Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zondag 18 mei 2008

De Brief van Judas

De Brief van Judas


Opschrift (1-2)

1.

Ιουδας Ιησου Χριστου δουλος, αδελφος δε Ιακωβου, τοις εν θεω πατρι ηγαπημενοις και Ιησου Χριστω τετηρημενοις κλητοις∙

1 Judas, slaaf van Jezus Christus, broeder echter van Jakobus¹, aan de geroepenen die in God [de] Vader geliefd en voor Jezus Christus bewaard zijn²:

¹ Mt 13:55-56 Hn 12:17 15:13 21:18 1Ko 15:7 Gl 1:19 2:9 Jk 1:1
Dat Judas zich bekend maakt als broeder van Jakobus is aanleiding om te veronderstellen dat Jakobus zelf inmiddels gestorven was [62 AD] en dat Judas’ brief een soort deel II is van Jakobus’ brief .

² Bewaard voor de komst en het koninkrijk van de Messias, op aarde hun oudere halfbroer; geroepen en bewaard duiden op uitverkiezing.
Js 41:8-9 65:13-15, 22-23 Jr 3:14 Mt 24:22-24, 31 1Pt 2:9 2Pt 1:3

ελεος υμιν και ειρηνη και αγαπη πληθυνθειη.

2 Mogen barmhartigheid en vrede en liefde ten aanzien van jullie vermeerderd worden.

2. Aanleiding schrijven Brief (3-4)
Αγαπητοι, πασαν σπουδην ποιουμενος γραφειν υμιν περι της κοινης ημων σωτηριας αναγκην εσχον γραψαι υμιν παρακαλων επαγωνιζεσθαι τη απαξ παραδοθειση τοις αγιοις πιστει.

3 Geliefden, met alle ijver bezig zijnde jullie te schrijven omtrent onze gemeenschappelijke redding, zag ik me genoodzaakt jullie te schrijven met de aansporing onvermoeid te strijden voor het geloof dat eens voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd¹.

¹ Het moet beslist iets alarmerends zijn geweest wat Judas ertoe noodzaakte van thema te veranderen; dat hij zijn oorspronkelijke onderwerp -onze gemeenschappelijke redding- niettemin vermeldt, veronderstelt dat er sprake is van een zeer ernstig gevaar waardoor hun redding bedreigd wordt: dat hun vertrouwen in de geloofswaarheden omtrent de Messias onderuitgehaald zal worden
Js 45:17-25 Lk 1:1-2 Hn 4:12 Hb 2:3-4 2Pt 1:1 3:2

"Het [pakket van geloofswaarheden betreffende de Messias] werd overgeleverd aan de heiligen; niet aan de apostelen en profeten, maar door hun tussenkomst aan de heiligen. Het zijn bijgevolg de heiligen die zijn beheerders zijn, en niet slechts de prominente of begaafde mensen onder hen. Dit is een feit dat van het diepste belang is. Het geloof spreekt het geloof van een ieder van ons aan. Elk van ons moet het ontvangen en het begrijpen, maar ook dient elk van ons toe te zien op de handhaving er van en er zonodig voor strijden.
In het licht hiervan kan men inzien hoe rampzalig het idee is geweest dat men het juist heeft geacht om in de kerk een speciale klasse van officieel benoemde mensen te hebben, hetzij priesters hetzij bedienaren, tot wie al zulke dingen zouden behoren. Dit is in werkelijkheid een meesterzet van de tegenstander gebleken, want waar dat idee de overhand kreeg, is de grote massa van heiligen alle activiteit binnen de geloofsstrijd ontnomen en in een staat van geestelijke kindsheid gehouden."
(F. B. Hole, Jude)

παρεισεδυσαν γαρ τινες ανθρωποι, οι παλαι προγεγραμμενοι εις τουτο το κριμα, ασεβεις, την του θεου ημων χαριτα μετατιθεντες εις ασελγειαν και τον μονον δεσποτην και κυριον ημων Ιησουν Χριστον αρνουμενοι.

4 Want er zijn bepaalde mensen heimelijk binnengeslopen¹ -reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven²- goddelozen³, die de genade van onze God veranderen in losbandigheid en onze enige Meester en Heer, Jezus Christus, verloochenen.

