Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

vrijdag 16 september 2011

Openbaring van Jezus Messias

Openbaring

van Jezus Messias

1

1 Openbaring van Jezus Messias die God hem gaf om aan zijn slaven de dingen te tonen die vlug moeten geschieden. En hij maakte ze, door het zenden van zijn engel, in tekenen bekend aan zijn slaaf Johannes, 2 die getuigde van het woord van God en van het getuigenis van Jezus Messias, alle dingen die hij zag. 3 Gelukkig hij die voorleest en zij die horen de woorden van de profetie, en die de dingen onderhouden die daarin geschreven zijn, want de [bestemde] tijd is nabij. 4 Johannes, aan de zeven gemeenten in Asia. Liefderijke gunst en vrede aan jullie van hem die is en die was en die komt, en van de zeven geesten die vóór zijn troon [zijn], 5 en van Jezus Messias, de getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de heerser van de koningen der aarde. Aan hem die ons liefheeft en die ons bevrijdde uit onze zonden in zijn bloed − 6 en hij maakte ons een koninkrijk, priesters voor zijn God en Vader − aan hem de heerlijkheid en de macht tot in de eeuwen [der eeuwen]! Amen! 7 Zie! Hij komt met de wolken, en elk oog zal hem zien, ook degenen die hem doorstaken; en alle stammen der aarde zullen zich wegens hem in weeklacht slaan. Ja! Amen! 8 Ik ben de Alfa en de Omega, spreekt de Heer God, hij die is en die was en die komt, de Almachtige. 9 Ik, Johannes, jullie broeder en deelgenoot in de verdrukking en koninkrijk en volharding in Jezus, geraakte op het eiland dat Patmos heet, wegens het woord Gods en het getuigenis van Jezus. 10 Ik geraakte in geest in de dag die de Heer toebehoort, en ik hoorde achter mij een luide stem als van een bazuin, 11 zeggend: Schrijf wat je ziet in een boek en zend [het] naar de zeven gemeenten, naar Efeze en naar Smyrna en naar Pergamum en naar Thyatira en naar Sardis en naar Filadelfia en naar Laodicea. 12 En ik draaide mij om ten einde de stem te zien die met mij aan het spreken was. En mij omkerend zag ik zeven gouden kandelaars. 13 En te midden van de kandelaars [iemand] gelijk een Mensenzoon, gekleed in een gewaad dat tot de voeten reikte, en bij de borsten omgord met een gouden gordel. 14 Zijn hoofd en zijn haren evenwel wit als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam, 15 en zijn voeten gelijk koperbrons als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem als een geluid van vele wateren, 16 en hebbend in zijn rechterhand zeven sterren, en uit zijn mond komt een scherp, tweesnijdend zwaard te voorschijn, en zijn gelaat als de zon die schittert in haar kracht. 17 En toen ik hem zag, viel ik als een dode aan zijn voeten neer, maar hij legde zijn rechterhand op mij en zei: Wees niet bevreesd, ik ben de Eerste en de Laatste, 18 en de Levende, en ik werd een dode, maar zie! Levend ben ik, tot in eeuwigheid, en ik heb de sleutels van de Dood en van de Hades. 19 Schrijf daarom de dingen die je zag op; ook de dingen die zijn en wat na deze dingen zal geschieden. 20 Het geheimenis van de zeven sterren die je op mijn rechterhand zag, en de zeven gouden kandelaars: De zeven sterren zijn engelen van de zeven gemeenten, en de kandelaars, de zeven, zijn zeven gemeenten.



2


1 Schrijf aan de engel van de gemeente in Efeze: Dit zegt hij die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die rondgaat te midden van de zeven gouden kandelaars: 2 Ik ben bekend met je werken en je inspanning en je volharding, en dat je slechte personen niet kunt verdragen; en je stelde hen die van zichzelf zeggen apostelen [te zijn] en het niet zijn op de proef, en je bevond hen bedrieglijk. 3 Je geeft ook blijk van volharding, en verdroeg omwille van mijn naam, zonder te bezwijken. 4 Maar ik heb tegen je dat je je eerste liefde verliet. 5 Gedenk daarom vanwaar je bent gevallen en kom tot inkeer en doe de eerste werken. Zo niet, dan kom ik tot je en zal je kandelaar van haar plaats verwijderen; tenzij je berouw toont. 6 Maar dit heb je dat je de werken der Nicolaïeten haat, welke ook ik haat. 7 Laat hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt. Aan hem die overwint zal ik geven te eten van de boom des levens, die zich bevindt in het paradijs van God. 8 En schrijf aan de engel der gemeente in Smyrna: Dit zegt de Eerste en de Laatste, hij die een dode werd en tot leven kwam. 9 Ik ben bekend met je verdrukking en armoede, maar je bent rijk, ook de laster van de zijde van hen die van zichzelf zeggen Joden te zijn, maar het niet zijn, doch een synagoge van de Satan. 10 Wees niet bevreesd voor de dingen die je gaat lijden. Zie, de Duivel zal sommigen van jullie in de gevangenis werpen, opdat gij op de proef wordt gesteld en jullie tien dagen verdrukking zullen hebben. Word getrouw tot de dood en ik zal je de kroon des levens geven. 11 Laat hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt. Hij die overwint zal geenszins schade lijden van de tweede dood. 12 En schrijf aan de engel der gemeente in Pergamum: Dit zegt hij die het scherp, tweesnijdend zwaard heeft. 13 Ik weet waar je woont, daar waar de troon van de Satan is. Toch houd je vast aan mijn naam, en mijn geloof verloochende je niet, zelfs niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die bij jullie werd gedood, daar waar de Satan woont. 14 Maar er zijn een paar dingen die ik tegen je heb; dat je daar personen hebt die vasthouden aan de leer van Bileam die Balak ging leren een struikelblok op te werpen voor de zonen van Israël, om afgodenoffers te eten en hoererij te bedrijven. 15 Evenzo heb ook jij personen die op gelijke wijze vasthouden aan de leer der Nicolaïeten. 16 Heb daarom berouw, maar zo niet, dan ik kom vlug tot je, en ik zal oorlog met hen voeren met het zwaard van mijn mond. 17 Laat hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt. Aan hem die overwint zal ik het verborgen manna geven; ook zal ik hem een witte kiezelsteen geven en op de steen een nieuwe naam geschreven welke niemand kent dan hij die hem ontvangt. 18 En schrijf aan de engel der gemeente in Thyatira: Dit zegt de zoon van God, hij die ogen heeft als vuurvlammen en voeten gelijk koperbrons. 19 Ik ben bekend met je werken en je liefde, trouw, dienstbetoon en volharding; ook zijn je laatste werken meer dan de eerste. 20 Maar ik heb tegen je dat je de vrouw Izebel laat begaan, zij die van zichzelf zegt profetes [te zijn], en mijn slaven leert en misleidt zij om hoererij te bedrijven en afgodenoffers te eten. 21 Hoewel ik haar gelegenheid gaf tot inkeer te komen, weigert zij berouw te hebben van haar hoererij. 22 Zie! Ik werp haar op een ziekbed en zij die overspel met haar bedrijven in grote verdrukking, tenzij zij berouw hebben van haar werken. 23 En haar kinderen zal ik ter dood brengen door de pest. Dan zullen alle gemeenten weten dat ik degene ben die nieren en harten doorvors, en dat ik een ieder vergeld naar hun werken. 24 Maar tot jullie zeg ik, die in Thyatira zijn overgebleven, allen die deze leer niet hebben, degenen die niet bekend werden met de diepe dingen van de Satan, zoals zij zeggen: lk leg jullie geen andere last op. 25 Doch houdt vast aan wat jullie hebben totdat ik kom. 26 En wie overwint en hij die tot het einde mijn werken onderhoudt, aan hem zal ik macht geven over de Heidenvolken, 27 en hij zal hen weiden met een ijzeren staf; als de aarden vaten worden zij verbrijzeld, 28 gelijk ook ik bij mijn Vader heb ontvangen; en ik zal hem de morgenster geven. 29 Laat hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt.


