6. De geboorte van Jezus (2:1-20)
Εγενετο δε εν ταις ημεραις εκειναις εξηλθεν δογμα παρα Καισαρος Αυγουστου απογραφεσθαι πασαν την οικουμενην. αυτη απογραφη πρωτη εγενετο ηγεμονευοντος της Συριας Κυρηνιου. και επορευοντο παντες απογραφεσθαι, εκαστος εις την εαυτου πολιν.
Ανεβη δε και Ιωσηφ απο της Γαλιλαιας εκ πολεως Ναζαρεθ εις την Ιουδαιαν εις πολιν Δαυιδ ητις καλειται Βηθλεεμ, δια το ειναι αυτον εξ οικου και πατριας Δαυιδ, απογραψασθαι συν Μαριαμ τη εμνηστευμενη αυτω, ουση εγκυω.
1-5 Het gebeurde nu in die dagen dat er een verordening uitging van keizer Augustus dat de gehele bewoonde wereld moest worden ingeschreven. (Deze eerste inschrijving vond plaats toen Quirinius bestuurder van Syrië was).
En allen gingen op weg om ingeschreven te worden, ieder naar zijn eigen stad.
Nu ging ook Jozef op van Galilea uit [de] stad Nazareth naar Judea, naar [de] stad van David die Bethlehem wordt genoemd, omdat hij uit het huis en het nageslacht van David was, om ingeschreven te worden samen met Mariam, die hem ten huwelijk beloofd was, [en] die zwanger was.
In enkele rake zinnen schetst de Evangelist de wending in zijn relaas met betrekking tot een gebeurtenis die voor de gehele mensheid van het allergrootste belang is geworden, de geboorte van een redder, die Messias de Heer is, zoals we de engel van vers 11 straks zullen horen zeggen.
In overeenstemming met het universele karakter ervan, plaatst Lukas die gebeurtenis dan ook in een veel ruimer kader dan slechts de regering van Herodes (1:5), namelijk binnen de heerschappij van Augustus, de Caesar van de toenmalige wereldmacht Rome.
Augustus was eigenlijk een titel die de Romeinse Senaat in 27 v.Chr. verleende aan Gaius Octavianus, de eerste keizer, die regeerde van 31 v.Chr. tot 14 n.Chr.
Latere keizers namen die titel eveneens aan. Zie Hn 25:21-25.
Zijn verordening tot registratie - met het oog op het heffen van belastingen en de werving van soldaten - leidde er toe dat Jezus, precies volgens Gods voorzegging in Mc 5:1, in Bethlehem werd geboren, waarschijnlijk in het najaar van 2 v.Chr.
Over de vermelding, in vers 2, dat een zekere Quirinius toen bestuurder van Syrië was, bestaat veel onduidelijkheid, aangezien velen van mening zijn dat
a. Κυρηνιοs pas na Jezus’ geboorte Syrië bestuurde; en
b. dat er tijdens de regering van Herodes de Grote geen melding wordt gemaakt van het houden van een volkstelling.
Wat punt a. betreft: Sommige geleerden zijn de mening toegedaan dat πρωτη in vers 2 niet als eerste, maar als vóórdat of eerder moet worden weergegeven, zoals ook in Jh 1:15 en 15:18 terecht wordt gedaan. Zie daarvoor de PC vertaling:
Deze volkstelling had plaats, eer Quirinius landvoogd van Syrië was.
Met betrekking tot b. kan uit oude annalen worden afgeleid dat de mogelijkheid van een volkstelling, gehouden tegen het einde van Herodes’ regering, een vazal van Octavianus en geheel van diens genade afhankelijk, heel goed tot de mogelijkheden behoort.
Het is opvallend dat Lukas Maria hier nog steeds aanduidt als de verloofde van Jozef, of als de vrouw die hem ten huwelijk beloofd was, omdat toch op grond van Mt 1:20-24 mag worden aangenomen dat Jozef geheel handelde volgens de aanwijzing van de engel die hem in een droom had gezegd:
Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, mee naar huis te nemen, want dat wat in haar verwekt is, is door heilige geest.
Maar uit vers 25 van Mt 1 kunnen we ook afleiden dat het echtpaar eerst ná de geboorte van Jezus echtelijke betrekkingen had. Voor Lukas was zij tot op die tijd terecht maagdelijk, nog steeds in een staat van ten huwelijk beloofd.
Men heeft zich verwonderd over het feit dat Maria in haar hoogzwangere situatie Jozef in zijn reis naar Bethlehem vergezelde. Sommigen hebben geopperd dat Jozef niet de schijn wilde wekken dat hij Maria in de steek liet.
Zelf denken wij echter dat het keizerlijk decreet voor het paar eigenlijk ‘als een geschenk uit de hemel’ kwam. Immers, de situatie van Maria’s zwangerschap was zeer ongewoon en voor beiden zelfs precair te noemen te midden van een gemeenschap die een en ander met argusogen gade sloeg.
Kennelijk namen zij daarom de beslissing om van de gelegenheid gebruik te maken Nazareth voorgoed achter zich te laten, want uit Mattheus, hoofdstuk 2, vernemen wij
1. dat zij zich enige tijd na Jezus geboorte nog altijd in Bethlehem bevonden, zeker de 40 dagen tot aan zijn aanbieding in de tempel (Lk 2:22); en
2. dat zij kennelijk vanuit Bethlehem naar Egypte vluchtten en zich na hun terugkeer permanent in die stad wilden vestigen.
Gelet op wat hierna gezegd wordt over het primitieve van hun vroege verblijf in de stad, moeten we er wel van uitgaan dat het paar erin slaagde al snel een beter onderkomen te vinden, misschien wel aangeboden vanuit de kring van hen die in de vv 15-18 vermeld worden, oog- en oorgetuigen van de heerlijkheid waarmee de geboorte vergezeld was gegaan, en die van mening waren dat Messias de Heer met zijn ouders waardig gehuisvest diende te worden.
εγενετο δε εν τω ειναι αυτους εκει επλησθησαν αι ημεραι του τεκειν αυτην, και ετεκεν τον υιον αυτης τον πρωτοτοκον· και εσπαργανωσεν αυτον και ανεκλινεν αυτον εν φατνη, διοτι ουκ ην αυτοις τοπος εν τω καταλυματι.
6-7 Het geschiedde nu toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij zou baren, en zij baarde haar zoon, de eerstgeborene, en zij wikkelde hem in doeken en legde hem neer in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het [stedelijk] nachtverblijf.
Terecht is men door de eeuwen heen diep onder de indruk geweest van de nederige omstandigheden waaronder de Redder der mensheid ter wereld kwam. Er was voor hem en zijn ouders zelfs geen plaats in de zeer eenvoudige locatie van de καταλυμα, een zogenaamde khan, waar reizigers in een ten dele overdekte binnenplaats konden overnachten, tezamen met hun dieren.
Justinus schreef in zijn Dialoog met Tryphone [midden Tweede eeuw] daarover het volgende:
Omdat zij in het stadje geen plaats vonden om te overnachten, zocht Jozef toevlucht in een grot, dicht bij Bethlehem.
En Origenes (185-252) schreef in zijn Contra Celsum:
Wanneer iemand zich wil overtuigen…dat Jezus te Bethlehem geboren is, dan moet hij weten, dat men te Bethlehem, in overeenstemming met het verhaal van het evangelie, de grot toont waar hij het levenslicht zag.
