5. Opleiding van de twaalf; 5000 gevoed; transfiguratie (9:1-50)
Συγκαλεσαμενος δε τους δωδεκα εδωκεν αυτοις δυναμιν και εξουσιαν επι παντα τα δαιμονια και νοσους θεραπευειν, και απεστειλεν αυτους κηρυσσειν την βασιλειαν του θεου και ιασθαι [τους ασθενεις] και ειπεν προς αυτους, Μηδεν αιρετε εις την οδον, μητε ραβδον μητε πηραν μητε αρτον μητε αργυριον, μητε [ανα] δυο χιτωνας εχειν. και εις ην αν οικιαν εισελθητε, εκει μενετε και εκειθεν εξερχεσθε. και οσοι αν μη δεχωνται υμας, εξερχομενοι απο της πολεως εκεινης τον κονιορτον απο των ποδων υμων αποτινασσετε εις μαρτυριον επ αυτους. εξερχομενοι δε διηρχοντο κατα τας κωμας ευαγγελιζομενοι και θεραπευοντες πανταχου.
1-6 Nadat hij nu de twaalf bijeen had geroepen, gaf hij hun kracht en macht over alle demonen en om kwalen te genezen. En hij zond hen uit om het koninkrijk Gods te prediken en [de zieken] gezond te maken. En hij zei tot hen: Neemt niets mee voor onderweg: Noch staf, noch reiszak, noch brood, noch zilvergeld; ook geen twee onderklederen hebbend. En welk huis jullie ook binnengaan, blijft daar en vertrekt vandaar. En wat betreft allen die jullie niet ontvangen, gaat weg uit die stad en schudt het stof van jullie voeten af, tot een getuigenis tegen hen. Zij nu vertrokken en gingen de dorpen door, terwijl zij goede tijdingen verkondigden en overal genezingen verrichtten.
De twaalf hebben als voornaamste taak de nabijheid van het koninkrijk Gods als goed nieuws te verkondigen, zoals ook Johannes en Jezus al eerder deden. Hoewel hier, bij Lukas, het optreden tegen demonen en het genezen van kwalen als eerste worden genoemd, moeten we er toch vanuit gaan dat het verrichten van zulke wonderdaden niet het belangrijkste was, maar veeleer diende om hun boodschap kracht te verlenen. Vooral het uitwerpen van demonen zou een bewijs zijn voor de nabijheid van het Rijk Gods (Lk 11:20).
Vergelijk Spaak 9 van het Bijbelwiel, waarin goed (tov) en kwaad (ra) diametraal tegenover elkaar blijken te staan en rechtstreeks gelinked kan worden aan de Slang Satan, hij die de oorsprong is van alle kwaad en die naderhand daarbij kon gaan beschikken over een menigte van demonen.
Vooral in het derde Boek van Spaak 9, Twee Thessalonicenzen, wordt bijvoorbaat krachtig ingehaakt op de Eindtijd waarin - onder invloed van de demonische ‘Mens der Wetteloosheid’ - een vloed aan leugentekenen, leugenwonderen en allerlei verleiding der ongerechigheid de mensenwereld zal overspoelen.
Maar verderop in dit hoofdstuk zal eveneens melding worden gemaakt van een ernstig geval van bezetenheid door een zeer krachtige demon, en dat – heel betekenisvol – in samenhang met het transfiguratietafereel. Daarmee wordt te meer bevestigd dat Jezus’ paroesie (zijn tegenwoordigheid) gekenmerkt zal worden door intense demonenactiviteit, precies zoals 2Th 2:8-10 bijvoorbaat te kennen geeft.
Zie: 9:37-45.
Het tweede Boek van Spaak 9, Obadja, heeft profetisch de ondergang van het demonenrijk in de Eindtijd geschilderd, maar dat onder de goddelijke duiding EDOM.
Ook andere profeten hebben die goddelijke afrekening met ‘Edom’ profetisch vastgelegd, zoals Jesaja in Js 34, Jeremia in Jr 49:7-22 en Ezechiël in Ez 25:12-14.
De meest sprekende profetie over de ondergang van het demonische ‘Edom’, treffen we echter aan in Maleachi 1:1-4.
Zie daarvoor de studies Deel 1 en Deel 2 van Jakob had ik lief maar Esau haatte ik.
Ook andere profeten hebben die goddelijke afrekening met ‘Edom’ profetisch vastgelegd, zoals Jesaja in Js 34, Jeremia in Jr 49:7-22 en Ezechiël in Ez 25:12-14.
De meest sprekende profetie over de ondergang van het demonische ‘Edom’, treffen we echter aan in Maleachi 1:1-4.
Zie daarvoor de studies Deel 1 en Deel 2 van Jakob had ik lief maar Esau haatte ik.
Zonder zorgen moeten zij op weg gaan, in vol vertrouwen op God dat hij in al hun behoeften zal voorzien, zoals Jezus had verzekerd met de woorden: Want de arbeider is zijn voedsel waard (Mt 10:10).
Wanneer zij ergens gastvrij zouden worden ontvangen moesten zij dat waarderen en zien als een voorziening van de hemel. Het zou hun de gelegenheid bieden om een tijd lang vanuit een centraal punt de mensen in de naaste omgeving te bezoeken en dan weer verder te trekken.
Kennelijk waarschuwt Jezus hen hier om niet ondankbaar voor geboden gastvrijheid te zijn en niet te bezwijken voor de verleiding elders hun intrek te nemen waar het verblijf geriefelijker lijkt, of - wat nog erger zou zijn - voortdurend uit te zien naar een (nog) beter onderkomen (Lk 10:7).
Ook hierin benadrukt de Messias dat de aankondiging van het koninkrijk hun voornaamste oogmerk moet zijn; alle andere dingen, zoals hun verblijfplaats, zijn qua belangrijkheid ondergeschikt aan dat doel.
Uit Lk 10:10-12 kan worden afgeleid dat een stad die zich vijandig tegen hun verkondiging zou opstellen, het in de toekomst, op de dag van het oordeel, nog moeilijk zal krijgen. Niemand minder dan de Messias zelf staat immers achter hun zending. In eigen persoon heeft hij hen volmacht verleend voor het volbrengen van hun taak. De leerlingen van de Messias niet ontvangen, betekent daarom in werkelijkheid dat men de Messias zelf afwijst, aangezien hij zich met hen identificeert. De leerlingen vertegenwoordigen zowel hem als zijn Vader tegenover het volk.
Demonstratief het stof van de voeten tegen een zodanige stad afschudden, zou dan ook als een sprekend getuigenis, d.i. een juridisch bewijsstuk, dienen dat de Messias alle goede relaties met de bewoners daarvan heeft verbroken.
Ηκουσεν δε Ηρωδης ο τετρααρχης τα γινομενα παντα, και διηπορει δια το λεγεσθαι υπο τινων οτι Ιωαννης ηγερθη εκ νεκρων, υπο τινων δε οτι Ηλιας εφανη, αλλων δε οτι προφητης τις των αρχαιων ανεστη. ειπεν δε Ηρωδης, Ιωαννην εγω απεκεφαλισα· τις δε εστιν ουτος περι ου ακουω τοιαυτα; και εζητει ιδειν αυτον.
7-9 Herodes nu, de viervorst, hoorde wat er allemaal gebeurde. En hij verkeerde in grote onzekerheid, omdat door sommigen werd gezegd dat Johannes uit de doden was opgewekt, maar door sommigen dat Elia was verschenen. Door anderen echter dat iemand van de vroegere profeten was opgestaan. Herodes nu zei: Johannes heb ik onthoofd, maar wie is deze over wie ik zulke dingen hoor? En hij zocht[een gelegenheid] om hem te zien.
Volgens de twee andere synoptici deden er allerlei geruchten over Jezus en zijn wonderdaden de ronde. Dat een gewoon mens zulk een macht kon hebben, hield men voor onmogelijk. Daarom opperde de een dit, de ander dat; maar in elk geval dacht men aan een groot figuur die vroeger in Israël was opgetreden, en nu zou zijn opgestaan.
Die geruchten verontrustten Herodes zeer. Het was namelijk nog maar pas geleden dat hij, op instigatie van zijn vrouw, Johannes, de Doper, had laten onthoofden. Wat moest hij daarom van al die geruchten denken? Bij zijn leven had Johannes geen enkel wonder verricht, maar als hij werkelijk uit de doden was opgestaan, bezat hij, naar men mocht aannemen, nu een grotere macht (Jh 10:41).
Volgens Markus zou Herodes op enig moment gemeend hebben dat Jezus inderdaad de opgewekte Johannes was, maar hier, bij Lukas, verkeert hij duidelijk in twijfel op dit punt. Blijkbaar geloofde hij niet in een opgewekte dode.
Toch liet zijn bijgelovige vrees hem niet met rust, want als zich in Jezus niet de verrezen Johannes manifesteerde, wie of wat was deze geruchtmakende persoon dan wel?
Daarbij kwam uiteraard ook nog het feit dat Herodes als heerser over Galilea - het gebied waar Jezus en zijn leerlingen het koninkrijk Gods aankondigen - zich zorgen maakte welke impact een en ander zou hebben op de openbare orde. Met wie heeft hij te maken? Moet hij zich soms zorgen maken over een eventuele aantasting van zijn koninklijk gezag? Of is die rabbi niet meer dan een religieuze charlatan? Hoe dan ook, dit alles maakt dat hij Jezus nu wel eens persoonlijk wil ontmoeten (Lk 23:6-12).
