrein. Maar in dit geval gebeurt juist het omgekeerde: De man krijgt de bevestiging van zijn geloof; hij wordt ogenblikkelijk geheel gereinigd. Jezus handelt naar de profetie van Js 53:4, en maakt zich deelgenoot van de man door diens ziekte op zich te nemen.

Op de Pinksterdag zou Petrus tot zijn Joodse broeders over zulke wonderen als deze, het volgende zeggen:

Mannen, Israëlieten, hoort deze woorden: Jezus de Nazarener, een man die door God aan jullie is voorgesteld door krachtige werken en wonderen en tekenen, welke God door zijn tussenkomst in jullie midden heeft gedaan, gelijk gijzelf weet.
Hn 2:22

En dit is ook wat Jezus hier bij zijn publiek wil inprenten. Gezien datgene wat YHWH Elohim door zijn tussenkomst tot stand had gebracht, moesten degenen die daarvan getuigen waren geworden, zelf tot de juiste gevolgtrekking komen: God zelf wees Jezus van Nazareth aan als de beloofde Messiaanse koning.
En precies ook om die reden ‘verbood’ hij de mensen bij herhaling alle ophef over hem.

In dit geval was er iets wat de voormalige lepralijder wél kon en óók moest doen: Zich aan de priester laten zien en de vereiste offerprocedures nakomen. In dat geval zou de priesterklasse de juiste indruk krijgen van Jezus: Of hij nu – ook voor hen - de Messias was of niet, hij betoonde zich in ieder geval getrouw aan de Torah!
Daarbij is het goed om in gedachten te houden dat binnen rabbijnse kringen de genezing van een melaatse vrijwel gelijk staat aan de opwekking van een dode, en een krachtige aanwijzing voor de nabijheid van het Rijk der Messias.

Markus vertelt dat de man, tegen Jezus’ gebod in, om - buiten het doen van de noodzakelijk wettelijke stappen- verder geen ruchtbaarheid aan zijn reiniging te geven, juist het tegenovergestelde deed: Maar nauwelijks was hij buiten of hij begon druk te spreken en het voorval ruchtbaar te maken, zodat hij niet meer openlijk in een stad kon komen, maar buiten op eenzame plaatsen vertoefde. En van alle kanten kwam men naar hem toe (Mr 1:45).


Και εγενετο εν μια των ημερων και αυτος ην διδασκων, και ησαν καθημενοι Φαρισαιοι και νομοδιδασκαλοι οι ησαν εληλυθοτες εκ πασης κωμης της Γαλιλαιας και Ιουδαιας και Ιερουσαλημ· και δυναμις κυριου ην εις το ιασθαι αυτον.

17 En het geschiedde op zekere dag toen hij aan het onderwijzen was, dat er ook Farizeeën en leraren der Wet gezeten waren, die uit elk dorp van Galilea en Judea en Jeruzalem waren gekomen. En er was kracht van de Heer zodat hij gezond kon maken.

Lukas bedient zich van een hyperbool: Leden van de sekte der Farizeeën en wetgeleerden zouden uit alle dorpen in het Joodse land en ook vanuit de stad Jeruzalem samengekomen zijn in Petrus’ huis te Kapernaüm. Vergelijk Mk 2:1-2.
Waarschijnlijk wil de Evangelist ons met deze overdrijving kennis laten maken met de klasse der religieuze leiders die zich steeds meer gingen ontpoppen als Jezus’ ergste tegenstanders. Een tekening daarom van de algemene situatie rond Jezus: Altijd en overal waren die lieden present om hem in zijn doen en laten te bespieden, daarbij er voortdurend op uit hem te betrappen op zogenaamde ‘overtredingen’.

En er was kracht van de Heer zodat hij gezond kon maken
Een zeer bijzondere mededeling, waarbij als vanzelfsprekend vragen opkomen als: Hoe kon dat worden vastgesteld? Hoe werd dit door Jezus ervaren?