Gewoonlijk wordt καταλυμα met herberg weergegeven, maar uit Lk 10:34 kan worden geconcludeerd dat Lukas zelf daaronder een ander verblijf verstond, want de meedogende Samaritaan bracht de gewonde jood die door rovers was overvallen, niet naar een καταλυμα, maar naar een πανδοχειον. Volgens Robertsons’s NT Word Pictures was een πανδοχειον " a public place for receiving all comers and a more pretentious caravanserai than a kataluma like that in Lk 2:7 ".
De ervaring van het voornaamste lid van Abrahams zaad, de Messias, hij die zich als het ware Zelf van Israël heeft gemanifesteerd, is als een vingerwijzing te beschouwen voor de situatie waarin de laatste leden van dat zaad - het Overblijfsel van de eindtijd - in de 70e Week zullen verschijnen. Inderdaad, als een wonderbare nieuwe schepping krachtens het Nieuwe Verbond dat dan met hen gesloten zal worden, maar geenszins in een entourage van wereldse pracht en praal. Integendeel, veeleer in eenvoud en nederigheid. Zo heeft de profeet Zefanja het immers voorzien:
Dan laat ik in jullie midden een nederig en gering volk overblijven dat zijn toevlucht zal zoeken bij de naam van YHWH, de Rest van Israël.
(Zf 3:12-13).
In de tijd van zijn samenwerking met Paulus, raakte Lukas ook grondig bekend met de omstandigheid dat het beginsel van eenvoud en nederigheid over het algemeen ook de geroepenen tot de christelijke gemeente geldt:
Want gij ziet jullie roeping, broeders: niet veel wijzen naar het vlees, niet veel machtigen, niet velen van edele geboorte. Maar God heeft de dwaze dingen der wereld uitgekozen opdat hij de wijzen zou beschamen; en God heeft de zwakke dingen der wereld uitgekozen opdat hij de sterke dingen zou beschamen; en God heeft de onedele dingen der wereld en de dingen waarop wordt neergezien uitgekozen en de dingen die niet zijn, opdat hij de dingen die zijn, teniet zou doen, zodat geen vlees zou roemen voor het aangezicht van God.
(1Ko 1:26-29)
Και ποιμενες ησαν εν τη χωρα τη αυτη αγραυλουντες και φυλασσοντες φυλακας της νυκτος επι την ποιμνην αυτων.
8 En er waren herders in diezelfde landstreek, verblijvend in het open veld en tijdens de nachtwaken wacht houdend over hun kudde.
Herders vormden in die tijd geen sociale klasse die geacht werd. Integendeel, vanwege de aard van hun werk en hun omstandigheden werden zij als ceremonieel onrein bezien. Over het algemeen zag men hen als onbetrouwbaar; bijgevolg mochten zij niet als getuigen optreden voor het gerecht.
Het moet ons daarom wel opvallen dat, na geïnformeerd te zijn over de nederige omstandigheden waaronder Jezus zelf geboren werd, het goede nieuws daaromtrent ook nog eens eerst aan mensen werd verkondigd die binnen de maatschappij een lage status genoten. Naarmate het verslag vordert zullen we bemerken dat Lukas daarmee een bepaalde toon zet; hij blijkt een bijzondere belangstelling te hebben voor die categorie van personen. Vanuit dat standpunt vertegenwoordigen de herders alle mensen van nederige afkomst en reputatie die dankzij Gods gunst het Evangelie ontvangen en het vreugdevol bekendmaken aan anderen.
και αγγελος κυριου επεστη αυτοις και δοξα κυριου περιελαμψεν αυτους, και εφοβηθησαν φοβον μεγαν.
9 En een engel van de Heer stond bij hen en heerlijkheid van de Heer omscheen hen, en zij werden zeer bevreesd.
In Lk 2:8-14 hebben wij voor de derde maal een aankondigingstafereel, waarin hetzelfde patroon wordt gevolgd als bij de vorige twee:
- de verschijning van een engel,
- een reactie van vrees,
- de aansporing om niet bevreesd te zijn,
- de aankondiging van een geboorte die grote verheuging zal brengen.
Maar in dit geval betreft de aankondiging niet een ouder van het kind dat geboren zal worden, want de geboorte van Jezus is niet slechts een zaak van de familie alleen. Nee, de engel benadrukt dat hij een boodschap van grote verheuging heeft voor heel het volk:
και ειπεν αυτοις ο αγγελος, Μη φοβεισθε, ιδου γαρ ευαγγελιζομαι υμιν χαραν μεγαλην ητις εσται παντι τω λαω, οτι ετεχθη υμιν σημερον σωτηρ ος εστιν Χριστος κυριος εν πολει Δαυιδ·
10-11 En de engel zei tot hen: Vreest niet, want zie, ik verkondig jullie goede tijdingen, een grote vreugde die voor heel het volk zal zijn. Want heden, in Davids stad, is jullie een redder geboren, die is [de] Messias, [de] Heer.
In de aankondiging van de engel komen een aantal betekenisvolle termen voor, kenmerkend voor Lukas’ verslag, en samenhangend met prominente thema’s, zoals:
- Goede tijdingen verkondigen [ευαγγελιζομαι].
- Vreugde [χαρα]
- Volk [λαος]
- Heden; vandaag [σημερον]
- Redder [σωτηρ]
- Heer [κυριος]
- Heerlijkheid [δοξα]
In vers 11 verschijnt bij Lukas de unieke combinatie Χριστος κυριος, hier weergegeven met [de] Messias, [de] Heer. Maar ze kan ook betekenen Christus [de] Heer; [de] Heer Messias, of: Gezalfde Heer.
De combinatie komt ook in de LXX voor, in Kl 4:20; aldaar als weergave van het Hebreeuwse Mesjiach YHWH, doelend op Zedekia, de laatste koning in Davids geslachtslijn, die te Jeruzalem regeerde tot haar verwoesting in 587-586 v.Chr.
Door de geboren Redder te tekenen als [de] Messias, [de] Heer, onder vermelding van Davids stad Bethlehem, geeft de aankondigingsengel te kennen dat de baby in het bezit is van de juiste messiaanse ‘geloofsbrieven’:
b. Koning David noemde in Ps 110:1 de Messias mijn Heer. Zie ook Lk 20:41-44.
και τουτο υμιν το σημειον, ευρησετε βρεφος εσπαργανωμενον και κειμενον εν φατνη.
12 En dit [is] voor jullie het teken: gij zult een kind vinden, gewikkeld in doeken en liggend in een voederbak.
Omdat de verschijning van de aankondigingsengel met heerlijkheid van God vergezeld was gegaan, kan men zich afvragen waarom het nodig was om de herders alsnog een teken te verschaffen wat betreft de betrouwbaarheid van zijn boodschap.
Het antwoord is eenvoudig: de herders hadden een aanwijzing nodig om de pasgeboren Messias te vinden. Waar moesten zij hem zoeken? In een paleisachtig gebouw? Dan zouden zij zeer waarschijnlijk problemen hebben om dichtbij hem te komen! Maar tot hun verrassing vernemen zij dat zij de baby zullen vinden in een zeer nederig onderkomen, onder povere omstandigheden. En wanneer dat gebeurt zullen zij volkomen zekerheid hebben dat de boodschap inderdaad van goddelijke oorsprong is. Tevens zal het voor hen, en voor allen die er van horen zullen, een bewijs zijn dat de komst van de Messias niet aan de gangbare verwachtingen beantwoordt.
και εξαιφνης εγενετο συν τω αγγελω πληθος στρατιας ουρανιου αινουντων τον θεον και λεγοντων,
Δοξα εν υψιστοις θεω
και επι γης ειρηνη εν ανθρωποις ευδοκιας.