Και υποστρεψαντες οι αποστολοι διηγησαντο αυτω οσα εποιησαν. και παραλαβων αυτους υπεχωρησεν κατ ιδιαν εις πολιν καλουμενην Βηθσαιδα. οι δε οχλοι γνοντες ηκολουθησαν αυτω. και αποδεξαμενος αυτους ελαλει αυτοις περι της βασιλειας του θεου, και τους χρειαν εχοντας θεραπειας ιατο. Η δε ημερα ηρξατο κλινειν· προσελθοντες δε οι δωδεκα ειπαν αυτω, Απολυσον τον οχλον, ινα πορευθεντες εις τας κυκλω κωμας και αγρους καταλυσωσιν και ευρωσιν επισιτισμον, οτι ωδε εν ερημω τοπω εσμεν.
10-12 En toen de apostelen waren teruggekeerd, verhaalden zij hem alles wat zij hadden gedaan. En hij nam hen mee en trok zich terug, met hen alleen, naar een stad, Bethsaïda geheten. Toen nu de menigten [dit] te weten kwamen, volgden zij hem. En na hen hartelijk te hebben ontvangen ging hij tot hen over het koninkrijk Gods spreken; en hen die genezing nodig hadden maakte hij gezond. De dag begon echter ten einde te lopen. De twaalf dan kwamen naar hem toe en zeiden tot hem: Laat de menigte weggaan, opdat zij zich naar de omliggende dorpen en velden begeven om te overnachten en levensmiddelen te vinden, want wij zijn hier in een afgelegen plaats.
Lukas laat veel bijzonderheden weg die bij Markus juist een zeer levendig verhaal opleveren. Daaruit vernemen wij dat Jezus inzag dat de apostelen na hun terugkeer rust nodig hadden. Zij hadden hem namelijk uitvoerig verteld over de resultaten van hun koninkrijksprediking, onderwijs en andere, niet genoemde zaken, maar waarvan wij ons aan de hand van Mt 10:7-8 een beeld kunnen vormen. Bovendien was er een zodanig grote toeloop van mensen dat er zelfs geen tijd meer overbleef om rustig te eten.
Ook van de tocht over het meer wordt niet gerept, noch van het feit dat de menigte al vlug inzag dat Jezus’ gezelschap richting Bethsaïda voer en zich daarom te voet daarheen begaf, en er zelfs nog eerder arriveerde dan zij (Mk 6:30-33).
Ook vertelt Markus dat Jezus bij het zien van de menigte medelijden met hen had. Voor hem waren zij als een kudde schapen, maar dan zonder de leiding van een herder. Hij zag dan ook in dat die mensen eerst en vooral behoefte hadden aan geestelijke zorg. Om die reden begon hij hen uitvoerig vele dingen te leren (Mk 6:34).
De tijd vliegt voorbij en voor men het weet begint de dag ten einde te lopen. Dat zien de twaalf als een probleem: “Wat moeten we aan met al die mensen? Wij kunnen niet voor hen zorgen. Laat de Meester hen wegsturen, dan kunnen zij in de naburige plaatsen zelf voor eten en nachtverblijf zorgen. Het is hier veel te afgelegen en de meesten van het volk zijn te ver van huis”.
Kαταλυω heeft hier de betekenis van overnachten. Vergelijk dit met Lk 2:7 waar καταλυμα op een nachtverblijf duidt.
ειπεν δε προς αυτους, Δοτε αυτοις υμεις φαγειν. οι δε ειπαν, Ουκ εισιν ημιν πλειον η αρτοι πεντε και ιχθυες δυο, ει μητι πορευθεντες ημεις αγορασωμεν εις παντα τον λαον τουτον βρωματα. ησαν γαρ ωσει ανδρες πεντακισχιλιοι. ειπεν δε προς τους μαθητας αυτου, Κατακλινατε αυτους κλισιας [ωσει] ανα πεντηκοντα. και εποιησαν ουτως και κατεκλιναν απαντας. λαβων δε τους πεντε αρτους και τους δυο ιχθυας αναβλεψας εις τον ουρανον ευλογησεν αυτους και κατεκλασεν και εδιδου τοις μαθηταις παραθειναι τω οχλω. και εφαγον και εχορτασθησαν παντες, και ηρθη το περισσευσαν αυτοις κλασματων κοφινοι δωδεκα.
13-17 Maar hij zei tot hen: Geeft jullie hun te eten. Zij echter zeiden: Er zijn voor ons niet meer dan vijf broden en twee vissen, tenzij wij voedsel gaan kopen voor al dit volk; want er waren ongeveer vijfduizend mannen. Maar hij zei tot zijn leerlingen: Laat hen gaan aanliggen in groepen van ongeveer vijftig. En zij deden aldus en lieten hen allen aanliggen. Daarop nam hij de vijf broden en de twee vissen, zag op naar de hemel, zegende ze en brak [ze] en gaf [ze] aan de leerlingen om [ze] de menigte aan te bieden. En zij aten en werden allen verzadigd; en er werd opgehaald wat hun aan brokken was overgebleven, twaalf korven.
Jezus wijst het voorstel van zijn leerlingen om de menigte weg te sturen, teneinde op goed geluk zelf eten en onderdak te vinden, abrupt van de hand. Zij moeten zelf de zorg voor deze mensen op zich nemen: Geeft jullie hun te eten.
Daardoor ontmoedigd, leggen zij uit dat wat voorhanden blijkt te zijn, absoluut ontoereikend is voor zoveel mensen.
Ongetwijfeld heeft Jezus juist daarop aangestuurd. Wat zij - zijn leerlingen, gewone mensen te midden van alle andere mensen - kunnen doen, is gering. Er is hulp van de Meester nodig!
In this chapter they had five loaves and two fishes… Five speaks of human weakness, but with two fishes we have seven, suggesting spiritual completeness, and it became adequate to feed the five thousand… Both the loaves and fishes represent what is of Christ, but as apprehended by His saints. The disciples could say, It is very little, but we have it. In a certain sense it does not matter how small it is, because if it is of Christ it can be multiplied immeasurably… If we have an impression of Christ, however small, He can multiply it and make it food for the whole church of God on earth; there is no limit to what He can do with it… If we have only a little and it gets into the hand of Christ, there is something there that He can cover with all the grace and power of heaven. He looked up to heaven, blessed it, and gave it into the hands of the disciples, and there is enough for the whole five thousand. This is a remarkable picture of what the Lord is doing at the present time. There is an appalling lack of food among the people of God to-day. It is a desert place to many. The crowd is an unordered company, but the Lord would have things in order, and He makes them to sit down by companies of fifty, which is a suggestion that companies of such a number facilitate the administration of the food supply. It is important that what the Lord is giving universally should be made available in our localities. These "companies of fifty" provide suitable conditions for personal interest and pastoral care and for the effective representation of Christ in His service of nourishing and cherishing the assembly.
They had to learn, as we have to learn, that they were hopelessly inadequate for everything, but when things were livingly connected with His Person there was no inadequacy, and there was enough to fill every one of the five thousand men, representing, I suppose, the whole number right through the present dispensation that would be fed under His blessed Hand, and then there was enough left over for Israel.
(C.A. Coates)
Aldus wordt duidelijk dat deze geschiedenis een diepere betekenis heeft. Welke?
Ook in Johannes 6 wordt - evenals in alle synoptici - het wonder der broodvermenigvuldiging voor de 5000 verhaald. In dat hoofdstuk vinden wij aanwijzingen die te kennen geven dat we bij het zoeken naar de tegenbeeldige betekenis, aan de Christelijke gemeente moeten denken:
a. De gebeurtenis vond plaats in Heidens overgangsgebied. Volgens Markus was Jezus’ gezelschap het meer van Tiberias overgestoken naar het gebied ten Oosten van de Jordaan en ten Zuidoosten van Bethsaïda-Julias. Daar was Jezus voorlopig veilig voor de moordzuchtige Herodes, buiten zijn viervorstendom.
Vergelijk Mk 6:29-44.
b. Het Pascha was nabij, een verwijzing naar Jezus als het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt (Jh 1:29).
c. Jezus is het ware brood uit de hemel.
Een ieder die de Zoon [in geloof] aanschouwt zal eeuwig leven bezitten, en op de laatste dag worden opgewekt (Jh 6:40).
d. Omdat zij aanstoot nemen aan zijn leer, keren de meeste leerlingen hem de rug toe. Slechts de twaalf lijken over te blijven. Vergelijk dit met de 12 korven aan overgebleven restanten van het brood (Jh 6:60-70).
Zoals hierboven aangegeven in het citaat van C.A. Coates, kunnen de overgebleven 12 korven ook betekenen dat er na afloop van de Gemeente-eeuw nog genoeg over is voor Israël.
De rol die de apostelen speelden bij het uitreiken van het brood zullen zij volgens Johannes 17 in hogere zin vervullen. Jezus zal hen namelijk uitzenden in de wereld en op basis van hun onderwijs zal de Christelijke gemeente bijeengebracht worden (Jh 17:18-20). Door de eeuwen heen, gedurende de gehele Gemeente-eeuw, zullen Christenen geestelijk gevoed worden op basis van de apostolische leer.
e. Het verslag wordt in alle vier evangelieverslagen aangetroffen, een verdere aanwijzing voor de universele betekenis er van.
De spijziging van de 4000 welke enige tijd hierna zal geschieden, wijst daarentegen op de Joodse gemeente van gelovigen in de Messias. Redenen daarvoor zijn:
1. Terwijl het getal 5000 wijst op hemelse (bovenaardse) dimensies, heeft het getal 4000 aardse dimensies.
2. Als hun Messias keert Jezus terug tot zijn volk uit Heidens gebied, met ontferming bewogen voor de verloren schapen van het huis Israëls. Zie Mt 15:21-29, 32-38.
3. Kort hierna toont Jezus zich in koninkrijksheerlijkheid tijdens het transfiguratievisioen, daarmee een voorglimp gevend van zijn paroesie. (Mt 16:13, 28 – 17:9).