Uit een vergelijking met Mr 6:5 mogen wij blijkbaar afleiden dat Jezus ook zelf geheel afhankelijk was van de nabijheid van Gods geest, ja, zelfs van Gods bereidheid om de krachtige werking daarvan al dan niet te kunnen aanwenden.
Alleen wanneer zijn Vader het wenselijk oordeelde, verrichtte hij krachtige werken, wonderen en tekenen door de tussenkomst van zijn Zoon (Ps 103:2-3Hn 2:22).
In onze tekst is de situatie kennelijk dusdanig dat Jezus, terwijl hij in Petrus’ woning aan het onderwijzen is, in zichzelf gewaar wordt dat Gods helende kracht hem ter beschikking staat. De Vader bereidt hem al voor op wat komen gaat: De poging van enkele mannen om een verlamde broeder dicht bij hem te brengen. Vergelijk Lk 8:46.

και ιδου ανδρες φεροντες επι κλινης ανθρωπον ος ην παραλελυμενος και εζητουν αυτον εισενεγκειν και θειναι [αυτον] ενωπιον αυτου. και μη ευροντες ποιας εισενεγκωσιν αυτον δια τον οχλον αναβαντες επι το δωμα δια των κεραμων καθηκαν αυτον συν τω κλινιδιω εις το μεσον εμπροσθεν του Ιησου. και ιδων την πιστιν αυτων ειπεν, Ανθρωπε, αφεωνται σοι αι αμαρτιαι σου.

18-20 En zie, mannen droegen op een bed een mens die verlamd was, en zij deden pogingen hem binnen te brengen en hem voor zijn aangezicht neer te leggen. En daar zij vanwege de menigte geen manier vonden hem binnen te brengen, gingen zij het dak op en lieten hem met het kleine bed neer door de daktegels, midden vóór Jezus. En toen hij hun geloof zag, zei hij: Mens, je zonden zijn je vergeven.

Wanneer wij de verslagen der synoptici combineren, ontvouwt zich voor de toeschouwer het volgende tafereel:
Vier mannen die op een klein rustbed hun verlamde broeder dragen, stellen alles in het werk om vlak bij Jezus te komen, zodat deze hem kan aanraken en genezen. Ze bezitten kennelijk dezelfde overtuiging als de lepralijder uit de vorige perikoop. Voor Jezus is het slechts een kwestie van willen. Maar het lukt hen niet zich door de menigte heen te worstelen.
Wat nu te doen? Wachten tot Jezus naar buiten komt? Dat blijkt voor hen geen optie te zijn; kennelijk kan de zaak wat hen betreft geen uitstel lijden.
Zij dragen de man met bed en al langs de buitentrap naar het platte dak, breken de leemachtige bedekking tussen de balken weg en laten hun broeder naar beneden zakken, vlak voor Jezus.

Kennelijk maakt de zieke zich, niet geheel onterecht, zorgen hoe er door de bewoners en de andere mensen op deze rigoureuze actie gereageerd zal worden. Want er moet toch op z’n minst enig stof en puin op de aanwezigen terecht zijn gekomen! Maar Jezus bemoedigt hem en zegt: Heb moed, mijn zoon, je zonden zijn je vergeven.
Die woorden onthullen wellicht nog meer: De verlamde had nog andere zorgen. Terwijl zijn vier metgezellen vol vertrouwen waren op een goede afloop, koesterde hijzelf misschien twijfels of zijn verkeerde daden geen beletsel waren voor genezing.

Volgens de joodse opvattingen van die tijd was er immers een oorzakelijk verband. Ook in de Talmoed treft men die opvatting aan: Geen dood zonder zonde en geen lijden zonder schuld…De zieke zal van zijn ziekte niet opstaan, totdat men (God) hem zijn zonden vergeven heeft.
Vergelijk Mt 9:2 en Mr 2:3-5.

