Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

woensdag 10 september 2008

Het Evangelie volgens Lukas - hoofdstuk 3


B. Optreden van Johannes; Jezus’ voorbereiding op zijn bediening (3:1 – 4:13


Εν ετει δε πεντεκαιδεκατω της ηγεμονιας Τιβεριου Καισαρος, ηγεμονευοντος Ποντιου Πιλατου της Ιουδαιας, και τετρααρχουντος της Γαλιλαιας Ηρωδου, Φιλιππου δε του αδελφου αυτου τετρααρχουντος της Ιτουραιας και Τραχωνιτιδος χωρας, και Λυσανιου της Αβιληνης τετρααρχουντος, επι αρχιερεως Αννα και Καιαφα, εγενετο ρημα θεου επι Ιωαννην τον Ζαχαριου υιον εν τη ερημω. και ηλθεν εις πασαν [την] περιχωρον του Ιορδανου κηρυσσων βαπτισμα μετανοιας εις αφεσιν αμαρτιων,

1-3 In het vijftiende jaar nu van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus bestuurder was van Judea en Herodes viervorst van Galilea, maar Filippus, zijn broer, viervorst van Iturea en het land Trachonitis en Lysanias viervorst van Abilene, onder hogepriester Annas en Kajafas, kwam Gods woord tot Johannes, de zoon van Zacharias, in de wildernis. En hij kwam in de gehele omtrek van de Jordaan, verkondigend een doop van berouw, tot vergeving van zonden;

Met name hier - op de drempel van Jezus’ komst in de wereld (Hb 10:5) - toont Lukas dat hij inderdaad alle dingen van meet af nauwkeurig is nagegaan (1:3), in een poging de start van de Eliacarrière van Johannes nauwkeurig in te passen in de wereldgeschiedenis.
Op zich is de vermelding van het 15e regeringsjaar van Tiberius Caesar al voldoende om vast te kunnen stellen dat Johannes met zijn bediening begon in de Lente van het jaar 29 AD, aangezien Tiberius’ 15e jaar liep van de Herfst van 28 AD tot de Herfst van 29 AD. Maar door de 6-voudige tijdsbepaling tekent Lukas mede de toenmalige politieke situatie in Palestina, en dat ‘plaatje’ moet er voor een ware Israëliet ontstellend uitgezien hebben: Complete Heidense overheersing. Wat een schril contrast met de dagen van Salomo. Vergelijk 1Kn 4:20-25.

Maar nu was duidelijk de scepter van Juda geweken (Gn 49:10). En dat zeker niet onlangs, maar eigenlijk al in 587 v.Chr., bij de val en verwoesting van Jeruzalem, toen Zedekia - ook toen al een vazal van de Heidense Nebukadnezar- als de laatste regerende koning in Davids geslachtslijn, werd onttroond.
Vanwaar die rampspoed over Israël? Ezra heeft de achtergrond daarvan beschreven in het boek Twee Kronieken. Zie 2Kr 36:11-21.

Met de opkomst van de wereldmacht Perzië kwam echter geen werkelijk herstel voor Israël, hoewel de ballingen toen naar hun homeland mochten terugkeren. Herstel is zelfs tot op heden niet gekomen, want Israël bleef onder vreemde, Heidense overheersing. Na Perzië onder Hellas (Griekenland) en vervolgens vele eeuwen onder de Romeinse wereldmacht.

Wil het koninkrijk Gods opnieuw gevestigd worden als het koninkrijk voor Israël (Hn 1:6), dan zal dat beslist vergezeld moeten gaan van een berouwvolle houding van de zijde der Joden. En dat is precies datgene waartoe Johannes opriep.
Berouw tot vergeving van zonden werd het centrale punt van zijn verkondiging.

Als teken van zijn persoonlijke inkeer, zou dan elke afzonderlijke Jood worden ondergedompeld in de wateren van de rivier de Jordaan (Jh 3:23).
In de doop van Johannes kregen Israëlieten bijgevolg voor de eerste keer de gelegenheid een persoonlijke beslissing te nemen wat betreft hun verhouding tot YHWH, hun God. Tot dan toe was die verhouding collectief bepaald geweest.

In Johannes’ en Jezus’ tijd hadden de Joden door de hogepriester nog in geringe mate een vorm van zelfbestuur op het gebied van godsdienstige zaken, maar het is overbekend dat de priesterklasse corrupt, over het algemeen ongelovig, en daarom van weinig nut voor het volk was.
Met de ietwat vreemde uitdrukking onder hogepriester Annas en Kajafas, wil Lukas duidelijk maken dat toen, ofschoon normaliter slechts één hogepriester tegelijkertijd het ambt werkelijk bekleedde, de feitelijke macht door twee personen werd uitgeoefend. De eigenlijke hogepriester was Kajafas (18-36 AD), maar zijn schoonvader Annas, die het ambt had bekleed tussen 6-15 AD, had nog steeds grote invloed, in die mate dat hij door Lukas zelfs als eerste wordt vermeld. Vergelijk Jh 18:13, 24.

ως γεγραπται εν βιβλω λογων Ησαιου του προφητου,
Φωνη βοωντος εν τη ερημω,
Ετοιμασατε την οδον κυριου,
ευθειας ποιειτε τας τριβους αυτου.
πασα φαραγξ πληρωθησεται
και παν ορος και βουνος ταπεινωθησεται,
και εσται τα σκολια εις ευθειαν
και αι τραχειαι εις οδους λειας·
και οψεται πασα σαρξ το σωτηριον του θεου.