13-14 En plotseling geschiedde het dat er met de engel een menigte van een hemels leger was; zij loofden God en zeiden:
Heerlijkheid in de hoogste [sferen] aan God,
en op aarde vrede, onder mensen van welbehagen.
De engelen begrijpen van welk een grote betekenis voor het mensdom de geboorte in Bethlehem is. Daarmee breekt het Messiaanse tijdperk door dat een beslissende wending zal geven aan de situatie van de zuchtende en pijnlijdende schepping (Rm 8:18-22). Daarvoor dient God lof toegezwaaid te worden, de grote Initiator van de ‘reddingsactie’.
In het tekstgedeelte is sprake van een parallellisme:
Heerlijkheid tegenover vrede,
God tegenover mensen,
In de hoogste [sferen] tegenover op aarde.
Waarom is het van belang dit vast te stellen? Omdat er één woord overblijft, en de vraag rijst waarbij dat woord of die uitdrukking behoort, t.w.: ευδοκιας; van welbehagen.
En juist op grond van het parallellisme menen wij dat de uitdrukking zowel met God als met mensen moet worden verbonden.
De vrede van het Messiasrijk zal ten deel vallen
a. aan mensen jegens wie God een genadige gezindheid koestert, en
b. aan mensen die op hun beurt behagen scheppen in God.
Και εγενετο ως απηλθον απ αυτων εις τον ουρανον οι αγγελοι, οι ποιμενες ελαλουν προς αλληλους, Διελθωμεν δη εως Βηθλεεμ και ιδωμεν το ρημα τουτο το γεγονος ο ο κυριος εγνωρισεν ημιν. και ηλθαν σπευσαντες και ανευραν την τε Μαριαμ και τον Ιωσηφ και το βρεφος κειμενον εν τη φατνη·
15-16 En het geschiedde toen de engelen van hen waren heengegaan naar de hemel dat de herders tot elkaar zeiden: Laten wij toch meteen naar Bethlehem gaan en zien [hoe] deze uitspraak geschied is, wat de Heer ons bekendmaakte. En zij kwamen met spoed en vonden [uiteindelijk] zowel Maria als Jozef, én het kind, liggend in de voederbak.
Na de interactie tussen de hemel en de aarde, keerden de engelen terug naar hun eigen verblijfplaats, maar de herders haastten zich naar Bethlehem. Een prachtig voorbeeld voor de Gemeente ter navolging: niet dralen met een gepaste response als God ons begunstigt met toenemend begrip en meer inzicht in zijn voornemen.
In zijn beschrijving vermijdt Lukas elke onderbreking in het vlugge handelen van de herders, hoewel het werkwoord ευρισκω met de prepositie ανα als voorvoegsel, te kennen geeft dat zij enige tijd hebben moeten zoeken om de juiste locatie te traceren.
Het contrast met de religieuze leiders is groot. Toen zij te weten kwamen dat de Messias mogelijk geboren was, lezen wij niet dat zij ook maar iets ondernamen om hem op te sporen. Zie Mt 2:1-6.
ιδοντες δε εγνωρισαν περι του ρηματος του λαληθεντος αυτοις περι του παιδιου τουτου. και παντες οι ακουσαντες εθαυμασαν περι των λαληθεντων υπο των ποιμενων προς αυτους· η δε Μαριαμ παντα συνετηρει τα ρηματα ταυτα συμβαλλουσα εν τη καρδια αυτης.
17-19 Toen zij dan gezien hadden gaven zij bekendheid aan de uitspraak welke betreffende dit jongetje tot hen gesproken was. En allen die het hoorden stonden verbaasd over de dingen die door de herders tot hen werden gesproken. Mariam echter bewaarde zorgvuldig al deze uitspraken en overwoog ze in haar hart.
Terwijl allen zich verbaasden over wat de herders hun vertelden, wordt alleen van Maria gezegd dat zij het gehoorde in haar hart opsloot en alle gebeurtenissen telkens weer de revue liet passeren, kennelijk in een poging ze in hun onderlinge verband te zien teneinde de ware betekenis ervan te doorgronden en inzicht te krijgen in het mysterie van de geboorte van haar zoon.
Terloops geeft Lukas daarmee te kennen dat zijn verslag een degelijke basis heeft, voor een groot deel berustend op Maria’s getrouwe herinnering.
και υπεστρεψαν οι ποιμενες δοξαζοντες και αινουντες τον θεον επι πασιν οις ηκουσαν και ειδον καθως ελαληθη προς αυτους.
20 En de herders keerden terug, God verheerlijkend en lovend om alle dingen die zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was.
Nu eerst maakt Lukas melding van de stemming en de reactie der herders. Zij verheerlijkten God en loofden hem. Opnieuw de juiste response: alles wat hun gezegd was, was immers uitgekomen. Zij hadden het met eigen ogen gezien. Lukas laat trouwens in zijn verslag geregeld uitkomen dat het loven van God om zijn machtige daden en werken, een passende reactie is.
7. De besnijdenis en de aanbieding in de tempel (2:21-40)
Και οτε επλησθησαν ημεραι οκτω του περιτεμειν αυτον, και εκληθη το ονομα αυτου Ιησους, το κληθεν υπο του αγγελου προ του συλλημφθηναι αυτον εν τη κοιλια.
21 En toen acht dagen vervuld waren om hem te besnijden, werd ook zijn naam genoemd: Jezus, die door de engel was genoemd voordat hij in de schoot werd ontvangen.
Door de besnijdenis werd elk Israëlitisch jongetje in Gods volk Israël opgenomen en kreeg het deel aan de verbonden (Gn 17:9-14; Jz 5:2-9; Rm 9:3-5; Ef 2:11-12).
Voor Jezus was dit zelfs van nog meer belang. Als Israëls Messias zou hij namelijk het voornaamste lid van de natie worden, Israëls eigenlijke Zelf.
Het ware Israël -met name het getrouwe deel daarvan- zou in hem belichaamd worden. In Gl 4:4-5 schreef Paulus dienaangaande:
Maar toen de volheid van de tijd was gekomen, zond God zijn Zoon uit, geworden uit een vrouw, geworden onder wet, opdat hij hen [die] onder wet [zijn] zou vrijkopen, opdat wij het zoonschap zouden verkrijgen.
Met het zoonschap [υιοθεσια; adoptie tot zonen] doelt Paulus op de nieuwe schepping die God op basis van de kracht van het loskoopoffer van zijn Zoon voortbrengt. Zie Gl 6:15-16 en ook 2Ko 5:14-17.
Maar de apostel licht toe dat God met het oog daarop zijn Zoon voortbracht uit een [joodse] vrouw en dat deze bijgevolg - door zijn besnijdenis op de 8e dag - onder de Wet van Mozes kwam te staan.
De apostel ziet dus een verband tussen Jezus’ besnijdenis en Gods voorziening van redding tot een nieuwe schepping. Jezus’ besnijdenis had derhalve een diepere betekenis.
Dat vinden wij allereerst terug in de naam die hij bij zijn besnijdenis volgens de opdracht van Gabriël ontving: Jezus. De Hebreeuwse vorm van die naam betekent namelijk: YHWH is redding.
Toen ook Jozef over die naam werd geïnformeerd, legde de engel uit waarom Jozef zijn adoptief zoon Jezus moest noemen: Want hij zal zijn volk redden van hun zonden (Mt 1:21).