και ηρξαντο διαλογιζεσθαι οι γραμματεις και οι Φαρισαιοι λεγοντες, Τις εστιν ουτος ος λαλει βλασφημιας; τις δυναται αμαρτιας αφειναι ει μη μονος ο θεος; επιγνους δε ο Ιησους τους διαλογισμους αυτων αποκριθεις ειπεν προς αυτους, Τι διαλογιζεσθε εν ταις καρδιαις υμων; τι εστιν ευκοπωτερον, ειπειν, Αφεωνται σοι αι αμαρτιαι σου, η ειπειν, Εγειρε και περιπατει;

21-23 En de Schriftgeleerden en de Farizeeën begonnen te overleggen, zeggend: Wie is deze die lasteringen spreekt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen? Jezus nu die hun overleggingen onderkende, zei ten antwoord tot hen: Wat overlegt gij in jullie harten? Wat is gemakkelijker, te zeggen: Je zonden zijn je vergeven, of te zeggen: Sta op en wandel rond?

Uit de parallelle verslagen blijkt dat de religieuze leiders innerlijk een probleem hadden. Zij spraken bij zichzelf: Wat is hier aan de hand? Een mens die handelt alsof hij God zelf is: Hoe durft hij, een mens zoals wij, zoiets te zeggen! Wij weten immers dat alleen God de macht heeft iemands zonden kwijt te schelden.

Zonder dat zij zich hardop uitspreken weet Jezus echter precies wat er in hun harten omgaat. Eπιγινωσκω is het werkwoord dat hier aan de orde isNauwkeurig, precies weten; doorzien; onderscheiden.
In de kwestie wat gemakkelijker of moeilijker is gaat het in eerste instantie om zeggen. Het is vrij gemakkelijk om te zeggenJe zonden zijn je vergeven, want dat is niet meteen controleerbaar. Maar zeggenSta op en wandel rond, vereist een direct bewijs. In dat opzicht is het tweede dus moeilijker.

In werkelijkheid echter - vanuit Gods visie bezien - is het ene niet moeilijker dan het andere. Het is zelfs zo dat het tweede - opstaan en rondlopen - dan zelfs (in zekere zin) het gemakkelijkst is, omdat het geschiedt als resultaat van het eerste.
Gezien de situatie waarin de mens terecht is gekomen vanwege de Val in zonde, kan gezondmaking van het mensdom pas dán een aanvang nemen wanneer de kwestie Zonde definitief is opgelost.
Om het met Paulus volgens Rm 6:23 te verwoorden: Het loon van de zonde is dood, maar de goedgunstige gave van God eeuwig leven in Messias Jezus, onze Heer.

Eeuwig leven houdt uiteraard perfecte gezondheid in, zonder ziekte of ook maar enige kwaal. Maar daarvoor bleek een zwaar offer gebracht te moeten worden: Jezus’ eigen volmaakte, menselijke leven.
Zie 1Tm 2:6, waar dat offer een overeenkomstige losprijs wordt genoemd; in waarde het equivalent van de eerste mens Adam, die bij zijn schepping tot een levende ziel werd (Gn 2:7). Bij zijn offerdood stortte de laatste Adam dan ook zijn ziel uit in de dood (Js 53:121Ko 15:45).

ινα δε ειδητε οτι ο υιος του ανθρωπου εξουσιαν εχει επι της γης αφιεναι αμαρτιας - ειπεν τω παραλελυμενω, Σοι λεγω, εγειρε και αρας το κλινιδιον σου πορευου εις τον οικον σου. και παραχρημα αναστας ενωπιον αυτων, αρας εφ ο κατεκειτο, απηλθεν εις τον οικον αυτου δοξαζων τον θεον. και εκστασις ελαβεν απαντας και εδοξαζον τον θεον, και επλησθησαν φοβου λεγοντες οτι Ειδομεν παραδοξα σημερον.

24-26 Maar opdat gij moogt weten dat de Mensenzoon volmacht heeft op de aarde zonden te vergeven - zei hij tot de verlamde: Ik zeg je: Sta op, neem je kleine bed op en ga naar je huis. En op hetzelfde ogenblik stond hij op voor hun aangezicht, nam het [bed] waarop hij gelegen had, op, en ging weg naar zijn huis, terwijl hij God verheerlijkte. En allen raakten in vervoering, en zij gingen God verheerlijken en werden met diep ontzag vervuld, zeggend: Wij hebben vandaag ongelofelijke dingen gezien.