¹ Gl 2:4 2Pt 2:1

² Het oordeel komt blijkbaar overeen met dat van vers 6, ook genoemd in 2Pt 2:4
³ Uit de context (vers 6) en uit een vergelijking met 2Pt 2:1-4 is het niet denkbeeldig dat de ultieme dreiging in de ‘laatste dagen’ zal komen van de zijde der demonen, de gevallen engelen, die zich in de dagen voorafgaande aan de Vloed materialiseerden tot manlijke wezens.
Kennelijk ontvangen zij in de 70ste Jaarweek [voor Israël] nog éénmaal die gelegenheid.
Gn 6:1-4 2Tm 3:1, 6-8 1Pt 3:19-20
3. Waarschuwende voorbeelden (5-7)
Υπομνησαι δε υμας βουλομαι, ειδοτας υμας παντα, οτι [ο] κυριος απαξ λαον εκ γης Αιγυπτου σωσας το δευτερον τους μη πιστευσαντας απωλεσεν.

5 Maar ik wens jullie eraan te herinneren, ofschoon gij alle dingen eens voor altijd weet, dat de Heer -na een volk uit het land Egypte gered te hebben- naderhand hen die niet geloofden heeft omgebracht.

αγγελους τε τους μη τηρησαντας την εαυτων αρχην αλλα απολιποντας το ιδιον οικητηριον εις κρισιν μεγαλης ημερας δεσμοις αιδιοις υπο ζοφον τετηρηκεν·

6 Zo ook engelen die hun oorspronkelijke situatie niet bewaard maar de geëigende woonplaats¹ verlaten hebben, heeft hij tot het oordeel van de grote dag met eeuwige boeien onder duisternis bewaard².

¹ 2Ko 5:2 οικητηριον (oikètèrion). Een woonplaats die eigen is aan het schepsel, mens (vleselijke of stoffelijke natuur) of engel (geestelijke natuur).
De menselijke natuur kan een heilige ναος (naos: tempel) worden wanneer God door middel van zijn geest daarin wil wonen, een woonplaats [κατοικητηριον] van God in geest Ef 2:21-22

² Zie de Studie: De rol der demonen in de eindtijd

ως Σοδομα και Γομορρα και αι περι αυτας πολεις, τον ομοιον τροπον τουτοις εκπορνευσασαι και απελθουσαι οπισω σαρκος ετερας, προκεινται δειγμα πυρος αιωνιου δικην υπεχουσαι.

7 Zoals Sodom en Gomorra en de steden daaromheen -die op overeenkomstige wijze als dezen grove ontucht bedreven en ander vlees achternagingen¹- daar liggen als bewijs doordat zij een vonnis van eeuwig vuur ondergaan².

¹ Genesis hfdst 19 Rm 1:27 1Ko 6:9
De mannen van Sodom begeerden vleselijke gemeenschap met de engelen die zich tot manlijke gestalten hadden gematerialiseerd en die door Lot gastvrij waren ontvangen. Zoals de gevallen engelen in de periode vóór de Vloed in hun gematerialiseerde situatie zondigden met ‘de mooie dochters der mensen’ (ander vlees), zo wensten de perverse mannen van Sodom te zondigen met de engelen (ander vlees) die bij Lot verbleven.

² Die goddeloze steden liggen daar nog steeds, een toonbeeld voor een ieder die wil inzien dat Gods gerechte straf voor zulke personen eeuwige ondergang inhoudt, d.i. absolute levenloosheid 2Th 1:9
4. Kenmerken der misleiders en hun geestelijke gevaren (8-16)
Ομοιως μεντοι και ουτοι ενυπνιαζομενοι σαρκα μεν μιαινουσιν, κυριοτητα δε αθετουσιν, δοξας δε βλασφημουσιν.

8 Niettemin bezoedelen ook deze dromers¹ op gelijke wijze vlees²; zij verwerpen niet alleen heerschappij maar lasteren ook heerlijkheden³.