In Ks 2:11 vinden we echter meer over de diepere zin van Jezus’ besnijdenis. In dat schriftdeel verwijst Paulus namelijk naar de besnijdenis van de Messias:
In hem ook werd gij besneden met een besnijdenis niet door handen verricht, in het wegnemen van het vleselijk lichaam, in de besnijdenis van de Messias.
De leden van de Gemeente ervaren als eersten van het Israël Gods die besnijdenis van de Messias. Door die ‘besnijdenis’ wordt het vleselijk lichaam der zonden weggenomen. Of, zoals Paulus het in Rm 6:6 nader formuleert:
Dit wetend dat onze oude mens tezamen aan de paal werd gehangen opdat het lichaam der zonde buiten werking gesteld zou worden, zodat wij niet langer in dienstbaarheid aan de zonde zijn.
Voor een christen betekent de werkelijkheid van zijn ‘besnijdenis’ daarom dat zijn onreine, van Adam overgeërfde toestand wordt "weggesneden". Het lichaam der zonde wordt als het ware vernietigd doordat - dankzij de werking van Gods geest door Messias Jezus - de zondige begeerten niet langer de overhand over ons hebben, maar wij voortaan voor rechtvaardigheid kunnen leven.
Ons oude, ongelovige, blinde, opstandige IK en zijn gebruik van het lichaam voor zonde, wordt in de tegenbeeldige besnijdenis door de geest geëlimineerd.
Dat is wat de besnijdenis van de Messias voor ons inhoudt.
Wil dat zeggen dat ook bij de Messias zelf de zondige oude mens moest worden verwijderd?
Daarvan kon uiteraard geen sprake zijn, want toen Gabriël aan Maria Jezus’ geboorte aankondigde - doordat heilige geest over haar zou komen - vermeldde hij expliciet: Daarom ook zal het heilige dat verwekt wordt, Gods Zoon worden genoemd.
Dat niettemin ook hij op de 8e dag werd besneden, was niet alleen conform de Wet, maar verschafte tevens een beeld van zijn offer waarbij zijn leven in het vlees voor het aangezicht van God zou worden afgesneden.
Zijn plaatsvervangend sterven was voor Jezus als een besnijdenis, maar bij hem werd een zondeloos, vleselijk lichaam weggenomen, en dat met het oogmerk om na zijn opstanding en hemelvaart de [loskopende] waarde ervan aan God aan te bieden, in het hemelse Allerheiligste.
Zie Hb 9:11-12, 24-26.
Vandaar dat Paulus in Gl 2:20 kon schrijven: Ik ben met de Messias aan de paal ter dood gebracht. En in Ks 3:3 kan hij van de Gemeente zeggen: Gij zijt gestorven en jullie leven is verborgen met de Messias in God.
Και οτε επλησθησαν αι ημεραι του καθαρισμου αυτων κατα τον νομον Μωυσεως, ανηγαγον αυτον εις Ιεροσολυμα παραστησαι τω κυριω, καθως γεγραπται εν νομω κυριου οτι Παν αρσεν διανοιγον μητραν αγιον τω κυριω κληθησεται, και του δουναι θυσιαν κατα το ειρημενον εν τω νομω κυριου, ζευγος τρυγονων η δυο νοσσους περιστερων.
22-24 En toen de dagen van hun reiniging naar de Wet van Mozes waren vervuld, voerden zij hem opwaarts naar Jeruzalem om [hem] aan de Heer aan te bieden
- gelijk geschreven staat in de Wet van de Heer: Al wat mannelijk is, dat de moederschoot volledig opent, zal de Heer heilig worden genoemd - en om een offer te brengen naar wat in de Wet van de Heer gezegd is: een paar tortelduiven of twee jonge duiven.
We zijn hier veertig dagen na de geboorte. Kennelijk zijn Jozef en Mariam die periode in Bethlehem gebleven, gezien de nabijheid van de tempel, slechts enkele kilometers van het stadje verwijderd.
Het valt op dat in deze context geregeld melding gemaakt wordt van het feit dat alle dingen die door de Wet van Mozes vereist werden, strikt in acht werden genomen. Niet alleen hier in de vv 22, 23 en 24, maar ook nog in de vv 27 en 39.
De eerste verwijzing betreft Ex 13:2, 12-15. Daar vindt men in vers 2 volgens de Hebreeuwse tekst dat iedere mannelijke eerstgeborene die elke moederschoot opent onder de zonen van Israël, onder de mensen en de dieren, aan God toebehoorde en daarom aan hem geheiligd moest worden. Voor elke eerstgeboren zoon hield dat in dat hij door de vader moest worden losgekocht.
Die inzetting ging terug op wat er bij de Uittocht had plaatsgevonden. Vanwege de hardnekkige opstelling van de Farao had YHWH toen elke eerstgeborene in Egypte gedood, maar de eerstgeborenen van Israël bleven gespaard, dankzij het bloed van het Paschalam. Zie Exodus, hoofdstuk 12.
Omdat Jezus als de Messias het eigenlijke Zelf van het ware Israël is geworden, verbaast het ons niet dat er in de Messiaanse tijd een gehele gemeente van eerstgeborenen aan God wordt geheiligd, allen losgekocht krachtens het bloed van het ware Paschalam en ingeschreven in de hemelen.
Als christenen wordt ons daarom in 1Ko 6:20 gezegd:
Want gij werd met een prijs gekocht; verheerlijkt dan vooral God in jullie lichaam!
In Rm 12:1 maakt de apostel nog verder duidelijk wat opgedragen aan God voor de gemeente van eerstgeborenen inhoudt:
Daarom verzoek ik jullie dringend, broeders, wegens Gods mededogen, jullie lichamen aan te bieden [als] een levend, heilig offer, welgevallig aan God.
De reinigingsprocedure die volgens de Wet bij de geboorte van een zoon of dochter gevolgd moest worden, wordt in Leviticus, hoofdstuk 12, gevonden.
Het behaagde God van Jozef - die wegens zijn geringe economische situatie geen jonge ram ten brandoffer kon aanbieden, twee duiven te aanvaarden - één voor een brandoffer en één voor een zondeoffer (Lv 12:8).
Want het was onder deze omstandigheden - eerst de nederige geboorte, de Messias neergelegd in een voederbak, en nu een offer gebracht uit de diepste armoede - dat God zijn gunst op superieure wijze introduceerde binnen een wereld van principieel verloren mensen.
Και ιδου ανθρωπος ην εν Ιερουσαλημ ω ονομα Συμεων, και ο ανθρωπος ουτος δικαιος και ευλαβης, προσδεχομενος παρακλησιν του ισραηλ, και πνευμα ην αγιον επ αυτον· και ην αυτω κεχρηματισμενον υπο του πνευματος του αγιου μη ιδειν θανατον πριν [η] αν ιδη τον Χριστον κυριου.
25-26 En zie, er was een mens in Jeruzalem wiens naam [was] Simeon, en deze mens [was] rechtvaardig en bedachtzaam, in afwachting van Israëls vertroosting, en heilige geest was op hem. En hem was van Godswege geopenbaard door de heilige geest, geen dood te zien voordat hij de Messias van de Heer gezien zou hebben.