4-6 zoals geschreven staat in [het] boek der woorden van Jesaja, de profeet: Stem van een roepende in de wildernis:
Bereidt de weg van de Heer, maakt recht zijn paden.
Elke kloof moet gevuld en elke berg en heuvel geslecht worden,
en de krommingen moeten tot rechte,
en de oneffenheden tot vlakke wegen worden.
En alle vlees moet de redding van God zien.

In het verleden was het niet ongewoon dat, wanneer een monarch in de Oriënt een gebied bezocht, de bewoners werden opgeroepen om de wegen van rotsblokken te ontdoen en kuilen op te vullen. Een koninklijke koerier placht vooruit te gaan om de mensen daartoe te sommeren.
In Jesaja 40 roept iemand, misschien een heraut uit het hemelse hof, anderen op tot het bereiden van een koninklijke weg voor YHWH, door de wildernis heen. YHWH, Israëls God, is namelijk van plan zich aan het hoofd van de Joodse ballingen te plaatsen voor hun terugkeer naar Jeruzalem:

Luistert! In de wildernis roept iemand: Baant de weg van YHWH. Maakt de hoofdweg voor onze God door de woestijnvlakte recht. Laat elk dal worden verhoogd en elke berg en heuvel worden geslecht. En het bultige landschap moet tot vlak land worden en het oneffen landschap tot een valleivlakte. En de heerlijkheid van YHWH zal stellig geopenbaard worden, en alle vlees moet [het] tezamen zien, want het is de mond van YHWH die heeft gesproken (Js 40:3-5).

De profetie had een voorlopige vervulling na de val van Babylon in 539 v.Chr., toen de Israëlitische ballingen op grond van het decreet van Cyrus naar Palestina konden terugkeren (Ezra 1:1-4).
Maar de werkelijke vervulling komt in de Eindtijd, wanneer Israëls lang verbeide herstel aanbreekt en de oproep zal klinken om Babylon de Grote te verlaten voordat Gods oordeel over haar komt. Voor allen die over Sion treuren, zal dat buitengewoon goed nieuws zijn. Troost voor mijn volk is nabij. De dwaling is afbetaald. Uit de hand van YHWH zal Israël dan een dubbel portie aan correctie ontvangen hebben (Js 40:1-2Op 18:4-5).

En zoals destijds geschiedde bij de Exodus, de uittocht uit Egypte, zal dat gebeuren uitlopen op een magistrale theofanie, d.i. een ongekende tentoonspreiding van Gods heerlijkheid: Niet slechts voor het oog van Israël alleen, maar voor het oog van alle mensen. Al het levende tezamen zal er getuige van worden (Js 40:5).
In deze omlijsting nu, plaatst Lukas het optreden van Johannes: YHWH God zendt die ‘Elia’ van de Eerste eeuw als zijn heraut voor zich uit teneinde de weg voor hem – een ‘weg’ die regelrecht verband houdt met de carrière van zijn Messiaaanse Zoon - te bereiden.

Met de ijver en toewijding als die van Elia, moet Johannes een godsdienstige ommekeer bij het volk bewerken. Alle geestelijke belemmeringen welke die verandering van hart in de weg staan, moeten opgeruimd worden: Een lage, ongeestelijke gezindheid, hoogmoed, slinksheid, onoprechtheid, grofheid, etc.
Zie het commentaar bij Lk 1:16-17; 1:57-64 en 1:76-79.

Ελεγεν ουν τοις εκπορευομενοις οχλοις βαπτισθηναι υπ αυτου, Γεννηματα εχιδνων, τις υπεδειξεν υμιν φυγειν απο της μελλουσης οργης; ποιησατε ουν καρπους αξιους της μετανοιας· και μη αρξησθε λεγειν εν εαυτοις, Πατερα εχομεν τον Αβρααμ, λεγω γαρ υμιν οτι δυναται ο θεος εκ των λιθων τουτων εγειραι τεκνα τω Αβρααμ. ηδη δε και η αξινη προς την ριζαν των δενδρων κειται· παν ουν δενδρον μη ποιουν καρπον καλον εκκοπτεται και εις πυρ βαλλεται.

7-9 Bijgevolg placht hij tot de menigten die uitliepen om door hem gedoopt te worden, te zeggen: Adderengebroed, wie heeft jullie te verstaan gegeven de komende gramschap te ontvluchten? Brengt dan vruchten voort, het berouw waardig; en begint niet bij jezelf te zeggen: Wij hebben Abraham tot vader! Want ik zeg jullie, dat God in staat is uit deze stenen kinderen voor Abraham te voorschijn te brengen. Ook ligt de bijl reeds aan de wortel der bomen; elke boom dan die geen voortreffelijke vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in vuur geworpen.

Tijdens zijn verblijf in de wildernis moet Johannes meer dan eens broedsels van slangen gezien hebben en ook - als er brand uitbrak - dat ze zich snel in veiligheid brachten in hun holen.
Johannes gebruikt de metafoor in verband met Gods strafgericht dat volgens hem aanstaande is: De bijl ligt reeds aan de wortel der bomen[de afzonderlijke  Joden], hoewel 1Th 1:10 te kennen geeft dat de komende gramschap ook Heidenen zal treffen.
Maar als voorloper van de Messias - in wie het koninkrijk Gods nabij is - richt Johannes zich toch in de eerste plaats tot het volk van de Messias: Hun inkeer is voorwaarde om deel te verkrijgen aan zijn koninkrijk. Wordt aan die voorwaarde niet voldaan, dan zal het koninkrijk Gods aan hen voorbijgaan, ja, zelfs van hen worden weggenomen (Mt 8:1221:43).