3


1 En schrijf aan de engel der gemeente in Sardis: Dit zegt hij die de zeven geesten Gods heeft en de zeven sterren: Ik ben bekend met je werken, dat je een naam hebt dat je zou leven, maar je bent dood. 2 Word wakker en versterk de overgebleven dingen die op het punt staan dood te gaan; want ik heb je werken niet vol bevonden voor het aangezicht van mijn God. 3 Bedenk daarom hoe je ontvangen hebt en hoorde en bewaar [het], en toon berouw. Mocht je niet ontwaken, dan zal ik komen als een dief, en je zult absoluut niet weten op wat voor uur ik over je zal komen. 4 Maar je hebt in Sardis enkele namen die hun bovenklederen niet verontreinigden, en zij zullen met mij in witte gewaden rondwandelen, omdat zij het waardig zijn. 5 Hij die overwint zal op deze wijze met witte bovenklederen worden bekleed, en ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar ik zal zijn naam belijden ten overstaan van mijn Vader en zijn engelen. 6 Laat hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt. 7 En schrijf aan de engel der gemeente in Filadelfia: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, hij die de sleutel van David heeft, die opent en niemand zal sluiten, en die sluit en niemand opent: 8 Ik ben bekend met je werken. Zie! Ik heb voor je aangezicht een geopende deur gegeven die niemand kan sluiten. Je hebt weinig kracht, maar je onderhield mijn woord en verloochende mijn naam niet. 9 Zie! Uit de synagoge van de Satan geef ik hen die van zichzelf zeggen Joden te zijn en het niet zijn, maar liegen. Zie! Ik zal maken dat zij zullen komen en voor je voeten hulde zullen brengen en erkennen dat ik je liefhad. 10 Omdat je het woord van mijn volharding bewaarde, zal ook ik jou bewaren uit het uur der beproeving dat gaat komen over heel de bewoonde wereld, om hen die op de aarde wonen op de proef te stellen. 11 Ik kom vlug. Houd vast wat je hebt opdat niemand je kroon neemt. 12 Hij die overwint, hem zal ik maken tot een pilaar in het tempelheiligdom van mijn God en hij zal er nooit meer uitgaan. En ik zal op hem schrijven de naam van mijn God en de naam van de stad van mijn God, het Nieuwe Jeruzalem dat vanaf mijn God neerdaalt uit de hemel, en de nieuwe naam van mij. 13 Laat hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt. 14 En schrijf aan de engel der gemeente in Laodicea: Dit zegt de Amen, de Getuige die getrouw en waarachtig is, het begin van de schepping Gods. 15 Ik ben bekend met je werken dat je noch koud noch heet bent; was je maar koud of heet! 16 Zo dan, omdat je lauw bent en noch heet noch koud, ga ik je uit mijn mond spuwen. 17 Omdat je zegt "Ik ben rijk en ik heb me verrijkt en aan niets heb ik gebrek", terwijl het je ontgaat dat jij de ellendige en deerniswekkende en arme en blinde en naakte bent, 18 raad ik je aan bij mij goud te kopen dat in vuur gelouterd is, opdat je rijk moogt worden; ook witte bovenklederen opdat je je moogt kleden en de schande van je naaktheid niet openbaar wordt, en oogzalf om je ogen te bestrijken opdat je moogt zien. 19 Allen voor wie ik genegenheid koester wijs ik terecht en tuchtig ik; wees daarom ijverig en kom tot inkeer. 20 Zie! Ik sta aan de deur en ik klop; indien iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik bij hem binnenkomen en met hem avondmaal houden en hij met mij. 21 Hem die overwint zal ik geven om met mij op mijn troon plaats te nemen, gelijk ook ik overwon en met mijn Vader plaats nam op zijn troon. 22 Laat hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt.


4

1 Na deze dingen zag ik en zie een deur die geopend was in de hemel; en de eerste stem die ik als een bazuin met mij had horen spreken, zei: Stijg op hierheen, en ik zal je de dingen tonen die na deze dingen moeten geschieden. 2 Onmiddellijk geraakte ik in geest; en zie een troon rustte in de hemel, en op de troon [iemand] zittend. 3 En hij die op de troon is gezeten van aanzien gelijk een jaspis- en sardissteen, en een regenboog rondom de troon, van aanzien gelijk een smaragd. 4 En rondom de troon vierentwintig tronen, en op de tronen zittend vierentwintig Oudsten gekleed in witte bovenklederen, en op hun hoofden gouden kronen. 5 En uit de troon komen voort bliksemstralen en stemmen en donderslagen; en vóór de troon zeven lampen van vuur brandend, welke zijn de zeven geesten Gods. 6 En vóór de troon als een glazen zee, aan crystal gelijk. En in het midden van de troon en rondom de troon vier Levende wezens, vóór en achter vol zijnde van ogen. 7 En het eerste Levende wezen gelijkend op een leeuw, en het tweede Levende wezen gelijkend op een jonge stier, en het derde Levende wezen hebbend het gezicht als van een mens, en het vierde Levende wezen gelijkend op een vliegende arend. 8 En de vier Levende wezens, hebbend een ieder van hen zes vleugels, zijn rondom en binnenin vol van ogen, en dag noch nacht hebben zij rust zeggend: heilig, heilig, heilig de Heer God de Almachtige, hij die was en hij die is en hij die komt. 9 En telkens wanneer de Levende wezens heerlijkheid en eer en dankzegging zullen geven aan hem die op de troon is gezeten, aan hem die leeft tot in alle eeuwigheid, 10 zullen de vierentwintig Oudsten neervallen vóór hem die op de troon is gezeten, en hulde brengen aan hem die leeft tot in alle eeuwigheid, en hun kronen zullen zij vóór de troon werpen, zeggend: 11 Waardig zijt gij, onze Heer en God, om de heerlijkheid, de eer en de kracht aan te nemen, want gij schiep alle dingen, en door uw wil waren ze en werden ze geschapen.


5

1 En ik zag op de rechterhand van hem die op de troon is gezeten een boekrol, beschreven aan de buiten- en binnenkant, welverzegeld met zeven zegels. 2 En ik zag een sterke engel met een krachtige stem uitroepend: Wie is waardig de boekrol te openen en zijn zegels los te maken? 3 En niemand in de hemel noch op de aarde noch onder de aarde bleek in staat de boekrol te openen of er in te kijken. 4 En ik weende zeer omdat niemand waardig werd bevonden de boekrol te openen of er in te kijken. 5 En één uit de Oudsten zegt tegen mij: Ween niet; zie de Leeuw die uit de stam Juda [is], de wortel van David, overwon om de boekrol en zijn zeven zegels te openen. 6 En in het midden van de troon en van de vier Levende wezens en in het midden der Oudsten zag ik een lam staande als zijnde geslacht, hebbend zeven horens en zeven ogen, welke zijn de zeven geesten Gods die uitgezonden zijn tot geheel de aarde. 7 En hij kwam en heeft genomen uit de rechterhand van hem die op de troon is gezeten. 8 En toen hij de boekrol nam vielen de vier Levende wezens en de vierentwintig Oudsten neer vóór het Lam, een ieder in het bezit van een harp en gouden schalen vol zijnde van reukwerk, welke zijn de gebeden van de heiligen. 9 En zij zingen een nieuw lied, zeggend: Waardig zijt gij de boekrol in ontvangst te nemen en zijn zegels te openen, want gij werd geslacht en kocht voor God in uw bloed [mensen] uit elke stam en taal en volk en natie. 10 En gij maakte hen voor onze God een koninkrijk en priesters, en zij zullen als koningen regeren op de aarde! 11 En ik zag en ik hoorde een geluid van vele engelen rondom de troon en de Levende wezens en de Oudsten, en hun aantal was myriaden van myriaden en duizenden van duizenden, 12 zeggend met luide stem: Het Lam dat geslacht is, is waardig de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging te ontvangen. 13 En al het geschapene dat in de hemel en op de aarde en beneden de aarde en op de zee is, en alle dingen in hen, hoorde ik zeggen: Aan Hem die op de troon is gezeten en aan het Lam [zij] de dankzegging en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheid. 14 En de vier Levende wezens gingen zeggen: Amen; en de Oudsten vielen neer en brachten hulde.