Simeon, en ook Anna [straks in de vv 36-38] behoorden ongetwijfeld tot het godvruchtige overblijfsel binnen het Israël van die dagen. Zoals in Elia’s dagen er een overblijfsel van naamlozen bestond (1Kn 19:14-18; SV), was ook Simeon publiekelijk een totaal onbekende, een naamloze, iemand die geen enkele invloed op het openbare leven uitoefende. Hij behoorde duidelijk tot “de stillen in het land”, zij die zonder aanzien zijn en daarom gemakkelijk verdrukt worden, zoals Ps 35:20 leert:
Want het woord vrede kennen zij niet, en tegen de weerlozen [de stillen] in het land smeden zij bedrieglijke plannen.
(nbv)
Maar Simeon, één van die geringe stillen, was wel rechtvaardig en bedachtzaam in de ogen van God, een man die het Messiaanse ideaal der profeten ongerept bewaarde. Hij wankelde niet in zijn vertrouwen dat eenmaal voor Israël vertroosting en herstel [uit ballingschap] zou komen door de oprichting van het Messiaanse koninkrijk, met de beloofde permanente erfgenaam van David op Gods troon.
Zie 2Sm 7:18-19; Js 40:1-2; 41:8-10; 42:1; 49:6.
Welnu, God had door de invloed van zijn geest laten weten dat hij de Messias nog tijdens zijn leven persoonlijk zou aanschouwen.
Het werkwoord χρηματιζω had oorspronkelijk als één betekenis advies verkrijgen van een orakel [van Delphi e.a.].
In het NT heeft het de waarde van informatie van Godswege, bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwing in het geval van Jozef, in Mt 2:22.
Zie ook Hn 10:22.
In Rm 11:4 wordt het substantief χρηματισμος gebruikt [goddelijke openbaring; orakel]: Maar wat zegt de godsspraak tot hem?
και ηλθεν εν τω πνευματι εις το ιερον· και εν τω εισαγαγειν τους γονεις το παιδιον Ιησουν του ποιησαι αυτους κατα το ειθισμενον του νομου περι αυτου, και αυτος εδεξατο αυτο εις τας αγκαλας και ευλογησεν τον θεον και ειπεν,
Νυν απολυεις τον δουλον σου, δεσποτα, κατα το ρημα σου εν ειρηνη·
οτι ειδον οι οφθαλμοι μου το σωτηριον σου
ο ητοιμασας κατα προσωπον παντων των λαων,
φως εις αποκαλυψιν εθνων και δοξαν λαου σου Ισραηλ.
27-32 En hij kwam in de geest de tempel binnen. En toen de ouders het jongetje Jezus binnenbrachten om naar het gebruik van de Wet betreffende hem te doen, nam ook hij het in de armen en hij zegende God en zei:
Nu laat gij, Meester, uw slaaf in vrede gaan naar uw woord,
want mijn ogen hebben uw redding gezien,
welke gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken:
een licht tot ontsluiering der natiën en een heerlijkheid van uw volk Israël.
Bij de dageraad van het Messiaanse tijdperk, nemen we in Simeon afscheid van het oude Israël. Dat traditionele Israël waarbinnen de getrouwen met verlangen hadden uitgezien naar de vervulling van alles wat door de profeten was gesproken, verwelkomt hier hun langverbeide Messias, Gods middel tot redding. De aeonen die in samenhang met de Mozaïsche wetgeving zo’n 1500 jaar hadden gefunctioneerd, waren nu bezig tot hun voleinding te komen.
De apostel Paulus wees daarop toen hij 1Ko 10:1-11 refereerde aan de leerzame ervaringen van onze [joodse] voorvaders:
Deze dingen nu zijn hun in typologische zin overkomen; ze werden opgeschreven tot een vermaning voor ons, tot wie de einden der eeuwen [aeonen] zijn gekomen.
YHWH, Simeons Δεσποτης [Gebieder; Meester; Eigenaar], kon nu zijn ‘slaaf’ vrijlaten, dwz. hem in vrede laten sterven; de redding van zijn volk was verzekerd.
Maar niet alleen redding voor Israël. Simeon spreekt vanuit een universele gezichtshoek: in de Messias is redding voor alle volken beschikbaar gekomen, met inbegrip van zijn eigen uitverkoren volk Israël. Met de belofte aan Abraham in gedachten, noemt hij de Heidenvolken zelfs als eersten: een licht tot ontsluiering der Heidenvolken en een heerlijkheid van Israël, uw volk.
Simeon is daarmee geheel in lijn met Jesaja’s profetie omtrent de voornaamste onder zijn Knechtnatie Israël:
Het is te gering, dat gij Mij tot een knecht zoudt zijn om de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken [gojim; heidenen], opdat mijn heil reike tot het einde der aarde.
(Js 49:6; nbg)
και ην ο πατηρ αυτου και η μητηρ θαυμαζοντες επι τοις λαλουμενοις περι αυτου.
33 En zijn vader en moeder stonden verbaasd over de dingen die betreffende hem gesproken werden.
Jozef en Mariam staan niet alleen verbaasd dat een vreemdeling, die Simeon toch voor hen geweest moet zijn, de vrijheid neemt om het kind van hen over te nemen - er daarbij blijk van gevend nauwkeurig over diens bestemming geïnformeerd te zijn - maar kennelijk ook dat hij in verband met hun bijzondere ‘zoon’ zaken aankondigt die zij zelf nooit met de Messias in verband hadden gebracht. Dat kwam blijkbaar doordat zij de opvattingen van hun tijdgenoten deelden, die meenden dat de Messias hoofdzakelijk een politiek heerser zou zijn.
και ευλογησεν αυτους Συμεων και ειπεν προς Μαριαμ την μητερα αυτου, Ιδου ουτος κειται εις πτωσιν και αναστασιν πολλων εν τω Ισραηλ και εις σημειον αντιλεγομενον και σου [δε] αυτης την ψυχην διελευσεται ρομφαια, οπως αν αποκαλυφθωσιν εκ πολλων καρδιων διαλογισμοι.
34-35 En Simeon zegende hen en zei tot Mariam, zijn moeder: Zie! Deze wordt gelegd tot een val en [het weer] opstaan van velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt; ook zal door je eigen ziel een zwaard gaan, opdat de overwegingen uit vele harten blootgelegd worden.
Simeon profeteerde dat het kind dat hij op dat moment in zijn armen hield, zou dienen tot de val van velen in Israël, maar ook dat naderhand juist velen door hem zouden opstaan. Ook met die aankondiging greep Simeon, onder inspiratie van de geest, terug op bepaalde profetieën waarin de Messias als een "Steen" wordt voorgesteld:
De Steen, die de bouwlieden verachtten, is tot hoofd van de hoek geworden.
Vanwege YHWH is dit: een wonder in onze ogen!
(Ps 118:22-23)
In Hn 4:11-12 gaf Petrus in de vroegste periode van de Gemeente op die profetie al commentaar. En daarin maakte hij duidelijk dat:
a. de "Steen" betrekking heeft op de Messias, en
b. er redding beschikbaar is gekomen, maar uitsluitend in de persoon van Messias Jezus:
Deze is de Steen die door jullie, de bouwlieden, als niets werd geacht, die tot hoofd van de hoek is geworden.
En in niemand anders is de redding, want er is geen andere naam die onder de hemel aan mensen gegeven is waarin wij gered moeten worden.
De joodse ‘bouwlieden’ echter - de vooraanstaande religieuze leidslieden van die tijd - wezen die leer af. Zij hadden Jezus reeds verworpen alsof hij een waardeloze steen was; een steen ongeschikt voor het optrekken van een gebouw.
Maar dit was wel tot zeer groot nadeel van die personen, wat moge blijken uit andere profetische uitspraken omtrent de "Steen" :
En hij zal tot een heilige plaats worden en tot een Steen der struikeling, tot een rotsblok waarover men valt, voor de beide huizen van Israël; tot een net en tot een valstrik voor de bewoner van Jeruzalem.