Uit een vergelijking met de parallelle passage in Mt 3:7-10 kan geconcludeerd worden dat de menigten die geregeld naar Johannes toekwamen voor de doop, een mix waren van het gewone volk en hun religieuze leiders. Speciaal worden genoemd de Farizeeën en de Sadduceeën. Maar Johannes schijnt niet te geloven dat zij door oprechte motieven gedreven worden, want hij brandmerkt hen als zaad van de oude Slang; het gif van huichelarij zit hun als het ware in het bloed.
Voor het geval dat hij het mis mocht hebben, laat Johannes hen niettemin weten dat zij kunnen tonen dat hun inkeer oprecht is. Hoe? Door een leven te leiden en daden te verrichten die aan waar berouw beantwoorden.

Met zijn uitspraak begint niet bij jezelf te zeggen: Wij hebben Abraham tot vader! laat Johannes weten dat hij dat argument door-en-door kent. "Kom daar aub niet bij mij mee aan!" Op Abraham kan voortaan alleen hij zich beroepen die werkelijk een kind [zaad] van Abraham is, dat wil zeggen hij die een geloof heeft als dat van Abraham en zich bijgevolg in een zelfde geestelijke verhouding met God verheugt als die patriarch. D.i. op basis van de ware gerechtigheid, die niet voortvloeit uit fysieke afstamming en/of wetticisme, maar die berust op oprecht geloof. Vergelijk Romeinen, hoofdstuk 4Gl 3:7, 29.

Om te voorzien in Abrahams ‘zaad’, dat volgens zijn belofte in het Millenniumkoninkrijk van de Messias tot zegen moet worden van de gehele mensheid, heeft God de Joden niet echt nodig. Zeker, hij wil hen daartoe gebruiken en hij heeft hen ook voor die taak voorbestemd, maar hij is helemaal niet van hen afhankelijk. Hij zou, indien nodig, zelfs uit de stenen die langs de oevers van de Jordaan voor allen zichtbaar zijn, kinderen [zaad] voor Abraham kunnen produceren. Ongetwijfeld een toespeling op leden uit de Heidenvolken op wie God ongeveer 15 jaar later, rond 46/47 AD, zijn aandacht begon te richten en die door de bediening van de apostel Paulus de gelegenheid ontvingen door geloof zaad van Abraham te worden (Hn 13:44-47).

Begint niet bij jezelf te zeggen: Wij hebben Abraham tot vader! Want ik zeg jullie, dat God in staat is uit deze stenen kinderen voor Abraham te voorschijn te brengen.
Dit blijkt voor de Joden dus een zeer belangrijke uitspraak te zijn. Er wordt allereerst door onthuld dat Johannes en zijn Joodse hoorders het over één zaak absoluut eens zijn met elkaar: Op grond van Gods belofte aan Abraham moeten er kinderen voor Abraham zijn; want anders zou blijken dat Gods woord van belofte gefaald zou hebben.

Maar het is een grote misvatting dat de Joden blijkbaar denken dat hun jood zijn -vanwege hun fysieke afstamming van Abraham - God verplicht hen te zegenen, en dat hij zijn gramschap eenvoudig niet over hen kan brengen, gebonden als hij is aan zijn eigen woord van belofte.
Maar door zo te denken gaan zij compleet voorbij aan de soevereine vrijheid die God bezit en de grenzeloze macht die hij uitoefent. YHWH God bevindt zich nooit in een dwangpositie. Hij is in staat zijn beloften die hij aan Abraham deed, volledig na te komen, en tegelijkertijd af te rekenen met hun idee dat door hun vleselijke afstamming een gezegende toekomst voor hen gegarandeerd is.

God kan eventueel in zijn gramschap het hele Jodendom volledig wegvagen en toch voorzien in een zaad voor Abraham. Hoe dan? Door uit het niets een nieuw volk voor zijn naam te creëren dat de soort vruchten voortbrengt die passend zijn voor een berouwvolle houding en dat niet zijn vertrouwen stelt in zichzelf, maar slechts steunt op Gods goedgunstige barmhartigheid.

Maar vanwaar deze metafoor: Zaad voor Abraham produceren uit stenen?
We suggereren het volgende:
In Js 51:1-2 roept YHWH zijn volk dat hem in hun nood zoekt, op met de woorden:

Luistert naar mij, gij, die het heil achtervolgt, die YHWH zoekt. Ziet op naar de rots, waaruit gij zijt gehouwen, en de groeve waaruit gij zijt gegraven. Ziet op naar Abraham, uw vader, en naar Sara, die u baarde.