6

1 En ik zag toen het Lam één der zeven zegels opende, en ik hoorde één van de vier Levende wezens zeggen als met een geluid van donder: Kom! 2 En ik zag en zie een wit paard en degene die er op zit hebbend een boog, en hem werd een kroon gegeven; en hij trok er op uit, overwinnend en om te overwinnen. 3 En toen hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede Levende wezen zeggen: Kom! 4 En een ander paard, vuurrood, trok uit. En aan degene die er op zit werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, zodat men elkaar zal afslachten; en hem werd een groot zwaard gegeven. 5 En toen hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde Levende wezen zeggen: Kom! En ik zag, en zie een zwart paard en degene die er op zit hebbend een weegschaal in zijn hand. 6 En ik hoorde als een stem te midden van de vier Levende wezens zeggen: een liter tarwe voor een denarius en drie liter gerst voor een denarius, en breng geen schade toe aan de olijfolie en de wijn. 7 En toen hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde Levende wezen zeggen: Kom! 8 En ik zag, en zie een lijkbleek paard, en degene die daarop zit [draagt] als naam Dood. En de Hades kwam achter hem aan. En hun werd macht gegeven op het vierde deel van de aarde, om te doden met zwaard en met honger en met dood en door de beesten der aarde. 9 En toen hij het vijfde zegel opende zag ik beneden het altaar de zielen van hen die geslacht waren wegens het woord Gods en vanwege het getuigenis dat zij plachten te hebben. 10 En zij schreeuwden met een luide stem zeggend: Hoe lang nog, heilige en waarachtige Meester, voordat gij oordeelt en ons bloed wreekt op hen die op de aarde wonen? 11 En aan een ieder van hen werd een wit gewaad gegeven en hun werd gezegd nog een korte tijd te rusten, totdat ook het getal van hun mededienaren en broeders vol zou zijn, degenen die op het punt staan gedood te worden evenals zij. 12 En ik zag toen hij het zesde zegel opende, en een grote aardbeving geschiedde, en de zon werd zwart als een haren rouwzak, en de gehele maan werd als bloed, 13 en de sterren des hemels vielen naar de aarde, zoals een vijgenboom, geschud door een krachtige wind, haar onrijpe druiven afwerpt. 14 en de hemel week terug als een boekrol die wordt opgerold; en elke berg en [elk] eiland werden van hun plaatsen verwijderd. 15 En de koningen der aarde en de hoogwaardigheidsbekleders en de oversten over duizend en de rijken en de sterken en elke slaaf en vrije verborgen zich in de spelonken en rotsen der bergen, 16 en zij zeggen tot de rotsen en de bergen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van hem die op de troon zit en voor de gramschap van het Lam. 17 Want de Grote Dag van hun gramschap kwam en wie kan standhouden?


7

1 Hierna zag ik vier engelen staan op de vier hoeken der aarde, die de vier winden der aarde vasthielden, opdat er geen wind zou waaien op de aarde noch op de zee noch over enige boom. 2 En ik zag een andere engel opkomen van de opgang der zon, in het bezit van een zegel van een levende God; en hij riep luidkeels tot de vier engelen aan wie het werd gegeven om schade toe te brengen aan de aarde en de zee, 3 zeggend: Brengt geen schade toe aan de aarde noch aan de zee noch aan de bomen tot wij de dienaren van onze God op hun voorhoofden hebben gezegeld. 4 En ik hoorde het aantal van hen die gezegeld werden, 144000, gezegeld uit elke stam van de zonen van Israël. 5 Uit de stam Juda 12000 gezegelden, uit de stam Ruben 12000, uit de stam Gad 12000, 6 uit de stam Aser 12000, uit de stam Naftali 12000, uit de stam Manasse 12000, 7 uit de stam Simeon 12000, uit de stam Levi 12000, uit de stam Issaschar 12000, 8 uit de stam Zebulon 12000, uit de stam Jozef 12000, uit de stam Benjamin 12000 gezegelden. 9 Na deze dingen zag ik en zie! Een talrijke menigte die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande vóór de troon en vóór het Lam, gehuld in witte gewaden en palmtakken in hun handen. 10 En zij roepen luidkeels, zeggend: De redding [behoort] aan onze God die op de troon zit en aan het Lam. 11 En alle engelen stonden rondom de troon en de Oudsten en de vier levende wezens, en zij vielen op hun aangezicht vóór de troon en brachten hulde aan God, 12 zeggend: Amen! De lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sterkte aan onze God tot in de eeuwen der eeuwen. Amen! 13 En één uit de Oudsten antwoordde, zeggend tot mij: Dezen die gehuld zijn in de witte gewaden, wie zijn zij en vanwaar kwamen zij? 14 En ik heb tot hem gezegd: Mijn Heer, gij weet [het]. En hij zei tot mij: Dezen zijn zij die komen uit de Grote Verdrukking, en zij wasten hun gewaden en maakten ze wit in het bloed van het Lam. 15 Om die reden zijn zij vóór de troon van God en verrichten zij dag en nacht voor hem heilige dienst in zijn tempelheiligdom. En Hij die op de troon zit zal zijn tent over hen vestigen. 16 Zij zullen geen honger of dorst meer hebben; de zon noch enige andere hitte zal op hen vallen. 17 Want het Lam dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen geleiden naar bronnen van wateren des levens. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.


8

1 En toen hij het zevende zegel opende, geschiedde er een stilzwijgen in de hemel omtrent een half uur. 2 En ik zag de zeven engelen die vóór God stonden en hun werden zeven trompetten gegeven. 3 En een andere engel kwam en stond op het altaar, hebbend een gouden wierookvat; en hem werd veel reukwerk gegeven om te voegen bij de gebeden van alle heiligen op het gouden altaar dat vóór de troon [is]. 4 En de rook van het reukwerk bij de gebeden der heiligen steeg op uit [de] hand van de engel vóór Gods aangezicht. 5 En de engel heeft het reukwerkvat genomen en vulde het met het vuur van het altaar en wierp [het] naar de aarde; en er geschiedden donderslagen en stemmen en bliksemstralen en een aardbeving. 6 En de zeven engelen die de zeven trompetten hebben maakten zich gereed om erop te blazen. 7 En de eerste blies op de trompet en er kwam hagel en vuur vermengd in bloed, en het werd naar de aarde geworpen; en het derde deel der aarde verbrandde, en het derde deel van de bomen verbrandde, en al het groene gras verbrandde 8 En de tweede engel blies de trompet en er werd als een grote berg brandend van vuur in de zee geworpen en het derde deel van de zee werd bloed. 9 En het derde deel van de schepselen die in de zee zijn, zij die zielen hebben, stierf, en het derde deel van de boten verging 10 En de derde engel blies de trompet en een grote ster brandend als een lamp viel uit de hemel, en viel op het derde deel der rivieren en op waterbronnen. 11 En de naam van de ster wordt Alsem genoemd; en het derde deel van de wateren werd tot alsem, en velen der mensen stierven wegens de wateren, omdat ze bitter werden. 12 En de vierde engel blies de trompet en het derde deel van de zon werd getroffen en het derde deel van de maan en het derde deel der sterren, opdat hun derde deel verduisterd zou worden en de dag voor een derde deel niet zou lichten, en insgelijks de nacht. 13 En ik zag en ik hoorde één arend, vliegend in het midden van de hemel, met een luide stem zeggen: Wee, wee, wee hen die op de aarde wonen wegens het overige trompetgeschal van de drie engelen die nog blazen zullen!