Het Giekse woord voor volmacht is εξουσιαbevoegdheid, autoriteit.
Zoals boven werd gezegd beseften de Joden dat slechts God zonden kan kwijtschelden. Zelfs in verband met de Messias naar wie zij uitzagen, hadden zij niet de verwachting dat deze die gave zou bezitten, hoezeer juist hij in Gods dienst zou staan.
Maar zij hadden dan ook geen notie dat hun Messias de beelden van de offercultus onder de Wet zou vervullen. Zelfs tot op de huidige tijd is dit idee geheel vreemd aan het Jodendom. Het Joodse overblijfsel dat in de Eindtijd op het toneel zal verschijnen, zal daarom als één der eerste dingen moeten leren dat Yeshua, hun ware Messias, zelf de uitbeelding is van hun geliefde Thora. Bijgevolg moeten zij, zoals (ware) Christenen thans al doen, hun rechtvaardigheid in hem zoeken, door ten volle in hem te geloven.

Vanaf zijn doop in de Jordaan was Jezus begonnen de weg te gaan die na 3½ jaar zou eindigen in zijn offerdood. Met het oog daarop had God hem geautoriseerd zonden te vergeven. En telkens wanneer er wonderbare genezingen geschiedden, werd het bewijs van deze volmacht geleverd.
Het is bij het aan de orde komen van deze kwestie dan ook niet verwonderlijk dat Jezus zichzelf voor de eerste maal [bij Lukas] de Mensenzoon noemt. Waarom?
De term vindt zijn oorsprong in Daniël, hoofdstuk 7. In een visioen dat de profeet ontving, zag hij iemand gelijk een Mensenzoon voor God verschijnen. Vers 14 vermeldt wat er toen gebeurde:

En hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem.

Jezus wist dat hij zichzelf in precies dát beeld moest zien en in anticipatie op de koninklijke macht van het Messiaanse Rijk, begon hij in de periode 29-33 AD op aarde die macht uit te oefenen.

Lukas sluit zijn verhaal af met de vermelding dat de aanwezigen bijna buiten zichzelf geraakten, en geheel in extase God verheerlijkten, maar tegelijkertijd toch ook met vrees werden vervuld. Mattheüs voegt daar nog aan toe dat mensen uit de menigten God heerlijkheid toeschreven omdat hij zulk een macht aan de mensen had gegeven. Ook hier εξουσιαbevoegdheid, volmacht, autoriteit (Mt 9:8).

Die vermelding levert uiteraard een probleem op voor hen die geloven dat Jezus op aarde zowel God als mens was, dus in het bezit van twee naturen: een goddelijke en een menselijke natuur.
Sommigen zoeken de oplossing van het probleem bij Mattheüs zelf. Hij zou met de weergave van de reactie der menigten reeds gezinspeeld hebben op het geloof van de Christelijke gemeente: Zoals Jezus zelf zonden vergaf, machtigde hij christenen eveneens om in zijn naam zonden te vergeven. De uitroep van de menigten zou in dat geval al gekleurd zijn door het geloof der christenen later, ná Pinksteren.

Anderen die terecht een dergelijke verklaring niet aandurven, gaan er vanuit dat die 'eenvoudige lieden' er nog niets van begrepen hadden. Maar als dat het geval zou zijn geweest, had de Evangelist dat wel op een of andere wijze aan ons laten weten,
Vergelijk Lk 9:33.

Wij hebben vandaag ongelofelijke dingen gezien…
De weergave van Ειδομεν παραδοξα σημερον.
Twee opmerkingen daarover:

a. Bij παραδοξα gaat het om ongewone zaken, volkomen tegengesteld aan het gebruikelijke; dingen daarom die zich onverwacht voordoen. Vergelijk dit met de betekenis van ons woord paradox.

b. Het verhaal eindigt met het woord σημερονheden; vandaag.
Wellicht heeft dit woord, hier bij Lukas, speciale betekenis, aangezien het ook het eerste woord is dat Jezus sprak toen hij in de synagoge van Nazareth wees op de vervulling van Js 61:1-2 > Heden is dit Schriftwoord in jullie oren vervuld.
Het door de profeet aangekondigde aangename jaar van YHWH was met Jezus’ openbaar optreden aangebroken.