Uit het parallellisme blijkt dat de rots en de groeve een beeld zijn van Abraham en Sara. Uit dit echtpaar, waarvan Sara aanvankelijk onvruchtbaar was, is Israël voortgekomen, in de afstammingslijn van Isaäk en Jakob.
Als zaad van Abraham werden zij voortgebracht dankzij Gods wonderkracht, gehouwen uit de geestelijke rots Abraham. Indien nodig zou YHWH die wonderkracht opnieuw kunnen aanwenden.
Hierbij kunnen we tevens in aanmerking nemen dat het Israël naar het vlees op zichzelf niet het ware Israël is bij God en dat in de Bijbel geregeld steen tegenover vlees wordt geplaatst, inzonderheid met betrekking tot het hart:

Ik zal hun een nieuw hart geven en een nieuwe geest in hun binnenste uitstorten. Ik zal het stenen hart uit hun lichaam verwijderen en hun een hart van vlees geven, opdat ze mijn wetten in acht nemen en mijn geboden nauwlettend onderhouden. Zo zullen ze mijn volk worden en ik zal hun God worden.
(Ez 36:26-27)

Indien er geen response komt van de zijde vanwaar dat in de eerste plaats verwacht mag worden, dan zal God er wel voor zorgen dat er een gunstige reactie komt van de zijde waarvan het nauwelijks verwacht kon worden: De heidenwereld, bestaande uit geestelijk dode personen; in hun zonden en afgoderij even dood als het levenloze steen van hun beelden.
Indien vlees tot steen kan worden, zoals gebeurde in het geval van het natuurlijke Israël, dan kan ook, in overeenstemming met Gods belofte om een nieuwe schepping voort te brengen, steen tot vlees worden gemaakt. Aldus zal het ware Israël, of het Israël Gods, inderdaad worden voortgebracht, dankzij de wonderwerking van Gods geest.
Zie: Jr 32:39; Ez 11:19-20; 36:26-27; Zc 7:12; Rm 9:6-9; 2Ko 5:17; Gl 6:15-16; Ef 2:1-5, 11-13.

Και επηρωτων αυτον οι οχλοι λεγοντες, Τι ουν ποιησωμεν; αποκριθεις δε ελεγεν αυτοις, Ο εχων δυο χιτωνας μεταδοτω τω μη εχοντι, και ο εχων βρωματα ομοιως ποιειτω.

10-11 En de menigten gingen hem om raad vragen, zeggend: Wat moeten wij dan doen? In antwoord daarop placht hij tot hen te zeggen: Laat hij die twee onderklederen heeft, delen met hem die er geen heeft, en laat hij die voedsel heeft, desgelijks doen.

Naar aanleiding van Johannes’ onheilspellende waarschuwing dat de bijl reeds aan de wortel der bomen ligt, voelen de menigten zich gedrongen bij hem te informeren wat hen dan wel te doen staat. Samengevat luidt Johannes’ antwoord: Beoefent de naastenliefde!
Dus, heb je overvloed, deel dan met hen die gebrek hebben. Hij vraagt niet al wat men bezit weg te geven. Nee, alleen het overtollige, en dat aan degenen die niet beschikken over wat echt nodig is.

ηλθον δε και τελωναι βαπτισθηναι και ειπαν προς αυτον, Διδασκαλε, τι ποιησωμεν; ο δε ειπεν προς αυτους, Μηδεν πλεον παρα το διατεταγμενον υμιν πρασσετε. επηρωτων δε αυτον και στρατευομενοι λεγοντες, Τι ποιησωμεν και ημεις; και ειπεν αυτοις, Μηδενα διασεισητε μηδε συκοφαντησητε, και αρκεισθε τοις οψωνιοις υμων.

12-14 Nu kwamen er ook tollenaars om gedoopt te worden en zij zeiden tot hem: Leraar, wat moeten wij doen? Hij nu zei tot hen: Vordert niets meer naast wat voor jullie is vastgesteld. Ook soldaten kwamen hem om raad vragen, zeggend: En wij, wat moeten wij doen? En hij zei tot hen: Doet niemand overlast aan en dient ook geen valse aanklachten in, en weest tevreden met je soldij.

Zij die de belastingen inden, en ook soldaten, stonden - in hun openbare functies - vooral bloot aan onregelmatigheden, en zelfs zonden, jegenshet volk. Hoewel zij bij het volk als zedelijk minderwaardig golden, beveelt Johannes hen  niet hun beroep of functie op te geven, maar de daarmee gepaard gaande misbruiken te vermijden. Vergelijk Lk 5:27-32.

Dus geen corruptie, zoals veel voorkwam bij hen die de inning van de belasting- en tolgelden voor veel geld hadden gepacht. Hun winst bestond daarin dat het geëinde belastinggeld meer was dan de pachtsom. Dat zij door het volk veracht werden, had niet alleen te maken met het feit dat zij voor de Heidense bezetter werkten, maar ook dat zij vaak meer eisten dan het gestelde tarief.
Vergelijk Lk 19:1-10.

Het is mogelijk dat van de hier bedoelde soldaten, of beter zij die krijgsdienst doen [weergave van στρατευομενοι, een vorm van een werkwoord dat de betekenis heeft van krijgsdienst verrichten], sommige als politieagenten optraden, bijvoorbeeld om de openbare dienst der belastinginners soepel te laten verlopen.
Als de kennelijke huurlingen van Pilatus - gerekruteerd uit de omringende Heidense volken - was hun eerste verantwoordelijkheid toch vooral gelegen in het handhaven van de openbare orde. Maar daarbij traden zij dikwijls ruw en zelfs wreed op. En ook zij waren gewoonlijk corrupt. Het door Lukas gebruikte werkwoord συκοφαντεω kan zelfs duiden op afpersing, vooral van de rijken, door chantage.

De manier waarop dezen hun vraag tot Johannes richten, schijnt een bescheiden terughoudendheid te impliceren: Wij weten dat jullie, Joden, ons vijandig gezind zijn, maar is er iets wat ook wij kunnen doen, gezien Gods komende gramschap?
Kennelijk rekenden zij niet op een gunstig antwoord; doch Johannes volstaat er mee hen aan hun beroepsplichten te herinneren, humaniteit te betonen, corruptie uit de weg te gaan en tevreden zijn met de betaling van hun soldij, in welke vorm ook.