En velen onder hen zullen struikelen en vallen, verbroken, verstrikt en gevangen worden.
(Js 8:14-15)
Daarom zegt YHWH, de Heer: Zie! In Sion leg ik een Steen ten grondslag; een Steen der toetsing; de kostbare hoek van een goed gelegd fundament.
Wie er op vertrouwt, zal niet in paniek reageren.
(Js 28:16)
Profetisch wordt in die teksten geleerd dat zij die op de bedoelde "Steen" steunen, gered of bevrijd zullen worden. Maar zij kunnen die Steen ook verwerpen, er over struikelen en er zelfs door verpletterd worden, mocht de Steen op hen vallen.
Uit Lk 20:17-18 – in de parabel van De boze wijnbouwers - kunnen wij afleiden dat Jezus wist dat hij die rol naar zijn joodse landgenoten toe zou vervullen. Om die reden blijkt de "Steen" vooral een Steen der toetsing te zijn, die in het Messiaanse tijdperk het criterium van Gods handelen jegens de mens is geworden.
En wanneer we nu, vanuit een 21e eeuw standpunt, terugblikken op Simeons uitspraken, dan kunnen we vaststellen dat Israëls geschiedenis precies volgens het patroon is verlopen dat hij reeds aangaf:
Als natie struikelde het joodse volk over hun Messias en verhardde het zich ten aanzien van hem. Dat is ook de conclusie die de apostel Paulus in Rm 9:31-32 trekt. Maar in diezelfde (Romeinen-) brief, spreekt hij tevens over een einde van Israëls verharding in de toekomst, en dat zij dan (wederom) zullen opstaan (Rm 11:25-26).
Weinig zal Simeon vermoed hebben dat de weg naar dat herstel en bijgevolg naar Israëls redding, zo buitengewoon grillig zou verlopen, d.i. via de omweg der Heidenvolken. Toch gaf hij onder inspiratie van de geest de volgorde reeds aan:
(1) een licht tot ontsluiering der Heidenvolken en (2) een heerlijkheid van uw (Gods) volk Israël.
Terloops concluderen we ook nog dat Lukas zich kennelijk intensief met dezelfde bijbelthema’s heeft beziggehouden als de apostel Paulus. Niet vreemd, gezien hun jarenlange samenwerking.
Και ην Αννα προφητις, θυγατηρ Φανουηλ, εκ φυλης Ασηρ· αυτη προβεβηκυια εν ημεραις πολλαις, ζησασα μετα ανδρος ετη επτα απο της παρθενιας αυτης, και αυτη χηρα εως ετων ογδοηκοντα τεσσαρων, η ουκ αφιστατο του ιερου νηστειαις και δεησεσιν λατρευουσα νυκτα και ημεραν. και αυτη τη ωρα επιστασα ανθωμολογειτο τω θεω και ελαλει περι αυτου πασιν τοις προσδεχομενοις λυτρωσιν Ιερουσαλημ.
36-38 Ook was er Anna, een profetes, dochter van Fanuël, uit [de] stam Aser, die op zeer hoge leeftijd was gekomen. Vanaf haar maagdelijke staat had zij zeven jaar met [een] man geleefd, een weduwe van ongeveer vierentachtig jaar, die zich niet van de tempel verwijderde, God dienend met vasten en smekingen, nacht en dag. En op dat zelfde uur kwam zij naderbij, bracht dank aan God en ging tot allen die naar de verlossing van Jeruzalem uitzagen, over hem spreken.
Ook was er Anna; dat wil zeggen dat er buiten Simeon nog een getuige ter plaatse was om van Messias’ geboorte getuigenis af te leggen. Maar ook twee godvruchtige personen, vertegenwoordigers van een lange geschiedenis van een volk, levend in afwachting van de vervulling van Gods beloften; bij voortduring gevoed door het profetische Woord.
In tegenstelling tot Simeon wordt Anna profetes genoemd, wat inhield dat zij blijvend door Gods geest werd beïnvloed, een omstandigheid die kennelijk kracht wordt bijgezet door de betekenis van haar vaders naam: Fanuël = aangezicht van God.
Zie: Gn 32:30.
De vermelding dat Anna uit Aser stamde, herinnert aan datgene wat de patriarch Jakob op zijn sterfbed over die stam voorzei: Uit Aser zal zijn brood vet zijn, en hij levert koninklijke lekkernijen.
God zou Aser met een overvloed aan rijk voedsel zegenen, zodat die stam de koninklijke tafel van delicatessen zou kunnen voorzien.
In zijn profetische zegen voorzei ook Mozes dat Aser welvaart zou genieten. De stam zou figuurlijk gesproken zijn voet in olie dompelen, wat op voorspoed duidt.
Zie Dt 33:24-25.
Inderdaad omvatte het aan Aser toegewezen stamgebied één van de vruchtbaarste landstreken van heel Israël. Er groeiden olijfbomen, die rijkelijk olie verschaften, en ook andere bomen, waarvan de vruchten tot de lekkernijen behoorden die op de tafel van de koning werden opgedist.
De stam zou dus de Gezalfde van YHWH ten dienste staan. Een prachtig voorbeeld daarvan zien we terug in de wijze waarop de stam zich jegens de Messias Hizkia opstelde toen deze zich inspande voor een grote religieuze revival in Israël.
Vele stammen lieten het toen afweten, maar niet Aser:
Hizkia zond nu een boodschap aan heel Israël en Juda, en hij schreef zelfs brieven naar Efraïm en Manasse, om naar het huis van YHWH in Jeruzalem te komen ten einde het Pesach voor YHWH, de God van Israël, te vieren… En de zaak was juist in de ogen van de koning en in de ogen van de hele gemeente. Zij besloten dus in heel Israël, van Berseba tot Dan, te doen omroepen dat men zou komen om het Pesach voor YHWH, de God van Israël, te Jeruzalem te vieren; want zij hadden het niet massaal gevierd, naar hetgeen geschreven staat.
Zonen van Israël, keert terug tot YHWH, de God van Abraham, Isaäk en Israël, opdat hij moge terugkeren tot deontkomenen die van jullie zijn overgebleven uit de handpalm van de koningen van Assyrië… Want YHWH, jullie God, is goedgunstig en barmhartig, en hij zal het aangezicht niet van jullie afwenden indien gij tot hem terugkeert.
Maar men maakte hen [de boden] voortdurend belachelijk en bespotte hen. Slechts enkelingen uit Aser en Manasse en uit Zebulon verootmoedigden zich zodat zij naar Jeruzalem kwamen. De hand van God bleek ook in Juda te zijn ten einde hun één hart te geven om het gebod van de koning en de vorsten in de zaak van YHWH te volbrengen.
(2Kr 30:1-12)
Tegen het einde van de Oudtestamentische tijd blijkt Anna dan ook een waardige vertegenwoordigster van die koninklijke dienstbaarheid te zijn.
Na de jonge Messias in de tempel aanschouwd te hebben, ging zij tot allen die naar de verlossing van Jeruzalem uitzagen, over hem spreken.
Anna had na zoveel eeuwen de voor Aser gekenmerkte gezindheid. Zij week niet van de tempel, maar diende God, nacht en dag. Kennelijk hield een en ander in dat zij vanaf het morgen- tot en met het avondoffer present was. Vergelijk Lk 24:53.
