Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

woensdag 8 april 2009

Het Evangelie volgens Lukas - hoofdstuk 19

Zacheüs


Και εισελθων διηρχετο την Ιεριχω. και ιδου ανηρ ονοματι καλουμενος Ζακχαιος, και αυτος ην αρχιτελωνης και αυτος πλουσιος. και εζητει ιδειν τον Ιησουν τις εστιν, και ουκ ηδυνατο απο του οχλου οτι τη ηλικια μικρος ην. και προδραμων εις το εμπροσθεν ανεβη επι συκομορεαν ινα ιδη αυτον, οτι εκεινης ημελλεν διερχεσθαι.

1-4 En hij ging Jericho binnen en trok erdoorheen. En zie, een man, genoemd bij de naam Zacheüs; en hij was een oppertollenaar en hij was rijk. En hij trachtte te zien wie Jezus was, en vanwege de menigte bleek hij [daartoe] niet in staat te zijn, omdat hij klein van gestalte was. En hij liep snel vooruit en klom verderop in een sycomoorboom om hem te zien; want hij moest daar voorbijkomen.


Met Jezus zijn we hier in het nieuwere, Romeinse Jericho. Dat daar een rijke Joodse man woonde die toezicht hield op het innen van de tolgelden hoeft ons niet te bevreemden. Vanwege de doorvoerhandel van Perea naar Judea was de stad een voorname tolplaats. Maar omdat de streek vruchtbaar was, waren er ook rijke belastingopbrengsten wat betreft de dadelpalmen en balsembomen.
En als iemand die aan het hoofd stond van andere belastingambtenaren, voor wie het niet ongewoon was dat zij zich bij de uitoefening van hun ambt van twijfelachtige praktijken bedienden, ging ongetwijfeld een aanzienlijk deel van de geëinde gelden zijn richting.

Het is zeker merkwaardig dat Lukas die de eigennamen meestal weglaat, Zacheüs bij name vermeldt. Ζακχαιος is misschien een Griekse vorm van de Hebreeuwse naam Zakkai. Als hoofd van een familie in Israël, keerden na de val van Babylon 760 van zijn nakomelingen terug uit de ballingschap (Ezra 2:9; Nh 7:14). Wellicht mogen we daarin een verwijzing zien naar wat er in de Eindtijd, tijdens de 70ste Week voor Israël, zal gebeuren. Ook dan zullen gelovige Joden gehoor geven aan de oproep om weg te gaan uit het gevallen Babylon de Grote. Hun terugkeer zal een definitieve terugkeer zijn naar hun eigen gebied: De Millenniumaarde welke tot een paradijs getransformeerd zal worden.

En hij trachtte te zien, wie Jezus was…
Ook Zacheüs was in de ban geraakt van de Messiasverwachting die rondom de persoon van Jezus was ontstaan. En nu de gelegenheid zich daartoe voordeed wilde hij met eigen ogen zien wie die profeet van Nazareth wel mocht zijn. Maar vanwege de dichte menigte die Jezus omringde leken zijn kansen klein om ook maar een glimp van hem op te vangen. Daarom liep hij snel vooruit naar de voor hem bekende sycomoorboom met de lage takken om zich daarin van een goed uitzicht te verzekeren; ook al omdat hij er zeker van was dat de stoet daar langs moest trekken.
Dat kon beslist uitgelegd worden als een teken van grote belangstelling zijnerzijds, en in die zin zou het ook door Jezus worden opgevat. Zacheüs was er niet op uit Jezus een wonder te zien verrichten, maar veeleer om hem, die kennelijk de Messias van God was, van nabij te leren kennen. Zijn rijkdom op zich gaf hem blijkbaar geen echte voldoening.

και ως ηλθεν επι τον τοπον, αναβλεψας ο Ιησους ειπεν προς αυτον, Ζακχαιε, σπευσας καταβηθι, σημερον γαρ εν τω οικω σου δει με μειναι. και σπευσας κατεβη, και υπεδεξατο αυτον χαιρων. και ιδοντες παντες διεγογγυζον λεγοντες οτι Παρα αμαρτωλω ανδρι εισηλθεν καταλυσαι. σταθεις δε Ζακχαιος ειπεν προς τον κυριον, Ιδου τα ημισια μου των υπαρχοντων, κυριε, τοις πτωχοις διδωμι, και ει τινος τι εσυκοφαντησα αποδιδωμι τετραπλουν.

5-8 En toen Jezus bij die plaats kwam, keek hij omhoog en zei tot hem: Zacheüs, kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in je huis verblijven. En hij kwam vlug naar beneden en ontving hem vol vreugde als gast. En allen die het zagen, morden onder elkaar en zeiden: Bij een man die een zondaar is, ging hij naar binnen om te rusten. Maar Zacheüs stond daar en zei tot de Heer: Zie, de helft van mijn bezittingen, Heer, geef ik aan de armen. En als ik iemand iets heb afgeperst, geef ik [het] viervoudig terug.

Vandaag moet ik in je huis verblijven…
Met die woorden onthult de Messias dat de hele gebeurtenis krachtens Gods voorzienigheid plaats vindt. Jezus kent Zacheüs reeds bij name en weet ook door welke gezindheid hij gedreven wordt. Er is bij deze man die door zijn omgeving geminacht en voor een zondaar gehouden wordt, een zending te vervullen. Dat is ook de reden waarom hij tot hem zegt: Kom vlug naar beneden, want vandaag moet ik in je huis verblijven. Zacheüs wil niets liever dan dat!

Toen duidelijk werd dat Jezus bij die verachte tollenaar zijn intrek wilde nemen, viel dat bij de grote menigte die hem vergezelde, geheel in verkeerde aarde. Terwijl zij kort hiervoor nog lof aan God brachten wegens de twee blinden die door een wonder het gezichtsvermogen terugkregen, gingen zij nu de Wonderdoener zelf bekritiseren. Opnieuw tekent Lukas daarmee het grote contrast tussen Jezus en het volk: Zijn grote barmhartigheid jegens berouwvolle zondaars en daartegenover de hardheid zoals die in de meeste Joodse harten leefde. Maar hun gemor wordt gelogenstraft door de manier waarop Zacheüs zijn inkeer door daden kracht verleent: De sociaal zwakkeren zal hij bijstaan en alle onrecht waaraan hij zich schuldig mocht hebben gemaakt, zal hij ruimschoots goed maken.