4. Er waren 7 broden voorhanden, en na afloop 7 manden met restanten.
Aan het einde van de Zeven Tijden, tijdens de laatste week van 7 jaar (de periode van Jezus’ paroesie), breekt herstel aan voor Israël, en gaat alle aandacht weer uit naar de verloren schapen van het huis Israëls.
Zie ook het commentaar bij Lk 8:51-56.
Και εγενετο εν τω ειναι αυτον προσευχομενον κατα μονας συνησαν αυτω οι μαθηται, και επηρωτησεν αυτους λεγων, Τινα με λεγουσιν οι οχλοι ειναι; οι δε αποκριθεντες ειπαν, Ιωαννην τον βαπτιστην, αλλοι δε Ηλιαν, αλλοι δε οτι προφητης τις των αρχαιων ανεστη. ειπεν δε αυτοις, Υμεις δε τινα με λεγετε ειναι; Πετρος δε αποκριθεις ειπεν, Τον Χριστον του θεου. Ο δε επιτιμησας αυτοις παρηγγειλεν μηδενι λεγειν τουτο, ειπων οτι Δει τον υιον του ανθρωπου πολλα παθειν και αποδοκιμασθηναι απο των πρεσβυτερων και αρχιερεων και γραμματεων και αποκτανθηναι και τη τριτη ημερα εγερθηναι.
18-22 En het geschiedde, toen hij in afzondering aan het bidden was, dat de leerlingen bij hem waren, en hij ondervroeg hen, zeggend: Wie zeggen de menigten dat ik ben? Zij nu zeiden in antwoord daarop: Johannes de Doper; maar anderen: Elia. Weer anderen, dat iemand van de vroegere profeten is opgestaan. Hij nu zei tot hen: Jullie evenwel, wie zeggen jullie dat ik ben? Petrus nu zei ten antwoord: De Messias van God. Hij nu beval hen nadrukkelijk dit aan niemand te zeggen, terwijl hij zei: De Mensenzoon moet veel lijden en verworpen worden door de Oudsten en Overpriesters en Schriftgeleerden, en gedood en op de derde dag opgewekt worden.
Wanneer wordt vermeld dat Jezus bidt, kunnen we daarop meestal specifieke actie van zijn zijde verwachten. In dit geval stelt hij de kwestie van zijn identiteit centraal: Wat zeggen de mensen over mij? Wie ben ik volgens hen?
In hun respectieve antwoorden geven de leerlingen dezelfde dingen te kennen als die welke ook Herodes over Jezus had vernomen (9:7-8).
Zijn persoon wordt hooguit gezien in het licht van vermaarde OT figuren; voor zijn unieke plaats als de Messias in Gods plan van redding, heeft het volk vooralsnog geen oog.
Het is duidelijk dat Jezus met zijn tweede vraag al die verschillende volksvisies verwerpt. Van zijn leerlingen verwacht hij meer inzicht:
Jullie echter, wie zeggen jullie dat ik ben?
Namens de twaalf verwoordt Petrus hun opvatting; volgens Mattheüs: Jij bent de Messias, de Zoon van de levende God.
Hier, bij Lukas: De Messias van God.
De genitief theou [van God] wijst op de bijzondere band die God met zijn Zoon, de Messias, heeft. Hijzelf heeft hem gezalfd om de koning te zijn in het koninkrijk Gods; het koninkrijk voor Israël (Hn 1:6; 10:38). Wat het volk niet onderscheidt, wordt door Petrus juist beleden: Jezus’ unieke plaats binnen Gods plan van redding.
Interessant is ook om vanuit Mattheüs te vernemen dat Jezus uitlegt waarom zijn leerlingen, in tegenstelling tot het volk in het algemeen, wél een juiste opvatting over hem konden hebben: Vlees en bloed openbaarde [dit] niet aan jou, maar mijn Vader die in de hemelen [is].
Jezus’ ware identiteit wordt slechts door God aan een mens meegedeeld: Niemand kent precies de Zoon behalve de Vader; noch kent iemand precies de Vader behalve de Zoon en hij aan wie de Zoon [hem] wenst te openbaren (Mt 11:27; 16:13-17).
Om die reden heeft het ook geen zin om te proberen het volk op andere gedachten te brengen. Het zou slechts tot veel tumult en ongeregeldheden leiden. Zij zouden geheel verkeerde conclusies aan zijn Messianiteit verbinden. Het zal immers niet lang meer duren of Jezus zal door de hele religieuze bovenlaag van de Joodse maatschappij in het openbaar verworpen en gedood worden. En dat is wel het allerlaatste wat volgens de volksmenigte de ware Messias zou kunnen overkomen.
Verwerping, lijden en zelfs sterven van de Messias zijn voor hen geen opties; dat was strijdig met al hun verwachtingen. Vergelijk Jh 12:34.
Ελεγεν δε προς παντας, Ει τις θελει οπισω μου ερχεσθαι, αρνησασθω εαυτον και αρατω τον σταυρον αυτου καθ ημεραν, και ακολουθειτω μοι. ος γαρ αν θελη την ψυχην αυτου σωσαι, απολεσει αυτην· ος δ αν απολεση την ψυχην αυτου ενεκεν εμου, ουτος σωσει αυτην. τι γαρ ωφελειται ανθρωπος κερδησας τον κοσμον ολον εαυτον δε απολεσας η ζημιωθεις; ος γαρ αν επαισχυνθη με και τους εμους λογους, τουτον ο υιος του ανθρωπου επαισχυνθησεται, οταν ελθη εν τη δοξη αυτου και του πατρος και των αγιων αγγελων.
23-26 Hij nu zei voorts tot allen: Indien iemand achter mij wil komen, laat hij zichzelf verloochenen, dagelijks zijn martelpaal opnemen en mij volgen. Want wie zijn ziel wil redden, zal ze verliezen; maar wie zijn ziel zou verliezen omwille van mij, die zal ze redden. Want wat baat het een mens de hele wereld verworven te hebben en zichzelf verloren, of te zijn geschaad? Want wie zich voor mij en mijn woorden schaamt, voor hem zal de Mensenzoon zich schamen wanneer hij komt in zijn heerlijkheid en die van de Vader en van de heilige engelen.
Hij nu zei voorts tot allen…
Wat volgt is daarom een uitdieping van het thema dat Jezus al met zijn leerlingen aan het bespreken is, t.w. zijn Messiaanse identiteit, maar dan vooral gezien vanuit het aspect lijden. Bij Mattheus komt de kracht daarvan sterker tot uitdrukking omdat ze daar logisch volgt op Petrus’ verzet tegen Jezus’ aankondiging van zijn ophanden zijnde verwerping, lijden en dood. Ook voor hen die hem willen volgen is een mate van lijden niet te vermijden (Mt 16:21-24).
Tegen de tijd dat Petrus zijn Eerste Brief schreef, had hij dit leerpunt goed begrepen. Zie 1Pt 2:21, waar hij aan zijn Joodse broeders in de verstrooiing het volgende schreef:
Want hiertoe werd gij geroepen, daar ook [de] Messias voor jullie geleden heeft, jullie een voorbeeld nalatend, opdat gij in zijn voetstappen zoudt navolgen.
Voor Joodse mensen gaat het hierbij om een zeer belangrijke leerstellige gedachte: De Messias moet in Gods voornemen lijden teneinde iets zeer heilzaams tot stand te brengen: Verzoening bewerkstelligen met diens zondige, aardse kinderen (Mt 20:28).
Dat lijden is niet beperkt tot de Messias. Als het voornaamste lid van Gods volk Israël zou hij in de eerste plaats tot de ‘zondebok’ van de wereld gemaakt worden, maar Petrus maakt duidelijk dat zijn Joodse lezers, zij die de Messias Jezus belijden, tot diezelfde loopbaan zijn geroepen (Lv 16:20-22).
Voor Joodse mensen is het thema lijden door de eeuwen heen, een groot probleem gebleken, ja, een mysterie. Waarom moet nu juist Israël, nota bene Gods eigen volk, door hem uitverkoren, zoveel lijden ondergaan?
Het antwoord op die vraag is vooral in het boek Job te vinden. De kwestie van rechtschapenheid in verband met Satans uitdaging blijkt in het geding te zijn. Daarom zien wij in de inleiding dat God zelf de godvrezende Job tegenover Satan introduceert als zijn knecht:
Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad?
Israël is eveneens Gods Knecht; de uitdrukking ‘Ebed YHWH’ wordt in het boek Jesaja vooral op de Messias toegepast, omdat hij het eigenlijke Zelf van dat uitverkoren volk is. Maar de term heeft ook betrekking op Israël als natie, maar dan speciaal doelend op het getrouwe, gelovige deel daarvan. Dát gelovige Israël waarvan de Messias het voornaamste lid is, is tot lijden geroepen.
Over het voornaamste lid van Gods Knecht Israël, Jezus de Messias, wordt in Hb 2:10; 5:8-9 ook nog het volgende gezegd:
Want het paste Hem ter wille van wie alle dingen zijn en door wie alle dingen zijn, dat Hij - om vele zonen tot heerlijkheid te brengen - de Leidsman van hun redding door middel van lijden tot volmaaktheid zou brengen… Hoewel hij een Zoon was, heeft hij gehoorzaamheid geleerd uit de dingen die hij heeft geleden; en nadat hij tot volmaaktheid was gebracht, is hij voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak van eeuwige redding geworden.
Als de grote Koning en Hogepriester van het Messiaanse koninkrijk is Jezus precies geschikt voor de taak om als het voornaamste lid van Abrahams zaad tot zegen te worden voor de mensheid, zodat gehoorzame leden daarvan in het Millennium tot de perfectie kunnen terugkeren die ooit het deel was van het eerste mensenpaar. D.i. bevrijd uit de slavernij aan het verderf en opgeheven tot de glorierijke vrijheid,kenmerkend voor ware kinderen Gods.