9

1 En de vijfde engel blies de trompet en ik zag een ster uit de hemel gevallen naar de aarde, en hem werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven. 2 En hij opende de put van de afgrond en uit de put steeg rook op als rook van een grote oven. En de zon werd verduisterd en de lucht vanwege de rook van de put. 3 En uit de rook kwamen sprinkhanen tevoorschijn naar de aarde; en aan hen werd macht gegeven als de macht die de schorpioenen der aarde hebben. 4 En hun werd gezegd om geen schade toe te brengen aan het gras der aarde noch aan iets groens noch aan enige boom, maar alleen aan de mensen die het zegel van God niet op hun voorhoofden hebben. 5 En het werd hun niet gegeven hen te doden, maar vijf maanden te pijnigen en hun pijniging als pijniging van een schorpioen wanneer hij een mens slaat. 6 En in die dagen zullen de mensen de dood zoeken en hem geenszins vinden, en zij zullen begeren te sterven maar de dood vlucht van hen weg. 7 En het uiterlijk der sprinkhanen aan paarden gelijk, ten oorlog toegerust. En op hun koppen als kronen, aan goud gelijk; en hun gezichten als gezichten van mensen. 8 En zij hadden haar als vrouwenhaar, en hun tanden waren als van leeuwen. 9 En zij hadden borsten als ijzeren borstschilden; en het geluid van hun vleugels als een geluid van strijdwagens van vele paarden die ten oorlog snellen. 10 En zij hebben staarten aan schorpioenen gelijk en angels, en in hun staarten de macht om de mensen vijf maanden lang schade toe te brengen. 11 Zij hebben een koning over zich, de engel van de afgrond. In het Hebreeuws is zijn naam Abaddon, maar in het Grieks heeft hij de naam Apolluon. 12 Het eerste Wee is voorbij. Zie! Hierna komen nog twee Weeën. 13 En de zesde engel blies de trompet en ik hoorde één stem uit de horens van het gouden altaar, dat vóór God, 14 tot de zesde engel die de trompet heeft zeggen: Maak de vier engelen los die bij de grote rivier de Eufraat zijn vastgebonden. 15 En de vier engelen die gereed zijn gehouden voor het uur en dag en maand en jaar werden losgemaakt opdat zij het derde deel der mensen zouden doden. 16 En het aantal der legers van de ruiterij tweemaal myriaden van myriaden. Ik hoorde hun aantal. 17 En aldus zag ik de paarden in het visioen en hen die daarop zitten, hebbend vuurrode en paarse en zwavelgele borstschilden; en de koppen der paarden als koppen van leeuwen en uit hun bekken komen voort: vuur en rook en zwavel. 18 Door deze drie plagen werd het derde deel der mensen gedood, wegens het vuur en de rook en de zwavel die uit hun bekken te voorschijn komt. 19 Want de macht der paarden zit in hun bek en in hun staarten; want hun staarten gelijk aan slangen die koppen hebben, en daarmee richten zij schade aan. 20 En de overigen der mensen, die niet in deze plagen werden gedood, kwamen toch niet tot berouw van de werken van hun handen om niet langer de demonen te aanbidden en de afgoden van goud en zilver en koper en steen en hout die noch kunnen zien noch horen noch lopen. 21 En zij hadden geen berouw van hun moorden noch van hun magische kunsten door drugs noch van hun ontuchtige daden noch van hun dieverijen.


10

1 En ik zag een andere sterke engel neerdalen uit de hemel, getooid met een wolk, en de regenboog op zijn hoofd, en zijn gelaat als de zon, en zijn voeten als vuurzuilen, 2 en hebbend in zijn hand een geopend boekje. En hij plaatste zijn rechtervoet op de zee, maar de linker op het land. 3 En hij riep luidkeels zoals een leeuw brult. En toen hij riep spraken de zeven donderslagen hun eigen stemmen. 4 En toen de zeven donderslagen spraken stond ik op het punt te schrijven, en ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Verzegel de dingen die de zeven donderslagen spraken en schrijf ze niet op. 5 En de engel die ik op de zee en op het land zag staan hief zijn rechterhand op naar de hemel 6 en hij zwoer bij hem die leeft in alle eeuwigheid, die de hemel schiep en alle dingen daarin, en de aarde en alle dingen daarin, en de zee en alle dingen daarin: Er zal geen uitstel meer zijn, 7 maar in de dagen van de klank van de zevende engel, wanneer hij op de trompet gaat blazen, is ook voleindigd het geheimenis van God, zoals hij aan zijn slaven, de profeten als goede tijdingen bekendmaakte. 8 En de stem die ik uit de hemel hoorde sprak wederom met mij zeggend: Ga, neem het geopende boekje in de hand van de engel die op de zee en op het land staat. 9 En ik ging naar de engel en zei hem mij het boekje te geven. En hij zegt tot mij: Neem en eet het op en het zal je buik bitter maken, maar in je mond zal het zoet zijn als honing. 10 En ik nam het boekje uit de hand van de engel en at het op, en in mijn mond was het zoet als honing, maar toen ik het at werd mijn buik bitter gemaakt. 11 En zij zeggen tot mij: Je moet wederom profeteren met betrekking tot volken en natiën en talen en vele koningen.


11

1 En mij werd een meetriet gegeven gelijk een staf, zeggend: Sta op en meet het tempelheiligdom van God en het altaar en hen die daarin aanbidden. 2 En het voorhof dat buiten het tempelheiligdom is moet je er buiten houden en niet meten want het is aan de Heidenvolken gegeven, en zij zullen de heilige Stad tweeënveertig maanden vertreden. 3 En ik zal aan mijn twee getuigen [opdracht] geven en zij zullen, gehuld in zakkleding, 1260 dagen profeteren. 4 Dezen zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars die staan vóór de Heer van de gehele aarde. 5 En indien iemand hen kwaad wil berokkenen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; ja, indien iemand hen kwaad wil berokkenen, moet hij aldus gedood worden. 6 Dezen hebben de bevoegdheid de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt in de dagen van hun profetie; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen. 7 En wanneer zij hun getuigenis hebben voltooid, zal het Beest dat uit de afgrond opstijgt oorlog met hen voeren, en het zal hen overwinnen en hen doden. 8 En hun lijk op het plein van de grote stad die in geestelijke zin Sodom en Egypte wordt genoemd, alwaar ook hun Heer werd terechtgesteld. 9 En [mensen] uit de volken en stammen en talen en natiën kijken naar hun lijk drie dagen en een halve [dag] en zij staan niet toe dat hun lijken in een gedenkgraf worden gelegd. 10 En de bewoners der aarde verheugen zich over hen en vieren feest en zij zullen elkaar geschenken sturen, aangezien deze twee profeten hen die op de aarde wonen hebben gepijnigd. 11 En na de drie en een halve dag kwam levensgeest van God in hen, en zij gingen op hun voeten staan, en grote vrees viel op hen die hen aanschouwden. 12 En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Stijgt hierheen op! En zij stegen op tot in de hemel in de wolk terwijl hun vijanden hen aanschouwen. 13 En in dat uur geschiedde een grote aardbeving, en het tiende van de Stad viel, en in de aardbeving werden zeven duizend namen van mensen gedood, en de overigen werden bevreesd en zij gaven heerlijkheid aan de God des hemels. 14 Het tweede Wee is voorbij. Zie! Het derde Wee komt vlug. 15 En de zevende engel blies de trompet en luide stemmen geschiedden in de hemel zeggend: Het koninkrijk der wereld werd van onze Heer en van zijn Messias, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid. 16 En de vierentwintig Oudsten die vóór God op hun tronen zitten, vielen op hun aangezicht en aanbaden God 17 zeggend: Wij danken u Heer God, de Almachtige, die is en die was, dat gij uw grote kracht hebt opgenomen en als koning zijt gaan regeren. 18 En de Heidenvolken ontstaken in toorn en uw toorn kwam en de [bestemde] tijd om de doden te oordelen en het loon te geven aan uw slaven de profeten, en aan heiligen en aan hen die uw naam vrezen, de kleinen en de groten, en om hen te verderven die de aarde verderven. 19 En het tempelheiligdom van God dat in de hemel [is] werd geopend en de ark van zijn verbond werd gezien in zijn tempelheiligdom; en er geschiedden bliksemstralen en stemmen en donderslagen en een aardbeving en een grote hagel.


12

1 En er werd een groot teken in de hemel gezien: een Vrouw bekleed met de zon en de maan onder haar voeten; en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren; 2 en zij is zwanger, en zij schreeuwt het uit in haar weeën en pijnen om te baren. 3 En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie! Een grote Draak, vuurrood, hebbend zeven koppen en zeven horens en op zijn koppen zeven diademen; 4 en zijn staart sleept het derde deel van de sterren des hemels en hij wierp hen op de aarde. En de Draak staat voor de Vrouw die op het punt van baren is, om zodra zij baart haar kind te verslinden. 5 En zij baarde een zoon, een manlijk kind dat alle Heidenvolken zal weiden met een ijzeren scepter; en haar kind werd weggerukt tot God en tot zijn troon. 6 En de Vrouw vluchtte naar de wildernis waar zij een door God bereide plaats heeft opdat zij haar aldaar zouden voeden 1260 dagen. 7 En er vond een oorlog in de hemel plaats. Michaël en zijn engelen voerden oorlog met de Draak. En de Draak voerde oorlog en zijn engelen, 8 en hij bleek niet sterk te zijn, en ook werd er voor hen geen plaats meer in de hemel gevonden. 9 En de grote Draak werd geworpen, de aloude Slang, die Duivel en de Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde doet dwalen – hij werd geworpen naar de aarde, en zijn engelen werden met hem geworpen. 10 En ik hoorde een luide stem in de hemel, zeggend: Thans is geschied de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de macht van zijn Messias, aangezien de beschuldiger van onze broeders die hen dag en nacht voor onze God beschuldigt, werd geworpen. 11 En zij hebben hem overwonnen wegens het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun ziel niet liefgehad tot de dood. 12 Weest hierom verheugd, gij hemelen en zij die daarin hun verblijf hebben. Wee de aarde en de zee! Want de Duivel is tot jullie afgedaald in grote toorn, wetend dat hij weinig tijd heeft. 13 En toen de Draak zag dat hij naar de aarde was geworpen, vervolgde hij de Vrouw die het manlijk kind baarde. 14 En aan de Vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven, opdat zij naar de wildernis, naar haar plaats mocht vliegen, alwaar zij wordt gevoed een tijd en tijden en een halve tijd, weg van het aangezicht van de Slang. 15 En de Slang wierp uit zijn bek de Vrouw water achterna, als een rivier, om haar door de stroom te laten meesleuren. 16 En de aarde kwam de Vrouw te hulp, en de aarde opende haar mond en verzwolg de rivier welke de Draak uit zijn bek had geworpen. 17 En de Draak werd woedend op de Vrouw en hij ging heen om oorlog te voeren met de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het getuigenis van Jezus hebben.