¹ Een participiumvorm van het werkwoord ενυπνιαζομαι dat dromen betekent, maar in de LXX, in Dt 13:1-5, wordt gebruikt voor de valse profeten die in Israël zouden opstaan. Die ‘dromenzieners’ zouden niet meegevoerd worden door heilige geest, maar eerder speelbal zijn van beelden die in henzelf opstegen of die zij uit occulte bron ingegeven kregen; zij konden hun dromen immers ook vergezeld laten gaan van tekenen die zouden uitkomen.
Daarom moeten we eerder denken aan demonische invloeden die er op gericht waren leden van Gods uitverkoren volk tot afval te brengen.
Dt 18:20 Jr 23:25-32 27:9-10 Zc 10:2 2Pt 1:21

In Hn 2:17 wordt deze betekenis van het werkwoord echter ook in gunstige zin gebruikt als resultaat van de uitstorting van Gods geest.
Jl 2:28 verg Gn 28:12-16 37:5-10 hfdst 40 en 41 Nm 12:6 Rc 7:13-14 Jb 33:14-16 Dn hfdst 2

² Die ‘dromers’ sluiten hun oren voor de krachtige waarschuwingen die in de genoemde drie oordelen opgesloten liggen. In plaats dat zij zich daardoor laten afschrikken, bevorderen zij juist op gelijke wijze de bezoedeling van vlees; dat wil zeggen naar het ‘voorbeeld’ van de gevallen engelen en de perverse mannen in Sodom.

³ Gelet op het contextuele verband denken we aan goddelijke heerschappij en aan mensen en engelen die deze heerschappij dienen en vertegenwoordigen, en die bijgevolg met een mate van heerlijkheid zijn bekleed.

Omdat we in vers 14 van de Brief verplaatst worden naar de tijd van Gods definitieve afrekening met alle goddeloosheid, hebben we reden om aan te nemen dat in de ultieme vervulling de gematerialiseerde demonen in de eindtijd de leiding zullen nemen in het lasteren en verachten van de Messiaanse heerschappij, daarbij ook de getrouwe engelen en de leden van het ware Israël Gods beschimpend.
Gl 6:16 Ks 1:16 Op 4:4, 6-8 Nm 14:1-4 16:1-3, 12 2Pt 2:1-4, 10, 18-19 3:3-4, 17

ο δε Μιχαηλ ο αρχαγγελος, οτε τω διαβολω διακρινομενος διελεγετο περι του Μωυσεως σωματος, ουκ ετολμησεν κρισιν επενεγκειν βλασφημιας, αλλα ειπεν, Επιτιμησαι σοι κυριος.

9 Toen de aartsengel Michaël¹ evenwel een geschil had met de Duivel en disputeerde over het lichaam van Mozes², durfde hij geen oordeel van lastering uit te brengen, maar zei: Moge de Heer je bestraffen!³

¹ Dn 10:31, 21 12:1 1Th 4:16 Op 12:7
Michaël is één van de speciale aanduidingen voor Gods Zoon, Jezus Christus, in het bijzonder in zijn geestelijke, hemelse staat:
a In 1Th 4:16 wordt hij kennelijk vereenzelvigd met de Heer zelf die neerdaalt vanaf de hemel met de stem ener aartsengel.

b Vooral Dn 12:1 is doorslaggevend voor de identificatie van Michaël:

"Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al wie in het boek geschreven wordt bevonden".

Een vergelijking met Dn 11:20-21 leert dat dit ‘opstaan’ de betekenis heeft van koning worden; de strekking van die uitdrukking komt overeen met Dn 2:44 en 7:14.
Dat er op dit opstaan ‘een tijd van grote benauwdheid’ volgt, kan verklaard worden uit Op 12:5-12, waar Michaël eveneens in beeld komt. Uit de samenhang blijkt dat de geboorte van het manlijk kind duidt op de oprichting en in actie komen van het Messiaanse koninkrijk:

"Ik hoorde een stem in de hemel luid zeggen: ‘Nu is gekomen het heil, de macht en het koninkrijk van onze God en de heerschappij van zijn Gezalfde. De aanklager van onze broeders, hij die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is uit de hemel geworpen"

Het ligt zeer voor de hand dat de koning zelf de strijd in de hemel leidt en daarin zijn engelen aanvoert; in vers 7 wordt die rol aan Michaël toegeschreven.
Vergelijk: Mt 16:27 25:31

c Als de Michaël van Dn 12:1 -de grote vorst die de zonen van Daniëls volk terzijde staat- verschijnt hij altijd wanneer Israël in Gods programma vooraan in beeld komt.
In zijn voormenselijk bestaan vergezelde hij als de engel van JHWH het volk Israël op haar tocht door de wildernis.
In Op 10:1-2, waar hij getooid of bekleed is met een wolk, herkennen wij hem eveneens als de oudtestamentische engel van JHWH, gezien het feit dat die engel vereenzelvigd wordt met de wolk overdag en de vuurkolom des nachts die voor het volk uitging.