ειπεν δε προς αυτον ο Ιησους οτι Σημερον σωτηρια τω οικω τουτω εγενετο, καθοτι και αυτος υιος Αβρααμ εστιν· ηλθεν γαρ ο υιος του ανθρωπου ζητησαι και σωσαι το απολωλος.

9-10 Jezus nu zei tot hem: Vandaag viel aan dit huis redding ten deel. Immers, ook hij is een zoon van Abraham. Want de Mensenzoon is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden.

Vandaag viel aan dit huis redding ten deel…
Een bijzondere opmerking, gedaan in de stad in verband waarmee destijds door Jozua een vloek werd uitgesproken wat betreft de man die het zou wagen ze te herbouwen nadat ze de door wonderbaarlijke inmenging van de hemel was verwoest (Jz 6:20-261Kn 16:34).
Niettemin trok Jezus door deze stad, ook daar op zoek om het verlorene te redden. Maar uit zijn opmerking moet toch ook geconcludeerd worden dat er in Jericho, buiten Bartimeüs en het huis van Zacheüs, geen sprake was van nog verdere respons.
In dit opzicht staat die stad blijkbaar model voor de gehele wereld met zijn vermeende attractiviteit, een wereld die Jezus, de Redder der wereld, nu op het punt stond te verlaten door een offerandelijke dood (Jh 3:174:42).

Ook hij is een zoon van Abraham…
Een belangrijke les komt hier onder de aandacht van alle Joden. God erkent hen als Abrahams nageslacht, zijn zaad, en dus in principe als de erfgenamen van de beloften die hij aan die man van geloof ooit deed. En niet het verleden telt het zwaarst, noch al het eventuele onrecht waaraan men zich toen misschien schuldig maakte, maar de wijze waarop men zich in het heden opstelt is van doorslaggevende betekenis.
Vergelijk Gl 3:7-9.
Zie in verband hiermee ook de verzekering die God geeft aan Joden die in de 70ste Week alsnog tot inkeer zullen komen en zich dan in geloof tot Yeshua als hun Mashiach zullen wenden:

KomtEn laten wij de zaken rechtzetten tussen ons, spreekt YHWH! Al zijn jullie zonden als scharlaken, ze zullen zo wit worden als sneeuw. Of rood als purper, ze zullen blank worden als wol. Indien jullie je gewillig betoont en gehoorzaamt, zullen jullie het vette der aarde genieten.
(Js 1:18-19)
Zie ook Jl 2:23-27.


Ακουοντων δε αυτων ταυτα προσθεις ειπεν παραβολην δια το εγγυς ειναι Ιερουσαλημ αυτον και δοκειν αυτους οτι παραχρημα μελλει η βασιλεια του θεου αναφαινεσθαι. ειπεν ουν, Ανθρωπος τις ευγενης επορευθη εις χωραν μακραν λαβειν εαυτω βασιλειαν και υποστρεψαι.

11-12 Terwijl zij nu naar deze dingen luisterden, voegde hij er een parabel aan toe, omdat hij dicht bij Jeruzalem was en zij meenden dat het koninkrijk Gods zich ogenblikkelijk zou vertonen. Hij zei dan: Een zeker mens van edele afkomst reisde naar een ver land om een koninkrijk voor zich in ontvangst te nemen en terug te keren.

Het is niet verwonderlijk dat de verwachtingen van hen die Jezus op zijn reis naar Jeruzalem vergezelden, inmiddels zulke vormen hadden aangenomen dat zij meenden dat het Koninkrijk van de Messias - bij zijn aankomst in de heilige stad – wel glorierijke werkelijkheid moest worden. Maar Jezus weet dat het geheel anders zal verlopen dan zij denken. Hij zal van hen moeten heengaan, zowaar in de dood, teneinde - door middel van een geestelijke opstanding - bij zijn Vader in de hemel, het verre land, het koninkrijk in ontvangst te nemen.

Het verre land en de terugkeer daaruit, impliceert een langdurige reis. Jezus, de mens van edele afkomst, mag niet spoedig terugverwacht worden. In werkelijkheid zou zijn terugkeer - vanuit menselijk standpunt bezien - zelfs heel lang op zich laten wachten, want waar Jezus op doelde was in de profetie van Daniël, hoofdstuk 7, al gesitueerd voor de Eindtijd, tijdens de heerschappij van de zogeheten Kleine Horen, de concurrerende messias (Antichrist):

Daarna zag ik in de nachtgezichten en zie: Een vierde Beest, vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk. Het had grote, ijzeren tanden; het at en vermaalde en wat overbleef vertrad het met zijn poten. En dit Beest verschilde van alle vorige, en het had tien horens. Terwijl ik op die horens lette, zie, daartussen verhief zich een andere, een Kleine Horen. En drie van de vorige horens werden daarvoor uitgerukt; en zie, in die Horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak…Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een Mensenzoon. Hij begaf zich tot de Oude van dagen, en men leidde hem voor Deze. En hem werd heerschappij gegeven, en eer en koninklijke macht. En alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal voorbijgaan, en zijn konkrijk een dat niet ten gronde gericht zal worden.
(Dn 7:7-14)

Weliswaar had Jezus zojuist tot Zacheüs gezegd dat aan zijn huis redding ten deel was gevallen, maar voor Israël als natie zou redding en daarmee haar volledige vertroosting nog lang uitblijven. Hoewel hij, de Mensenzoon, was gekomen om het verlorene te zoeken en te redden, zou de nationale bevrijding van Israël nog lang op zich laten wachten.

καλεσας δε δεκα δουλους εαυτου εδωκεν αυτοις δεκα μνας και ειπεν προς αυτους, Πραγματευσασθε εν ω ερχομαι.