13

1 En hij ging staan op het zand der zee. En ik zag uit de zee een Beest opstijgen hebbend tien horens en zeven koppen, en op zijn horens tien diademen, en op zijn koppen lasterlijke namen. 2 En het Beest dat ik zag was aan een luipaard gelijk, en zijn poten als een beer, en zijn muil als een leeuwenmuil. En de Draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht. 3 En één van zijn koppen was als ten dode toe geslacht, maar hij werd van zijn dodelijke slag genezen, en de gehele aarde liep in verbazing het Beest achterna. 4 En zij brachten hulde aan de Draak omdat hij de macht aan het Beest gaf, en zij brachten hulde aan het Beest zeggend: Wie is gelijk aan het Beest, en wie kan oorlog met hem voeren? 5 En hem werd een mond gegeven om grote dingen en lasteringen te spreken, en hem werd macht gegeven om tweeënveertig maanden te handelen. 6 En het opende zijn mond in lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn Tent, zij die in de hemel verblijven. 7 En hem werd gegeven oorlog te voeren met de heiligen en hen te overwinnen. En hem werd macht geven over elke stam en volk en taal en natie. 8 En allen die op de aarde wonen zullen hem aanbidden, [ieder] wiens de naam niet staat geschreven in het Boek des levens van het Lam dat geslacht is vanaf [de] grondlegging der wereld. 9 Indien iemand een oor heeft, laat hem luisteren. 10 Indien iemand voor gevangenschap [is bestemd], gaat hij heen in gevangenschap. Indien iemand door het zwaard moet worden gedood, zal hij door het zwaard worden gedood. Hier is de volharding en het geloof der heiligen [aan de orde]. 11 En ik zag een ander Beest opstijgen uit de aarde, en het had twee horens gelijk een lam, en het ging spreken als [de] draak. 12 En het oefent al de macht van het eerste Beest vóór diens aangezicht uit. En het bewerkt dat de aarde en hen die daarin wonen het eerste Beest zullen aanbidden, wiens dodelijke slag werd genezen. 13 En het verricht grote tekenen zodat het zelfs vuur uit de hemel doet neerdalen naar de aarde, vóór de ogen der mensen. 14 En het misleidt hen die op de aarde wonen wegens de tekenen die hem gegeven werden om te verrichten voor het aangezicht van het Beest, zeggend tot hen die op de aarde wonen dat zij een beeld maken voor het Beest dat de zwaardslag heeft en leefde. 15 En het werd hem gegeven geest aan het beeld van het Beest te geven, opdat het beeld van het Beest zowel zou spreken alsook zou bewerken dat allen die het beeld van het Beest niet zouden aanbidden gedood zouden worden. 16 En het bewerkt dat men de kleinen en de groten, en de rijken en de armen, en de vrijen en de slaven, hun allen, een merkteken zou geven, op hun rechterhand of op hun voorhoofd 17 en dat niemand zou kunnen kopen of verkopen behalve hij die het merkteken heeft, de naam van het Beest of het getal van zijn naam. 18 Hier is de wijsheid: Laat hij die verstand heeft het getal van het Beest berekenen, want het is een getal van een mens; en het getal van hem [is] 666.


14

1 En ik zag en zie! Het Lam staande op de berg Sion, en met hem 144000 hebbend zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofden geschreven. 2 En ik hoorde een geluid uit de hemel als een geluid van vele wateren en als een geluid van grote donder,en het geluid dat ik hoorde als de muziek van harpspelers spelend op hun harpen. 3 En zij zingen een nieuw lied vóór de troon en vóór de vier levende wezens en de Oudsten; en niemand kon het lied leren behalve de 144000, zij die van de aarde gekocht zijn. 4 Dezen zijn zij die met vrouwen niet werden bezoedeld; want zij zijn maagden. Dezen zijn degenen die het Lam vergezellen waarheen hij ook gaat. Dezen werden vanuit de mensen gekocht als eerstelingsgave voor God en het Lam. 5 En in hun mond werd geen leugen gevonden; onberispelijk zijn zij. 6 En ik zag een andere engel vliegend in het midden der hemel, hebbend een eeuwig evangelie om als goede tijdingen te verkondigen aan hen die op de aarde gezeten zijn, en aan elke natie en stam en taal en volk, 7 zeggend met een luide stem: Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van zijn oordeel kwam, en aanbidt hem die de hemel en de aarde en zee en bronnen van wateren maakte. 8 En een andere, een tweede engel volgde, zeggend: [Ze] viel; [ze] viel, het Grote Babylon, van wie alle natiën dronken van de wijn der toorn van haar hoererij. 9 En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggend met luide stem: Indien iemand het Beest en zijn beeld aanbidt, en een merkteken ontvangt op zijn voorhoofd of op zijn hand, 10 die zal ook drinken van de wijn van de toorn Gods welke puur is gemengd in de beker van zijn gramschap. En hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van heilige engelen en ten aanschouwen van het Lam. 11 En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid. En dag noch nacht hebben zij rust, zij die het Beest en zijn beeld aanbidden, en een ieder die het merkteken van zijn naam ontvangt. 12 Hier is de volharding der heiligen, zij die de geboden van God en het geloof van Jezus bewaren. 13 En ik hoorde een stem uit de hemel, zeggend: Schrijf! Gelukkig de doden die vanaf nu in de Heer sterven. Ja, zegt de geest, dat zij mogen rusten van hun inspanningen, want hun werken gaan samen met hen. 14 En ik zag, en zie! Een witte wolk, en op de wolk [iemand] gezeten gelijk een Mensenzoon, hebbend op zijn hoofd een gouden kroon en in zijn hand een scherpe sikkel. 15 En een andere engel kwam uit het tempelheiligdom, luidkeels roepend tot hem die op de wolk gezeten is: Zend je sikkel en oogst, want het uur om te oogsten kwam aangezien de oogst der aarde droog werd. 16 En hij die op de wolk is gezeten wierp zijn sikkel op de aarde en de aarde werd geoogst. 17 En een andere engel kwam uit het tempelheiligdom dat in de hemel [is], óók hij hebbend een scherpe sikkel. 18 En een andere engel, hij die macht heeft over het vuur, [kwam] van het altaar; en hij riep met luide stem tot hem die de scherpe sikkel heeft, zeggend: Zend je scherpe sikkel en zamel de trossen van de wijnstok der aarde in, omdat haar druiven rijp werden. 19 En de engel wierp zijn sikkel naar de aarde en hij verzamelde de wijnstok der aarde en wierp haar in de grote wijnpers van Gods toorn. 20 En de wijnpers werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de wijnpers tot aan de tomen der paarden, vanaf 1600 stadiën.


15

1 En ik zag een ander teken in de hemel, groot en wonderbaar, zeven engelen, hebbend de zeven laatste plagen, omdat daarin de toorn van God tot een einde werd gebracht. 2 En ik zag als een glazen zee met vuur vermengd, en hen die overwinnen uit het Beest en uit zijn Beeld en uit het getal van zijn naam, staande op de glazen zee, hebbend harpen van God. 3 En zij zingen het lied van Mozes, de slaaf van God, en het lied van het Lam, zeggend: Groot en wonderbaar uw werken, Heer, God de Almachtige; rechtvaardig en waarachtig uw wegen, de Koning der Heidenvolken. 4 Wie zou voor u geen diep ontzag koesteren, Heer, en uw naam verheerlijken, omdat Gij alleen goddelijk heilig [bent]? Want alle Heidenvolken zullen komen en vóór uw aangezicht aanbidden, omdat uw rechtvaardige voorschriften openbaar werden gemaakt. 5 En na deze dingen zag ik en het tempelheiligdom van de Tent der Getuigenis in de hemel werd geopend, 6 en de zeven engelen die de zeven plagen hebben kwamen uit het tempelheiligdom, gekleed in rein, helder linnen en om de borsten heen omgord met gouden gordels. 7 En één van de vier Levende wezens gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen gevuld met de toorn van God die leeft tot in alle eeuwigheid. 8 En het tempelheiligdom werd gevuld met rook uit de heerlijkheid van God en uit zijn kracht; en niemand kon het tempelheiligdom binnengaan totdat de zeven plagen van de zeven engelen tot een einde gebracht zijn.