Met het oog daarop was het vrijwel een vanzelfsprekende zaak dat juist die engel in een geschil geraakte met de Duivel bij het begraven van Mozes’ lichaam.
Even vanzelfsprekend was zijn verschijning als de vorst van het leger van JHWH aan Jozua toen deze voorbereidingen trof om tegen Jericho op te trekken en een begin te maken met de verovering van het land der belofte.
Ex 13:21-22 14:19, 24 23:20-23 32:34 Jz 5:13-15

² Dt 34:6

³ Zc 3:1-2 2Pt 2:11

ουτοι δε οσα μεν ουκ οιδασιν βλασφημουσιν, οσα δε φυσικως ως τα αλογα ζωα επιστανται, εν τουτοις φθειρονται.

10 Dezen echter lasteren alles wat zij niet kennen, maar alles wat zij van nature weten, zoals de redeloze levende wezens¹, daarin verderven zij zich.

¹ Mt 8:30-32 Rm 1:21-23 Jk 3:15 2Pt 1:12
Evenals de redeloze dieren beperken de verleiders hun belangstelling tot de dingen die zij op natuurlijke wijze kennen, vooral wat met het seksleven te maken heeft, alsook met eten, drinken en overig zingenot.
Daarmee stellen zij hun waardigheid op één lijn met het redeloze vee; dit moreel verderf -in deze tijd vooral zichtbaar in de ‘seksbranche’ en krachtig bevorderd door de entertainers die op TV het grote publiek moeten ‘vermaken’- zal in de eindtijd, wanneer de demonen weer te midden van de mensen zullen verkeren, dagelijks recept zijn.
Dat rusteloze streven naar zingenot zal echter niet tot geluk leiden, maar eerder uitlopen op ondergang.
Gn 19:4-5, 23-25 Ps 92:5-7 Jr 51:17-19 2Tm 3:1-9, 13 Tt 1:12 2Pt 2:6-10

ουαι αυτοις, οτι τη οδω του καιν επορευθησαν, και τη πλανη του βαλααμ μισθου εξεχυθησαν, και τη αντιλογια του κορε απωλοντο.

11 Wee hun, want zij zijn de weg van [een] Kaïn gegaan¹, en hebben zich voor loon in de dwaling van [een] Bileam gestort² en zijn ten onder gegaan in het verzet van [een] Korach³.

¹ Gn hfdst 4 1Jh 3:12
In de joodse literatuur wordt Kaïn voorgesteld als het prototype van de zinnelijke en geestelijk dode mens, de verachter en bespotter van al het bovennatuurlijke. Bij uitbreiding zijn die kwalificaties goed toepasbaar op de harteloze demonen die zich nog durven te beklagen bij God over hun levenslot.
Gn 4:13-14 Jd 16

Evenals Kaïn zijn de demonen bestemd voor Gehenna, het equivalent van het meer van vuur.
Mt 23:33, 35 25:41 Op 19:20 20:10

² Nm hfdst 22-25 31:15-16 2Pt 2:15-16 Op 2:14
Letterlijk zegt de tekst dat de verleiders zich hebben uitgestort in de dwaling, naar het patroon van Bileam die zich in zijn hebzucht -tegen alle goddelijke aanwijzingen in- op een dwaalweg begaf omdat hij het loon van onrecht liefhad.

Hoewel hij door God gedwongen werd het volk Israël te zegenen in plaats van te vervloeken, gaf hij koning Balak niettemin het advies Midianitische vrouwen in te zetten om de mannen van Israël tot ontucht en afgoderij te verleiden.
Daarom is Bileam het prototype van alle dwaalleraars en gewetenloze hebzuchtigen; ook in die ‘kwaliteiten’ lopen de demonen voorop.
Gn 3:3-4 2Ko 11:13-15 Gl 1:8

³ Nm 16:1-4, 8-11
Korach is de grote opstandeling die opstond tegen het leiderschap van Mozes en het priesterschap van Aäron, maar in dat verzet ten onder ging.
Op dezelfde wijze ziet het geestesoog van de geïnspireerde Judas de ondergang der misleiders als reeds voltrokken.