13 Hij nu riep tien slaven van hem, gaf hun tien mina’s en zei tot hen: Doet er zaken mee totdat ik kom.

De Messiaanse kroonpretendent verwacht intussen van zijn leerlingen dat zij actief blijven. Het getal 10 staat voor volledigheid in aardse zin. Hij heeft voor de periode tussen heengaan en terugkeer een speciale activiteit voor hen op het oog: In de kracht van de heilige geest productief zijn met betrekking tot het getuigenis omtrent hem (Hn 1:8).
Kort na zijn opstanding, tijdens een bijeenkomst met zijn leerlingen, liet hij hen het volgende - in de vorm van een opdracht - weten, maar niet nadat hij eerst hun verstand volledig had geopend voor de betekenis van wat in de Schriften over hem geschreven stond:

Aldus werd er geschreven dat de Messias zou lijden en op de derde dag uit de doden zou opstaan, en op [basis van] zijn naam zou inkeer tot vergeving van zonden gepredikt worden tot alle natiën. Beginnend vanuit Jeruzalem [zijn] jullie getuigen van deze dingen. En zie! Ik zend over jullie de belofte van mijn Vader uit. Maar jullie moeten in de stad neerzitten totdat jullie met kracht uit de hoogte worden bekleed.
(Lk 24:46-49)

Zoals met veel van Jezus’ parabels het geval is, zal ook in dit geval de climax in de Eindtijd komen, tijdens de 70ste Week voor Israël, en wel voor de dan op aarde levende leden van het Israël Gods. Alleen met hen kan de Koning zich bij zijn terugkeer onderhouden over de resultaten van hun geestelijke handelszaken.

In het huidige tijdperk van de Gemeente kunnen wij ons richten naar de bemoediging welke opgesloten ligt in de woorden van de apostel Paulusom het woord van God onbevreesd te spreken (Fp 1:9-14).
Volgens 2Ko 5:9-10 moeten wij allen - na de Opname - voor de rechterstoel van de Messias openbaar gemaakt worden, opdat een ieder voor zichzelf wegdraagt wat hij door het lichaam [deed]naar de dingen die hij beoefende, hetzij goed hetzij verachtelijk.

οι δε πολιται αυτου εμισουν αυτον, και απεστειλαν πρεσβειαν οπισω αυτου λεγοντες, Ου θελομεν τουτον βασιλευσαι εφ ημας.

14 Zijn burgers echter haatten hem en zonden hem een gezantschap achterna om te zeggen: Wij willen niet dat deze [man] koning over ons wordt.

De burgers zijn Jezus’ broeders naar het vlees, de Joden. Vanaf zijn vroegste optreden heeft de meerderheid van hen hem als hun Messias afgewezen, maar vooral na zijn heengaan hebben zij in toenemende mate blijk gegeven van hun vijandschap ten opzichte van hem. Hoe? Door zijn leerlingen die van hem getuigden, te vervolgen, maar ook door hem persoonlijk - rabbi Yeshua, zoals zij hem noemen - op allerlei manieren in diskrediet te brengen. Vergelijk Hn 7:51-601Th 2:14-16.

Naar allen kunnen constateren is in de vijandige houding ten aanzien van hun Messias, bij de meerderheid der Joden tot op heden geen verandering gekomen. En dat zal wat hen betreft ook zo blijven, helemaal tot het einde toe. Want dat is de betekenis van vers 27. Speciaal voor die dan levende Joodse mensen komt de climax van de parabel tegen het einde van de 70steWeek, wat uiteraard ook geldt voor hen die dan Jezus’ Joodse leerlingen zullen zijn.

Και εγενετο εν τω επανελθειν αυτον λαβοντα την βασιλειαν και ειπεν φωνηθηναι αυτω τους δουλους τουτους οις δεδωκει το αργυριον, ινα γνοι τι διεπραγματευσαντο. παρεγενετο δε ο πρωτος λεγων, Κυριε, η μνα σου δεκα προσηργασατο μνας. και ειπεν αυτω, Ευγε, αγαθε δουλε, οτι εν ελαχιστω πιστος εγενου, ισθι εξουσιαν εχων επανω δεκα πολεων. και ηλθεν ο δευτερος λεγων, Η μνα σου, κυριε, εποιησεν πεντε μνας. ειπεν δε και τουτω, Και συ επανω γινου πεντε πολεων.

15-19 En het geschiedde toen hij tenslotte terugkeerde - nadat hij het koninkrijk in ontvangst had genomen - dat hij zei dat die slaven aan wie hij het geld had gegeven, bij hem geroepen moesten worden, om te vernemen wat zij door het zaken doen hadden verworven. De eerste nu trad naar voren en zei: Heer, uw mina heeft tien mina’s opgeleverd. En hij zei tot hem: Goed zo, goede slaaf, omdat je in het minste getrouw bent geweest; heb gezag over tien steden. En de tweede kwam en zei: Uw mina, heer, heeft vijf mina’s opgebracht. Hij nu zei ook tot deze: En jij, ga over vijf steden.

De leden van het gelovig Joods Overblijfsel van de Eindtijd - zij die na de Opname van de Gemeente het Israël Gods op aarde zullen vertegenwoordigen - komen hier in beeld. Voordat zij het Millennium binnengaan, moeten zij verantwoording afleggen aan hun teruggekeerde Meester. Hoe zijn zij omgegaan met datgene wat hij hun -bij hun wederverwekking krachtens het Nieuwe Verbond - had toevertrouwd in de vorm van verantwoordelijkheden? Naargelang daarvan zal hij bepalen welke nieuwe verantwoordelijkheden hun kunnen worden gegeven binnen de Millenniumheerschappij van het koninkrijk Gods.

Alsook Lk 12:35-38, 42-44 met bijbehorend commentaar.