Israël is als Gemeente ertoe geroepen om de Koninklijke priesterschap op aarde tegenover de mensen der natiën te vertegenwoordigen. En ook zij worden door lijden voor die taak gereed gemaakt.
Stauros [martelpaal] is de translitteratie van het Griekse woord σταυρος, dat de betekenis heeft van een rechtopstaande paal. In Jezus’ tijd waren de Joden goed bekend met dat woord in de betekenis van de dwarsbalk [van het kruis] die door ter dood veroordeelden naar de plaats van executie gedragen moest worden. Nu moedigt Jezus niet slechts de twaalf, maar alle Joden die zijn discipelen willen zijn, aan om, naar dit voorbeeld van het dragen van de stauros, van dag tot dag blijk te geven van hun bereidheid tot lijden.
En zij moeten niet proberen deze loopbaan - voor Joodse mensen onvermijdelijk - uit de weg te gaan. Hetzij door het sluiten van compromissen, hetzij door een geheel andere weg, de materialistische, in te slaan. Hun ziel is er mee gemoeid, d.i. de mens in zijn natuurlijke existentie, want Adam werd geschapen tot een levende ziel (Gn 2:7).
Zij zullen hun existentie niet veilig stellen door zich geheel op de eigen belangen te concentreren. Integendeel, dan zal hun het ware leven ontglippen. Slechts zelfovergave biedt toekomstig perspectief, in het bijzonder om binnen het Koninkrijk Gods de rol te vervullen die voor Israël in de belofte aan Abraham is gereserveerd.
Daartoe dient eveneens de aanmoediging aan zijn broeders om zich niet te schamen, noch voor hem als persoon, de Messias, noch voor zijn betekenisvolle uitspraken: Want anders zal de Zoon des mensen zich schamen [voor hen] wanneer hij komt in zijn heerlijkheid en die van de Vader en van de heilige engelen.
Daarmee plaatst Jezus de hele kwestie van Israëls lijden en de bereidheid daartoe, in het perspectief van zijn wederkomst, wanneer hij als hun Messias in de 70ste Jaarweek weer alle aandacht op zijn eigen mensen, het Joodse volk, richt. Dat zal voor zijn broeders naar het vlees een beslissende periode van inspectie worden.
In zijn spreken en handelen is het voor Jezus alsof de 70ste Week eenvoudig aansluit op de 69ste, welke op ‘Palmzondag’ – op 9 Nisan 33 AD – eindigde; onmiddellijk gevolgd door zijn dood op 14 Nisan en zijn opstanding op de 16e.
Hij is de ene Messias van zowel de Eerste eeuw - toen hij leed tot in een offerandelijke dood - als van de Eindtijd - in zijn paroesie - wanneer hij komt in zijn heerlijkheid en alle engelen met hem [en] zich dan zal neerzetten op zijn glorierijke troon (Mt 25:31).
λεγω δε υμιν αληθως, εισιν τινες των αυτου εστηκοτων οι ου μη γευσωνται θανατου εως αν ιδωσιν την βασιλειαν του θεου. Εγενετο δε μετα τους λογους τουτους ωσει ημεραι οκτω [και] παραλαβων Πετρον και Ιωαννην και Ιακωβον ανεβη εις το ορος προσευξασθαι. και εγενετο εν τω προσευχεσθαι αυτον το ειδος του προσωπου αυτου ετερον και ο ιματισμος αυτου λευκος εξαστραπτων. και ιδου ανδρες δυο συνελαλουν αυτω, οιτινες ησαν Μωυσης και Ηλιας, οι οφθεντες εν δοξη ελεγον την εξοδον αυτου ην ημελλεν πληρουν εν Ιερουσαλημ.
27-31 Maar ik zeg jullie naar waarheid: Er zijn sommigen van hen die hier staan, die [de] dood geenszins zullen smaken voordat zij het Koninkrijk Gods gezien zullen hebben. Het geschiedde nu ongeveer acht dagen na deze woorden, dat hij Petrus en Johannes en Jakobus meenam en de berg opging om te bidden. En terwijl hij bad, werd het uiterlijk van zijn gelaat anders en zijn kleding wit uitstralend. En zie, twee mannen waren met hem in gesprek, Het waren Mozes en Elia, die, verschenen zijnde in heerlijkheid, zijn heengaan [in de dood] bespraken welke hij op het punt stond in Jeruzalem te vervullen.
In het besef dat het thema lijden, en al helemaal een Messias die gaat sterven, moeilijk te verwerken zaken voor de leerlingen zijn, schiet Jezus hen onmiddellijk te hulp door hen te verzekeren dat het Koninkrijk Gods wel degelijk gerealiseerd zal worden. Ja, enkelen onder hen zullen zelfs, voordat zij - als gevolg van lijden - met de dood in aanraking komen, getuige zijn van dat Koninkrijk, als een reeds in kracht gekomen heerschappij, met Jezus - de Mensenzoon - als regerend vorst.
Van die ervaring zou een grote aanmoediging uitgaan. Wanneer zij in de toekomst met lijden en (mogelijke) dood geconfronteerd zouden worden, hadden zij in ieder geval de zekerheid dat het Koninkrijk van de Messias Jezus een absolute realiteit is.
Van die zekerheid maakte Petrus, één van die bevoorrechten, naderhand melding in zijn Tweede Brief, door terug te verwijzen naar datgene wat hij, Johannes en Jakobus op de heilige berg hadden ervaren: Want niet door vernuftig verzonnen fabels na te volgen hebben wij jullie de kracht en paroesie van onze Heer Jezus Messias bekend gemaakt, maar doordat wij ooggetuigen van diens grootsheid zijn geworden.
(2Pt 1:16)Maar op dit moment, in de nabijheid van Cesarea Filippi, blijft het voorlopig bij deze aanmoedigende verzekering. Eerst een week later wordt duidelijk waarop Jezus doelde. De drie bevoorrechte leerlingen zullen geconfronteerd worden met een indrukwekkende 'voorvertoning' van het Koninkrijk in heerlijkheid.
In Jezus’ paroesie, tijdens de 70ste Jaarweek voor Israël, zal het Messiaanse Koninkrijk werkelijk worden opgericht en in actie komen. Maar dat gebeuren lag toen nog heel ver in de toekomst. Door middel van een visioen zal aan het drietal echter een impressie worden gegeven.
Vergelijk Mt 17:9, waar Jezus aan hen onthult dat zij op de berg getuige waren geweest van een horama [οραμα], d.i. een visioen, geen werkelijkheid, maar een gezicht, een voorglimp van iets luisterrijks.
Dat de werkelijkheid van het visioen nog altijd moet aanbreken, blijkt ook uit de conclusie die Petrus aan het transfiguratietafereel verbond: Wij hebben het profetische woord des te vaster, waaraan gij goed doet er acht op te geven als op een lamp schijnend in een dorre, sombere, duistere plaats, totdat een dag gloort en een morgenster opgaat in jullie harten.
27-31 Maar ik zeg jullie naar waarheid: Er zijn sommigen van hen die hier staan, die [de] dood geenszins zullen smaken voordat zij het Koninkrijk Gods gezien zullen hebben. Het geschiedde nu ongeveer acht dagen na deze woorden, dat hij Petrus en Johannes en Jakobus meenam en de berg opging om te bidden. En terwijl hij bad, werd het uiterlijk van zijn gelaat anders en zijn kleding wit uitstralend. En zie, twee mannen waren met hem in gesprek, Het waren Mozes en Elia, die, verschenen zijnde in heerlijkheid, zijn heengaan [in de dood] bespraken welke hij op het punt stond in Jeruzalem te vervullen.
In het besef dat het thema lijden, en al helemaal een Messias die gaat sterven, moeilijk te verwerken zaken voor de leerlingen zijn, schiet Jezus hen onmiddellijk te hulp door hen te verzekeren dat het Koninkrijk Gods wel degelijk gerealiseerd zal worden. Ja, enkelen onder hen zullen zelfs, voordat zij - als gevolg van lijden - met de dood in aanraking komen, getuige zijn van dat Koninkrijk, als een reeds in kracht gekomen heerschappij, met Jezus - de Mensenzoon - als regerend vorst.
Van die ervaring zou een grote aanmoediging uitgaan. Wanneer zij in de toekomst met lijden en (mogelijke) dood geconfronteerd zouden worden, hadden zij in ieder geval de zekerheid dat het Koninkrijk van de Messias Jezus een absolute realiteit is.
Van die zekerheid maakte Petrus, één van die bevoorrechten, naderhand melding in zijn Tweede Brief, door terug te verwijzen naar datgene wat hij, Johannes en Jakobus op de heilige berg hadden ervaren: Want niet door vernuftig verzonnen fabels na te volgen hebben wij jullie de kracht en paroesie van onze Heer Jezus Messias bekend gemaakt, maar doordat wij ooggetuigen van diens grootsheid zijn geworden.
(2Pt 1:16)Maar op dit moment, in de nabijheid van Cesarea Filippi, blijft het voorlopig bij deze aanmoedigende verzekering. Eerst een week later wordt duidelijk waarop Jezus doelde. De drie bevoorrechte leerlingen zullen geconfronteerd worden met een indrukwekkende 'voorvertoning' van het Koninkrijk in heerlijkheid.
In Jezus’ paroesie, tijdens de 70ste Jaarweek voor Israël, zal het Messiaanse Koninkrijk werkelijk worden opgericht en in actie komen. Maar dat gebeuren lag toen nog heel ver in de toekomst. Door middel van een visioen zal aan het drietal echter een impressie worden gegeven.