In zijn opstand streed Korach met zijn vergadering tegen JHWH, iets wat slechts op ondergang kon uitlopen; daarmee werd hij met zijn aanhang tot een teken voor allen die zich opstandig tegen JHWH keren.
Nm 16:31-35 26:9-10 Ps 2:2-3, 10-12 Js 11:4 66:24 2Th 2:3-4, 8

ουτοι εισιν οι εν ταις αγαπαις υμων σπιλαδες συνευωχουμενοι αφοβως, εαυτους ποιμαινοντες, νεφελαι ανυδροι υπο ανεμων παραφερομεναι, δενδρα φθινοπωρινα ακαρπα δις αποθανοντα εκριζωθεντα,

12 Dezen zijn de schandvlekken¹ bij jullie liefdemaaltijden², die zonder vrees meebrassen en zichzelf weiden; waterloze wolken, door winden voorbij gedreven, bomen in de late herfst zonder vrucht, tweemaal gestorven, ontworteld³;

¹ σπιλαδες Klippen die onder water verborgen zijn en waarop schepen kunnen stoten en ten onder kunnen gaan.
In de parallelle tekst 2P 2:13 wordt echter σπιλοι (vlekken) gebruikt.

² εν ταις αγαπαις Doelend op bijeenkomsten waar de dood des Heren werd bekendgemaakt door een avondmaalsviering die gehouden werd in combinatie met een gewone maaltijd.
Zoals te Korinthe de vieringen tot een aanfluiting werden gemaakt door hen die zich te buiten gingen aan voedsel en wijn -zich daarbij niet bekommerend om hun arme medechristenen- zo ook de verleiders: door hun schandelijk gedrag tijdens de agapen werd de waardigheid er van omlaag gehaald 1Ko 11:20-26

³ Van de zijde der verleiders is niets goeds te verwachten; met de uitdrukking ‘tweemaal gestorven, ontworteld’ kan gezinspeeld worden op de wisselende situatie der demonen: toen de Vloed kwam werden zij gedwongen hun menselijke materialisatie op te geven; zij werden gestraft door opsluiting in de gevangenis (Tartarus).
In de eindtijd zullen zij, zeer tijdelijk, uit die gevangenschap worden losgelaten, een gelegenheid om voor de tweede keer manlijke gestalten aan te nemen.
Zodra zij echter Gods doel in het oordeel hebben gediend zullen zij aan hun einde komen, voorgoed ‘ontworteld’ of met wortel en tak uitgeroeid
Gn 6:1-4 Ml 4:1-2 1Pt 3:19 2Pt 2:4 Jd 6 Op 9:1-3
(na vijf maanden komen sprinkhanen aan hun einde Jl 2:20 Op 9:4-5)

κυματα αγρια θαλασσης επαφριζοντα τας εαυτων αισχυνας, αστερες πλανηται οις ο ζοφος του σκοτους εις αιωνα τετηρηται.

13 woeste golven der zee, die hun eigen schandelijkheden opschuimen; dwaalsterren¹, voor wie de diepste duisternis voor eeuwig is weggelegd².

¹ Terwijl de goede leraren onder de Joden door hun inzicht in de eindtijd zullen schitteren als de sterren, zijn de misleiders te vergelijken met dwaalsterren, in de joodse literatuur zinnebeeldig voor gevallen engelen.
Dn 12:3

² Duidt wederom op volledige ondergang.
Vers 6 schildert hun huidige duistere toestand; in die penibele situatie verkeren zij -nu reeds zo’n 4360 jaar- op de rand van ondergang.
De diepste duisternis van vers 13 -letterlijk ‘de donkerheid der duisternis’- daarentegen is ernstiger omdat ze afsnijding van elke vorm van bestaan verzinnebeeldt.
2Pt 2:17

De opeenstapeling van de meest ernstige ondeugden in de vv 8 tm 13 schetst een beeld dat te extreem is om toegepast te worden op louter een groepje zogenaamde christenen in de 1e eeuw.
Hoewel het waar is dat die verleiders heimelijk in de christelijke gelederen waren binnengedrongen en er op uit waren onder de dekmantel van de goddelijke genade en de verworven geestelijke vrijheid allerlei losbandigheid te bedrijven en dat ook bij anderen te bevorderen en bijgevolg zeer zeker een groot geestelijk gevaar vormden, is het moeilijk om uitsluitend aan menselijke figuren te denken.