Door de geschiedenis heen hebben machthebbers getrouwe dienaren beloond door hen binnen hun Rijken posities van grote verantwoordelijkheid over anderen te verlenen. Daniël bijvoorbeeld blonk zodanig uit in het behartigen van zijn taak als Rijksbestuurder dat koning Darius de Meder hem wilde aanstellen als een soort Eerste minister (Dn 5:31 – 6:3).
In de parabel ontvangen de eerste twee slaven gezag over respectievelijk 10 en 5 steden. Dat kan een grote beloning genoemd worden in vergelijking met het geringe wat hun was toevertrouwd. Maar wat bij de Koning vooral telt is hun getrouwheid. Bijgevolg past hijzelf het beginsel op hen toe dat hij [Jezus] eerder had verkondigdWie getrouw is in het minste, is ook getrouw in veel (Lk 16:10).

και ο ετερος ηλθεν λεγων, Κυριε, ιδου η μνα σου ην ειχον αποκειμενην εν σουδαριω· εφοβουμην γαρ σε, οτι ανθρωπος αυστηρος ει, αιρεις ο ουκ εθηκας και θεριζεις ο ουκ εσπειρας. λεγει αυτω, Εκ του στοματος σου κρινω σε, πονηρε δουλε. ηδεις οτι εγω ανθρωπος αυστηρος ειμι, αιρων ο ουκ εθηκα και θεριζων ο ουκ εσπειρα; και δια τι ουκ εδωκας μου το αργυριον επι τραπεζαν; καγω ελθων συν τοκω αν αυτο επραξα. και τοις παρεστωσιν ειπεν, Αρατε απ αυτου την μναν και δοτε τω τας δεκα μνας εχοντι – και ειπαν αυτω, Κυριε, εχει δεκα μνας – λεγω υμιν οτι παντι τω εχοντι δοθησεται, απο δε του μη εχοντος και ο εχει αρθησεται. πλην τους εχθρους μου τουτους τους μη θελησαντας με βασιλευσαι επ αυτους αγαγετε ωδε και κατασφαξατε αυτους εμπροσθεν μου.

20-27 En de andere kwam, zeggend: Heer, zie uw mina, die ik in een zweetdoek bewaard hield. Want ik was bevreesd voor u, omdat u een hard mens bent. U neemt op wat u niet uitgezet en oogst wat u niet gezaaid hebt. Hij zei tot hem: Uit je eigen mond zal ik je oordelen, boze slaaf. Je wist dat ik een hard mens ben, dat ik opneem wat ik niet uitgezet en oogst wat ik niet gezaaid heb? En waarom heb je mijn geld dan niet op een Bank gezet? Dan zou ik het bij mijn komst met rente hebben opgeëist. En hij zei tot hen die erbij stonden: Neemt hem de mina af en geeft ze aan hem die de tien mina’s heeft. En zij zeiden tot hem: Heer, hij heeft [al] tien mina’s. Ik zeg jullie, dat aan ieder die heeft, zal worden gegeven. Van hem echter die niet heeft, zal ook wat hij heeft worden afgenomen. Doch die vijanden van mij, die niet wilden dat ik Koning over hen werd, brengt hen hier en slacht ze in mijn bijzijn af.

In Jezus’ tijd was het niet ongewoon dat men geld in bewaring hield in een zweetdoek, maar uiteraard was dat van weinig nut en bovendien onveilig. Terecht zegt de heer van deze slaaf dan ook dat hij, indien deze bang was om er iets mee te doen, het geld op de Bank had moeten zetten, waar het niet alleen veiliger was maar ook wat aan rente zou hebben opgeleverd.

Het was ook terecht dat zijn meester hem boos of slecht noemde, want hij had niets gedaan om diens belangen te bevorderen. Of, vertaald naar de praktijk met het oog op Jezus: Deze slaaf had met niemand verwachtingsvol gesproken over zijn naderende koninklijke heerschappij, noch over de zegeningen welke die regering dankzij het verzoenende offer van de Messias voor de mensheid in petto heeft. Dit was geen manier om een terugkerende Koning te verwelkomen! Wat goedkoop en wat respectloos! Vergelijk Jk 2:14, 20 en 26.

Degenen die in Jezus’ gezelschap verkeren - wellicht diens hemelse broeders - moeten die slaaf, die kennelijk een categorie van zulke personen vertegenwoordigt, zijn mina afnemen. Dat wil zeggen dat deze zijn geestelijke middelen, voorrechten en/of gelegenheden kwijtraakt.

Het valt op dat van de tien slaven alleen deze drie worden genoemd. Wat valt er te zeggen over de overige zeven? Ook zeven is een getal dat volledigheid symboliseert maar dan in geestelijk, hemels verband. Dat die zeven niet vermeld worden duidt er daarom op dat zij niet (meer) op aarde zijn ten tijde van deze afrekening. En dat zou geheel overeenkomen met het Bijbelse gegeven dat de Christelijke Gemeente (waarschijnlijk) al zeven jaar daarvoor - bij de Opname - met Jezus in de hemel werd verenigd en dat de leden ervan, ieder afzonderlijk, voor zijn rechterstoel openbaar gemaakt werden en de resultaten daarvan wegdroegen van hun leven als Christenen op aarde, in het vlees (2Ko 5:10).

De afrekening die in de parabel wordt bedoeld heeft daarom geheel betrekking op de aardse, Joodse Gemeente van het Israël Gods. Evenzo zijn de vijandelijke burgers die zich tot het einde toe hardnekkige tegenstanders betonen van Jezus’ Messiaanse koningschap, Joden. En terwijl van de derde, onproductieve slaaf slechts vermeld wordt dat hem zijn ene mina wordt afgenomen, wordt van die vijandige burgers gezegd dat zij voor het aangezicht van de Koning moeten worden afgeslacht.

Dat de Meester de afgenomen mina toevertrouwt aan hem die er al tien had, geeft blijkbaar te kennen dat Gods getrouwe dienstknechten in het Millennium extra gelegenheden zullen ontvangen om hem en zijn Zoon te verheerlijken. Daarbij wordt de regel gehanteerd die we ook al in Lk 8:18 tegenkwamen: Aan een ieder die heeft, zal meer worden gegeven. Maar wie niet heeft, hem zal zelfs wat hij meent te hebben, ontnomen worden.
Ook hierin wijkt de zienswijze die de hemel er op na houdt, geheel af van die der aardse mens met zijn beperkt inzicht. De Meester weet namelijk dat zijn belangen het meest behartigd zullen worden door die dienstknechten van hem die zich jegens hem getrouw betonen (Js 55:8-91Sm 16:7).