Vergelijk Mt 17:9, waar Jezus aan hen onthult dat zij op de berg getuige waren geweest van een horama [οραμα], d.i. een visioen, geen werkelijkheid, maar een gezicht, een voorglimp van iets luisterrijks.
Dat de werkelijkheid van het visioen nog altijd moet aanbreken, blijkt ook uit de conclusie die Petrus aan het transfiguratietafereel verbond: Wij hebben het profetische woord des te vaster, waaraan gij goed doet er acht op te geven als op een lamp schijnend in een dorre, sombere, duistere plaats, totdat een dag gloort en een morgenster opgaat in jullie harten.
(2Pt 1:19)
Eerst wanneer voor Israël de (geestelijk) bevrijdende 70ste Jaarweek aanbreekt, of: Als een dag die gloort – in het Grieks διαυγαζω, het daglicht dat de duisternis van de nacht doorbreekt - komen zij als volk uit hun eeuwenlange verharding van ongeloof en gaat hun eindelijk een licht op, zodat in verband met de Messiaanse verwachtingen tenslotte alles toch nog op z’n plaats valt.
Eerst wanneer voor Israël de (geestelijk) bevrijdende 70ste Jaarweek aanbreekt, of: Als een dag die gloort – in het Grieks διαυγαζω, het daglicht dat de duisternis van de nacht doorbreekt - komen zij als volk uit hun eeuwenlange verharding van ongeloof en gaat hun eindelijk een licht op, zodat in verband met de Messiaanse verwachtingen tenslotte alles toch nog op z’n plaats valt.
Mattheus spreekt er over dat Jezus voor hun ogen van gedaante veranderde. Letterlijk: Een metamorfose onderging. Alleen Lukas laat ons weten dat dit plaats vond terwijl Jezus bad. Dat is veelzeggend, de Messiaanse koning erkent zijn afhankelijkheid van zijn Vader, God.
Dat doet denken aan 2Sm 23:3-4, waar David beschreef wat God zelf door zijn mond over de Gezalfde van de God van Jakob, de Messias dus, had te zeggen: Wanneer degene die over de mensheid heerst, rechtvaardig is, heerst in de vreze Gods, dan is het als het morgenlicht, wanneer de zon gaat schijnen, een morgen zonder wolken.
Jezus is zo’n heerser, rechtvaardig en Godvrezend. Zie ook Js 11:1-3.
In de metamorfose van zijn uiterlijk straalde Jezus een en al heerlijkheid uit. Om het met Markus te verwoorden: Voor hun ogen veranderde hij van gedaante, zijn kleren gingen helder wit glanzen, zo wit als geen enkele wolwasser op aarde voor elkaar zou kunnen krijgen (Mk 9:2-3).
Jezus is zo’n heerser, rechtvaardig en Godvrezend. Zie ook Js 11:1-3.
In de metamorfose van zijn uiterlijk straalde Jezus een en al heerlijkheid uit. Om het met Markus te verwoorden: Voor hun ogen veranderde hij van gedaante, zijn kleren gingen helder wit glanzen, zo wit als geen enkele wolwasser op aarde voor elkaar zou kunnen krijgen (Mk 9:2-3).
Maar ook de verschijning van die twee karakteristieke OT figuren, Mozes en Elia, ging, volgens Lukas, met een mate van heerlijkheid vergezeld. En ook alleen Lukas vermeldt dat zij over Jezus’ aanstaande exodus [uitgang; vertrek], zijn heengaan in een offerandelijke dood, te Jeruzalem, gingen spreken.
Die informatie helpt ons hun aanwezigheid in het visioen te duiden:
a. De beide mannen vertegenwoordigen kennelijk datgene wat van tevoren zowel in de geschriften van Mozes - in het bijzonder de Pentateuch - als in de boeken van de Profeten, over Jezus’ rol als de Lijdende Knecht van YHWH wordt onthuld.
Vergelijk Lk 24:26-27 en 2Pt 1:19-21.
b. Het verklaart het optreden van de Twee Getuigen in de vervulling van het tafereel in de 70ste Week, als de paroesie van de Messias werkelijk aanbreekt.
In Op 11:3-6 wordt het volgende over hun optreden in de Eindtijd aangekondigd:
En ik zal aan mijn Twee Getuigen [opdracht] geven en zij zullen, gehuld in zakkleding, 1260 dagen profeteren. Dezen zijn de twee Olijfbomen en de twee Kandelaars die staan vóór de Heer van de gehele aarde. En indien iemand hen kwaad wil berokkenen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden. Ja, indien iemand hen kwaad wil berokkenen, moet hij aldus gedood worden. Dezen hebben de bevoegdheid de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt in de dagen van hun profetie. En zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen.
Ook daar zijn twee figuren in beeld van wie de beschrijving overeenkomt met de oorspronkelijke Elia en Mozes, en het is duidelijk dat er een mate van heerlijkheid op hen rust.
De Twee Getuigen schijnen namelijk een tijd lang onaantastbaar te zijn.
Zonodig komt er vuur uit hun mond. Ook bezitten zij de bevoegdheid om de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt .
Vergelijk dit met het optreden van Elia in 1Kn 17:1 en 2Kn 1:9-12.
Ook hebben zij macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen.Die voorzegging gaat specifiek terug op Mozes tijdens zijn conflict met de halsstarrige Farao van de Exodus.
Tijdens de afdaling van de berg zei Jezus [bij Mattheus] over de 'Elia' figuur: Zeker, Elia komt, en zal alle dingen herstellen (Mt 17:10-11).
Daaruit kan afgeleid worden dat het werk van de Twee Getuigen ondermeer het herstel van alle dingen door "Elia" omvat. Zie ook Hn 3:20-21.
Tijdens hun speciale periode van activiteit richt de Messias al zijn aandacht wederom op het aardse deel van het Israël Gods, teneinde leiding te geven aan het door de Profeten voorzegde herstel. "Elia" zal daarin zijn menselijke instrument zijn (Ml 3:1; 4:5-6).
ο δε Πετρος και οι συν αυτω ησαν βεβαρημενοι υπνω· διαγρηγορησαντες δε ειδον την δοξαν αυτου και τους δυο ανδρας τους συνεστωτας αυτω. και εγενετο εν τω διαχωριζεσθαι αυτους απ αυτου ειπεν ο Πετρος προς τον Ιησουν, Επιστατα, καλον εστιν ημας ωδε ειναι, και ποιησωμεν σκηνας τρεις, μιαν σοι και μιαν Μωυσει και μιαν Ηλια, μη ειδως ο λεγει. ταυτα δε αυτου λεγοντος εγενετο νεφελη και επεσκιαζεν αυτους· εφοβηθησαν δε εν τω εισελθειν αυτους εις την νεφελην. και φωνη εγενετο εκ της νεφελης λεγουσα, Ουτος εστιν ο υιος μου ο εκλελεγμενος, αυτου ακουετε. και εν τω γενεσθαι την φωνην ευρεθη Ιησους μονος, και αυτοι εσιγησαν και ουδενι απηγγειλαν εν εκειναις ταις ημεραις ουδεν ων εωρακαν.
32-36 Petrus nu en zij die bij hem waren, waren door slaap overmand. Maar toen zij klaarwakker waren, zagen zij zijn heerlijkheid, en de twee mannen die bij hem stonden. En het geschiedde toen zij van hem heengingen, dat Petrus tot Jezus zei: Meester, het is goed dat wij hier zijn, en laten wij drie tenten maken, één voor jou, één voor Mozes en één voor Elia, niet wetend wat hij zei. Maar toen hij deze dingen zei, kwam er een wolk en overschaduwde hen; zij nu werden bevreesd toen zij de wolk ingingen. En er kwam een stem uit de wolk, die zei: Deze is mijn Zoon, de Uitverkorene, luistert naar hem. En toen de stem klonk, werd Jezus alleen bevonden. En zij bewaarden het stilzwijgen en maakten aan niemand iets bekend in die dagen van wat zij hadden gezien.
Kennelijk waren de drie leerlingen tijdens Jezus’ gebed in slaap gevallen. Het tafereel was dus al aan de gang toen zij klaarwakker waren geworden.
Hoe zij te weten kwamen dat het bij de twee mannen om ‘Mozes’ en ‘Elia’ ging, wordt in geen enkel verslag der drie synoptici aannemelijk gemaakt. Maar toen Petrus zich van hun aanwezigheid bewust werd en uit het gesprek kon worden afgeleid dat Jezus’ dood blijkbaar niet te vermijden was, had hij een idee: Laten we toch vooral hier blijven, Meester, samen met Elia en Mozes. Ik sla voor jullie graag drie tenten op.
Dacht Petrus soms dat dit een manier was om Jezus bij zich te houden? Kon hij zich nog steeds niet neerleggen bij het lijden en de dood van de Messias? In ieder geval lijkt hij op z’n minst een poging te doen het verblijf op de berg te rekken.
Luistert naar hem!
Nog een verwijzing naar de oorspronkelijke Mozes. Bij zijn leven had hij Israël aangekondigd dat er een profeet zou opstaan, groter dan hij:
Een profeet zal ik hun verwekken, uit het midden van hun broeders. Ik zal mijn woorden in zijn mond zal leggen, en hij zal tot hen spreken al wat ik hem gebied. En de man die niet luistert naar de woorden die hij in mijn naam zal spreken, van die zal ik rekenschap eisen.
(Dt 18:18-19)
Kort na Pinksteren wees Petrus op Jezus als die profeet, ten bewijze dat hij de les van de transfiguratie had begrepen. Wat Jezus aankondigde over zijn verwerping, lijden en dood, moest in geloof aanvaard worden. Volgens de stem van de Vader zou Jezus voortaan de ene en enige Spreker zijn, naar wie allen zouden moeten luisteren. Met zijn verschijning kwam het tijdperk van de Wet en de Profeten ten einde. Het navolgen van Jezus en het gehoorzaam zijn aan zijn woorden is dat wat nu telt (Hn 3:17-26).
