Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

donderdag 5 februari 2009

Het Evangelie volgens Lukas - hoofdstuk 13


4. Israël benut haar tijd niet (13:1-35



Παρησαν δε τινες εν αυτω τω καιρω απαγγελλοντες αυτω περι των Γαλιλαιων ων το αιμα Πιλατος εμιξεν μετα των θυσιων αυτων. και αποκριθεις ειπεν αυτοις, Δοκειτε οτι οι Γαλιλαιοι ουτοι αμαρτωλοι παρα παντας τους Γαλιλαιους εγενοντο, οτι ταυτα πεπονθασιν; ουχι, λεγω υμιν, αλλ εαν μη μετανοητε παντες ομοιως απολεισθε. η εκεινοι οι δεκαοκτω εφ ους επεσεν ο πυργος εν τω Σιλωαμ και απεκτεινεν αυτους, δοκειτε οτι αυτοι οφειλεται εγενοντο παρα παντας τους ανθρωπους τους κατοικουντας Ιερουσαλημ; ουχι, λεγω υμιν, αλλ εαν μη μετανοητε παντες ωσαυτως απολεισθε. 

1-5 Nu waren er in diezelfde tijd enigen bij hem, die hem berichtten over de Galileeërs wier bloed Pilatus met hun offers had vermengd. En ten antwoord zei hij tot hen: Menen jullie dat deze Galileeërs grotere zondaars waren dan alle [andere] Galileeërs, omdat zij deze dingen hebben ondergaan? Nee, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zullen jullie allen desgelijks vergaan. Of die achttien op wie de toren in Siloam viel en hen doodde, menen jullie dat zij grotere schuldenaars waren dan alle [andere] mensen die in Jeruzalem wonen? Nee, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zullen jullie allen op dezelfde wijze vergaan.

Met dit nieuwe hoofdstuk begint geen nieuw thema. Het bericht dat hem gebracht wordt, is voor Jezus een gelegenheid te meer om Israël te waarschuwen voor totale ondergang, als de natie in de Messiaskwestie niet tot de juiste actie overgaat. En terloops corrigeert hij enkele verkeerde aannames onder het volk.
Onder invloed van hun Rabbijnen leefde bij het volk de gedachte: Geen straf zonder schuld. Men was bijgevolg van mening dat de mate van straf of tuchtiging evenredig was aan iemands schuld. Ja, men geloofde zelfs uit het ongeluk dat iemand trof, de aard van zijn schuld te kunnen afleiden. Vergelijk de kwestie van de blindgeborene in Johannes, hoofdstuk 9.

Jezus geeft hier niet te kennen dat de desbetreffende mannen uit Galilea onschuldig waren. Het was namelijk niet zonder reden dat Pilatus hen had omgebracht toen zij in de tempel te Jeruzalem offers opdroegen aan YHWH.
Uit de geschriften van Josephus blijkt dat de Galileeërs geneigd waren tot oproer tegen de Romeinse overheerser, en blijkbaar hadden zij op één van de feesten te Jeruzalem de gelegenheid aangegrepen om de gevoelens van onvrede ten aanzien van Rome onder het volk aan te wakkeren en tot opstand aan te zetten, waarbij het niet onwaarschijnlijk is dat zij aldus roem voor zichzelf wilden verwerven naar het voorbeeld van de Makkabeeën die ook in opstand kwamen tegen het tirannieke juk van vreemde vorsten.

Maar juist met het oog op mogelijke onlusten verbleef Pilatus tijdens de Joodse feesten gewoonlijk te Jeruzalem, en het feit dat hij zijn soldaten de Joodse wetten liet schenden door hen toe te staan zelfs het priesterlijke voorhof binnen te dringen om daar onder de opstandelingen een bloedbad aan te richten, wijst er op dat hij het oproer zeer gevaarlijk achtte. Te meer daar hij ook niet de moeite nam de schuldige Galileeërs over te dragen aan Herodes onder wiens jurisdictie zij feitelijk vielen.

De les die Jezus uit het gebeuren trekt is deze: In plaats van te menen dat die Galilease mannen volgens Gods oordeel straf naar schuld ontvingen, moeten de berichtgevers zelf tot inkeer komen.
Waarschijnlijk waren zij leden van de Farizeïsche sekte die zichzelf rechtvaardig achtten, en die tegelijkertijd met verachting neerzagen op mensen uit Galilea. Kennelijk waren zij met hun verhaal er op uit om Jezus, ook zelf een Galileeër, verder in diskrediet te brengen.
Borstklopperij is echter geheel misplaatst. Mensen of volken die door de grootste rampen getroffen worden, zijn niet per definitie de meest schuldigen, of grotere zondaars dan anderen. De dood van die mannen uit Galilea moet voor de berichtgevers eerder een waarschuwing zijn: Als zij niet reageren op datgene wat de tekenen des tijds duidelijk omtrent de Messias te kennen geven, zal het volk hetzelfde lot ondergaan (Lk 11:54-57).

In het jaar 70 AD was er een opmerkelijke vervulling van die aankondiging. Er werden toen veel Joden ter dood gebracht terwijl zij zich in de tempel te Jeruzalem bevonden. Duizenden stierven op een wijze die overeenkwam met die der Galileeërs.
Nog toekomstig is de vervulling van de profetische aankondiging met een onheilspellende ondertoon, volgens Js 66:6

Hoort! Uit de stad klinkt tumult! Gedruis uit de tempel! De stem van YHWH, die zijn vijanden hun verdiende loon betaalt!  

Om zijn les nog meer kracht bij te zetten verwijst de Messias zelf naar een andere tragedie, die bij zijn toehoorders bekend was en die eveneens, wellicht ook niet zo lang geleden, in de stad Jeruzalem had plaatsgevonden. Maar nu ging het om Jeruzalemmers, en ondervonden die soms ook straf naar schuld? Rampspoedige gebeurtenissen waren dus niet beperkt tot Galileeërs!
En ook hier uit Jezus dezelfde waarschuwing: Zij moeten niet denken dat die 18 Judese mensen bij God meer schuldig waren dan alle andere inwoners van Jeruzalem. Misschien deed zich bij de bouw van de toren een ongeluk voor en waren de slachtoffers bouwlieden die zelf niet voor de ramp verantwoordelijk waren. Vergelijk Pr 9:11.
Maar als zij, ongelovig Israël, niet op hun schreden terugkeren wat betreft hun houding ten opzichte van hun Messias, zal hun iets soortgelijks overkomen als die 18 slachtoffers. In dit verband kunnen wij denken aan wat Jezus later nog zal zeggen over zichzelf als de Messiaanse Steen:

Maar hij, hen aankijkend, zei: Wat dan betekent dit, dat geschreven staat: De steen die de bouwlieden hebben verworpen, die is geworden tot hoofd van de hoek? Ieder die op die steen valt, zal verbrijzeld worden; op wie hij mocht vallen, hem zal hij vermorzelen. En de Schriftgeleerden en de overpriesters trachtten in dat uur de handen aan hem te slaan; en zij vreesden het volk, want zij begrepen dat hij deze parabel tot hen sprak.
 (Lk 20:17-19)

Natuurlijk moeten alle levenden hieruit dezelfde les leren, volgens het beginsel: Voor de Jood eerst en ook voor de Griek.
Niemand van ons heeft ooit zelf om het leven gevraagd.
Wij allen verkeren wegens onze gemeenschappelijke herkomst van Adam in een stervende toestand.
Maar een ieder nu, Jood of Heiden, ontvangt van God de gelegenheid om zelf voor het leven te kiezen. Daartoe gaf hij aan de wereld de Messias die plaatsvervangend stierf voor allen. Alle zonde en schuld worden om die reden van ons afgenomen en op hem gelegd. Hoe ziet de keus wat ons betreft er dan uit?
Het antwoord luidt:

Want zo lief had God de wereld dat hij de enigverwekte Zoon gaf, opdat ieder die in hem gelooft, niet tenonder zou gaan maar eeuwig leven zou hebben…Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven; wie echter de Zoon ongehoorzaam is, zal geen leven zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
(Jh 3:16, 36)

Allen verkeren wij in de zelfde positie. Wat betreft onze schuld voor God bestaat er geen onderscheid. Allemaal hebben wij dringend behoefte aan Gods gunst; wij allen dienen ons berouwvol tot God te wenden door tussenkomst van zijn Messias.
Wordt die geboden gunst voorgoed versmaad, dán is ondergang voor altijd het alternatief: Voor de Jood eerst en ook voor de Griek (Rm 1:162:9).


Eλεγεν δε ταυτην την παραβολην· Συκην ειχεν τις πεφυτευμενην εν τω αμπελωνι αυτου, και ηλθεν ζητων καρπον εν αυτη και ουχ ευρεν. ειπεν δε προς τον αμπελουργον, Ιδου τρια ετη αφ ου ερχομαι ζητων καρπον εν τη συκη ταυτη και ουχ ευρισκω. εκκοψον [ουν] αυτην· ινατι και την γην καταργει; ο δε αποκριθεις λεγει αυτω, Κυριε, αφες αυτην και τουτο το ετος, εως οτου σκαψω περι αυτην και βαλω κοπρια· καν μεν ποιηση καρπον εις το μελλον − ει δε μη γε, εκκοψεις αυτην.

6-9 Vervolgens vertelde hij deze parabel: Iemand had een vijgenboom die in zijn wijngaard was geplant, en hij kwam er vrucht aan zoeken en vond [die] niet. Hij nu zei tot de wijngaardenier: Zie, al drie jaar kom ik vrucht zoeken aan deze vijgenboom, en ik vind [die] niet. Hak hem weg; waarom ook neemt hij de grond nutteloos in beslag? Hij nu zei ten antwoord tot hem: Heer, gun hem ook dit jaar nog, totdat ik er omheen gegraven en mest gelegd heb. En indien hij dan in de toekomst vrucht voortbrengt…, maar zo niet, hak hem weg.

De parabel brengt al het voorafgaande onderricht tot een climax. Jezus laat in deze gelijkenis krachtig uitkomen dat er, wat de Messiaskwestie betreft, nog maar weinig tijd resteert voor Israël, de symbolische vijgenboom. Als de natie blijft weigeren tot inkeer te komen, zal de hemel drastisch optreden.
Vergelijk Mt 21:18-19.
In de aanloop naar het Wetsverbond, verordineerde YHWH, de Heilige van Israël, de bestemming van zijn uitverkoren volk binnen de toekomst van zijn koninkrijk, het Messiaanse koninkrijk Gods:

Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken–want de hele aarde behoort mij toe. Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.
(Ex 19:5-6; nbv)

De parabel krijgt mede daardoor haar specifieke waarde. De vijgenboom, Israël naar het vlees - in haar nationaal bestaan verkerend onder het Wetsverbond - werd geplant in de wijngaard van Gods koninkrijk (Mt 21:40-41, 43).
In die situatie was Israël principieel zwak, vanwege het vlees (Rm 8:3).
De Wet van het Sinaïverbond was weliswaar heilig, rechtvaardig en goed (Rm 7:12), maar ze verleende de natie niet de kracht om onberispelijk volgens die Wet te leven. Zoals ook in Hb 7:19 wordt bevestigd: Want de Wet bracht niets tot volmaaktheid.

Met de komst van Messias nabij, riep de Doper, in de eerste toepassing van de Elia-opdracht, Israël daarom op tot nationaal berouw:

En hij kwam in de gehele omtrek van de Jordaan, verkondigend een doop van berouw, tot vergeving van zonden…Brengt dan vruchten voort, het berouw waardig… Ik doop jullie wel met water, maar hij die komt is sterker dan ik. Ik ben [zelfs] niet geschikt de riem van zijn sandalen los te maken; hij zal jullie dopen in heilige geest en vuur. Zijn wanschop is in zijn hand om zijn dorsvloer door en door te reinigen en de tarwe in zijn schuur bijeen te brengen, maar het kaf zal hij verbranden met onuitblusbaar vuur.
(Lk 3:1, 8, 16-17)

Nog tijdens de bediening van de Doper, begon de Messias persoonlijk met het laten weerklinken van de zelfde oproep tot inkeer als die van Johannes: Hebt berouw want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen (Mt 3:1-24:17).

Het planten van een vijgenboom in een wijngaard was destijds in Palestina geen zeldzaamheid. De wijngaard was daarvoor een goede plaats, en na een periode van ca. 4 of 5 jaar kon de boom dan vruchten dragen. Maar in dit geval kwam de eigenaar van de wijngaard, YHWH God, drie jaar achtereen, de periode van Johannes’ en Jezus’ bediening in de jaren 29-32 AD, tevergeefs naar vrucht zoeken.
Aangezien na drie jaar van onvruchtbaarheid elke hoop vervlogen scheen, gelastte hij de wijngaardenier Jezus, de vijgenboom weg te hakken [εκκοπτω; letterlijk: uithakken]. De boom moest niet slechts geveld worden, maar helemaal uit de grond verwijderd. Waarom zou hij de grond nog verder nutteloos in beslag nemen!