Behalve het feit dat de leerlingen door deze parabel te weten kwamen dat het Messiaanse koninkrijk nog een zaak van de verre toekomst was, leerden zij ook het volgende: Terwijl elk gelovig lid van het Israël Gods zijn redding dankt aan het werk van de Messias en daarmee zijn plaats in het koninkrijk Gods, moet hijzelf, op zijn beurt, blijk geven van een verantwoord beheer van datgene wat hem in de vorm van (geestelijke) middelen en gelegenheden is toevertrouwd. Onverantwoord handelen in dat opzicht zal zeker tot persoonlijk verlies lijden (1Ko 3:15).
Dat wetend doen wij er goed aan om de vermaning ter harte te nemen welke de apostel Paulus ons in 1Ko 15:58 doet toekomen:

Welnu dan, mijn geliefde broeders, wordt standvastig, onwrikbaar, altijd overvloedig zijnde in het werk van de Heer, in de wetenschap dat jullie harde arbeid niet tevergeefs is in de Heer.


Και ειπων ταυτα επορευετο εμπροσθεν αναβαινων εις Ιεροσολυμα. Και εγενετο ως ηγγισεν εις Βηθφαγη και Βηθανια[ν] προς το ορος το καλουμενον Ελαιων, απεστειλεν δυο των μαθητων λεγων, Υπαγετε εις την κατεναντι κωμην, εν η εισπορευομενοι ευρησετε πωλον δεδεμενον, εφ ον ουδεις πωποτε ανθρωπων εκαθισεν, και λυσαντες αυτον αγαγετε. και εαν τις υμας ερωτα, Δια τι λυετε; ουτως ερειτε οτι Ο κυριος αυτου χρειαν εχει. απελθοντες δε οι απεσταλμενοι ευρον καθως ειπεν αυτοις.

28-32 En toen hij deze dingen had gezegd, trok hij verder, vooraan, opgaande naar Jeruzalem. En het geschiedde toen hij Bethfage en Bethanië naderde, tegen de - zoals hij genoemd wordt - Berg der Olijven, dat hij twee van de leerlingen uitzond, zeggend: Gaat naar het dorp hiertegenover, waarin jullie bij het binnengaan een veulen vastgebonden zullen vinden, waarop niemand der mensen ooit heeft gezeten. En na het losgemaakt te hebben moeten jullie [het] meevoeren. En als iemand jullie mocht vragen: Waarom maken jullie [het] los? Zullen jullie aldus zeggen: De Heer heeft het nodig. Toen dan de uitgezondenen waren weggegaan, vonden zij [het] zoals hij hun gezegd had.

Na zijn verblijf in het huis van Zacheüs trekt Jezus verder, zich resoluut richtend op het laatste traject van zijn reis naar Jeruzalem. De klim naar het dorpje Bethanië, gelegen op de Oostelijke helling van de Olijfberg, is een inspannende tocht want het betekent het overbruggen van een hoogteverschil van ca. 1000 meter.
Door de verslagen der synoptici te vergelijken met Jh 11:55 – 12:11, komen we tot de conclusie dat

(1) Jezus’ gezelschap Bethanië op vrijdagavond bereikte, zes dagen vóór het Pascha; volgens de Joodse kalender op de avond waarop 8 Nisan 33 AD begon.
(2) Hij kennelijk zijn intrek nam in het huis van de familie waarmee hij zeer bevriend was, de woning van Martha, Mariam en hun broer Lazarus.
(3) Hij op zaterdagavond, na de sabbat, op uitnodiging van Simon de Melaatse, in diens huis een maaltijd gebruikte, waarbij ook de twaalf aanwezig waren, evenals Lazarus, Martha en Mariam.
(4) Hij de volgende zondagmorgen, 9 Nisan, met zijn leerlingen Bethanië verliet om zich over de Olijfberg naar Jeruzalem te begeven. Toen Bethfage in zicht kwam, gaf hij twee van zijn leerlingen de opdracht: Gaat naar het dorp hiertegenover, waarin jullie bij het binnengaan een veulen vastgebonden zullen vinden, waarop niemand der mensen ooit heeft gezeten.

In aansluiting op zijn parabel van de 10 mina’s, waarin de mens van edele geboorte naar een ver land reist om koningsmacht te ontvangen, is het voor Lukas logisch om het verhaal zó te vertellen alsof Jezus op dezelfde dag waarop hij uit Jericho vertrekt, ook nog zijn koninklijke intocht in Jeruzalem maakt. Bijgevolg noemt hij de twee dorpen in één adem, wat ook weer betekenisvol is want Bethanië betekent Huis van smart, en Bethfage Huis van onrijpe vijgen, respectievelijk te kennen gevend hoe slecht Jezus door zijn eigen volk behandeld zou worden, en ook dat Israël op dat moment een volk is dat niet gereed is hem (op de juiste wijze) te ontvangen. Vergelijk vers 42.

λυοντων δε αυτων τον πωλον ειπαν οι κυριοι αυτου προς αυτους, Τι λυετε τον πωλον; οι δε ειπαν οτι Ο κυριος αυτου χρειαν εχει. και ηγαγον αυτον προς τον Ιησουν, και επιριψαντες αυτων τα ιματια επι τον πωλον επεβιβασαν τον Ιησουν. πορευομενου δε αυτου υπεστρωννυον τα ιματια αυτων εν τη οδω. Εγγιζοντος δε αυτου ηδη προς τη καταβασει του Ορους των Ελαιων ηρξαντο απαν το πληθος των μαθητων χαιροντες αινειν τον θεον φωνη μεγαλη περι πασων ων ειδον δυναμεων, λεγοντες,
Ευλογημενος ο ερχομενος
ο βασιλευς εν ονοματι κυριου·
εν ουρανω ειρηνη και δοξα εν υψιστοις.