Juist de zinsnede voor wie de diepste duisternis voor eeuwig is weggelegd wijst op een oordeel dat JHWH God al lang geleden in principe geveld moet hebben ten aanzien van de ware misdadigers in het universum: de Nefilim of gevallen engelen, ook aangeduid als de ‘onreine geesten’, die op buitensporige wijze onnoemlijk veel slechtheid hebben bedreven, nu reeds millennia lang.
De beschreven situatie stemt overeen met het beeld dat Johannes in zijn eerste Brief schetst voor ‘het laatste uur’:

"Jonge kinderen, het is het laatste uur; en gelijk gij gehoord hebt dat [een] Antichrist komt, zijn er ook nu vele antichristen opgestaan; daaruit weten wij dat het laatste uur er is; zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren niet uit ons; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons zijn gebleven; maar opdat zij openbaar zouden worden dat niet allen uit ons zijn".
(1Jh 2:18-19)

Προεφητευσεν δε και τουτοις εβδομος απο Αδαμ Ενωχ λεγων, Ιδου ηλθεν κυριος εν αγιαις μυριασιν αυτου,

14 Maar ook Henoch¹, zevende vanaf Adam², heeft over dezen geprofeteerd, zeggend: "Zie, de Heer is gekomen te midden van zijn heilige tienduizenden,

¹ De woorden die Henoch gesproken zou hebben, zijn niet te vinden in Genesis hfdst 5. Wél treffen we ze aan in het apocriefe boek Henoch dat in de eerste eeuw vóór Christus is ontstaan; de Ethiopische tekst daarvan luidt:

"En zie, hij komt met tienduizenden heiligen, om over hen het oordeel te spreken, en hij zal de goddelozen vernietigen en alle vlees terechtwijzen wegens alles wat de zondaars en goddelozen tegen hem gedaan en bedreven hebben".

De Griekse tekst luidt:

"Hij komt men zijn tienduizenden en met zijn heiligen om gericht te houden over allen en alle goddelozen te vernietigen, en hij zal alle vlees terechtwijzen wegens alle goddeloze werken die zij bedreven hebben, en wegens alle vermetele woorden, die zij uitspraken, en wegens alles wat de goddeloze zondaars tegen hem hebben gezegd".

² Gn 5:3-20 Ook deze uitdrukking wordt in het boek Henoch aangetroffen, maar wat daarmee gezegd wil worden is niet direct duidelijk.
Werd Henoch die titel toegevoegd om hem te onderscheiden van de Henoch die de zoon van Kaïn was?
Het valt in ieder geval op dat, wanneer Henochs aankondiging van het strafgericht over de goddelozen wordt vervuld, daarmee ook de zevende periode van 1000 jaar -dat is de Millenniumsabbat- aanbreekt in Gods grote Sabbat van rust, gerekend vanaf de schepping van Eva.
Gn 2:1-3 Mr 2:28 Hb 4:3-4

Henoch werd immers door God overgebracht opdat hij de dood niet zou zien, reden waarom hij in het Millennium -wellicht reeds bij het begin- uit de dood zal worden opgewekt.
Gn 5:21-24 Dn 12:13 Hb 11:5

Het boek Judas wordt gekenmerkt door enkele citaten die kennelijk zijn ontleend aan boeken die niet tot de canon van de bijbel zijn gaan behoren, zoals bijvoorbeeld ook vers 9: Michaël, de aartsengel, waagde het niet zich in arrogante bewoordingen uit te laten tegenover de Duivel.
Origenes schijnt beweerd te hebben dat Judas zich baseerde op een zeker geschrift, genaamd De hemelvaart van Mozes.

Wanneer Judas, behalve vers 9, ook de citaten in de vv 14 en 15 aan de pseudepigrafen heeft ontleend, is dat enigszins vergelijkbaar met de wijze waarop Paulus in zijn Areopaagrede aan een Griekse dichter refereerde, en in 1Ko 15:32 Menander aanhaalde.
Maar noch Paulus noch Judas gaven daarmee te kennen dat die bronnen daardoor in hun geheel betrouwbaar waren. Belangrijk is dat de heilige geest alle (eventuele) verwijzingen naar andere bronnen heeft geautoriseerd, in de Handelingen, in Paulus’ geschriften en ook in het bijbelboek Judas.