Met Gods lankmoedigheid in gedachten, wilde de wijngaardenier echter het onmogelijke beproeven. Indien hij nu eens speciale zorg aan de boom zou besteden, er omheen zou graven en hem bemesten, wellicht was er dan nog hoop! Maar ook Gods geduld is eindig. Wij weten nu dat Israël zelfs de haar gelaten periode 32-33 AD niet benutte, en ook niet daarna, in de periode die volgde op de Pinksterdag, waarin de apostelen er mee voortgingen Israël berouw voor te houden (Hn 2:383:19-2610:37-43).
Het gevolg was dat Paulus en Barnabas rond het jaar 46-47 AD voor een groep van Joden in Pisidisch Antiochië, die het goede nieuws omtrent hun Messias op lasterlijke wijze onderuit probeerden te halen, moesten concluderen:

Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de Heidenen.
(Hn 13:46; nbg)

En in het jaar 70 AD kwam tenslotte voor iedereen het bewijs dat de vijgenboom uit de wijngaard van Gods koninkrijk was verwijderd. Maar dat roept bij sommigen wellicht een prangende vraag op:
Betekent het weghakken van de vijgenboom dat Israël geen vooruitzichten meer heeft?
Allerminst! Dat YHWH het koninkrijk van de boosaardige en slechte verzorgers van de wijngaard, Israëls religieuze bovenlaag, had weggenomen (Mt 21:33-46), had slechts een einde gemaakt aan hun nationale bestaan als natie op grond van het Wetsverbond.

Het Abrahamitische Verbond en de daaraan hangende beloften waren nog steeds geldig ten aanzien van hen. Er was slechts bewezen dat een natie van onvolmaakte mensen ontoereikend was om als Gods instrument te dienen in het zegenen van de Heidenvolken in het Millennium. Er waren betere dingen nodig, in de eerste plaats voor henzelf. Zoals een beter, verzoenend slachtoffer, en ook een beter Verbond dat niet zwak is naar het vlees, maar daarentegen door de geest ware kracht verleent.

Jezus heeft dat veel betere slachtoffer inmiddels gebracht en het betere Verbond is bijgevolg ook beschikbaar. Op basis daarvan zal Israël herleven, of opnieuw geboren worden, en haar bestemming die God voor haar bedoeld had, alsnog bereiken (Js 66:7-10). Dat de hun toegezegde zaken volgens het Verbond met Abraham voor hen bleven gelden, blijkt bijvoorbeeld ook uit Rm 9:1-4. Rond 57 AD schreef Paulus het volgende over zijn joodse broeders:

Ik zeg waarheid in Messias, ik lieg niet daar mijn geweten met mij getuigt in heilige geest, dat er bij mij een grote droefheid is, en een onophoudelijke pijn in mijn hart. Want ik zou wel wensen zelf vervloekt te zijn, weg van de Messias, ten gunste van mijn broeders, mijn verwanten naar vlees, die Israëlieten zijn. Aan wie het zoonschap en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de dienst voor God en de beloften [behoren]…

Merk op dat Paulus constateert dat Israël, zelfs op dát tijdstip, toen het merendeel van de natie zich had verhard in ongeloof jegens hun Messias, nog altijd in het bezit was van haar kostbare voorrechten, waaronder de gelegenheid tot het zoonschap, de verbonden, de beloften. Te zijner tijd, en dat op een nieuwe en solidere basis, het Nieuwe Verbond, kan YHWH zijn uitverkoren volk daarom vernieuwen. Maar hun nationale positie die zij eens onder de Mozaïsche Wet in het hun door God geschonken land innamen, is wel volledig teniet gedaan.


Ην δε διδασκων εν μια των συναγωγων εν τοις σαββασιν. και ιδου γυνη πνευμα εχουσα ασθενειας ετη δεκαοκτω, και ην συγκυπτουσα και μη δυναμενη ανακυψαι εις το παντελες. ιδων δε αυτην ο Ιησους προσεφωνησεν και ειπεν αυτη, Γυναι, απολελυσαι της ασθενειας σου, και επεθηκεν αυτη τας χειρας· και παραχρημα ανωρθωθη, και εδοξαζεν τον θεον.

10-13 Hij nu was op de sabbat aan het onderwijzen in één der synagogen. En zie, een vrouw die achttien jaar een geest van zwakheid had, en zij was verkromd en kon zich niet volledig recht oprichten. Toen nu Jezus haar zag, riep hij haar bij zich en zei tot haar: Vrouw, je bent verlost van je zwakheid. En hij legde haar de handen op; en op hetzelfde ogenblik werd zij weer recht gemaakt en ging God verheerlijken.

De weigering van Israëls meerderheid om zich berouwvol tot hun Messias te wenden, weerhoudt deze er niet van er mee voort te gaan gunst te betonen aan ontvankelijke Joodse mensen. Niet alleen verleent hij de synagogebezoekers en anderen door zijn onderwijs een toenemend begrip betreffende zijn toekomstig koninkrijk, maar hij toont daarmee tevens dat hij in alle oprechtheid de opinie huldigt van de wijngaardenier uit de parabel: Heer, gun hem ook dit jaar nog, totdat ik er omheen gegraven en mest gelegd heb…

Israël kon zich spiegelen aan de vrouw die zich niet meer geheel recht kon oprichten, aangezien een demon haar 18 jaar voordien een kwaal had bezorgd. Lukas zegt niet dat zij door de geest in bezit was genomen, maar wel dat haar ziekte door die handlanger van Satan was veroorzaakt. Vergelijk Job 2:7.

Het volk bewandelde in die tijd onder invloed van hun huichelachtige, religieuze leiders, die de Duivel tot 'vader' hadden, kromme wegen. Eerder al had Jezus hen een ongelovig en verdraaid geslacht genoemd (Lk 9:41Jh 8:44). Bovendien liep het volk zwaar gebogen onder de lasten die hen door die religieuze elite, in de vorm van talloze pietluttige regels, waren opgelegd (Lk 11:46).

Het was daarom dringend noodzakelijk dat Israël werd 'opgericht', in de zin dat ze Gods rechte wegen weer zou gaan volgen; iets waarop ook de auteur van Hebreeën naderhand bij hen zou aandringen:

Daarom, de slappe handen en de verlamde knieën, richt [ze] op! En maakt rechte sporen voor jullie voeten, opdat het kreupele niet ontwricht maar veeleer gezond gemaakt wordt.
(Hb 12:12-13)

Israël had een zelfde gunst kunnen ontvangen als deze vrouw, indien ze maar bereid was geweest haar kromme situatie in te zien en te belijden. Uit de Schrift wordt echter duidelijk dat dit pas zal plaats vinden wanneer zij in de Eindtijd wordt geconfronteerd met de Grote VerdrukkingDan zal een getrouwe Rest, uit dankbaarheid voor haar redding, zowel God verheerlijken als het Lam (Op 7:9-10, 14).