33-38 Toen zij nu het veulen losmaakten, zeiden de eigenaars ervan tot hen: Waarom maken jullie het veulen los? Zij nu zeiden: De Heer heeft het nodig. En zij voerden het naar Jezus; en na hun kleren op het veulen gelegd te hebben, lieten zij Jezus erop plaatsnemen. Terwijl hij nu voorttrok, spreidden zij hun kleren op de weg. Toen hij dan reeds nabij de afdaling van de Berg der Olijven kwam, begon de hele groep der leerlingen vol vreugde God met luider stem te loven voor alle krachtige daden die zij gezien hadden, zeggend:
Gezegend hij die komt,
de koning, in naam van de Heer!
In de hemel vrede, en heerlijkheid in de hoogste plaatsen.

Alle Evangelisten verhalen Jezus’ koninklijke intocht in de hoofdstad van zijn Rijk. Alleen Mattheüs en Johannes wijzen daarbij op de vervulling van Zacharia’s profetie:

Verblijd u zeer, gij dochter van Sion. Jubel, gij dochter van Jeruzalem. Zie! Uw koning komt naar u toe. Rechtvaardig is hij, een redder; nederig rijdend op een ezel; op een veulen, het jong van een ezelin.
(Zc 9:9
Mt 21:4-5Jh 12:14-16)

In deze profetie wordt de hoofdstad van het koninkrijk Gods opgeroepen de haar door YHWH God gezonden Messias feestelijk in te halen. Een soortgelijke oproep deed YHWH bij monde van de profeet al eerder. Nadat Sion ontkomen zou zijn aan de dochter van Babel, beloofde God dat Hij in haar midden zou verblijven (Zc 2:7-10). Dat Israëls God weer te midden van zijn volk komt wonen na bevrijding uit het wereldrijk van tegen God gekante georganiseerde religie, is een terugkerend eschatologisch aspect van het Messiaanse tijdperk (Js 52:7-12Jr 50:8Mc 4:8-13Op 18:4).

De leerlingen, kennelijk aangevuld met pelgrims die zich reeds in Jeruzalem bevonden, maar die de stad naderende stoet tegemoet gaan en zich erbij aansluiten, geven blijk van die feestelijke stemming. Zij uiten hun vreugde door Jezus koninklijk in te halen. Naar de wijze van Salomo hebben zij hem op een ezel laten plaats nemen:

Toen daalden de priester Zadok, de profeet Nathan en Benaja, de zoon van Jojada, met de Krethi en de Plethi af en lieten Salomo op het muildier van koning David rijden en leidden hem naar Gihon. Daarop nam de priester Zadok de hoorn met olie uit de tent en zalfde Salomo. Toen blies men op de bazuin, en heel het volk riep: Leve koning Salomo! Daarna trok al het volk achter hem op, en het volk speelde op fluiten onder groot vreugdebetoon, zodat de aarde van hun geluid scheen te splijten.
(1Kn 1:38-40)

Terwijl de stoet zich richting stad beweegt, spreiden de leerlingen hun bovenklederen over de weg en loven God met de woorden van Psalm 118:26
Gezegend hij die komt in de naam van Jahweh! Wij zegenen u vanuit het Huis van Jahweh.
De woorden van die Psalm waren het volk zeer bekend, want tijdens het Jaarlijkse Loofhuttenfeest werd die Psalm meerdere malen gezongen. Nu verwelkomen zij de Messias ermee.

και τινες των Φαρισαιων απο του οχλου ειπαν προς αυτον, Διδασκαλε, επιτιμησον τοις μαθηταις σου. και αποκριθεις ειπεν,Λεγω υμιν, εαν ουτοι σιωπησουσιν, οι λιθοι κραξουσιν.

39-40 En sommigen van de Farizeeën uit de menigte zeiden tot hem: Leraar, bestraf je leerlingen! En ten antwoord zei hij: Ik zeg jullie, indien dezen zouden zwijgen, zouden de stenen luid roepen.

Zelfs op dit bijzondere moment van vreugde en glorie, veroorzaken de Farizeeën een wanklank. Aldus geven zij te kennen dat zij de mensen [burgers] zijn van de parabel, zij die Jezus niet als koning over hen willen.
Uit Jh 12:19 kan opgemaakt worden wat zich ten tijde van de intocht binnen hun gelederen afspeelde: Elkaar de schuld gevend dat alle pogingen om Jezus te stuiten, niets hebben uitgehaald. De meer stoutmoedigen onder hen zijn zo brutaal om Jezus op het gedrag van zijn leerlingen aan te spreken. Waarom keurt hij hun luidruchtig optreden niet af?

Het is waar dat Jezus bij vroegere gelegenheden zijn leerlingen had vermaand geen ruchtbaarheid te geven aan zijn wonderdaden en/of hem als de Messias te belijden. Maar die tijd van terughoudendheid is nu voorbij; de mensen worden zelfs aangemoedigd in hem de Messias te zien. Deze dag is namelijk een heel bijzondere; het is precies de dag waarop de 69steJaarweek ten einde loopt en de Messiaanse koning voor heel het volk openbaar moet worden:

Zeventig weken zijn toebedeeld betreffende uw volk en uw heilige stad…Weet dan en onderscheid: Vanaf [het] uitgaan [van het] woord om Jeruzalem te herstellen en te bouwen, tot op Messias, een Vorst, [zijn] zeven weken en tweeënzestig weken.
(Dn 9:24-25)

Het is dus nu beslist geen tijd om zich stil te houden. Het is Gods bedoeling dat deze triomftocht moet plaatsvinden. Met een zinspeling op Hk 2:11 laat hij de onveranderlijkheid van Gods raadsbesluit uitkomen: Indien dezen zouden zwijgen, zouden destenen luid roepen.

Και ως ηγγισεν, ιδων την πολιν εκλαυσεν επ αυτην, λεγων οτι Ει εγνως εν τη ημερα ταυτη και συ τα προς ειρηνην – νυν δε εκρυβη απο οφθαλμων σου. οτι ηξουσιν ημεραι επι σε και παρεμβαλουσιν οι εχθροι σου χαρακα σοι και περικυκλωσουσιν σε και συνεξουσιν σε παντοθεν, και εδαφιουσιν σε και τα τεκνα σου εν σοι, και ουκ αφησουσιν λιθον επι λιθον εν σοι, ανθ ων ουκ εγνως τον καιρον της επισκοπης σου.