Een week eerder, te Cesarea Filippi, had Petrus de identiteit van Jezus beleden als de Messias, de Zoon van de levende God. In het transfiguratietafereel is die belijdenis meer dan bevestigd. En er is zelfs nog meer duidelijkheid betreffende de persoon van de Messias gekomen, vooral door Gods eigen stem vanuit de hemel: Deze is mijn Zoon, de Uitverkorene.
In zijn Tweede Brief schreef hij dat God daarmee eer en heerlijkheid aan zijn Zoon toekende (2Pt 1:17).
Εγενετο δε τη εξης ημερα κατελθοντων αυτων απο του ορους συνηντησεν αυτω οχλος πολυς. και ιδου ανηρ απο του οχλου εβοησεν λεγων, Διδασκαλε, δεομαι σου επιβλεψαι επι τον υιον μου, οτι μονογενης μοι εστιν, και ιδου πνευμα λαμβανει αυτον, και εξαιφνης κραζει, και σπαρασσει αυτον μετα αφρου και μογις αποχωρει απ αυτου συντριβον αυτον· και εδεηθην των μαθητων σου ινα εκβαλωσιν αυτο, και ουκ ηδυνηθησαν. αποκριθεις δε ο Ιησους ειπεν, Ω γενεα απιστος και διεστραμμενη, εως ποτε εσομαι προς υμας και ανεξομαι υμων; προσαγαγε ωδε τον υιον σου.
37-41 Het geschiedde nu op de volgende dag, toen zij naar beneden kwamen van de berg, dat een talrijke menigte hem tegemoet kwam. En zie, een man uit de menigte riep luid, zeggend: Leraar, ik verzoek je dringend naar mijn zoon om te zien, want hij is mijn enigverwekte, en zie, een geest neemt [geregeld bezit van] hem en onverwachts schreeuwt hij het uit. En hij doet hem stuiptrekken met schuim [op de mond]; en na hem mishandeld te hebben, wijkt hij nog nauwelijks van hem. En ik heb je leerlingen dringend verzocht dat zij hem zouden uitwerpen en zij bleken daartoe niet in staat. Jezus nu zei ten antwoord: O ongelovig en verdraaid geslacht, hoelang zal ik nog bij jullie zijn en jullie verduren? Breng je zoon hierheen.
Nadat hij op de berg in de luister van zijn koninkrijk is getoond, keert Jezus de volgende dag terug ‘op aarde’. Daar blijkt de Duivel nog in alle hevigheid de scepter te zwaaien. En de demonenwereld zet zich blijkbaar schrap, alles in het werk stellend om haar funeste heerschappij over de mensheid te bestendigen.
Zie de aantekening bij het commentaar op 9:1-6, Uitzending van de twaalf, aan het begin van dit hoofdstuk. Vooral ook de verwijzing naar de betekenis van Spaak 9 van het Bijbelwiel.
De 9(!) leerlingen die waren achtergebleven, blijken namelijk omringd te zijn door een menigte, waaronder ook Schriftgeleerden. Uit het verslag van Markus – eveneens opgetekend in hoofdstuk 9 van zijn Evangelie (9:14-29) - kan worden opgemaakt dat die religieuze lieden, in hun vijandige hooghartigheid, bezig waren het die negen leerlingen danig moeilijk te maken. Zij bleken immers niet staat de ernstig bezeten knaap te genezen!
De vader van de jongen had hem bij Jezus willen brengen, maar bij diens afwezigheid had hij zich tot zijn leerlingen gewend. En hun onvermogen is nu kennelijk een punt van felle discussie en spot geworden. Hun vergeefse pogingen om de knaap te genezen, worden belachelijk gemaakt. Onder aanvoering van de Schriftgeleerden ontstaat er binnen de menigte blijkbaar een zo negatieve stemming, dat het onvermogen van de leerlingen reden is om ook de geloofwaardigheid van hun Meester onderuit te halen. Dat zou verklaren:
a. waarom zij, wanneer Jezus onverwacht voor hen staat, verrast zijn en hem niet durven te antwoorden op zijn vraag wat de aanleiding voor het tumult is (Mk 9:14-16); en
b. waarom Jezus, na het verhaal van de radeloze vader te hebben aangehoord, de verzuchting slaakt: O ongelovig en verdraaid geslacht, hoelang zal ik nog bij jullie zijn en jullie verduren?
Met die opmerking schijnt Jezus alle daar aanwezige personen te bedoelen, maar in de eerste plaats is ze toch vooral een scherpe aanklacht aan het adres van heel Israël en haar leiders. Het woord geslacht typeert het volk dat uitverkoren is, maar zich daarnaar niet gedraagt, noch zich ooit gedragen heeft. Want hoe vaak in zijn geschiedenis, helemaal vanaf de Exodus, heeft dit volk zich niet onwillig en in ongeloof opgesteld ten opzichte van de manifestaties van hun God YHWH! Hoe lang nog valt dit te verduren, speciaal nu God zijn geliefde Zoon, zijn Uitverkorene bij uitstek, tot hen heeft gezonden?
ετι δε προσερχομενου αυτου ερρηξεν αυτον το δαιμονιον και συνεσπαραξεν· επετιμησεν δε ο Ιησους τω πνευματι τω ακαθαρτω, και ιασατο τον παιδα και απεδωκεν αυτον τω πατρι αυτου. εξεπλησσοντο δε παντες επι τη μεγαλειοτητι του θεου. παντων δε θαυμαζοντων επι πασιν οις εποιει ειπεν προς τους μαθητας αυτου, Θεσθε υμεις εις τα ωτα υμων τους λογους τουτους, ο γαρ υιος του ανθρωπου μελλει παραδιδοσθαι εις χειρας ανθρωπων. οι δε ηγνοουν το ρημα τουτο, και ην παρακεκαλυμμενον απ αυτων ινα μη αισθωνται αυτο, και εφοβουντο ερωτησαι αυτον περι του ρηματος τουτου.
42-45 Maar nog terwijl hij naderbij kwam, smeet de demon hem tegen de grond en deed hem stuiptrekken. Doch Jezus bestrafte de onreine geest en hij maakte de knaap gezond en gaf hem terug aan zijn vader. Allen nu stonden versteld over de grootsheid van God. Toen nu allen zich verwonderden over alle dingen die hij deed, zei hij tot zijn leerlingen: Knoopt deze dingen in jullie oren, want de Mensenzoon staat op het punt overgeleverd te worden in handen van mensen. Doch zij begrepen dit woord niet, ja, het was voor hen verborgen, zodat zij het niet zouden vatten. En zij waren bevreesd hem over deze uitspraak een vraag te stellen.
Markus heeft een veel uitvoeriger relaas over de gezondmaking van de knaap:
Ze brachten de jongen bij hem. Toen de geest hem zag, deed hij de jongen meteen stuiptrekken, en met het schuim op de lippen viel hij op de grond en rolde heen en weer. Jezus vroeg aan zijn vader: ‘Hoe lang heeft hij hier al last van?’ Hij antwoordde: ‘Al vanaf zijn vroegste jeugd, en hij heeft hem zelfs vaak in het vuur gegooid en in het water met de bedoeling hem te doden; maar als u iets kunt doen, heb dan medelijden met ons en help ons.’ Toen zei Jezus tegen hem: ‘Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.’ Meteen riep de vader van het kind uit: ‘Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp.’
Toen Jezus zag dat er een grote groep mensen toestroomde, sprak hij de onreine geest op strenge toon toe en zei: ‘Geest die doof en stom maakt, ik gebied je: ga uit hem weg en keer niet meer in hem terug.’ Onder geschreeuw en met hevige stuiptrekkingen ging hij uit hem weg; de jongen bleef voor dood achter, zodat de mensen zeiden dat hij was gestorven. Maar Jezus pakte hem bij de hand om hem overeind te helpen en hij stond op.
Hij ging een huis in, en toen ze weer alleen waren, vroegen zijn leerlingen hem: ‘Waarom konden wij die geest niet uitdrijven?’ Hij antwoordde: ‘Dit soort kan alleen door gebed worden uitgedreven.’
(Mk 9:20-29; geparafraseerd)
Knoopt deze dingen in jullie oren…
Wat staat Jezus voor ogen met die aansporing?
Hij weet dat de stemming onder de mensen spoedig zal omslaan. Onder invloed van de Schriftgeleerden heeft het volk nog kort hiervoor zich negatief opgesteld tegen hem en zijn leerlingen. Door het wonder waarvan zij getuige zijn, is er voor een moment een uitbarsting van euforie: De menigte heeft in Jezus’ optreden een buitengewone tentoonspreiding van Gods majesteit mogen ervaren.
Maar Jezus realiseert zich terdege dat dit slechts een momentopname is.
Binnenkort zal hij, die zojuist blijk heeft gegeven zulk een grote macht over de demonen te bezitten, in handen van diezelfde mensen overgegeven worden. Hij zal voorgesteld worden als een misdadiger die de dood verdient. Weliswaar zal Judas daarin een verraderlijke rol spelen, maar in werkelijkheid zal het God zelf zijn die in verband met zijn voornemen toestaat dat de Messias tijdelijk machteloos wordt gemaakt (Rm 4:25; 8:32).
Knoopt deze dingen in jullie oren…
Zodat jullie mijn schijnbare machteloosheid dan niet verkeerd interpreteren, zoals de grote massa onder druk van de religieuze top zal doen. Omdat het voor hen ondenkbaar is dat hun Messias als een schaap naar de slachtbank wordt gevoerd, zullen zij uiteindelijk toch tot het besluit komen dat ze met een bedrieger te maken hebben gehad: Een dergelijk persoon kan de Messias niet zijn!