Zij die de wonderbaarlijke gezondmaking hadden gadegeslagen en zeiden dat ze heden iets zeer ongewoons hadden meegemaakt, legden met die woorden kennelijk getuigenis af betreffende dat speciale 'jaar', overigens zonder dat zij zich daarvan bewust waren.
Zoals we al opmerkten in ons commentaar bij Lk 2:10-11, is heden één van de termen die bij Lukas verband houden met belangrijke thema’s.

d. Roeping van Levi (Mattheüs) (5:27-32)

Και μετα ταυτα εξηλθεν και εθεασατο τελωνην ονοματι λευιν καθημενον επι το τελωνιον, και ειπεν αυτω, Ακολουθει μοι. Και καταλιπων παντα αναστας ηκολουθει αυτω. και εποιησεν δοχην μεγαλην λευις αυτω εν τη οικια αυτου· και ην οχλος πολυς τελωνων και αλλων οι ησαν μετ αυτων κατακειμενοι.

27-29 En na deze dingen ging hij naar buiten, en hij kreeg een tollenaar in het oog, genaamd Levi, zittend bij het tolhuis. En hij zei tot hem: Volg mij. En alles achterlatend, stond hij op en ging hem volgen. En Levi rechtte een groot gastmaal voor hem aan in zijn huis. En er was een talrijke menigte van tollenaars en van anderen, die met hen aanlagen.

Het tolhuis van Kapernaüm was niet onbelangrijk, want de handelsroute die van Damascus kwam - richting kust ging en verder naar Egypte - liep langs de Westoever van het meer. Mattheüs (Levi) liet dus nogal wat in de steek, en dat voorgoed. Hij kon niet zoals de vissers Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes, tijdelijk naar zijn vroegere, lucratieve bezigheid terugkeren. Het volgen van Jezus was blijvend.

Zoals bij die eerste vier discipelen het geval was, blijkt ook deze roeping - de vijfde - onweerstaanbaar te zijn. De werking van Gods genadige geest overwint elke eventuele aarzeling of terughoudendheid. Maar die geest zorgt, naar we mogen aannemen, ook eerst voor het juiste klimaat om zo’n ingrijpende beslissing welbewust te kunnen nemen.
Wat Levi betreft, hij had ongetwijfeld al veel over Jezus, zijn onderwijs en wonderdaden vernomen. Hij is dus niet geheel onvoorbereid wanneer Jezus naar hem toekomt en zegt hem te volgen. Wellicht koesterde hij in stilte al de hoop om in Jezus’ gezelschap te mogen verkeren.
Hoe dan ook, uit het feit dat hij een groot gastmaal aanrechtte, moge blijken dat hij zijn blijdschap over zijn nieuwe situatie graag met zijn collega-tollenaars en anderen wilde delen. Tegelijkertijd wilde hij blijkbaar zijn gasten de gelegenheid bieden om met Jezus en diens gezelschap in contact te komen.

In het parallelle verslag van Mattheüs zelf, maar ook bij Markus, worden de mede-aanliggenden tollenaars en zondaars genoemd.
Dat schept de sfeer waarom het in dit roepingsverhaal ten diepste gaat: Jezus’ barmhartige bejegening van juist die mensen op wie de gemiddelde Jood van die dagen met verachting neerzag. Iets wat zeker gedaan werd door de klasse der Farizeeën en Schriftgeleerden. Ook bij deze gelegenheid blijken die lieden in de buurt te zijn, kennelijk om die rabbi Jezus te bespieden en zo mogelijk te betrappen op (in hun ogen) verkeerde daden. Welnu, de speciale situatie zelf biedt hun daartoe ruimschoots de gelegenheid:

και εγογγυζον οι Φαρισαιοι και οι γραμματεις αυτων προς τους μαθητας αυτου λεγοντες, Δια τι μετα των τελωνων και αμαρτωλων εσθιετε και πινετε; και αποκριθεις ο Ιησους ειπεν προς αυτους, Ου χρειαν εχουσιν οι υγιαινοντες ιατρου αλλα οι κακως εχοντες· ουκ εληλυθα καλεσαι δικαιους αλλα αμαρτωλους εις μετανοιαν.