Wat in al Johannes’ adviezen opvalt, is dat zelfs hij, die zo geheel buiten het dagelijks leven van het merendeel der mensen lijkt te staan, de bestaande sociale verhoudingen in geen enkel opzicht aantast. Het enige waarop hij aandringt, is God in acht te nemen door de naaste te respecteren. Ja, hem lief te hebben als zichzelf, zoals ook Jezus zou propageren (Mr 12:28-31).

Προσδοκωντος δε του λαου και διαλογιζομενων παντων εν ταις καρδιαις αυτων περι του Ιωαννου, μηποτε αυτος ειη ο Χριστος, απεκρινατο λεγων πασιν ο Ιωαννης, Εγω μεν υδατι βαπτιζω υμας· ερχεται δε ο ισχυροτερος μου, ου ουκ ειμι ικανος λυσαι τον ιμαντα των υποδηματων αυτου· αυτος υμας βαπτισει εν πνευματι αγιω και πυρι· ου το πτυον εν τη χειρι αυτου διακαθαραι την αλωνα αυτου και συναγαγειν τον σιτον εις την αποθηκην αυτου, το δε αχυρον κατακαυσει πυρι ασβεστω.

15-17 Terwijl nu het volk vol verwachting was en allen zich in hun harten afvroegen aangaande Johannes, of hijzelf wellicht de Messias was, zei Johannes tot allen ten antwoord: Ik doop jullie wel met water, maar hij die komt is sterker dan ik; ik ben [zelfs] niet geschikt de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal jullie dopen in heilige geest en vuur; zijn wanschop is in zijn hand om zijn dorsvloer door-en-door te reinigen en de tarwe in zijn schuur bijeen te brengen, maar het kaf zal hij verbranden met onuitblusbaar vuur.

Johannes krachtige prediking betreffende de Messias, het koninkrijk Gods en een komend oordeel, beroerde het volk diep. Te meer omdat er in die tijd een sterke verwachting onder het volk leefde dat de verlossing, in de vorm van herstel, voor Israël aanstaande was.
Die verwachting werd blijkbaar mede ingegeven door Daniëls profetie over de Jaarweken. Tot op de komst van de Messias - in de zin van Zc 9:9, hun triomferende koning Jeruzalem binnenrijdend op een ezel - zouden immers 69 weken van jaren verstrijken (Dn 9:24-27). Was daarom Johannes zelf niet misschien de Messias?
Uit Jh 1:19-27 vernemen wij dat die sfeer van gespannen verwachting zelfs de religieuze leiders ertoe bracht uit hun midden priesters en Levieten naar Johannes te sturen om zekerheid te krijgen betreffende zijn identiteit. De Schriftgeleerden onder de Farizeeën wisten aan de hand van Jl 2:28-32, en soortgelijke profetische aankondigingen, heel goed dat er inderdaad een strafgericht moest komen op de grote en geduchte Dag van YHWH.

Johannes is er vlug bij om het volk duidelijk te maken dat hijzelf zeker niet de Messias is. Verre van dat! De tegenstelling tussen hem en die Vorst is immers veel te groot. "Ik ben zo gering in vergelijking met hem dat ik nog niet eens geschikt ben om de riem van zijn sandalen los te maken", zegt hij tot ontnuchtering van zijn toehoorders. Let wel, een werk dat door een Heidense slaaf voor diens meester werd verricht; een Joodse slaaf was daar nog te goed voor!

Johannes licht zijn taak nog eens toe: Hij was slechts gekomen om zijn broeders op de komst van de Messias voor te bereiden en hen als teken van hun inkeer in water onder te dompelen. Maar de Messias zelf zou veel grotere dingen doen als het op dopen aankomt.
Hij zou volgens zulke profetieën als Jl 2:28-29 en Js 32:1, 15, voorafgaande aan YHWHs grote Dag - en nadat hij het Messiaanse koningschap metterdaad was gaan bekleden in heilige geest dopen. Op basis van het Nieuwe Verbond zou dan Gods geest uitgestort worden op alle (Joods) vlees. Maar ook zou hij in die periode de ontrouwen onder hen in vuur onderdompelen, dat wil zeggen hen aan de eeuwige ondergang prijsgeven.

In deze aankondiging van Johannes, zowel vertroostend als waarschuwend van aard, komt opnieuw de tweedeling tot uitdrukking die door de gehele Bijbel heen zo vaak aan de orde is wat betreft etnisch Israël: Een getrouwe minderheid (Rest of Overblijfsel) tegenover een halsstarrige, ongelovige, ongehoorzame meerderheid.
Zie voor een meer uitgebreide behandeling van dit thema:


Hier brengt Johannes die tweedeling en het vurige strafgericht dat daarmee samenhangt, tot uitdrukking door de metafoor van de dorsvloer, eveneens een vaak terugkerend beeld in de Bijbel.

Bijvoorbeeld bij de begrafenis van de aartsvader Jakob.
De zeer grote en zware weeklacht welke toen werd gehouden bij de dorsvloer van Atad (Gn 50:10-11), was kennelijk typologisch voor de weergaloos Grote Verdrukking waar Israël nog door heen moet, wanneer haar toekomstige exodus uit de volken plaats vindt. En dat met de bedoeling om onder de Joden het koren definitief van het kaf te scheiden, zoals ook Ez 20:34-38 al heeft aangegeven: Zij die niet tot inkeer komen - door tot het einde toe de verkeerde ‘Messias’ (de Antichrist) aan te hangen - zullen ten onder gaan. Een getrouw Overblijfsel daarentegen, zal in de graanschuur van het koninkrijk bijeengebracht geworden. Mt 13:39-43.