Και ως ετελεσαν παντα τα κατα τον νομον κυριου, επεστρεψαν εις την Γαλιλαιαν εις πολιν εαυτων Ναζαρεθ. Το δε παιδιον ηυξανεν και εκραταιουτο πληρουμενον σοφια, και χαρις θεου ην επ αυτο.
39-40 En toen zij alle dingen hadden volbracht volgens de Wet van de Heer, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth. Het jongetje nu groeide op en verwierf [steeds meer] kracht, werd [in toenemende mate] met wijsheid vervuld; en Gods gunst was[voortdurend] op hem.
Hun terugkeer naar Galilea wordt door Lukas logischerwijs vermeld,
- aangezien hij in 2:1-5 had beschreven dat zij vanuit die plaats op reis waren gegaan naar Bethlehem, op grond van Caesars verordening tot registratie; en
- nu verder wil vertellen over de reis die de familie vanuit Nazareth ondernam om in Jeruzalem het Pascha bij te wonen toen Jezus 12 jaar oud was.
Uit het evangelie van Mattheüs weten we echter dat tussen de aanbieding in de tempel en hun blijvende vestiging in Nazareth diverse gebeurtenissen hebben plaats gevonden die een lang tijdsverloop vorderden, wellicht zelfs van enkele jaren. Vergelijk hiervoor Mt hoofdstuk 2.
Het is mogelijk dat Lukas’ verslag chronologisch toch correct is. In dat geval is de familie inderdaad na de aanbieding in de tempel naar Nazareth teruggegaan, maar slechts met de bedoeling om hun verhuizing naar Bethlehem voor te bereiden.
De jongen Jezus groeide derhalve op in Nazareth, volgens Mt 2:19-23 geheel overeenkomstig Gods voorzienigheid.
Lukas gebruikt duratieve vormen van de werkwoorden om Jezus’ progressie in diens groei te laten uitkomen; hier tot uitdrukking gebracht door enkele omschrijvende termen: steeds meer; in toenemende mate; voortdurend.
Overigens komt de beschrijving van Jezus’ vooruitgang tamelijk overeen met die van Johannes, volgens 1:80. Daaruit blijkt dat Gods Zoon als mens dezelfde ontwikkeling doormaakte als ieder ander mens. Zowel zijn fysieke gestalte als zijn geestelijke vermogens namen geleidelijk toe. Ook leerde hij als elk kind thuis dingen van zijn ouders en zijn wekelijks bezoek aan de synagoge had tot resultaat dat hij grondig bekend raakte met de Schrift. Maar het unieke in dat alles was dat er bij hem geen sprake was van enige belemmering als gevolg van de Adamitische erfenis. Geen gebreken of inherent slechte neigingen derhalve vanwege een zondige natuur. En zoals God zorgvuldig de ontwikkeling van Johannes leidde en hem voorbereidde op zijn Eliataak, genoot ook Jezus voortdurend de hulp en aandacht van zijn Vader.
8. De twaalfjarige Jezus in de tempel (2:41-52)
Και επορευοντο οι γονεις αυτου κατ ετος εις Ιερουσαλημ τη εορτη του πασχα.
41 En zijn ouders waren gewoon jaarlijks naar Jeruzalem te gaan voor het feest van het Pascha.
Op grond van Ex 23:14-17 werd van iedere manlijke Israëliet verwacht dat hij driemaal per jaar voor het aangezicht van YHWH verscheen: bij het feest van de ongezuurde broden [Pascha], het oogstfeest van de eerste rijpe vruchten [Pinksteren] en het feest der inzameling bij de afloop van het jaar [Loofhuttenfeest].
De verstrooiing maakte dit grotendeels onmogelijk, maar godvruchtige joodse mannen, zowel binnen als buiten Palestina, spanden zich in om tenminste jaarlijks het Pascha bij te wonen in Jeruzalem. Maria placht Jozef daarbij te vergezellen, hoewel dit niet van vrouwen werd verlangd.
Uit de context lijkt opgemaakt te kunnen worden dat Jezus niet pas op zijn twaalfde voor het eerst meeging. Eerder blijkt uit het verband dat hij op die leeftijd afweek van de gewone gang van zaken.
και οτε εγενετο ετων δωδεκα, αναβαινοντων αυτων κατα το εθος της εορτης και τελειωσαντων τας ημερας, εν τω υποστρεφειν αυτους υπεμεινεν Ιησους ο παις εν Ιερουσαλημ, και ουκ εγνωσαν οι γονεις αυτου. νομισαντες δε αυτον ειναι εν τη συνοδια ηλθον ημερας οδον και ανεζητουν αυτον εν τοις συγγενευσιν και τοις γνωστοις, και μη ευροντες υπεστρεψαν εις Ιερουσαλημ αναζητουντες αυτον.
42-45 En toen hij twaalf jaar was geworden en zij volgens het gebruik van het feest waren opgegaan, en de dagen hadden voleindigd, bleef de jongen Jezus, toen zij terugkeerden, in Jeruzalem achter en zijn ouders wisten [het] niet. In de mening verkerend dat hij zich onder het reisgezelschap bevond, reisden zij een dag lang en gingen hem toen bij de verwanten en bekenden zoeken. En toen zij [hem]niet vonden, keerden zij naar Jeruzalem terug, intensief naar hem op zoek.
Dat zij de dagen voleindigden betekent waarschijnlijk dat zij voor de volle duur van het feest [een week; Dt 16:1-3] in Jeruzalem verbleven, hoewel veel pelgrims reeds na de twee belangrijkste dagen de terugreis aanvaardden. We kunnen niet aannemen dat Jezus uit een daad van ongehoorzaamheid achterbleef, maar eerder uit intense belangstelling voor de goddelijke zaken in het tempelgebied.
και εγενετο μετα ημερας τρεις ευρον αυτον εν τω ιερω καθεζομενον εν μεσω των διδασκαλων και ακουοντα αυτων και επερωτωντα αυτους· εξισταντο δε παντες οι ακουοντες αυτου επι τη συνεσει και ταις αποκρισεσιν αυτου.
46-47 En het geschiedde op de derde dag dat zij hem in de tempel vonden, zittend te midden van de leraren, terwijl hij naar hen luisterde en hen ondervroeg. Allen nu die hem hoorden, waren buiten zichzelf [van verbazing] over zijn inzicht en antwoorden.
Letterlijk: na drie dagen; dat wil zeggen op de dag na hun terugkeer in Jeruzalem.
De volgorde der gebeurtenissen komt opvallend overeen met Jezus’ dood op de Paschadag van het jaar 33 AD en daarna zijn opstanding op de derde dag. Ook toen was hij gedeelten van drie dagen buiten ’s mensen bereik. Sindsdien kan de Messias alleen gevonden worden in erkenning van zijn offerandelijke dood en opstanding.
Lk 24:46-47; Hn 10:37-43; 1Ko 15:3-4.
Hoe moeten wij ons het tafereel dat zijn ongeruste ‘ouders’ op de derde dag ontwaarden, voorstellen?
In één van de zuilengangen van de tempel discussieert een groepje joodse leraren over theologische kwesties. Iets wat niet ongewoon was tijdens de feestelijke bijeenkomsten en er veel publiek was.
Als leergierige knaap heeft Jezus zich bij hen gevoegd. Hij werpt enkele relevante vraagstukken op; wellicht in de trant van Lk 20:41-44.
Al vlug is zijn betrokkenheid zo groot dat de leraren bijna vergeten dat zij met een 12-jarige van gedachten wisselen. Wat een inzicht heeft die knaap en hoe scherpzinnig reageert hij op hun commentaren!