30-32 En de Farizeeën en hun Schriftgeleerden morden tegen zijn leerlingen, zeggend: Waarom eten en drinken jullie met de tollenaars en zondaars? En ten antwoord zei Jezus tot hen: Zij die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij die er slecht aan toe zijn. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars, met het oog op inkeer.

Tegenover de vreugdevolle sfeer onder de gasten steekt het gemor van de religieuze leiders schril af. Zij zullen zich heus niet afgeven met die paria’s, en al helemaal niet met ze eten of drinken, wegens het gevaar van ceremoniële verontreiniging.
Met een ondertoon van sarcasme noemt Jezus hen gezond en rechtvaardig.
Zulke personen hebben uiteraard geen dokter nodig.

Tot hier toe heeft Lukas verhaald hoe een verscheidenheid aan personen uitingen van Messiaanse gunst ervoeren:
• Een bezetene werd bevrijd van een onreine, kwaadaardige demon.
• Een lepralijder ontving genezing van een vergevorderde staat van melaatsheid die hem voor het leven onrein maakte.
• Een verlamde was genezen van zijn fysieke handicap.
Voor die allen trad Jezus op als geneesheer, waardoor het bewijs werd geleverd dat hij hun zonden vergeven had.

Maar nu geeft hij te kennen dat ook zij die geen fysieke kwalen hebben, hem als geneesheer nodig hebben, waaronder ook Levi, de tollenaar. Maar ook diens collega-tollenaars en hen die door het volk als zondaars werden bestempeld.
Feitelijk hebben alle mensen de geneesheer Jezus nodig, want vanwege onze Adamitische toestand zijn we met z’n allen er slecht aan toe.

Uit de tegenstelling gezonden ‹› zieken zou men ten onrechte kunnen afleiden dat Jezus de gerechtigheid van de Farizeeën en van de Schriftgeleerden binnen hun sekte, enigermate erkent. Niets is minder waar. Voor hem zijn ze zelfs geestelijk morsdood, personen die niet meer te genezen zijn (Lk 9:60).
Dode en gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar tussen die beide groepen bevinden zich de zieken die voor genezing in aanmerking komen.

Volgens het verslag dat Mattheüs zelf over zijn roeping samenstelde, voegde Jezus die voor inkeer ongevoelige religieuze leiders nog het volgende toe:
Gaat dan heen en leert wat het is: 'Barmhartigheid wil ik en geen offer'
Met dat citaat uit Hosea 6:6 gaf Jezus te kennen dat hun dienst voor God de juiste motivatie ontbeerde. In zijn ogen is het tot uitdrukking brengen van barmhartigheid het meest wezenlijke kenmerk van het oefenen van rechtvaardigheid.
Met zijn uitspraak stuurde Jezus die sekteleden van zich weg met de ondubbelzinnige boodschap dat zij pas bij hem hoefden terug te komen als zij die les uit Hosea geleerd hadden.

De vergeving die Mattheüs-Levi ontving, leidde ook in zijn situatie tot een specifieke bevrijding. Hij en andere gelovige tollenaars werden bevrijd van maatschappelijke doodverklaring. Meer nog, als Jezus’ geroepen leerling genoot Mattheüs voortaan een geestelijke gemeenschap met de Messias zelf!

e. Vasten (5:33-39)

Οι δε ειπαν προς αυτον, Οι μαθηται Ιωαννου νηστευουσιν πυκνα και δεησεις ποιουνται, ομοιως και οι των Φαρισαιων, οι δε σοι εσθιουσιν και πινουσιν. ο δε Ιησους ειπεν προς αυτους, Μη δυνασθε τους υιους του νυμφωνος εν ω ο νυμφιος μετ αυτων εστιν ποιησαι νηστευσαι; ελευσονται δε ημεραι, και οταν απαρθη απ αυτων ο νυμφιος τοτε νηστευσουσιν εν εκειναις ταις ημεραις.