16

1 En ik hoorde een luide stem uit het tempelheiligdom zeggen tot de zeven engelen: Gaat heen en giet de zeven schalen van de toorn Gods uit naar de aarde. 2 En de eerste ging heen en goot zijn schaal uit naar de aarde en er kwam een lelijke en kwaadaardige zweer op de mensen die het merkteken van het Beest hebben en die zijn Beeld aanbidden. 3 En de tweede engel goot zijn schaal uit naar de zee; en ze werd bloed als van een dode, en elke levende ziel stierf, die in de zee [zijn]. 4 En de derde goot zijn schaal uit naar de rivieren en naar de bronnen van wateren en het [water] werd bloed. 5 En ik hoorde de engel der wateren zeggen: Rechtvaardig zijt gij, die is en die was, de goddelijk Heilige, dat gij deze dingen oordeelde. 6 Omdat zij bloed van heiligen en profeten vergoten, en bloed hebt gij hun te drinken gegeven; zij verdienen het. 7 En ik hoorde het altaar zeggen: Ja, Heer, God de Almachtige, waarachtig en rechtvaardig uw oordelen. 8 En de vierde goot zijn schaal uit op de zon. En het werd haar gegeven de mensen in vuur te verzengen. 9 En de mensen werden verzengd met grote hitte. En zij lasterden de naam van God die de macht over deze plagen heeft; en zij kwamen niet tot inkeer om hem heerlijkheid te geven. 10 En de vijfde goot zijn schaal uit op de troon van het Beest, en zijn koninkrijk werd verduisterd en zij gingen op hun tongen bijten van de pijn. 11 En zij lasterden de God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun zweren, en zij hadden geen berouw van hun werken. 12 En de zesde goot zijn schaal uit op de grote rivier de Eufraat; en haar water droogde op, opdat bereid zou worden de weg der koningen die vanaf de opgang der zon [komen]. 13 En ik zag uit de bek van de Draak en uit de bek van het Beest en uit de bek van de Valse Profeet drie onreine geesten als kikvorsen. 14 Want ze zijn geesten van demonen die tekenen verrichten, die uitgaan op de koningen der gehele bewoonde aarde, om hen bijeen te brengen tot de oorlog van de Grote Dag van God de Almachtige. 15 Zie! Ik kom als een dief; gelukkig hij die wakker blijft en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandelt en men zijn schaamte zou zien. 16 En hij bracht hen bijeen tot de plaats die in het Hebreeuws Har-Magedon wordt genoemd. 17 En de zevende goot zijn schaal uit op de lucht en een luide stem ging uit van het tempelheiligdom vanaf de troon, zeggend: Het is geschied! 18 En er geschiedden bliksemstralen en stemmen en donderslagen. Ook vond er een grote aardbeving plaats zoals niet geschiedde sinds een mens op de aarde kwam, zo’n geweldige beving, zo groot. 19 En de Grote Stad werd tot drie delen; ook de steden der natiën stortten in. En Babylon de Grote werd voor Gods aangezicht in gedachtenis gebracht om haar de beker te geven van de wijn van de toorn van zijn gramschap. 20 En elk eiland vluchtte, en bergen werden niet gevonden. 21 En grote hagelstenen als talentzwaar, vielen uit de hemel op de mensen neer. En de mensen lasterden God vanwege de plaag der hagel, omdat de plaag ervan buitengewoon groot is.


17

1 En één uit de zeven engelen die de zeven schalen hebben kwam en hij sprak met mij zeggend: Kom hier! Ik zal je het oordeel tonen van de Grote Hoer die op vele wateren is gezeten, 2 met wie de koningen der aarde hoererij bedreven en zij die de aarde bewonen dronken werden gemaakt uit de wijn van haar hoererij. 3 En hij voerde mij in geest weg naar een wildernis. En ik zag een vrouw gezeten op een scharlakenrood Beest dat vol was van lasterlijke namen, hebbend zeven koppen en tien horens. 4 En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud en edelgesteente en parels, in haar hand hebbend een gouden beker die vol was van gruwelen en de onreinheden van haar hoererij. 5 En op haar voorhoofd een naam geschreven, een mysterie: Babylon de Grote, de Moeder der hoeren en van de gruwelen der aarde. 6 En ik zag de vrouw dronken zijnde uit het bloed der heiligen en uit het bloed der getuigen van Jezus. En bij het zien van haar verwonderde ik mij met grote verwondering. 7 En de engel zei tot mij: Wat wekte je verwondering? Ik zal je het mysterie zeggen van de Vrouw en van het Beest dat haar draagt, dat de zeven koppen en de tien horens heeft: 8 Het Beest dat je zag was en is niet, en het staat op het punt uit de afgrond op te stijgen, en het gaat heen in vernietiging. En zij die op de aarde wonen, van wie de naam niet staat geschreven op het Boek des levens vanaf [de] grondlegging der wereld, zullen zich verbazen bij het zien van het Beest, dat het was en niet is en [toch] aanwezig zal zijn. 9 Hier het verstand dat van wijsheid blijk geeft: De zeven koppen zijn zeven bergen, waar de Vrouw op hen zit. Ook zijn zij zeven koningen; 10 de vijf vielen, de één is, de andere kwam nog niet, en wanneer hij komt moet hij een korte tijd blijven. 11 En het Beest dat was en niet is, is ook zelf een achtste en is uit de zeven, en het gaat heen in de vernietiging. 12 En de tien horens die je zag zijn tien koningen, zij die nog geen koninkrijk ontvingen, maar zij zullen één uur macht als koningen ontvangen met het Beest. 13 Dezen hebben één gezindheid en hun kracht en macht geven zij aan het Beest. 14 Dezen zullen oorlog voeren met het Lam, en het Lam zal hen overwinnen, omdat hij Heer der heren is en Koning der koningen; en met hem de geroepenen en uitverkorenen en getrouwen. 15 En hij zegt tot mij: De wateren die je zag waar de Hoer zit, zijn volken en menigten en natiën en talen. 16 En de tien horens die je zag en het Beest, dezen zullen de Hoer haten en haar woest maken en naakt; en zij zullen haar vleesdelen eten en haar in vuur verbranden. 17 Want God gaf in hun harten zijn gezindheid te volbrengen, ja, één gezindheid te volbrengen en hun koninkrijk aan het Beest te geven totdat de woorden van God voleindigd zullen worden. 18 En de Vrouw die je zag is de Grote Stad die een koninkrijk op de koningen der aarde heeft.