41-44 En toen hij naderbij kwam, de stad zag, weeklaagde hij over haar, zeggend: Indien gij, ja gij, op deze dag de dingen onderscheidde [die]tot vrede [strekken] – nu echter zijn ze voor je ogen verborgen. Want er zullen dagen over je komen en je vijanden zullen een palissade tegen je oprichten, en je omsingelen en je van alle kanten insluiten. En zij zullen jou en je kinderen in jou tegen de grond verpletteren; en zij zullen in jou geen steen op de andere laten, omdat je de tijd waarin naar je werd omgezien, niet onderscheidde.

Het gezicht op de stad, in het bijzonder op het glorierijke, door Herodes gerestaureerde tempelheiligdom, moet schitterend zijn geweest. Maar terwijl de menigte in extase verkeert, breken Jezus de tranen uit. Wenend weeklaagt hij over de stad en haar onderdanen, zoals ook Jeremia deed, nadat Jeruzalem met haar tempel voor de eerste maal was verwoest (Kl 1:1).
Jezus’ gedachten zijn (nog steeds) bij Daniëls profetie, zoals ook in de parabel het geval was.
Hij weet wat er volgens de Jaarwekenprofetie na afloop van de 69ste Week zal plaatsvinden:

En na de tweeënzestig weken zal Messias worden afgesneden en niets voor hem. En de stad en het heiligdom zullen door het volk van een vorst die [nog] komt, verwoest worden.
(Dn 9:26)

De Koning komt tot zijn koninklijke hoofdstad, maar de stad met haar bevolking - onder aanvoering van haar leiders - heeft geen oog voor hem, noch voor de dingen die met vrede en redding te maken hebben. In de persoon van zijn Zoon ziet God in gunst naar hen om, maar dat wordt niet door hen onderscheiden. Integendeel, nog maar enkele dagen en dan zal de huidige euforie omslaan en zal het volk, op aandringen van de religieuze elite, Jezus’ dood eisen. Hij zal worden afgesneden, zonder ook maar iets te ontvangen wat op grond van zijn koninklijke intocht verwacht mocht worden:
 > De scepter die niet van Juda zou wijken.
 > Geïnstalleerd worden als Gods koning, op Sion, zijn heilige berg.
 > De gehoorzaamheid der volken. 

Ook zou dat geslacht nog de tweede verwoesting van Jeruzalem met haar tempel door de Romeinse legioenen ervaren, wat in 70 AD ook gebeurde.

Aan de hand van Daniëls profetie (9:26) kende Jezus bij voorbaat de loop der gebeurtenissen. Maar omdat hij ook zelf een profeet was, kon hij details toevoegen: Je vijanden zullen een palissade tegen je oprichten, en je omsingelen en je van alle kanten insluiten.
En zo is het ook precies gegaan.
Josephus weet te melden dat de Romeinen, nadat zij met de belegering van Jeruzalem waren begonnen en twee van de drie verdedigingsmuren hadden veroverd, vervolgens toch de moed lieten zakken! De Joden verzetten zich namelijk hevig en aan de zijde der Romeinen waren veel slachtoffers te betreuren.
De jonge generaal Titus, begerig als hij was naar roem, kwam tot de conclusie dat "wilde men nu spoed aan zekerheid paren, . . . men de ganse stad met een muur [moest] omgeven".

De bouw van de muur werd een wedstrijd onder de verschillende legioenen en onderafdelingen daarvan, en dit verwekte groot enthousiasme bij de soldaten die om het hardst werkten ten einde het hun toegewezen deel klaar te krijgen. Zij ontbosten de omgeving en richtten een omheining van palen op rondom de stad, bijna 8 kilometer lang. Of zoals wordt vermeld in Geschiedenis van de Joodse Oorlog:
"De muur had een lengte van negenendertig stadiën. . . In drie dagen was het geheel voleindigd; een werk, waarvoor maanden niet te veel konden geacht worden, werd met een spoed voltooid, die alle begrip te boven ging".

In de algemene slachting die volgde, kwamen 1.100.000 van Jeruzalems kinderen om. Met de stad zelf werden zij tegen de grond verpletterd.
Slechts drie torens en een deel van de westelijke muur bleven overeind staan. Josephus schreef: "Al de overige muren werden door het houweel zozeer met de grond gelijk gemaakt, dat een vreemdeling het nauwelijks geloven zou, dat de plaats ooit bewoond geweest was".

Van alle Evangelisten is het alleen Lukas die deze voorzegging van Jezus omtrent Jeruzalems nabije verwoesting in zijn verslag heeft vastgelegd. Zoals er een eeuw ten einde liep in 587 v.Chr., met de eerste verwoesting van de stad en de deportatie van het volk, zou ook de Joodse eeuw in 70 AD tot een einde komen. Of preciezer geformuleerd: Onderbroken worden totdat in de 70ste Jaarweek God zich weer exclusief met zijn volk zou gaan bezighouden.
Voor Lukas was een en ander zeer belangrijk. Theofilus, aan wie hij schreef, maar ook andere Heidenchristenen, konden hieruit begrijpen dat Israël als natie Gods veroordeling ervoer voor de verwerping van zijn Zoon, en dat Hij zich (voorlopig) van haar afwendde en met de Heidenen verder ging. Lukas’ verslag zou dus bijdragen tot het begrip dat er in de Eerste eeuw een nieuwe eeuw moest aanbreken, die van Jezus’ Gemeente; zijn Gemeentelichaam.


Και εισελθων εις το ιερον ηρξατο εκβαλλειν τους πωλουντας, λεγων αυτοις, Γεγραπται,
Και εσται ο οικος μου οικος προσευχης,
υμεις δε αυτον εποιησατε σπηλαιον ληστων.
Και ην διδασκων το καθ ημεραν εν τω ιερω. οι δε αρχιερεις και οι γραμματεις εζητουν αυτον απολεσαι και οι πρωτοι του λαου· και ουχ ευρισκον το τι ποιησωσιν, ο λαος γαρ απας εξεκρεματο αυτου ακουων.