33-35 Zij nu zeiden tot hem: De leerlingen van Johannes vasten regelmatig en zij zenden smekingen op. Evenzo ook die van de Farizeeën, maar die van u eten en drinken. Jezus nu zei tot hen: Men kan de bruiloftsgasten [toch] niet laten vasten, terwijl de bruidegom bij hen is? Doch er zullen [andere] dagen komen, en wanneer de bruidegom van hen is weggenomen, dán zullen zij vasten, in die dagen.

De Farizeeën hadden de gewoonte ontwikkeld om, behalve op de door de Wet aangegeven dagen, nog extra te vasten op twee dagen in de week: Op de maandag en de donderdag.
De keuze van die dagen was niet toevallig. Vasten is immers een uiting van treuren, en de rabbijnen beseften dat vasten daarom niet passend was op de dag van de sabbat die een dag van vreugde moest zijn, noch op de dagen er voor en er na.

De leerlingen van Johannes de Doper hadden in dit opzicht de levensstijl van de Farizeeën niet achter zich gelaten, en volgens het verslag van Mattheüs waren het juist zij die Jezus met hun vraag benaderden, blijkbaar omdat Mattheüs zijn gastmaal op één van die bewuste dagen had aangerecht (Mt 9:14).
Jezus benut de gelegenheid om in zijn antwoord een nieuw Messiaans thema aan te snijden. Hij vergelijkt zichzelf met een Bruidegom en zijn leerlingen met de Bruiloftsgasten, letterlijk: De zonen van de bruidskamer.

Van de Bruid is absoluut geen sprake. Zij is geheel niet in beeld. Dat laatste is een belangrijk gegeven, ook in Jezus’ andere gelijkenissen die over zijn bruiloft gaan, zoals in de parabel van de koning die een bruiloftsfeest geeft voor zijn zoon, alsook in de parabel van de 10 maagden (Mt 22:1-14; 25:1-13). 

Waarom is de Bruid onzichtbaar? Omdat die Bruid de voltallige christelijke Gemeente zal zijn, en het was eerst na Jezus’ dood en hemelvaart dat er een begin werd gemaakt om de leden van die Gemeente te roepen en bijeen te brengen. Dat gebeurde vanaf Pinksteren 33 AD, met de uitstorting van de heilige geest op de eerste leden van die Gemeente, en tot op heden is die roeping doorgegaan (2Ko 11:2Rm 11:25Ef 5:22-32). 

Volgens Openbaring, hoofdstuk 19, zal de bruiloft van het Lam aanbreken als de ondergang van de rivale van de christelijke Gemeente, het Grote Babylon, een feit is. Op aarde zullen de Bruiloftsgasten, de genodigden, dan de avondmaaltijd van de bruiloft van Lam bijwonen (Op 19:1-9).

Terwijl de identiteit van de Bruid toen nog duister was, werd uit Jezus’ antwoord wél meteen duidelijk wie op aarde de Bruiloftsgasten zullen zijn: Die joodse broeders van hem die hem erkennen als hun Messias. Zij die zeggen: Gij zijt de Messias, de Zoon van de levende God (Mt 16:16Jh 6:68-69).

In de Eindtijd zal een overblijfsel van zulke broeders op het religieuze toneel van de wereld verschijnen. Als de maagdelijke metgezellinnen van de Bruid, zullen zij, de Bruidsmeisjes, het paleis van de koning binnengaan.


Voor de leerlingen van Johannes was het beeld van Jezus als de Bruidegom overigens niet geheel nieuw. Johannes had zichzelf al de vriend van de Bruidegom genoemd en gezegd dat hij zich over hem verheugde. Treurig zijn in diens aanwezigheid is beslist ongepast (Jh 3:29).
Met de offerandelijke dood van de Messias brak een tot op heden durend wereldtijdvak aan, waarin voor Israël als volk de Messias geheel uit beeld is. En dat is beslist een zeer treurige periode voor hen gebleken (Lk 21:24).