αποκριθεις δε ο αρχισυναγωγος, αγανακτων οτι τω σαββατω εθεραπευσεν ο Ιησους, ελεγεν τω οχλω οτι Εξ ημεραι εισιν εν αις δει εργαζεσθαι· εν αυταις ουν ερχομενοι θεραπευεσθε και μη τη ημερα του σαββατου. απεκριθη δε αυτω ο κυριος και ειπεν. Υποκριται, εκαστος υμων τω σαββατω ου λυει τον βουν αυτου η τον ονον απο της φατνης και απαγαγων ποτιζει; ταυτην δε θυγατερα Αβρααμ ουσαν, ην εδησεν ο Σατανας ιδου δεκα και οκτω ετη, ουκ εδει λυθηναι απο του δεσμου τουτου τη ημερα του σαββατου; και ταυτα λεγοντος αυτου κατησχυνοντο παντες οι αντικειμενοι αυτω, και πας ο οχλος εχαιρεν επι πασιν τοις ενδοξοις τοις γινομενοις υπ αυτου.

14-17 Maar de overste van de synagoge reageerde verontwaardigd omdat Jezus op de sabbat genas, en hij zei tot de menigte: Er zijn zes dagen waarop gewerkt moet worden; komt dus daarop om je te laten genezen en niet op de dag van de sabbat. De Heer echter antwoordde hem en zei: Huichelaars, maakt niet ieder van jullie op de sabbat zijn os of ezel los van de voederbak, leidt [ze] weg en geeft [ze] te drinken? Moest dan deze [vrouw], die een dochter van Abraham is, welke de Satan, zie, achttien jaar gebonden hield, niet van deze band worden losgemaakt op de dag van de sabbat? En toen hij dit zei, stonden allen die hem bestreden beschaamd, en de hele menigte verheugde zich over al de glorierijke dingen die door hem geschiedden.

Omdat de overste van de synagoge niet de moed heeft zich rechtstreeks tot Jezus te richten, spreekt hij in zijn boosheid gemakshalve het volk vermanend toe. In zijn vijandigheid maakt hij zich daarbij bespottelijk met de opmerking dat de aanwezigen maar op de overige dagen moeten terugkomen om zich te laten genezen. Alsof al die mensen kromme ruggen hadden die recht gemaakt moesten worden! In zijn wettische kortzichtigheid vergeet hij dat deze vrouw tijdens al die ellendige jaren - waarin zij letterlijk en figuurlijk gebukt ging onder haar kwaal - trouw de bijeenkomsten was blijven bezoeken, zonder dat er ook maar iets ten goede in haar situatie veranderde.

Ook geeft hij met zijn houding te kennen dat hij tot de categorie der schijnheiligen behoort. In hun regelgeving betreffende de sabbat houden zij wel rekening met hun eigen belangen, door hun vee, zelfs op de sabbatten, een mate van verzorging te geven, waarbij ze losgemaakt moeten worden van de kribbe en naar buiten geleid voor water.
Welnu, zoals Jezus laat weten, de vrouw was al 18 jaar door de boeien van Satan gebonden gehouden en nooit daarvan losgemaakt. Wat buitengewoon liefdeloos daarom van hun zijde om er bezwaar tegen te hebben dat ook zij op de dag van de sabbat eindelijk verlichting ontvangt! Was zij in hun ogen dan minder dan de beesten die zij op de sabbat verzorging gaven?

In ieder geval niet bij Jezus. Hij toont de juiste waardebepaling te bezitten: Voor hem is deze vrouw, zoals trouwens alle Joodse vrouwen, een dochter van Abraham en als Abrahams zaad een natuurlijke erfgename wat de verbonden en de beloften betreft. Vergelijk Rm 9:3-5 en Gl 3:29.
Bovendien is het mogelijk dat Jezus, door haar uitdrukkelijk een dochter van Abraham te noemen, aan die leidinggevende in de synagoge liet doorschemeren dat deze vrouw een persoon was met hetzelfde grote geloof als dat van Abraham; precies datgene waaraan het de meerderheid van de natie ontbrak!


Ελεγεν ουν, Τινι ομοια εστιν η βασιλεια του θεου, και τινι ομοιωσω αυτην; ομοια εστιν κοκκω σιναπεως, ον λαβων ανθρωπος εβαλεν εις κηπον εαυτου, και ηυξησεν και εγενετο εις δενδρον, και τα πετεινα του ουρανου κατεσκηνωσεν εν τοις κλαδοις αυτου. Και παλιν ειπεν, Τινι ομοιωσω την βασιλειαν του θεου; ομοια εστιν ζυμη, ην λαβουσα γυνη [εν]εκρυψεν εις αλευρου σατα τρια εως ου εζυμωθη ολον.

18-21 Daarom zei hij verder: Waaraan is het koninkrijk Gods gelijk en waarmee zal ik het vergelijken? Het is gelijk aan een mosterdzaadje, dat een mens nam en in zijn tuin wierp. En het groeide en werd tot een boom, en de vogels van de hemel nestelden in zijn takken. En wederom zei hij: Waarmee zal ik het koninkrijk Gods vergelijken? Het is gelijk aan zuurdeeg, dat een vrouw nam en in drie maten meel mengde, totdat het geheel doorzuurd was.

In de synagoge hadden Jezus’ woorden betreffende het losmaken van de band waarmee Satan de dochter van Abraham 18 jaar gebonden had gehouden, zijn tegenstanders beschaamd gemaakt, maar niet zodanig dat zij ertoe kwamen hun ongelijk toe te geven. Weliswaar verheugde het gewone volk zich in de glorierijke dingen die zij God door de Messias tot stand zagen brengen, waaronder niet alleen de genezing van de vrouw, maar ook de gevoelige afstraffing die de overste van de synagoge ontving, begrepen moet worden.

Die reactie maakte daarom mede duidelijk dat zij gebukt gingen onder de zware lasten die hun door het religieuze leiderschap werden opgelegd. Bij het volk heerste een eenvoudige, en daarom gezondere opvatting over goed en kwaad; over juist en verkeerd. Maar hun opleving van geestdrift was van korte duur. Al vlug kreeg de Farizeïsche invloed weer de overhand, en voegden zij zich slaafs naar de gebruikelijke gang van zaken. De vijgenboom Israël, binnen de wijngaard van het koninkrijk Gods, bleef onvruchtbaar en verdiende uitgehouwen te worden.