Πολλα μεν ουν και ετερα παρακαλων ευηγγελιζετο τον λαον· ο δε Ηρωδης ο τετρααρχης, ελεγχομενος υπ αυτου περι Ηρωδιαδος της γυναικος του αδελφου αυτου και περι παντων ων εποιησεν πονηρων ο Ηρωδης, προσεθηκεν και τουτο επι πασιν [και] κατεκλεισεν τον Ιωαννην εν φυλακη.

18-20 Met nog vele andere vermaningen dan verkondigde hij het volk goede tijdingen. Maar toen Herodes, de viervorst, door hem werd terechtgewezen inzake Herodias, de vrouw van zijn broer, en betreffende alle goddeloze dingen die Herodes bedreef, voegde hij bij alles ook dit: Hij sloot Johannes op in de gevangenis.

Met deze passage sluit Lukas zijn verslag over Johannes af, waarbij hij tegelijkertijd te kennen geeft dat hij
a. slechts een uittreksel gaf van diens prediking, en
b. zijn gevangenzetting beschouwt als het einde van Johannes' openbare leven.
Zijn doop van Jezus, welke hierna door Lukas wordt verhaald, rekent de Evangelist kennelijk tot het openbaar optreden van Jezus. Vergelijk Mr 1:14.
Aan het uitvoerige verhaal van Markus over de dood van Johannes gaat hij in ieder geval geheel voorbij. Wél voegt hij een bijzonderheid toe betreffende Herodes die Markus niet heeft: Johannes had Herodes niet alleen terechtgewezen betreffende diens ongeoorloofde verhouding met zijn schoonzuster, de vrouw van zijn broer Filippus, maar ook betreffende zijn vele andere misdaden.

De Eliacarrière van Johannes eindigt op deze wijze even abrupt als die van de oorspronkelijke Elia, toen deze na de 3½ jaar van droogte voor zijn ziel moest vluchten vanwege de doodsbedreigingen door de moordzuchtige Izebel (1Kn 17:119:1-4Lk 4:25Jk 5:17).
Beide situaties dienen kennelijk als achtergrond voor de wijze waarop de 3½-jarige carrière van de Eindtijd-Elia abrupt zal eindigen, namelijk wanneer het de Antichrist - in de figuur van de Kleine Horen - wordt toegestaan verder te gaan dan het bestoken van de heiligen gedurende 3½ tijd (Dn 7:2512:7).

Die laatste ‘Elia’ - die vooral de profetie van Maleachi zal vervullen (Ml 4:5-6) - wordt in Openbaring, hoofdstuk 11 – samen met ‘Mozes’ - zinnebeeldig voorgesteld door de Twee Getuigen die gedurende 1260 dagen, in zakkleding gehuld, zullen profeteren. Maar als die periode afloopt gebeurt het volgende:

Wanneer zij hun getuigenis hebben voltooid, zal het Beest dat uit de afgrond opstijgt oorlog met hen voeren, en het zal hen overwinnen en hen doden.
Op 11:7

Waarom is het Beest - weer een andere voorstelling van de Antichrist - zo vergramd op de Eindtijd-Elia? Om dezelfde reden als waarom Achab kwaad was op Elia, en Herodes op Johannes. Die goddeloze machthebbers werden door die woordvoerders van God op hun slechte daden gewezen en bijgevolg aan de kaak gesteld.
Evenzo zullen te zijner tijd de Twee Getuigen de mensen de waarheid vertellen over de listen en lagen van de Antichristelijke Eindtijdmacht en hen waarschuwen voor zijn leugenachtige en bedrieglijke propaganda.

En zoals Achab de moordlustige Izebel naast zich had (1Kn 18:1319:221:5-10), en Herodes de bloeddorstige Herodias (Mr 6:24), zal in de Eindtijd Vrouwe Babylon de Antichrist ten dienste staan. Let wel: de Vrouw die dronken is van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus (Op 17:5-6).

2. Jezus’ doop; zijn geslachtslijst (3:21-38)

Εγενετο δε εν τω βαπτισθηναι απαντα τον λαον και Ιησου βαπτισθεντος και προσευχομενου ανεωχθηναι τον ουρανον και καταβηναι το πνευμα το αγιον σωματικω ειδει ως περιστεραν επ αυτον, και φωνην εξ ουρανου γενεσθαι, Συ ει ο υιος μου ο αγαπητος, εν σοι ευδοκησα.

21-22 Het geschiedde nu, terwijl al het volk werd gedoopt, dat - toen ook Jezus werd gedoopt en in gebed was - de hemel werd geopend en de heilige geest in lichamelijke gedaante als een duif op hem neerdaalde, en een stem uit de hemel klonk: Jij bent mijn Zoon, de Geliefde, in jou schepte ik behagen.

In de weergave van het Grieks, dat letterlijk luidt: In het worden gedoopt al het volk, moet tot uitdrukking komen dat Jezus’ doop plaats vond binnen het gebeuren van de doop van het volk in het algemeen.
Maar de zinsnede geeft ook te kennen dat Jezus’ doop ten opzichte van die van het volk, iets speciaals was. Jezus hoefde immers niet gedoopt te worden als teken van berouw tot vergeving van zonden.
In dit opzicht is Lukas geheel in overeenstemming met Mt 3:13-15 waar we Johannes bezwaar horen maken tegen Jezus’ bedoeling door hem gedoopt te willen worden: Ik moet door jou gedoopt worden, en jij komt tot mij?