Ελεγεν δε και παραβολην προς αυτους οτι Ουδεις επιβλημα απο ιματιου καινου σχισας επιβαλλει επι ιματιον παλαιον· ει δε μη γε, και το καινον σχισει και τω παλαιω ου συμφωνησει το επιβλημα το απο του καινου. και ουδεις βαλλει οινον νεον εις ασκους παλαιους· ει δε μη γε, ρηξει ο οινος ο νεος τους ασκους, και αυτος εκχυθησεται και οι ασκοι απολουνται· αλλα οινον νεον εις ασκους καινους βλητεον.

36-38 Hij nu sprak ook een parabel tot hen: Niemand zet een van een nieuw kleed gescheurde lap op een oud kleed; anders zal hij niet alleen het nieuwe scheuren maar de lap van het nieuwe zal ook niet bij het oude passen. Ook giet niemand jonge wijn in oude wijnzakken; anders zal de jonge wijn de wijnzakken doen barsten en zelf wegvloeien; en de wijnzakken gaan verloren. Maar jonge wijn moet men in nieuwe zakken doen.

Hij nu sprak ook een parabel tot hen…
Eigenlijk vertelt Jezus drie parabels, maar wel met één thema: Religieuze vernieuwing vergt een geheel nieuwe stijl van leven. Maar daarbij dienen zich meestal problemen aan:
1. Men hangt aan de traditie en is beducht voor iets nieuws.
2. Als men al openstaat voor het nieuwe, wil men het bij voorkeur integreren binnen het bestaande.

De discipelen van Johannes vormden zelf daarvan het bewijs. Zij hadden gehoor gegeven aan diens boodschap over de nabijheid van het Messiaanse Rijk en zich laten onderdompelen als bewijs van hun inkeer. Intussen zetten zij hun oude Joodse levenswijze voort. Zij identificeerden zich zelfs nog altijd met de traditionele gebruiken van het Judaïsme, zoals het geregelde vasten.
De lessen van Jezus’ parabels dienden danook vooral als leerstof voor zijn eigen leerlingen.
In dit geval hield de les het volgende in: Het zou dwaasheid zijn de oude, lege rituelen op te nemen in de nieuwe levensstijl die eigen is aan het tijdperk van de Messias, YHWHs aangename jaar (Lk 4:19).

Zij moeten niet proberen volgens een onwerkzame mix te leven; niet hun nieuwe gemeenschap met de Messias ophangen aan de oude, inhoudloze Joodse vroomheid. Zij leven in de sfeer van het aanbrekend koninkrijk Gods. Het Evangelie daarover, met zijn gistende kracht als van nieuwe wijn, heeft nieuwe, ruimere vormen nodig, wil het zich ten volle kunnen ontplooien.

[και] ουδεις πιων παλαιον θελει νεον· λεγει γαρ, Ο παλαιος χρηστος εστιν.

39 Niemand die oude heeft gedronken, wil jonge, want hij zegt: De oude is aangenaam.

Deze toevoeging komt alleen bij Lukas voor. Met die uitspraak, gekenmerkt door een humoristische ondertoon van ironie, vergoelijkt Jezus min of meer de gehechtheid van mensen aan de oude religieuze gebruiken, zoals zelfs het geval was met de leerlingen van Johannes. Zij waren immers degenen die Jezus om opheldering kwamen vragen betreffende het afwijkende gedrag van zijn leerlingen.
Het is als met wijn; men is gewend aan de oude en beducht voor alles wat naar vernieuwing zweemt. De oude wijn is prima, toch!

Het feit in aanmerking nemend dat met deze opmerking het verhaal over de roeping van Mattheüs wordt afgesloten, komen we eens te meer tot de conclusie dat een roeping alleen dan succesvol verloopt wanneer ze geschiedt onder een bovennatuurlijke invloed die onweerstaanbaar is.


Het Evangelie van Lukas, de hoofdstukken