De twee parabels sluiten naadloos op dit gegeven aan. Binnen de sfeer van Gods koninkrijk, dat door de verkondiging van Johannes en Jezus haar nabijheid vertoonde, zou weldra een geheel nieuwe Gemeente van God gaan functioneren, de christelijke. Jezus was toentertijd bezig daarvoor de basis te leggen, maar met Pinksteren, bij de uitstorting van de geest, zou ze tot een Tweede Gemeente in Gods voornemen gevormd worden (Mt 16:18; Hn 2:32-33, 445:111Ko 10:32Ef 1:22-23).

En hoe zou het die nieuwe Gemeente binnen het koninkrijk Gods vergaan? De twee parabels geven het volgende aan:
Zoals de Gemeente Israël op den duur in de greep van Satan en zijn handlangers geraakte, haar leiders zich als huichelaars deden kennen, en de gezonde leringen van Gods Woord ontkracht en verdraaid werden, ongeveer op die wijze, en in zekere zin, zou het ook de nieuw te stichten Christelijke Gemeente vergaan. Met de nadruk op ongeveer op die wijze, én in zekere zin. Want de wereldwijde Christelijke Gemeente op zich is niet te verderven, omdat die Gemeente niets minder is dan Messias Jezus’ Lichaam (Rm 12:4-51Ko 12:12-13, 27Ef 4:4-6, 15-16Ks 1:18).
De leden ervan worden elk afzonderlijk geroepen en gevormd naar het beeld van zijn Zoon (Rm 8:28-30). Het goede werk dat God start in elk afzonderlijk lid, brengt hij tot voltooiing tot op [de] dag van Jezus Messias (Fp 1:6).
Wat zou er dan gebeuren?

Welnu, het ware Christendom is onuitroeibaar, maar de zichtbare uitoefening en het beheer ervan zou al vlug in handen vallen van corrupte religieuze leiders, door Jezus in de parabel van de Tarwe en het Onkruid aangeduid als de zonen van de goddeloze. Als snel groeiend onkruid zouden die de tarwe, de zonen van het koninkrijk, zodanig overwoekeren dat op het veld van de wereld nog slechts namaakchristendom, de georganiseerde christenheid, te zien zou zijn.

Zoals de Joodse gemeente in verval was geraakt binnen de sfeer van het koninkrijk Gods, zou het ogenschijnlijk ook gaan met de Christelijke gemeente, maar dan in de zin dat de ontaarde Christenheid voor de ware christelijke gemeente zou doorgaan.
Het mosterdzaadje zou, na haar prille begin, tot de georganiseerde Christenheid uitgroeien, waarin de vogels des hemels, Satans handlangers, zouden nestelen in haar takken, de vele afzonderlijke sektarische stelsels.


De tweede parabel bevestigt en versterkt zelfs nog de eerste. De niet nader aangeduide 'vrouw' vermengt Babylonisch zuurdeeg, valse leer en corrupt religieus gedrag, met de drie maten meel [het zuivere, onbedorven Christendom]. Daardoor is een volledig verzuurde massa te voorschijn gekomen, een verdorven Schijnchristendom, bevolkt met talloze religieuze hypocrieten die zich echter voordoen als waren zij echte christenen.

Binnen Katholieke en Protestantse kringen worden de twee parabels in meerderheid echter in positieve zin uitgelegd: Jezus’ koninkrijk zou een klein begin hebben maar geleidelijk zou het uitgroeien tot iets groots. Door haar zich steeds uitbreidende invloed zou de wereld tenslotte volledig ten goede hervormd worden.
Wij kunnen minstens drie punten opsommen, waarom die interpretatie niet deugt, nog afgezien van het feit dat we thans, na ca. 2000 jaar, verder dan ooit van die voorgespiegelde, ideale toestand verwijderd zijn, terwijl de Eeuw der Christelijke Gemeente zo goed als verstreken is, t.w.:

1. De parabels komen ook bij Mattheüs voor in het bekende parabelonderricht van hoofdstuk 13. Maar daar bevinden zij zich precies tussen de twee gedeelten van de parabel van de Tarwe en het Onkruid, d.i. tussen het vertellende en het uitleggende gedeelte ervan. Dat wijst er op dat we ze in het licht moeten zien van de zonen van de goddeloze die tijdens de Gemeente-eeuw de zonen van het koninkrijk nagenoeg geheel overwoekeren (Mt 13:24-43).

2. De vogels des hemels die in de takken van de grote mosterdboom nestelen, beantwoorden aan de 'vogels' van Satan die in de parabel van de Zaaier het uitgestrooide zaad langs de weg oppikken (Mt 13:4, 19).

3. In de Bijbel wordt zuurdeeg in figuurlijke zin altijd gebruikt als het beeld van bedervende invloed, zoals bijvoorbeeld toen Jezus zijn leerlingen waarschuwde voor het zuurdeeg der Farizeeën, dat huichelarij is (Lk 12:1).


Kαι διεπορευετο κατα πολεις και κωμας διδασκων και πορειαν ποιουμενος εις Ιεροσολυμα. ειπεν δε τις αυτω, Κυριε, ει ολιγοι οι σωζομενοι; ο δε ειπεν προς αυτους, Αγωνιζεσθε εισελθειν δια της στενης θυρας, οτι πολλοι λεγω υμιν, ζητησουσιν εισελθειν και ουκ ισχυσουσιν. αφ ου αν εγερθη ο οικοδεσποτης και αποκλειση την θυραν, και αρξησθε εξω εσταναι και κρουειν την θυραν λεγοντες, Κυριε, ανοιξον ημιν· και αποκριθεις ερει υμιν, Ουκ οιδα υμας ποθεν εστε. τοτε αρξεσθε λεγειν, Εφαγομεν ενωπιον σου και επιομεν, και εν ταις πλατειαις ημων εδιδαξας· και ερει λεγων υμιν, Ουκ οιδα [υμας] ποθεν εστε· αποστητε απ εμου, παντες εργαται αδικιας.

22-27 En hij trok verder door steden en dorpen, terwijl hij onderwees en zijn reis naar Jeruzalem voortzette. Iemand nu zei tot hem: Heer, zijn degenen die gered worden weinigen? Hij nu zei tot hen: Strijdt om binnen te gaan door de nauwe deur; want velen, zeg ik jullie, zullen trachten binnen te gaan en niet in staat zijn. Wanneer de Meester van het huis eenmaal is opgestaan en de deur heeft afgesloten, zullen jullie beginnen buiten te staan en op de deur te kloppen en te zeggen: Heer, doe ons open. Maar als antwoord zal hij tot jullie zeggen: Ik weet niet vanwaar jullie zijn. Dan zullen jullie beginnen te zeggen: Wij hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken, en gij hebt in onze straten onderricht gegeven. En hij zal zeker tot jullie zeggen: Ik weet niet vanwaar jullie zijn; gaat weg van mij, al jullie werkers van ongerechtigheid.