En zoals zij mij nu bejubelen, zullen zij zich straks laten meeslepen in de spotternij van hun leiders. Maar jullie kunnen dan terugdenken aan het feit dat ik het jullie allemaal tevoren heb gezegd.
Vergelijk Mk 15:29-32; Lk 23:35-37; Jh 14:29.
Is het Jezus’ strenge berisping van Petrus, dat de leerlingen hem nu verder niets over zijn voor hen vreemde uitspraak durven vragen? Bij de eerste lijdensaankondiging had Petrus nog ernstige bezwaren geopperd, maar zijn ze nu bevreesd dingen te moeten horen, die ze liever niet willen horen?
De eigenlijke verklaring is blijkbaar gelegen in het feit dat God in deze zaak bewust wil dat hun de betekenis van Jezus’ uitspraak ontgaat, althans voorlopig: Het was voor hen verborgen, zodat zij het niet zouden vatten.
Dat de leerlingen tijdelijk meer begrip wordt onthouden, is met het oog op hun geestelijk welzijn. Daardoor zou naderhand het wonder van de opstanding de grootst mogelijke impact op hen hebben. En voor het moment wordt voorkomen dat zij, diep getroffen door het vooruitzicht van wat komen gaat, geheel bij de pakken gaan neerzitten.
Vergelijk Lk 24:6-9, 13-34, 44-49; Jh 16:12.
Εισηλθεν δε διαλογισμος εν αυτοις, το τις αν ειη μειζων αυτων. ο δε Ιησους ειδως τον διαλογισμον της καρδιας αυτων επιλαβομενος παιδιον εστησεν αυτο παρ εαυτω, και ειπεν αυτοις, Ος εαν δεξηται τουτο το παιδιον επι τω ονοματι μου εμε δεχεται, και ος αν εμε δεξηται δεχεται τον αποστειλαντα με· ο γαρ μικροτερος εν πασιν υμιν υπαρχων ουτος εστιν μεγας. Αποκριθεις δε Ιωαννης ειπεν, Επιστατα, ειδομεν τινα εν τω ονοματι σου εκβαλλοντα δαιμονια, και εκωλυομεν αυτον οτι ουκ ακολουθει μεθ ημων. ειπεν δε προς αυτον ο Ιησους, Μη κωλυετε, ος γαρ ουκ εστιν καθ υμων υπερ υμων εστιν.
46-50 Er deed zich echter onder hen een kwestie voor wie van hen mogelijk groter was. Maar Jezus die inzag met welk vraagstuk hun hart zich bezig hield, nam een kind op, plaatste het naast zich, en zei tot hen: Al wie dit kind verwelkomt op [grond van] mijn naam, verwelkomt mij. En al wie mij verwelkomt, verwelkomt hem die mij heeft uitgezonden. Want hij die onder jullie allen als de mindere fungeert, deze is groot. Johannes nu zei ten antwoord: Meester, wij zagen iemand die in jouw naam bezig was demonen uit te drijven en wij trachtten [het] hem te beletten, aangezien hij zich niet bij ons aansluit. Maar Jezus zei tot hem: Probeer niet [het] te beletten, want hij die niet tegen jullie is, is voor jullie.
Het is een droevig tafereel dat hier voor ons oog door Lukas wordt geschilderd: Een groep mensen die een partijgeest hebben ontwikkeld; voor wie posities belangrijk zijn geworden en die menen dat afzonderlijke personen, die geen deel uitmaken van de ‘partij’, geweerd dienen te worden.
De betrokkenen laten zien dat zij, hoewel al enige tijd in het gezelschap verkerend van hem die gekomen is, niet om gediend te worden maar juist om de medemens te dienen, nog altijd door de geest van de wereld worden geleid, de gezindheid die voor de Adamitische mens kenmerkend is. Indringend wordt ons getoond wat de houding van een mens is zolang hij niet wederverwekt is.
Zie 1Pt 1:3, 22-23.
Te oordelen naar verwante Schriftpassages is het niet onwaarschijnlijk dat Jakobus en Johannes zichzelf steeds belangrijker waren gaan vinden. Had Jezus de twee broers, tezamen met Petrus, niet reeds enkele malen begunstigd om getuige te zijn van zijn wondermacht in situaties waarvan de anderen buitengesloten waren gebleven!
Bijgevolg zagen zij zich kennelijk in gedachten reeds binnen het politieke koninkrijk - dat zij en de anderen verwachtten - de voornaamste posities bekleden.
Blijkbaar had die geest van rivaliteit ook de anderen aangestoken, en onderweg naar hun thuisbasis in Kapernaüm had een en ander - althans volgens Markus - tot wederzijds scherpe uitlatingen geleid.
Vergelijk Mk 9:33-34; 10:35-37; Mt 20:20-21, 24-28.
Jezus, die onderscheidt dat partijzucht en het streven naar posities van macht kenmerkend is voor deze zieke wereldmaatschappij, pakt de kwestie meteen aan, beseffend dat ze anders een slepend geschil blijft. Met het nederige kind als voorbeeld probeert hij hun opstelling te corrigeren, door uit te leggen dat iemand pas werkelijk groot is bij God en zijn Messias, wanneer die persoon zich in nederigheid ten dienste van allen stelt.
Jezus had eerder gesproken over iemand ontvangen, of verwelkomen, in of op basis van zijn naam. Blijkbaar deed dat de geliefde leerling, Johannes, terugdenken aan een voorval tijdens hun predikingstocht. Zij hadden toen iemand ontmoet die zich in de naam van Jezus bezig hield met exorcisme. Dat was al te gek in hun ogen; die man maakte geen deel uit van Jezus’ gevolg. Hij opereerde geheel op zichzelf, maar wel met gebruikmaking van Jezus’ naam, waardoor hij feitelijk een beroep deed op Jezus’ macht en gezag. Een dergelijke activiteit moest gestopt worden! Daar zou de Meester het toch wel mee eens zijn!
Helaas voor Johannes, hij heeft alweer de plank geheel misgeslagen.
Jezus gaat niet mee in zijn bekrompen partijgeest. Ook al verkeerde die man niet in hun onmiddellijke gezelschap, hij hangt toch de Messias aan en erkent diens grote macht. Dus moet hij niet als tegenstander bezien worden; eerder is hij een medestander die geheel te goeder trouw handelt. Een bondgenoot eigenlijk; hij staat aan jullie kant!
Ongetwijfeld bevat die correctie ook voor de Gemeente een belangrijk leerpunt: Een hang naar exclusiviteit is niet iets wat Christenen past. God kan zijn werk ook door personen buiten onze eigen kring tot stand brengen. Het past ons in bescheiden termen te denken over onze eigen rol daarin.
D. Jezus op weg naar Jeruzalem (9:51 – 19:27)
1. Onderwijs over het koninkrijk Gods (9:51 – 11:13)
Εγενετο δε εν τω συμπληρουσθαι τας ημερας της αναλημψεως αυτου και αυτος το προσωπον εστηρισεν του πορευεσθαι εις Ιερουσαλημ, και απεστειλεν αγγελους προ προσωπου αυτου, και πορευθεντες εισηλθον εις κωμην Σαμαριτων, ως ετοιμασαι αυτω· και ουκ εδεξαντο αυτον, οτι το προσωπον αυτου ην πορευομενον εις Ιερουσαλημ. ιδοντες δε οι μαθηται Ιακωβος και Ιωαννης ειπαν, Κυριε, θελεις ειπωμεν πυρ καταβηναι απο του ουρανου και αναλωσαι αυτους; στραφεις δε επετιμησεν αυτοις. και επορευθησαν εις ετεραν κωμην.
51-56 Het geschiedde nu, toen de dagen van zijn opneming volledig vervuld werden, dat hij zijn aangezicht standvastig richtte om op weg te gaan naar Jeruzalem. En hij zond boden voor zijn aangezicht uit. En zij gingen heen en kwamen in een dorp der Samaritanen om voorbereidingen te treffen voor zijn verblijf. En zij ontvingen hem niet, omdat zijn aangezicht [er op gericht] was naar Jeruzalem te reizen. Toen nu zijn leerlingen Jakobus en Johannes [dit] zagen, zeiden zij: Heer, wil je dat wij zeggen dat er vuur van de hemel neerdaalt en hen vernietigt? Maar hij keerde zich om en bestrafte hen. En zij gingen op weg naar een ander dorp.
Vanaf hier staat Lukas’ verslag vrijwel geheel in het teken van Jezus’ reis naar Jeruzalem om daar zijn heengaan [exodus] te vervullen, waarover ‘Mozes’ en ‘Elia’ in het transfiguratietafereel onderling al hadden gesproken. De tijd voor zijn opneming is aanstaande. Nu geen εξοδος, uitgang/uittocht, maar αναλημψις, opneming. Maar in beide gevallen wordt op hetzelfde gedoeld: Zijn lijden, sterven, opstaan en hemelvaart. Want het gaat niet aan dat een profeet buiten Jeruzalem wordt omgebracht (Lk 13:33).
Het is onjuist te denken dat hier al sprake zou zijn van zijn laatste tocht naar Jeruzalem. Eerder wordt hier Jezus’ definitieve beslissing aangegeven. Hij weet dat zijn uitgang/opneming in Gods raad ligt besloten en hij toont zich nu vastberaden om dat alles in Jeruzalem te volbrengen.
De tocht welke hier wordt beschreven verwijst kennelijk naar zijn opgaan voor het bijwonen van het Loofhuttenfeest in de herfst van 32 AD. Zijn halfbroers dringen er bij hem op aan zich daar publiekelijk te vertonen, maar Jezus weet welk gevaar hem wacht. Daarom zegt hij tot hen: Mijn tijd is nog niet aangebroken. Niettemin gaat hij enige tijd na het vertrek van zijn broers, zelf ook op naar Jeruzalem, maar, zoals het verslag in Johannes laat uitkomen, als in het verborgene, niet openbaar.