Dat Jezus zich aanbood voor een doop die ogenschijnlijk gelijk stond aan de doop van die van het volk, zou tevens een vooruitwijzing kunnen zijn naar zijn bereidheid plaatsvervangend te willen sterven voor zondaars:

Omdat hij zijn ziel heeft uitgestort in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch van velen de zonde droeg en voor de overtreders bemiddelde.

Zoals ook Paulus schreef:

Degene die geen zonde kende, heeft hij voor ons tot zonde gemaakt.


Dat de hemel werd geopend en in samenhang daarmee de heilige geest op Jezus neerdaalde, betekende voor hem kennelijk dat hij kon terugzien op zijn voormenselijk bestaan dat hij als een geestenzoon bij zijn Vader in de hemel had geleid. Ook kon hij zich daardoor alle dingen te binnen brengen die tussen hem en zijn Vader in de hemel waren besproken. Vergelijk Jh 10:17-18.

Vandaar ook dat de Vader in de tijdloze aorist spreekt als hij zich tot zijn Geliefde richt met de woorden: Jij bent mijn Zoon, de Geliefde, in jou schepte ik behagen.
Maar ook nu zijn Zoon op aarde is, schept de Vader behagen in hem. Het is hem welgevallig dat Jezus zich nu als symbool van zijn doop aanbiedt om volledig de taak te vervullen die God op aarde voor hem beoogde.
In Hebreeën 10 wordt dat eeuwige voornemen aldus verwoord:

Daarom zegt hij bij zijn entree in de wereld: Slachtoffer en offer hebt Gij niet gewild, maar Gij bereidde mij een lichaam…Zie, ik ben gekomen om uw wil te doen, o God…In die wil zijn wij geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus de Messias, eens voor altijd

In ons commentaar bij Lk 1:54-55 hebben wij toegelicht dat Gods Zoon als het zaad van Abraham een tijdlang als mens hier op aarde moest leven, opdat hij als de volmaakte tegenhanger van Adam het vereiste offer zou kunnen verschaffen voor de loskoop der zondige mensheid. Op basis daarvan zou God gedurende het gehele Messiaanse tijdperk barmhartigheid kunnen betonen aan berouwvolle zondaars.
Maar ook dat God zijn Zoon weer naar de hemel zou terugroepen, zodat deze

a. in de hoedanigheid van de ware Hogepriester de waarde van zijn slachtoffer in het hemelse Allerheiligste aan God zou kunnen aanbieden, en
b. op de daarvoor bestemde tijd de Slang in de kop kon vermorzelen.

Vergelijk Ps 110:4Hb 7:11-8:69:24 en Gn 3:15Hb 2:14.

Nu Jezus zich in zijn doop vastbesloten toont de voor hem bestemde loopbaan tot in de dood te volgen, is hij derhalve ook op de weg terug naar zijn Vader.
Als resultaat van de neerdaling van de heilige geest op hem, is hij immers in een nieuwe verhouding tot zijn Vader gekomen. Hij is niet alleen diens aardse Zoon in het vlees, maar hij is nu ook verwekt tot een geestelijke Zoon, door God gezalfd, zoals hij kort hierna in de synagoge van Nazareth aan de hand van Jesaja 61:1 zal uitleggen (Lk 4:16-21).

De leden van de Gemeente ervaren iets dergelijks bij hun roeping en zalving met geest. Daardoor worden ook zij tot Gods geestelijke zonen verwekt, op weg naar de hemel om te zijner tijd als Jezus’ Onderpriesters te dienen, tot zegen van de mensheid in het Millennium. Hun zalving met heilige geest is van Godswege een onderpand voor die bestemming.

Meer dan bij de andere synoptici het geval is, maakt Lukas melding van de heilige geest en de verschillende manieren waarop die van God uitgaande kracht mensen beïnvloedt. Zowel in zijn Evangelie als in de Handelingen laat hij uitkomen dat in het Messiaanse tijdperk de heilige geest Gods instrument bij uitstek is. Zoals eerder opgemerkt, is bij Lukas de invloed van de hemel altijd zeer nabij. Zie het commentaar bij Lk 1:8-11.

Και αυτος ην Ιησους αρχομενος ωσει ετων τριακοντα, ων υιος, ως ενομιζετο, Ιωσηφ του Ηλι του Μαθθατ του Λευι του Μελχι του Ιανναι του Ιωσηφ του Ματταθιου του Αμως του Ναουμ του Εσλι του Ναγγαι του Μααθ του Ματταθιου του Σεμειν του Ιωσηχ του Ιωδα του Ιωαναν του Ρησα του Ζοροβαβελ του Σαλαθιηλ του Νηρι του Μελχι του Αδδι του Κωσαμ του Ελμαδαμ του Ερ του Ιησου του Ελιεζερ του Ιωριμ του Μαθθατ του Λευι του Συμεων του Ιουδα του Ιωσηφ του Ιωναμ του Ελιακιμ του Μελεα του Μεννα του Ματταθα του Ναθαμ του Δαυιδ του Ιεσσαι του Ιωβηδ του Βοος του Σαλα του Ναασσων του Αμιναδαβ του Αδμιν του Αρνι του Εσρωμ του Φαρες του Ιουδα του Ιακωβ του Ισαακ του Αβρααμ του Θαρα του Ναχωρ του Σερουχ του Ραγαυ του Φαλεκ του Εβερ του Σαλα του Καιναμ του Αρφαξαδ του Σημ του Νωε του Λαμεχ του Μαθουσαλα του Ενωχ του Ιαρετ του Μαλελεηλ του Καιναμ του Ενως του Σηθ του Αδαμ του Θεου.