18

1 Na deze dingen zag ik een andere engel neerdalen uit de hemel, grote macht hebbend; en de aarde werd verlicht vanwege zijn heerlijkheid. 2 En hij riep met een sterke stem uit zeggend: Ze viel, Babylon de Grote viel, en zij werd een woonplaats van demonen en een hol van elke onreine geest en een hol van elke onreine en verafschuwde vogel, 3 omdat vanwege de toornwijn van haar hoererij alle Heidenvolken zijn gevallen, en de koningen der aarde bedreven ontucht met haar, en de kooplieden der aarde werden rijk uit de kracht van haar lichtzinnige daden. 4 En ik hoorde een andere stem uit de hemel, zeggend: Komt uit, mijn volk, uit haar; opdat jullie niet mede deelhebben aan haar zonden en uit haar plagen niet ontvangen. 5 Want haar zonden werden opgestapeld tot aan de hemel en God bracht zich haar ongerechtigheden te binnen. 6 Vergeldt haar zoals ook zij vergold; en doet het dubbele, tweemaal de dingen naar haar werken. In de beker in welke zij mengde, mengt voor haar het dubbele. 7 In de mate waarin zij zich verheerlijkte en leefde in lichtzinnigheid, geeft haar zoveel pijniging en rouw. Want in haar hart blijft ze zeggen: Ik zit als koningin, en ik ben geen weduwe, en rouw zal ik beslist niet zien. 8 Om die reden zullen op één dag haar plagen komen: dood en rouw en honger; en zij zal met vuur verbrand worden. Want sterk [is] de Heer God die haar oordeelde. 9 En de koningen der aarde die hoererij met haar bedreven en losbandig leefden, zullen wenen en zich over haar in droefheid slaan, wanneer zij de rook van haar brand zullen zien, 10 van verre staande vanwege de vrees van haar pijniging, terwijl zij zeggen: Wee, wee, de Grote Stad, Babylon de sterke Stad, want in één uur kwam je oordeel. 11 En de kooplieden der aarde wenen en bedrijven rouw over haar, omdat niemand meer hun lading koopt, 12 lading van goud en zilver en edelgesteente en parels; en van fijn linnen en purper en zijde en scharlaken; en allerlei welriekend hout en allerlei snijwerk van ivoor en allerlei voorwerpen van het kostbaarste hout en van koper en ijzer en marmer; 13 en kaneel en specerij en reukwerk en mirre en wierook en wijn en olie en bloem en tarwe en lastdieren en schapen; en van paarden en wagens en van lichamen; en zielen van mensen. 14 En het ooft, waarnaar je ziel begerig was, ging van je weg en al wat kostelijk en schitterend was, ging voor je verloren en men zal ze nooit meer vinden. 15 De kooplieden van deze koopwaar, die rijk werden van haar, zullen van verre staan uit vrees voor haar pijniging, wenend en rouw bedrijvend, 16 zeggend: Wee, wee, de Grote Stad, die gehuld was in fijn linnen en purper en scharlaken, en rijk versierd met goud en edelgesteente en parels, 17 want in één uur werd zulk een rijkdom verwoest! En iedere stuurman en elke kustvaarder en de zeelieden en allen die de zee bevaren, bleven van verre staan, 18 en riepen, toen zij de rook van haar verbranding zagen, zeggend: Welke [stad] was aan de Grote Stad gelijk! 19 En zij wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw bedrijvend, zeggend: Wee, wee de Grote Stad, waarin allen die schepen op zee hadden rijk werden vanwege haar kostbaarheden, want in één uur werd zij verwoest! 20 Bedrijf vreugde over haar, hemel, en de heiligen en de apostelen en de profeten! Want God voltrok in jullie rechtszaak het vonnis aan haar. 21 En één sterke engel nam een steen op als een grote molensteen, en wierp [die] in de zee, zeggend: Zo zal Babylon, de Grote Stad met een plotselinge actie worden neergeworpen, en ze zal beslist niet meer gevonden worden. 22 En geluid van harpspelers en zangers en fluitspelers en bazuinblazers zal geenszins meer in jou worden gehoord; en geen kunstenaar van enige kunst zal geenszins meer in jou gevonden worden; en geluid van een molen zal geenszins meer in jou gehoord worden. 23 En geen lamplicht zal nog langer in jou schijnen; en geen stem van bruidegom en bruid zal nog langer in jou gehoord worden, omdat jouw kooplieden de groten der aarde waren, want door jouw spiritistische praktijk werden alle Heidenvolken op een dwaalspoor gebracht. 24 En in haar werd bloed van profeten en van heiligen gevonden en van allen die op de aarde afgeslacht zijn.


19

1 Na deze dingen hoorde ik als een luide stem van een talrijke menigte in de hemel, zeggend: Looft Jah! De redding en de heerlijkheid en de kracht [is] van onze God, 2 want waarachtig en rechtvaardig [zijn] zijn oordelen. Want hij oordeelde de grote Hoer die de aarde verdierf in haar hoererij; en hij wreekte het bloed van zijn slaven van haar hand. 3 En een tweede maal hebben zij gesproken: Looft Jah! En de rook van haar stijgt op tot in alle eeuwigheid. 4 En de vierentwintig Oudsten en de vier Levende wezens vielen neer en zij aanbaden God die op de troon is gezeten, zeggend: Amen! Looft Jah! 5 En een stem ging uit vanaf de troon, zeggend: Prijst onze God, alle slaven van hem, en zij die hem vrezen, de kleinen en de groten. 6 En ik hoorde als een stem van een talrijke menigte en als een geluid van vele wateren en als een geluid van machtige donderslagen, zeggend: Looft Jah! Want de Heer onze God, de Almachtige, ging als koning regeren. 7 Laten wij ons verheugen en jubelen, en hem de heerlijkheid geven, want de bruiloft van het Lam brak aan en zijn vrouw bereidde zichzelf. 8 En het werd haar gegeven dat zij zich zou tooien in helder, rein fijn linnen, want het fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen. 9 En hij zegt tegen mij: Schrijf! Gelukkig zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft van het Lam! Ook zegt hij tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God. 10 En ik viel neer voor zijn voeten om hem hulde te bewijzen; maar hij zegt tot mij: Zie [doe dat] niet! Ik ben een medeslaaf van jou en van je broeders die het getuigenis van Jezus hebben. Aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest van de profetie. 11 En ik zag de hemel geopend, en zie! Een wit paard en hij die erop gezeten is, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig. En hij oordeelt en voert oorlog in rechtvaardigheid. 12 Zijn ogen nu [zijn] als een vuurvlam, en op zijn hoofd vele diademen, hebbend een naam geschreven welke niemand kent dan hijzelf. 13 En hij is gehuld in een bovenkleed dat met bloed besprenkeld is, en zijn naam is genoemd: Het Woord van God. 14 En de legers in de hemel volgden hem op witte paarden, gekleed zijnde in wit, rein fijn linnen. 15 En uit zijn mond komt een scherp zwaard te voorschijn, opdat hij daarmee de Heidenvolken zou slaan, en hijzelf zal hen weiden met een ijzeren staf. Oók treedt hijzelf de wijnpers van de toorn der gramschap van God de Almachtige. 16 En op het bovenkleed en op zijn dij heeft hij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren. 17 En ik zag één engel in de zon staan en hij riep uit met een luide stem, zeggend tot alle vogels vliegend in het midden der hemel: Hierheen! Verzamelt jullie tot het grote Avondmaal van God, 18 opdat jullie mogen eten vleesdelen van koningen en vleesdelen van oversten over duizend en vleesdelen van sterken en vleesdelen van paarden en van hen die daarop zitten en vleesdelen van allen, zowel van vrijen als van slaven en van kleinen en van groten. 19 En ik zag het Beest en de koningen der aarde en hun legers verzameld om de oorlog te voeren met hem die op het paard is gezeten en met zijn legers. 20 En het Beest werd gegrepen en met hem de Valse Profeet die de tekenen voor zijn aangezicht deed, waarmee hij hen misleidde die het merkteken van het Beest ontvingen en die zijn Beeld aanbaden. Levend werden de twee geworpen in het meer van vuur dat met zwavel brandt. 21 En de overigen werden gedood met het zwaard dat uitging uit de mond van hem die gezeten is op het paard; en alle vogels werden verzadigd van hun vleesdelen.


20

1 En ik zag een engel neerdalen uit de hemel in het bezit van de sleutel der afgrond en een grote keten op zijn hand. 2 En hij maakte zich meester van de Draak, de oude Slang, die Duivel en de Satan is, en hij bond hem duizend jaren. 3 En hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde [die] boven hem opdat hij de Heidenvolken niet langer zou misleiden totdat de duizend jaren voleindigd zijn; daarna moet hij een korte tijd worden losgelaten. 4 En ik zag tronen en zij namen daarop plaats, en hun werd rechterlijk oordeel verleend. En [ik zag] de zielen van hen die met de bijl ter dood gebracht waren wegens het getuigenis van Jezus en wegens het woord van God en die noch het Beest noch zijn Beeld aanbaden en die het kenteken niet op het voorhoofd en op hun hand ontvingen. En zij kwamen tot leven en heersten als koningen met de Messias duizend jaren. 5 De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren ten einde waren. 6 Dit [is] de eerste opstanding. Gelukkig en heilig hij die deel heeft aan de Eerste opstanding; over dezen heeft de Tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van de Messias zijn en zij zullen de duizend jaren met hem als koningen heersen. 7 En zodra de duizend jaren ten einde zijn zal de Satan uit zijn kerker worden losgelaten, 8 en hij zal uitgaan om de Heidenvolken die aan de vier hoeken der aarde zijn te misleiden, Gog en Magog, om hen te verzamelen tot de oorlog, hun aantal als het zand der zee. 9 En zij trokken op over de breedte der aarde en omsingelden het kamp der heiligen en de geliefde Stad. En vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen. 10 En de Duivel die hen misleidt werd in het meer van vuur en zwavel geworpen, waar ook het Beest en de Valse Profeet [zijn]; en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheid. 11 En ik zag een grote witte troon en hem die daarop is gezeten, van wiens aangezicht vluchtte de aarde en de hemel en geen plaats werd voor hen gevonden. 12 En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande vóór de troon, en boekrollen werden geopend. Ook een andere boekrol werd geopend, welke is des levens. En de doden werden geoordeeld uit de dingen geschreven zijnde in de boekrollen overeenkomstig hun werken. 13 En de Zee gaf de doden die in haar [waren]; ook de Dood en de Hades gaven de doden die in hen [waren]; en zij werden geoordeeld, een ieder overeenkomstig hun werken. 14 En de Dood en de Hades werden in het meer van vuur geworpen; dit is de Tweede dood: het meer van vuur. 15 En indien iemand niet werd gevonden geschreven in de boekrol des levens, werd hij geworpen in het meer van vuur.