Zie Jh 7:1-10.
Dat hij toch opgaat in de wetenschap dat zijn religieuze vijanden er op uit zijn hem te doden, verklaart wellicht waarom het Grote Reisverslag wordt ingeleid met de woorden: dat hij zijn aangezicht standvastig richtte om op weg te gaan naar Jeruzalem. Maar in plaats van de gebruikelijke route door het Jordaangebied te volgen, ‘plant’ hij zijn tocht via de Samariaroute. De consequentie daarvan is dat in Samaritaans gebied logies voor de nacht moet worden verkregen.
Blijkbaar heeft de ervaring hen geleerd dat dit problemen kan opleveren. Omdat zij van de gastvrijheid der Samaritanen niet zeker zijn, zendt hij boden vooruit en niet onterecht, want als duidelijk wordt dat hij met zijn gezelschap op weg is naar Jeruzalem voor het feest, weigert men hen in een dorp botweg logies.
Flavius Josephus weet te berichten dat de religieuze haat der Samaritanen er vaak toe leidde dat zij de Joodse pelgrims lastig vielen en soms zelfs ernstig mishandelden. In Jewish Wars, Book 2, Chapter 12-3, schreef hij over een specifiek geval het volgende:
After this there happened a fight between the Galileans and the Samaritans; it happened at a village called Geman, which is situated in the great plain of Samaria; where, as a great number of Jews were going up to Jerusalem to the feast [of tabernacles,] a certain Galilean was slain; and besides, a vast number of people ran together out of Galilee, in order to fight with the Samaritans. But the principal men among them came to Cumanus, and besought him that, before the evil became incurable, he would come into Galilee, and bring the authors of this murder to punishment; for that there was no other way to make the multitude separate without coming to blows. However, Cumanus postponed their supplications to the other affairs he was then about, and sent the petitioners away without success.
Zeer waarschijnlijk kwam het voorstel tot vergelding van de zijde van de beide broers, Jakobus en Johannes, voort uit hun diepe verontwaardiging over de manier waarop hun Messias door de bewoners van het dorp werd afgewezen. Met de herinnering aan Elia in het transfiguratietafereel nog vers in het geheugen, meenden zij dat het gerechtvaardigd was om op dezelfde wijze op te treden als deze eens had gedaan (2Kn 1:9-12).
Niettemin veroordeelt Jezus hun houding als een vleselijke uiting van wraakzucht. Dat hij zich hierop naar een ander dorp begaf, vormde voor het ongastvrije dorp op zich al een vergelding. Hun ontgingen in ieder geval de heilzame resultaten die andere Samaritanen, met een betere geesteshouding, eerder hadden gesmaakt van Jezus’ verblijf bij hen. Zie Johannes, hoofdstuk 4, tot en met v 42.
Hierin zien we bovendien op interessante wijze gedemonstreerd hoe Jezus zelf de gebeurtenis van de transfiguratie interpreteerde in vergelijking met die van de broers, die kennelijk op grond van hun houding bij dit incident de bijnaam Boanerges ontvingen, zonen van de donder (Mk 3:17).
Tijdens de manifestatie van een al in heerlijkheid verschenen koninkrijk, lag de nadruk op goddelijke gunst, niet op wraak of vergelding. Het visioen bezegelde Jezus’ lijdensaankondiging en offerdood; maar ook zijn opstanding en terugkeer tot de Vader, om te zijner tijd tot grote zegen voor de mensen der natiën te kunnen worden. Zoals met zovele Joden het geval is, hadden de broers zich die geest voorlopig nog in het geheel niet eigen gemaakt. Er moesten nog heel wat leermomenten volgen om hen ten volle tot het besef te brengen dat uit de Joden reddingdient voort te spruiten, geen wraak of vergelding (Jh 4:22).
Και πορευομενων αυτων εν τη οδω ειπεν τις προς αυτον, Ακολουθησω σοι οπου εαν απερχη. και ειπεν αυτω ο Ιησους, Αι αλωπεκες φωλεους εχουσιν και τα πετεινα του ουρανου κατασκηνωσεις, ο δε υιος του ανθρωπου ουκ εχει που την κεφαλην κλινη. Ειπεν δε προς ετερον, Ακολουθει μοι. ο δε ειπεν, [κυριε,] επιτρεψον μοι απελθοντι πρωτον θαψαι τον πατερα μου. ειπεν δε αυτω, Αφες τους νεκρους θαψαι τους εαυτων νεκρους, συ δε απελθων διαγγελλε την βασιλειαν του θεου. Ειπεν δε και ετερος, Ακολουθησω σοι, κυριε· πρωτον δε επιτρεψον μοι αποταξασθαι τοις εις τον οικον μου. ειπεν δε [προς αυτον] ο Ιησους, Ουδεις επιβαλων την χειρα επ αροτρον και βλεπων εις τα οπισω ευθετος εστιν τη βασιλεια του θεου.
57-62 En terwijl zij hun reis voortzetten, zei onderweg iemand tot hem: Ik zal je volgen, waar je ook heengaat. En Jezus zei tot hem: De vossen hebben holen en de vogels des hemels nesten, maar de Mensenzoon heeft niets waar hij zijn hoofd kan neerleggen. Tot een ander nu zei hij: Volg mij. Maar die zei: [Heer], sta mij toe eerst mijn vader te gaan begraven. Hij echter zei tot hem: Laat de doden hun eigen doden begraven, maar jij, ga heen en maak alom het koninkrijk Gods bekend. En weer een ander zei: Ik zal je volgen, Heer, maar sta mij toe eerst afscheid te nemen van hen die in mijn huis zijn. Jezus echter zei tot hem: Niemand die de hand aan de ploeg heeft geslagen en kijkt naar de dingen achter [hem], is geschikt voor het koninkrijk Gods.
Kennelijk geeft Lukas hier een samenvatting van enkele situaties die zich in de loop van Jezus’ tocht voordeden, om het thema van het volgen van de Messias en de consequenties daarvan te behandelen. Dat hij begint met degene die spontaan tot hem zegt: Ik zal je volgen, waar je ook heengaat, onmiddellijk na zijn afwijzing in een bepaald dorp der Samaritanen, laat uitkomen dat er zeer uiteenlopende reacties waren. Deze man, volgens Mattheus een Schriftgeleerde, wilde zich enthousiast bij Jezus’ gezelschap aansluiten, zonder te beseffen wat een en ander met zich meebracht: Het leiden van een onzeker, zwervend leven. Meer nog, terwijl dieren gewoonlijk een plaats hebben waarheen zij kunnen terugkeren, had Jezus geen vaste plaats om te rusten.
De tweede situatie is geheel anders. Op Jezus’ uitnodiging hem te volgen, verzint de persoon een uitvlucht. Zijn vader is kennelijk nog niet gestorven, want anders zou hij niet gekomen zijn om naar Jezus te luisteren en zou Jezus hem waarschijnlijk ook niet uitgenodigd hebben. Hij wil eerder dat hem de tijd vergund wordt de dood van zijn vader af te wachten, zich daarbij beroepend op een verplichting die onder de Joden zwaar woog. Jezus laat echter uitkomen dat met zijn komst een andere situatie is ontstaan.
Met het aanbreken van het Messiaanse tijdperk gelden andere, hogere prioriteiten, vergelijkbaar met het doen van nieuwe wijn in nieuwe wijnzakken (Lk 5:37-38). Doden worden zonodig wel door anderen begraven. Met zijn antwoord: Laat de doden hun eigen doden begraven, maakt hij duidelijk dat de lichamelijk en geestelijk doden bij elkaar horen en dat die bijgevolg maar voor elkaar moeten zorgdragen.
Dat geldt ook voor het derde geval. Die persoon beroept zich kennelijk op de situatie van Elisa toen deze bij zijn roeping om Elia als profeet in Israël op te volgen, een soortgelijk verzoek aan deze voorlegde:
Elia vertrok vandaar en trof Elisa, de zoon van Safat, terwijl die aan het ploegen was. Twaalf koppels ossen gingen voor hem uit; hijzelf bevond zich bij het twaalfde. Toen Elia langs kwam, wierp hij hem zijn mantel toe. Elisa liet de ossen in de steek, liep Elia achterna en zei: ‘Laat mij eerst afscheid nemen van mijn vader en moeder; dan zal ik u volgen.’ Hij antwoordde hem: ‘Ga maar weer terug; heb ik u soms tot iets verplicht?’ Hierop ging Elisa naar de ossen terug, nam zijn koppel, slachtte het, kookte het vlees op het hout van de jukken en gaf het aan het werkvolk te eten. Daarna vertrok hij, volgde Elia en werd zijn dienaar.
(1 Kn 19:19-21; wv78)
Hoewel het niet uitdrukkelijk zo wordt gezegd, reageert Jezus anders dan Elia destijds. Nu is dan ook de Messias in beeld en wanneer hij iemand uitnodigt tot navolging, vraagt dat om een onvoorwaardelijke reactie in geloof, daarbij verwijzend naar de boer die zijn land gaat ploegen. Wanneer die steeds maar achterom kijkt zal hij zeker scheve voren trekken.
Vergelijk Fl 3:13-14 en 2Tm 2:15.
Aangezien er in geen der drie gevallen melding van wordt gemaakt hoe de betrokkenen uiteindelijk reageerden, is er sprake van een ‘open’ einde. Kennelijk door de geest van inspiratie zo bedoeld, teneinde de lezer er toe te brengen de eigen situatie te overdenken.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24