Op grond van zulke OT voorzeggingen als:

Al is uw volk als het zand aan de zee, Israël, alleen een Rest zal terugkeren. De verdelging staat vast: een onweerstaanbare doorbraak van gerechtigheid. Ja, een onherroepelijke verdelging wordt door de Heer, YHWH van de machten, voltrokken in het hele land.
(Js 10:22-23; WV)

Dan laat ik binnen uw muren alleen nog over een ootmoedig, bescheiden volk, dat zijn toevlucht vindt bij de naam van YHWH, de Rest van Israël. Zij zullen geen onrecht meer doen en geen onwaarheid meer spreken; in hun mond is geen tong die bedriegt. Ja, zij zullen weiden en neerliggen, zonder door iemand te worden opgeschrikt.
(Zf 3:12-13; WV)

leefde bij velen - in het bijzonder binnen rabbijnse kringen - de theologische vraag hoe groot/klein die Rest van geredden wel zou zijn. Aangezien men Jezus zich meerdere malen had horen uiten over de hardnekkige verstoktheid van de natie, moest déze Rabbi wel de mening zijn toegedaan dat het aantal geredden gering zou zijn. De niet nader aangeduide persoon vroeg dus kennelijk bij Jezus om een bevestiging van die stelling.

Jezus antwoordt niet rechtstreeks maar verpakt zijn antwoord en begeleidend onderricht opnieuw in de vorm van een parabel:
Doe alle moeite om door de smalle deur naar binnen te gaan, want velen, zeg ik jullie, zullen proberen naar binnen te gaan maar er niet in slagen (nbv).
Het werkwoord αγωνιζομαι werd gebruikt voor het worstelen/strijden tijdens het kampvechten. Vergelijk 1Ko 9:24.

De strekking van het parabelantwoord vertoont veel overeenkomst met de parabel van de Dwaze en wijze maagden in Mt 25:1-14 en is daarom Eindtijd gericht. De vervulling komt ten tijde van Jezus’ paroesie (tegenwoordigheid) en de voleinding der eeuw (Mt 24:3).
Ook het feit dat Lukas dit onderwijs plaatst binnen de context van Jezus’ laatste tocht naar Jeruzalem, wijst daarop. Immers, al vanaf Lk 9:51 is deze Evangelist bezig Jezus te tekenen als de toekomstige koning die definitief op weg is naar de hoofdstad van zijn Rijk: Jeruzalem, de Stad van de grote Koning (Mt 5:35; Lk 19:35-38Ps 118:26Zc 9:9).

De term velen wijst eigenlijk op geheel Israël. Uiteraard was het binnengaan van het Vrederijk van de Messias voor elke Jood iets begerenswaardigs. Maar Jezus laat hun bij voorbaat weten dat de inspanningen van de meerderheid zullen stuklopen. Waarom? Omdat zij op hun eigen manier zullen willen binnengaan, daarbij in het geheel geen rekening houdend met Gods besluit dat er alleen redding is in de [ware] Messias, Jezus (Hn 4:12).

Tegen het einde van zijn paroesie zal het punt bereikt worden dat hij, de Meester van het Huis, opstaat en de deur definitief toesluit. Het heeft geen zin dat zij dan op de deur gaan kloppen en redenen aanvoeren om hen toch binnen te laten. Zij mogen dan wel in Jezus’ nabijheid hebben verkeerd en hem horen prediken, maar zij hebben niet werkelijk notitie van hem genomen, noch zijn vermanend onderricht ter harte genomen. Erger nog, zij hebben voor het merendeel zijn leer zelfs tegengestaan.

Kortom, er is geen enkele band tussen hen en hem - de [ware] Messias - opgebouwd. Daarom gaat hij niet met hen in debat, maar herhaalt hij met nadruk dat hij hen niet kent. Voor hem zijn zij als landlopers, van wie hij de herkomst niet weet, behalve dat zij vervallen zijn tot het doen van onrecht.
Ook de Vijf dwaze maagden komen voor een gesloten deur. In hun geval die welke toegang verleent tot het Bruiloftsfeest (Mt 25:10-12).

εκει εσται ο κλαυθμος και ο βρυγμος των οδοντων, οταν οψησθε Αβρααμ και Ισαακ και Ιακωβ και παντας τους προφητας εν τη βασιλεια του θεου, υμας δε εκβαλλομενους εξω. και ηξουσιν απο ανατολων και δυσμων και απο βορρα και νοτου και ανακλιθησονται εν τη βασιλεια του θεου. και ιδου εισιν εσχατοι οι εσονται πρωτοι, και εισιν πρωτοι οι εσονται εσχατοι.

28-30 Daar zal het geween zijn en het tandengeknars, wanneer jullie Abraham en Isaäk en Jakob zullen zien en al de Profeten in het koninkrijk van God, maar jullie buitengesloten. Ook zullen er komen van Oost en West, en van Noord en Zuid, en aanliggen in het koninkrijk van God. En zie, er zijn laatsten die eersten zullen zijn; en er zijn eersten die laatsten zullen zijn.

Daar zal het geween zijn en het tandengeknars…
Wat is het verschil tussen de twee? Wenen is een uitdrukking van verdriet; tandengeknars echter van boosaardigheid.
De Joden die niet konden verdragen dat Stefanus hen in de categorie van moordenaars plaatste, en hen karakteriseerde als hardnekkigen en onbesnedenen van hart, die altijd de heilige geest weerstaangaven uitdrukking aan hun woede door tegen hem te knarsetanden (Hn 7:54).

Dit laat zien dat de Joden die buitengesloten worden van het koninkrijk, niet huilen van verdriet over hun onberouwvol hart. Integendeel, zij jammeren in hun verstoktheid over de vooruitzichten die zij zichzelf hadden toegedicht, maar die zij nu verloren zien gaan. Ook worden zij geconfronteerd met de verschijning van degenen op wie zij zich altijd hadden beroemd: De aartsvaders en de Profeten, Oudtestamentische getrouwen van wie zij de verbonden en de beloften hadden overgeërfd. Maar in plaats dat zij met hen verenigd worden, ervaren zij voor zichzelf diskwalificatie en buitensluiting.