Tot en met zijn twaalfde jaar wordt een joodse jongen thuis onderricht in de geboden van de Wet, in het bijzonder door de vader, hoewel moeders ook een betrokkenheid hebben (Sp 1:8; 31:26-28).
Maar aan het einde van zijn twaalfde jaar gaat de jongen door een ceremonie waarbij hij formeel het juk van de Wet op zich neemt en een zoon van het gebod wordt (bar mitswah).
Voor Jezus was op dat moment die stap in zijn leven aanstaande. Wellicht had hij met het oog daarop het besluit genomen om bij de Paschaviering en het feest van de ongezuurde broden in Jeruzalem achter te blijven, om voor oplettende waarnemers duidelijk te maken hoe diep en uniek zijn verhouding tot God was en hoe groot zijn waardering voor de Wet.
Het groepje leraren was in ieder geval diep onder de indruk, en kennelijk omdat zij meenden dat zij van een 12-jarige niets te duchten hadden, reageerden zij welwillend. Achttien jaar later, toen Jezus in het openbaar begon op te treden en de leringen van de rabbi’s openlijk aan de kaak stelde, was dat wel anders!
και ιδοντες αυτον εξεπλαγησαν, και ειπεν προς αυτον η μητηρ αυτου, Τεκνον, τι εποιησας ημιν ουτως; ιδου ο πατηρ σου καγω οδυνωμενοι εζητουμεν σε. και ειπεν προς αυτους, Τι οτι εζητειτε με; ουκ ηδειτε οτι εν τοις του πατρος μου δει ειναι με; και αυτοι ου συνηκαν το ρημα ο ελαλησεν αυτοις.
48-50 En toen zij hem zagen, stonden zij versteld; en zijn moeder zei tot hem: Kind, waarom deed je ons dit aan? Zie, je vader en ik waren met smart naar je op zoek.
En hij zei tot hen: Waarom gingen jullie mij zoeken? Wisten jullie niet dat ik in de dingen van mijn Vader moet zijn? En zij begrepen het woord niet dat hij tot hen sprak.
Dat het tafereel -Jezus te midden van de leraren, met hen converserend- zijn ouders versteld deed staan [εκπλησσω; verslagenheid veroorzaken; uit het veld slaan; shockeren], kan duiden op hun nederige sociale status, en ook op de grote kloof die er bestond tussen hen, behorend tot het gewone volk, en de religieuze leiders, tegen wie met ontzag werd opgezien. Terwijl zij toch als geen ander wisten dat Jezus speciaal was op grond van zijn herkomst, werden zij niettemin overrompeld door een situatie die geheel vreemd was aan de kring van mensen waarbinnen zij zich bewogen.
Uit Maria’s verwijt kan eveneens opgemaakt worden dat zij en haar man helemaal met zichzelf en hun kleinburgerlijk bestaan bezig waren. Hoe kan dat? Er waren intussen 12 jaar verstreken sinds Jezus’ wonderbare geboorte, en het gezin had zich inmiddels uitgebreid met halfbroers en –zusters (Mr 6:1-3). En te midden daarvan groeide Jezus op als elk ander kind, op het oog een gewone jongen. Het leven had z’n gewone gang hernomen en er moest ongetwijfeld hard gewerkt worden om in de dagelijkse behoeften te voorzien.
Dit verklaart wellicht ook waarom zij niet doelgericht hadden gezocht. Dat blijkt uit Jezus’ reactie. Volgens hem hadden zij zelfs in het geheel niet naar hem op zoek hoeven te gaan. Zij hadden zich rechtstreeks naar de enige plaats kunnen begeven waar hij verwacht mocht worden: de tempel, het huis van zijn Vader, waar bij uitstek de godsdienstige zaken plaats vonden die met God verband hielden.
Uiting gevend aan zijn Messiaanse zelfbewustzijn luidt zijn antwoord -de eerste van door hem gesproken woorden die opgetekend werden- dan ook: Wisten jullie niet dat ik in de dingen van mijn Vader moet zijn?
Andere ouders hadden overal kunnen zoeken, maar niet de zijnen. Buiten zijn onderworpenheid aan hen, verkeerde hij immers, en in de eerste plaats zelfs, in de speciale relatie met Hem die zijn ware Vader was. Vandaar het moeten dat uit die verhouding voortvloeide.
Maar zij begrepen het woord niet dat hij tot hen sprak…
Hierin zien we tenslotte het grote verschil tussen Jezus en zijn ‘ouders’ en met alle andere natuurlijke, van de gevallen Adam afstammende mensen. Wat de apostel Paulus schreef in 1Ko 2:14-15, is hier van toepassing:
Maar een natuurlijk [fysiek] mens neemt de dingen die van de geest Gods zijn, niet aan, want ze zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat ze geestelijk worden onderscheiden. Maar wie geestelijk is, onderscheidt wel alle dingen.
Uit de context van dit citaat blijkt dat wij allen, geboren Adamitische mensen, pas waarlijk geestelijke zaken kunnen onderscheiden en naar hun betekenis kunnen beoordelen, wanneer we niet langer door de geest van de wereld worden geleid maar door de geest van God, een voorrecht dat thans slechts is weggelegd voor de leden van de Gemeente die door de geest van God tot zijn zonen en tot een nieuwe schepping zijn geworden (Rm 8:14-16; 1Ko 2:6-16).
Maar als een rechtstreeks geboren zoon van God had Jezus die handicap niet. Hij verkeerde in dezelfde positie als Adam vóór diens val, van nature geestelijk georiënteerd, en op God gericht. Vroeg of laat zou dit verschil met zijn ouders aan het licht komen. Aan de hand van Lukas’ verslag stellen we vast dat dit op z’n laatst bij deze gelegenheid het geval was.
Overigens was in die situatie ruim achttien jaar later nog geen verandering gekomen, getuige het voorval dat Markus heeft beschreven in Mr 3:20-35.
και κατεβη μετ αυτων και ηλθεν εις Ναζαρεθ, και ην υποτασσομενος αυτοις. και η μητηρ αυτου διετηρει παντα τα ρηματα εν τη καρδια αυτης. Και Ιησους προεκοπτεν [εν τη] σοφια και ηλικια και χαριτι παρα θεω και ανθρωποις.
51-52 En hij daalde met hen af en kwam in Nazareth en was hun onderworpen. En zijn moeder bewaarde zorgvuldig al deze dingen in haar hart. En Jezus nam toe in de wijsheid en fysieke grootte en gunst bij God en mensen.
Het gordijn dat even omtrent Jezus’ jeugd was weggehaald, wordt weer snel dichtgeschoven. Opnieuw ‘mediastilte’ wat hem betreft, nu voor niet minder dan 18 jaar. Het enige wat we over die periode weten is dit: Jezus bleef zich lichamelijk en geestelijk ontwikkelen en zich in Gods gunst verheugen. Ook bij zijn medeburgers stond hij wegens zijn verstand en wijsheid in aanzien.
Zijn adoptief vader Jozef is kennelijk in die periode overleden, maar blijkens Mr 6:3 hield Jezus diens timmerbedrijf in stand. Bijgevolg kwam hij bekend te staan als de timmerman, en die nederige status droeg er waarschijnlijk mede toe bij dat hij niet als een hoger wezen werd beschouwd, en dat hem ook geen speciale zending werd toegeschreven. Vergelijk Lk 4:16-22, 28-30.
Het Evangelie van Lukas, de hoofdstukken
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24