21

1 En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde gingen heen, en de zee is niet meer. 2 En de heilige Stad, Nieuw Jeruzalem, zag ik neerdalend uit de hemel vanaf God, toebereid als een bruid, versierd voor haar echtgenoot. 3 En ik hoorde een luide stem vanuit de troon, zeggend: Zie! De Tent van God bij de mensen, en hij zal zijn tent bij hen opslaan en zij zullen zijn volken zijn, en God zelf zal met hen zijn. 4 En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de Dood zal niet meer zijn, noch rouw noch geschreeuw noch pijn zal er meer zijn; de eerste dingen gingen heen. 5 En hij die op de troon is gezeten zei: Zie! Ik maak alle dingen nieuw. Ook zegt hij: Schrijf, want deze woorden zijn betrouwbaar en waarachtig. 6 En hij zei tot mij: Ze zijn geschied! Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Aan de dorstige zal ik vrijelijk geven uit de bron van het water des levens. 7 Hij die overwint zal deze dingen beërven, en ik zal hem tot God zijn en hij zal mij een zoon zijn. 8 Maar wat de lafhartigen betreft en trouwelozen en verdorvenen en moordenaars en hoereerders en spiritisten en afgodendienaren en alle leugenaars, hun deel zal zijn in het meer dat brandt van vuur en zwavel, hetgeen de Tweede dood is. 9 En één uit de zeven engelen die de zeven schalen hebben, vol van de zeven laatste plagen, kwam en sprak met mij, zeggend: Kom hier! Ik zal je de Bruid, de Vrouw van het Lam, tonen. 10 En hij voerde mij in geest weg op een grote en hoge berg, en hij toonde mij de heilige Stad Jeruzalem neerdalend uit de hemel vanaf God, 11 hebbend de heerlijkheid van God. Haar glans gelijk een zeer kostbaar gesteente, als een kristalhelder schijnende jaspissteen; 12 hebbend een grote en hoge muur die twaalf poorten heeft, en op de poorten twaalf engelen; en [daarop] namen geschreven, welke zijn de namen van de twaalf stammen der zonen Israëls. 13 Vanaf het Oosten drie poorten, en vanaf het Noorden drie poorten, en vanaf het Zuiden drie poorten, en vanaf het Westen drie poorten. 14 En de muur van de Stad heeft twaalf fundamenten en daarop twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam. 15 En hij die met mij spreekt hanteerde als maatstaf een gouden rietstok om de Stad en haar poorten en haar muur te meten. 16 En de stad ligt [als een] vierkant, even lang als breed. En hij mat de Stad met de rietstok op twaalfduizend stadiën; haar lengte, breedte en hoogte zijn gelijk. 17 En hij mat haar muur: honderd vier en veertig el, mensenmaat, welke is van een engel. 18 En het bouwmateriaal van haar muur jaspis, en de Stad zuiver goud gelijk zuiver glas. 19 De fundamenten van de muur der Stad versierd met allerlei kostbaar gesteente: het eerste fundament jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd, 20 het vijfde sardonyx, het zesde kornalijn, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist. 21 En de twaalf poorten twaalf parels; iedere poort afzonderlijk één parel. En de brede straat der Stad zuiver goud, als doorzichtig glas. 22 En een tempelheiligdom zag ik niet in haar, want de Heer God, de Almachtige, is haar tempelheiligdom, en het Lam. 23 En de stad heeft de zon noch de maan nodig om haar te beschijnen, want de heerlijkheid van God verlichtte haar, en haar lamp het Lam. 24 En de Heidenvolken zullen door haar licht wandelen, en de koningen der aarde zullen hun heerlijkheid in haar brengen. 25 En haar poorten zullen des daags beslist niet gesloten worden, want nacht zal daar niet bestaan. 26 En zij zullen de heerlijkheid en de eer van de Heidenvolken in haar brengen. 27 Maar alles wat profaan is en hij die iets gruwelijks en leugen beoefent, zal er geenszins binnengaan, slechts zij die geschreven staan in de boekrol des levens van het Lam.


22

1 En hij toonde mij een rivier van water des levens helder als kristal, voortkomend uit de troon van God en van het Lam, 2 in het midden van haar brede straat; en aan deze en gene zijde van de rivier geboomte des levens, voortbrengend twaalf oogsten, maandelijks zijn vrucht leverend; en de bladeren van het geboomte tot genezing der Heidenvolken. 3 En er zal geen enkele vervloeking meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal in haar zijn, en zijn slaven zullen openbare dienst voor hem verrichten, 4 en zij zullen zijn aangezicht zien, en zijn naam op hun voorhoofden. 5 En nacht zal niet meer zijn, en zij hebben geen behoefte aan lamplicht en zonlicht, want de Heer God zal op hen schijnen, en zij zullen tot in eeuwigheid als koningen regeren. 6 En hij zei tot mij: Deze woorden zijn betrouwbaar en waarachtig. En de Heer, de God der geesten van de profeten, zond zijn engel om aan zijn slaven de dingen te tonen die vlug moeten geschieden. 7 En zie! Ik kom vlug. Gelukkig hij die de woorden van de profetie van dit boek onderhoudt. 8 En ik Johannes die deze dingen hoort en ziet. En toen ik hoorde en zag, viel ik neer om hulde te bewijzen, vóór de voeten van de engel die mij deze dingen toont. 9 Maar hij zegt tot mij: Doe dat niet! Ik ben een medeslaaf van jou en van je broeders, de profeten, en van hen die de woorden van dit Boek onderhouden. Aanbid God! 10 En hij zegt tot mij: Verzegel de woorden der profetie van dit Boek niet, want de tijd is nabij. 11 Laat hij die onrecht begaat, nog meer onrecht doen; en laat de vuile nog vuiler worden; maar laat de rechtvaardige nog meer rechtvaardigheid doen; en laat hij die heilig is, nog meer [naar] heiligheid leven. 12 Zie! Ik kom vlug, en mijn loon [is] bij mij, om een ieder te vergelden als zijn werk is. 13 Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde. 14 Gelukkig zij die hun gewaden wassen, opdat de beschikkingsmacht op het geboomte des levens van hen zal zijn en zij door de poorten de Stad zouden binnengaan. 15 Buiten zijn de honden en de spiritisten en de hoereerders en de moordenaars en de afgodendienaren en een ieder die de leugen liefheeft en doet. 16 Ik, Jezus, zond mijn engel om jullie deze dingen te betuigen ten behoeve van de gemeenten. Ik ben de wortel en het nageslacht van David, de heldere morgenster. 17 En de geest en de Bruid zeggen: Kom! En laat hij die hoort zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft komen; laat hij die wil levenswater nemen om niet. 18 Ik betuig aan een ieder die de woorden van de profetie van dit Boek hoort: Indien iemand hieraan zou toevoegen, zal God hem toevoegen de plagen die in dit Boek staan beschreven. 19 En indien iemand afneemt van de woorden van het Boek van deze profetie, zal God zijn aandeel afnemen van het geboomte des levens en uit de heilige Stad, zaken die in dit Boek staan beschreven. 20 Hij die van deze dingen getuigt zegt: Ja, ik kom vlug. Amen, kom, Heer Jezus. 21 De liefderijke gunst van de Heer Jezus [zij] met allen.