Blijkbaar zullen zij, met de rest van de mensenwereld, op de drempel van het Millennium, nog voordat de Messias het oordeel voltrekt, getuige zijn van de eerste opstanding, die van de rechtvaardigen (Dn 12:1-2aLk 14:14Jh 5:29aHn 24:15Hb 11:35Op 20:4-6).

Vergelijk Js 26:19-21, waar die volgorde in de Eindtijdgebeurtenissen lijkt te zijn aangegeven. Vine ziet echter in vers 19 het weer tot (geestelijk) leven komen van Israël [Vine’s Expository Commentary on Isaiah; blz 58).

En niet zij, maar hun Joodse broeders die zij verafschuwen en van afval betichten omdat die tot inkeer komen en alsnog geloof gaan stellen in Yeshua als de ware Messias, zullen met de vroegere getrouwen worden verenigd en voor het oog van de hele wereld met hen worden geïdentificeerd (Op 7:13-17).

Maar dat niet alleen, ook zullen die buitengeslotenen er nog getuige van zijn dat niet-Joden, Heidenen, afkomstig uit alle windstreken, met al die getrouwen het Millennium zullen binnengaan, teneinde aan te zitten aan het feestmaal dat aangerecht zal worden voor alle volken (Js 25:6-8).
Vergelijk het parallelle gedeelte in Mt 8:5-12, waaruit geconcludeerd kan worden dat zij die uit alle windrichtingen komen, personen moeten zijn van buiten Israël.

Die mensen, met een niet-Joodse achtergrond, zijn de rechtvaardige 'schapen' van Mt 25:31-40, die door de Koning aan zijn rechterhand van gunst worden geplaatsts en het koninkrijk beërven dat sedert de grondlegging der wereld voor hen werd bereid.
Tijdens de Grote Verdrukking komen zij namelijk het getrouwe Overblijfsel van Israël te hulp en doen al het mogelijke om hen in de moeilijkheden waarmee zij voortdurend worden bestookt, bij te staan (Dn 7:25).

Een buitengewone daad van hun zijde, aangezien die Joodse heiligen door de aanhang van de Antichrist zullen worden gehaat. Zij trotseren echter de dan algemeen heersende opinie, aangezien voor hen duidelijk zal zijn dat Gods gunst op die Joodse minderheid rust. Dus zeggen zij: Wij willen ons bij jullie aansluiten, want wij hebben gehoord dat God met jullie is (Mt 24:9Zc 8:232:10-11).

In het parallelle Schriftdeel van Mt 8 is het geloof van de Romeinse hoofdman over honderd echter voor Jezus aanleiding om over dat toekomstig oordeel bij het hoogtepunt van zijn paroesie - op de drempel van het Millennium - uit te weiden.
Maar ook daar richt zijn profetische blik zich op de halsstarrige Joden van de Eindtijd:
Daarop zei de centurio: Heer, ik ben het niet waard dat u onder mijn dak komt, u hoeft alleen maar te spreken en mijn slaaf zal genezen. Ook ik ben iemand die onder andermans gezag staat en zelf weer soldaten onder zich heeft, en als ik tegen een soldaat zeg: Ga! dan gaat hij, en tegen een andere: Kom! dan komt hij, en als ik tegen mijn dienaar zeg: Doe dit! dan doet hij het.
Toen Jezus dit hoorde, verbaasde hij zich en hij zei tegen degenen die hem volgden: Ik verzeker jullie: bij niemand in Israël heb ik zo'n groot geloof gevonden. 
Ik zeg jullie dat velen uit het oosten en uit het westen zullen komen en met Abraham, Isaäk en Jakob zullen aanliggen in het koninkrijk van de hemel, maar de erfgenamen van het koninkrijk zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis; daar zullen zij jammeren en knarsetanden.
(Mt 8:8-12; nbv)

Aldus wordt al in hoofdstuk 8 van het Mattheüs’ Evangelie de basis gelegd voor Mt 25:31-46.
Wanneer aan het einde van de 70ste Jaarweek voor Israël de Mensenzoon komt voor het oordeel, zal het geloof van sommigen uit de Heidenvolken eveneens gunstig afsteken bij dat van de niet te vermurwen Joden die hun (ware) Messias tot het einde blijven tegenstaan.
Zij, de 'schapen' - in vers 37 
de rechtvaardigen genoemd (altijd een teken van geloof) - zullen onderscheiden dat in de Eindtijd YHWH God zal zijn met de Joodse Rest. Bijgevolg zullen zij zich vol vertrouwen met hen identificeren en hen te hulp komen in de Grote Verdrukking.

Er zijn laatsten die eersten zullen zijn; en er zijn eersten die laatsten zullen zijn...
Wanneer er een feestmaal wordt aangerecht vinden de eersten altijd plaats, maar de laatsten soms niet.
Maar dit geldt niet voor het feestmaal, waarbij men aanligt met ondermeer de patriarchen. Er zijn eersten [Joden] die voor een gesloten deur komen. En er zijn laatsten [Heidenen] - zij die wel het allerlaatst in aanmerking leken te komen - die juist toegelaten worden en zelfs in dit opzicht eersten worden.


Εν αυτη τη ωρα προσηλθαν τινες Φαρισαιοι λεγοντες αυτω, Εξελθε και πορευου εντευθεν, οτι Ηρωδης θελει σε αποκτειναι. και ειπεν αυτοις, Πορευθεντες ειπατε τη αλωπεκι ταυτη, Ιδου εκβαλλω δαιμονια και ιασεις αποτελω σημερον και αυριον, και τη τριτη τελειουμαι. πλην δει με σημερον και αυριον και τη εχομενη πορευεσθαι, οτι ουκ ενδεχεται προφητην απολεσθαι εξω Ιερουσαλημ.

31-33 In datzelfde uur kwamen enige Farizeeën naderbij, die tot hem zeiden: Ga weg en vertrek van hier, want Herodes wil je doden. En hij zei tot hen: Gaat heen en zegt tot die vos: Zie, ik werp demonen uit en verricht genezingen, vandaag en morgen, en op de derde [dag] ben ik gereed. Doch ik moet vandaag en morgen en de volgende [dag] verder reizen, want het is ontoelaatbaar dat een profeet wordt omgebracht buiten Jeruzalem.