45-48 En nadat hij de tempel was binnengegaan begon hij de verkopers uit te drijven, terwijl hij tot hen zei: Er staat geschreven:
En mijn huis zal een huis van gebed zijn; (Js 56:7)
maar jullie maakten er een rovershol van.
En dagelijks onderwees hij in de tempel. Maar de Overpriesters en de Schriftgeleerden trachtten hem om te brengen; zo ook de voornaamsten van het volk. En zij vonden niet wat zij moesten doen, want al het volk hing aan zijn lippen.

Zoals bij Mattheüs volgt ook bij Lukas, hoewel sterk ingekort, de beschrijving van de tempelreiniging direct op de intocht. Maar uit Markus vernemen wij dat Jezus zich die dag beperkte tot het in ogenschouw nemen van de situatie en de volgende dag terugkeerde om in de tempel orde op zaken te stellen:

Hij trok Jeruzalem in en ging naar de tempel. Nadat hij alles in ogenschouw had genomen, ging hij – want het was al laat geworden – met de twaalf terug naar Bethanië. Toen ze de volgende dag uit Bethanië vertrokken… kwamen ze in Jeruzalem. Hij ging de tempel binnen en begon iedereen die daar iets kocht of verkocht weg te jagen. Hij gooide de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers omver, en hij liet niet toe dat iemand voorwerpen over het tempelplein droeg. Hij hield de omstanders voor: ‘Staat er niet geschreven: Mijn huis moet voor alle volken een huis van gebed zijn”? Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!'
De Hogepriesters en de Schriftgeleerden hoorden wat er gebeurd was en zochten naar een mogelijkheid om hem uit de weg te ruimen. Ze waren bang voor hem, omdat het hele volk in de ban was van zijn onderricht. Nadat de avond gevallen was, gingen Jezus en zijn leerlingen weg uit de stad.
(Mr 11:11-19)

Lukas gaat voorbij aan de onderscheiding der dagen waarop Jezus tussen Bethanië en Jeruzalem heen en weer trok. In plaats daarvan geeft hij een overzicht: Dagelijks onderwees hij in de tempel.
Maar in Lk 21:37 zal ook hij laten uitkomen dat Jezus in die laatste week de nachten doorbracht op de Berg der Olijven. Volgens Markus en Mattheüs te Bethanië (Mt 21:17).

Uit de verslagen blijkt dat vooral de tempelreiniging voor de religieuze elite aanleiding was naar gelegenheden te zoeken om Jezus om te brengen. Want vanzelfsprekend voelden de Overpriesters die over het bestuur van de tempel gingen, zich zeer gekwetst. Omdat zij - overigens uit eigen belang - de misbruiken in de tempel toelieten, konden zij Jezus’ afkeurende woorden in de eerste plaats op zichzelf van toepassing brengen. Door hun plichtsverzuim was het Heiligdom als het ware ontaardt tot een plaats waar criminelen hun geroofde goederen heenbrachten. Vanwege hun haat tegen Gods Zoon sloten de Schriftgeleerden zich bij hen aan, en dat ondanks het feit dat beide partijen, de Sadduceïsche priesters en de Farizeïsche schriftgeleerden, gewoonlijk vijandig tegenover elkaar stonden.

Toen Jezus vroeg in zijn bediening voor de eerste maal de tempel reinigde, herinnerden de leerlingen zich naderhand dat Jezus handelde in de geest van Ps 69:10, waar geschreven staat: De ijver voor uw huis heeft mij verteerd.
Zie Jh 2:13-17.

De stoffelijke heiligdommen die in de loop der eeuwen binnen Israël hebben gefunctioneerd - eerst de Tabernakel en later de Eerste en Tweede Tempel - dienden slechts als voorafbeeldingen van het ware Heiligdom, de Tempelstad Nieuw Jeruzalem. Met zijn optreden gaf Jezus daarom bij voorbaat aan het hele Israël Gods te kennen hoezeer God hecht aan de absolute reinheid en heiligheid van het ware Heiligdom. In zijn visioen van die neerdalende Tempelstad ziet Johannes dat die noodzaak glorierijke werkelijkheid zal worden:

En één der zeven engelen die de zeven schalen hebben, vol van de zeven laatste plagen, kwam en sprak met mij, zeggend: Kom hier! Ik zal je de Bruid, de Vrouw van het Lam, tonen. En hij voerde mij in de geest weg naar een grote en hoge berg, en hij toonde mij de heilige Stad Jeruzalem neerdalend van God uit de hemel, hebbend de heerlijkheid van God. Haar glans gelijk een zeer kostbaar gesteente, als een kristalhelder schijnende jaspissteen; hebbend een grote en hoge muur die twaalf poorten heeft, en op de poorten twaalf engelen; en daarop namen geschreven, welke zijn van de twaalf stammen der zonen Israëls. Naar het oosten zijn drie poorten, naar het noorden drie poorten, naar het zuiden drie poorten en naar het westen drie poorten. En de muur van de Stad heeft twaalf fundamenten en daarop twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam (Op 21:9-14).

Dát Huis zal in het Millennium voor de volken inderdaad een volmaakt Heiligdom zijn waar zij God in waarheid zullen kunnen aanbidden, zoals ook reeds bij monde van Jesaja werd aangekondigd:

En tot de vreemden, die zich aansloten bij YHWH, om hem te dienen, YHWHs naam lief te hebben, en zijn dienaren te zijn: … Hen zal ik brengen naar mijn heilige berg, ze vreugde doen smaken in mijn Huis van gebed… Waarachtig, mijn Huis zal worden genoemd: Een Huis van gebed voor álle volken. Zo spreekt YHWH, mijn Heer, die de verstrooiden van Israël verzamelt: Bij hen, die al bijeen zijn gebracht, voeg ik nog anderen!

(Js 56:6-8)

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24