23-38 En hij, Jezus, was, toen hij begon, ongeveer dertig jaar, naar men meende een zoon van Jozef, [de zoon] van Eli, van Matthat, van Levi, van Melchi, van Jannai, van Jozef, van Mattathias, van Amos, van Nahum, van Esli, van Naggai, van Maäth, van Mattathias, van Semeïn, van Josech, van Joda, van Joanan, van Resa, van Zerubbabel, van Sealthiël, van Neri, van Melchi, van Addi, van Kosam, van Elmadan, van Er, van Jezus, van Eliëzer, van Jorim, van Matthat, van Levi, van Simeon, van Juda, van Jozef, van Jonam, van Eljakim, van Melea, van Menna, van Mattatha, van Nathan, van David, van Isaï, van Obed, van Boaz, van Salmon, van Nahesson, van Amminadab, van Admin, van Arni, van Hezron, van Perez, van Juda, van Jakob, van Isaäk, van Abraham, van Terah, van Nahor, van Serug, van Rehu, van Peleg, van Heber, van Selah, van Kainan, van Arpachsad, van Sem, van Noach, van Lamech, van Methusalah, van Henoch, van Jered, van Mahalaleël, van Kainan, van Enos, van Seth, van Adam, van God.

Met de frase Toen hij begon, geeft Lukas het begin van Jezus’ openbare optreden aan. Dat zijn leeftijd toen ongeveer [ωσειals het ware; bij getallen: ongeveer; nagenoeg] 30 jaar bedroeg, is zeker niet vreemd. Het is de leeftijd waarop de priesters en hun helpers, de Levieten, hun dienst bij de Tabernakel aanvingen.
Zie: Nm 4:1-31Kr 23:3.
Bovendien correspondeert die leeftijd, niet toevallig, met de leeftijd waarop Jozef en David - beiden typen van de Messias - in het openbaar op de voorgrond begonnen te treden.
Jozef werd door de Farao als machthebber aangesteld over heel het land Egypte; en David werd tot koning over heel Israël gezalfd (Gn 41:39-462Sm 5:3-5).

Gezien het universele karakter van Lukas’ Evangelie, is het weer niet toevallig dat hij de genealogie van Jezus helemaal terugvoert tot op Adam, de zoon van God. Want Jezus is niet alleen de Messias van Israël [vandaar dat Mattheus zijn stamboom terugvoert via David naar Abraham], maar ook de Redder der wereld. Vergelijk Lk 1:29-32Jh 3:174:421Jh 4:14.

In vers 38 bevestigt Lukas dat de eerste Adam de zoon van God was. Als mens op aarde was Jezus precies zo: De zoon van God. Daarom is hij de laatste Adam (1Ko 15:45).

Omdat de laatste Adam nagenoeg 30 jaar oud was toen zijn openbaar optreden een aanvang nam, is het niet onwaarschijnlijk dat ook dit aspect bij de eerste Adam vandaan komt. Na gedurende 30 jaar er op voorbereid te zijn geweest, ondermeer doordat hij de ‘wereld’ om zich heen leerde kennen en benoemen, gaf YHWH God hem een partner, met de opdracht:

Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: Heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.
Gn 1:28; NBV

Mocht onze veronderstelling juist zijn, dan heeft deze gebeurtenis plaatsgevonden in het jaar 30 AM. In dat jaar moet dan de Zevende ‘dag’, de Rustdag, een aanvang hebben genomen. Zie Gn 2:1-3 en Hb 4:3-4.
Adam en zijn vrouw zullen ongetwijfeld hun opdracht ernstig hebben opgevat, verlangend er uitvoering aan te geven. Toch blijkt uit Gn 4:1 dat er eerst na de zondeval van geslachtsgemeenschap sprake is. Dat zou er op wijzen dat zij maar een korte tijd samen in de Hof van Eden hebben geleefd, en dat nog in hetzelfde jaar de 6000 jaar van ‘zwoegen’ onder Satans tirannie begon. Dat is een zware periode voor de mensheid gebleken, maar die gelukkig in het jaar 6030 AM gevolgd zal worden door de Millenniumsabbat, de laatste periode van 1000 jaar binnen Gods grote Rustdag. Van die Sabbat van rust en bevrijding zal de Messias de Heer zijn (Mr 2:27-28Lk 6:5).

Aangezien Jezus’ genealogie bij Lukas in direct verband staat met Jezus doop, wordt daarmee benadrukt wat die doop inhield: Jezus' bereidheid om plaatsvervangend voor de mensheid te sterven en als equivalent van Adam in het αντιλυτρον te voorzien, d.i. het offer van zijn eigen leven dat in waarde geheel overeenkwam met het leven dat de mensheid in Adam is kwijtgeraakt. Aldus heeft Jezus voor het leven der wereld een overeenkomende losprijs betaald, en verkeert de mensheid in principe in een losgekochte situatie.
Zie 1Tm 2:5-6.



Het Evangelie van Lukas, de hoofdstukken

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24