Ga weg en vertrek van hier, want Herodes wil je doden…
In aanmerking nemend dat in de Messiaskwestie de Farizeeën zich consequent vijandig hebben opgesteld en ook dat zij door Lukas steeds als doortrapte huichelaars zijn getekend, lijkt het niet erg waarschijnlijk dat zij plotseling welwillend jegens Jezus zouden zijn geworden en hem nu in alle oprechtheid willen waarschuwen voor de gevaarlijke Herodes.
Eerder heeft er alles van weg dat zij de moordzucht van Herodes, waarmee ze bekend zijn, huichelachtig aangrijpen om Jezus te intimideren. Een list dus, met de verborgen bedoeling hem bang te maken: Ga hier maar zo vlug mogelijk vandaan, wanneer je leven je lief is!
Als Jezus werkelijk door Herodes met de dood bedreigd zou zijn, hadden zij Jezus daarvan zeker niet in kennis gesteld. Dan had hij beter in Perea kunnen blijven en hadden zij hem niet verder hoeven te vervolgen, maar het vuile werk aan Herodes kunnen overlaten. Dan waren zij op een gemakkelijke manier van hem afgeraakt!

Jezus, die uiteraard hun hypocrisie doorziet, antwoordt hen alsof zij inderdaad Herodes’ boodschappers zijn. Met de karakterisering "die vos" legt hij dan hun eigen sluwheid en ook lafheid bloot. Want in die beide betekenissen werd het beeld van de vos door de rabbijnen gebruikt.
Tegelijkertijd laat hij hen weten dat hij zich niet geïntimideerd voelt en dat hij zich door geen enkele bedreiging van de dienst die hij van Godswege vervult, zal laten afbrengen. Hij zal in hun nabijheid de tekenen die hem als de Messias aanwijzen  -het demonenrijk van haar slachtoffers beroven en mensen verlichting schenken door het verrichten van wonderbaarlijke genezingen - blijven verrichten en zo lang bij hen blijven als het hemzelf goeddunkt.

Zij hoeven zich trouwens niet bezorgd af te vragen hoe lang nog wel hij zich bij hen zal ophouden. Zij kunnen gerust zijn, hij kan eenvoudig niet lang blijven. Hij is op weg naar Jeruzalem en dáár zal hij volgens Gods raadsbesluit sterven. Want die stad heeft in de loop der geschiedenis het droevige alleenrecht op het vermoorden van Gods profeten verworven. Mocht Herodes er al op uit zijn hem te doden, dan zal hij in Gods voorzienigheid daartoe niet de gelegenheid krijgen, althans niet in Perea en ook niet op dat moment.

Ιερουσαλημ Ιερουσαλημ, η αποκτεινουσα τους προφητας και λιθοβολουσα τους απεσταλμενους προς αυτην, ποσακις ηθελησα επισυναξαι τα τεκνα σου ον τροπον ορνις την εαυτης νοσσιαν υπο τας πτερυγας, και ουκ ηθελησατε. ιδου αφιεται υμιν ο οικος υμων. λεγω [δε] υμιν, ου μη ιδητε με εως [ηξει οτε] ειπητε,
Ευλογημενος ο ερχομενος εν ονοματι κυριου.

34-35 Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot jullie zijn uitgezonden, hoe dikwijls wilde ik je kinderen bijeenbrengen, zoals een hen haar broedsel onder de vleugels, en jullie wilden niet. Zie, jullie huis wordt aan jullie overgelaten. Maar ik zeg jullie: Jullie zullen mij geenszins zien, totdat jullie zeggen: Gezegend hij die komt in naam van de Heer.

Ondanks haar slechte reputatie, weeklaagt Jezus over Jeruzalem. Het is immers de stad van de Grote Koning YHWH, waar ooit de koningen in Davids geslachtslijn als de vertegenwoordigers van die Grote Koning op zijn troon zaten (1Kr 29:23).
Wanneer hij zegt dat Jeruzalem gewoon is Gods profeten te doden en diens afgezanten te stenigen, tekent hij in werkelijkheid de stad als de vertegenwoordigster van het volk. Maar ook in Jeruzalem zelf waren wreedheden begaan. Al eerder had de Evangelist Jezus’ woorden opgetekend over de profeet Zacharia die omkwam tussen het altaar en het huis (Lk 9:51).

Jezus echter is meer dan een profeet; hij is Gods Gezalfde, de Messias van Israël, die zijn volk, Jeruzalems kinderen, graag tot hun God had willen bijeenbrengen. Hun pertinente weigering in dat opzicht zal er nu toe leiden dat YHWH zijn natie, het Huis van Jakob (uw huis), geheel aan zichzelf zal overlaten.
Voor de time being - overigens een zeer lange tijd, een tijdperk dat zelfs tot op heden heeft voortgeduurd - trekt hij zich van hen terug en laat hij hen aan hun lot over. Meer dan dat, want volgens Paulus’ woorden in Rm 11:25-32, heeft God hen sindsdien ook in [hun] ongehoorzaamheid opgesloten.

Hoe lang zal die situatie nog voortduren? Jezus heeft zelf het antwoord verschaft: Jullie zullen mij geenszins zien, totdat jullie zeggen: Gezegend hij die komt in naam van de Heer.
Aangezien ook die uitspraak gericht was tot zijn religieuze vijanden, hen die hem in de Messiaskwestie hardnekkig afwezen, moeten wij die woorden niet uitleggen zoals in de traditie altijd gebruikelijk is geweest.
Algemeen legde men vrijwel steeds uit dat bij Jezus’ wederkomst de natie een totaal veranderde gezindheid aan de dag zal leggen. Zelfs in die mate dat de Joden hem dan zullen inhalen met de woorden van Psalm 118, vers 26: Gezegend, die komt in de Naam van YHWH.

Zeker, het is waar dat een minderheid, een gelovig overblijfsel, Jezus in de 70ste Week alsnog zal verwelkomen als hun ware Messias, maar de meerderheid zal dat zeker niet doen. De meeste Joden zullen in de Antichrist hun langverwachte Messias zien. Hem zullen zij aanhangen en hem zelfs ondersteunen in zijn vervolging en verdrukking van de Joodse getrouwen, Gods uitverkorenen in die tijd (Mt 24:22-24, 31).

Wat Jezus dus volgens Lk 13:35 - en ook in de parallelle tekst Mt 23:39 – aankondigt, is zijn komst voor het oordeel over de ongelovige Joodse meerderheid, over hen die tot het einde toe er blijk van geven zijn vijanden te zijn. Dezen zullen hem dan inderdaad zien, maar niet met vreugde. Integendeel, zij zullen hem zien in de betekenis van Mt 24:30

Dan zal aan de hemel het teken zichtbaar worden dat de komst van de Mensenzoon aankondigt, en alle stammen op aarde zullen zich van ontzetting op de borst slaan als ze de Mensenzoon zien komen op de wolken van de hemel, bekleed met macht en grote luister.
(nbv)





Het Evangelie van Lukas, de hoofdstukken

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24