ποιησαι κρισιν κατα παντων και ελεγξαι πασαν ψυχην περι παντων των εργων ασεβειας αυτων ων ησεβησαν και περι παντων των σκληρων ων ελαλησαν κατ αυτου αμαρτωλοι ασεβεις.
15 om gericht te houden¹ tegen allen en alle ziel schuldig te verklaren omtrent al hun werken van goddeloosheid die zij goddeloos bedreven hebben, en omtrent alle harde dingen die goddeloze zondaars tegen hem gesproken hebben"².

¹ Mt 24:30 Lk 17:26-30 2Th 1:7-10
Dat Henoch als Gods profeet al die woorden ook zelf heeft gesproken, behoeft op zich in het geheel geen verbazing te wekken want hij leefde in een tijd van extreme goddeloosheid.
Daarnaast is er nog iets wat veelal over het hoofd wordt gezien: toen deze man van geloof 65 jaar was werd hij vader van Methusalah. In Gn 5:22 wordt gesuggereerd dat hij, in het bijzonder vanaf die gebeurtenis, met God wandelde. Waarom?

Hoogstwaarschijnlijk had dit te maken met de betekenis van de naam van zijn zoon. Volgens Arthur Pink betekende Methusalah wanneer hij dood is zal het gezonden worden, d.i. het oordeel van de Vloed; op zich al een hint inhoudend van een komend strafgericht over de goddelozen.
En inderdaad kwam de dood van Methusalah in het jaar van de Vloed.
Gleanings in Genesis, blz 78

² Ez 28:1-2 Dn 7:8, 11, 20, 25 8:11, 25

Ουτοι εισιν γογγυσται, μεμψιμοιροι, κατα τας επιθυμιας εαυτων πορευομενοι, και το στομα αυτων λαλει υπερογκα, θαυμαζοντες προσωπα ωφελειας χαριν.

16 Dezen zijn murmureerders, klagers over hun lot die wandelen naar hun begeerten, en hun mond spreekt opgeblazen dingen, terwijl zij ter wille van voordeel persoonlijkheden bewonderen¹.

¹ Nm 16:11 Jk 2:1, 9 2Pt 2:18 3:3
5. Vermaningen (17-23)
Υμεις δε, αγαπητοι, μνησθητε των ρηματων των προειρημενων υπο των αποστολων του κυριου ημων Ιησου Χριστου·

17 Maar gij, geliefden, denkt terug aan de woorden die tevoren zijn gesproken door de apostelen van onze Heer Jezus Christus¹,

¹ Hn 20:29-30 1Tm 4:1-2 2Tm 3:1-9, 13

οτι ελεγον υμιν οτι Επ εσχατου [του] χρονου εσονται εμπαικται κατα τας εαυτων επιθυμιας πορευομενοι των ασεβειων.

18 dat zij tot jullie zeiden: "Op het laatste van de tijd zullen er spotters zijn, die naar hun eigen goddeloze begeerten wandelen"¹.

¹ 2Pt 3:3-4 Jd 16
Op het laatste van de tijd komt overeen met de laatste dagen; voor Joden in het bijzonder de 70e Jaarweek Dn 9:24-27

Ουτοι εισιν οι αποδιοριζοντες ψυχικοι, πνευμα μη εχοντες.

19 Dezen zijn het die scheidingen veroorzaken, zinnelijke mensen die [de] geest niet bezitten.

υμεις δε, αγαπητοι, εποικοδομουντες εαυτους τη αγιωτατη υμων πιστει, εν πνευματι αγιω προσευχομενοι, εαυτους εν αγαπη θεου τηρησατε, προσδεχομενοι το ελεος του κυριου ημων Ιησου Χριστου εις ζωην αιωνιον.

20-21 Maar jullie, geliefden, jezelf opbouwend op jullie allerheiligst geloof, biddend in heilige geest, moeten jezelf in Gods liefde bewaren, verwachtend de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus tot eeuwig leven.

και ους μεν ελεατε διακρινομενους, ους δε σωζετε εκ πυρος αρπαζοντες, ους δε ελεατε εν φοβω, μισουντες και τον απο της σαρκος εσπιλωμενον χιτωνα.

22-23 En weest ook barmhartig jegens hen die in tweestrijd verkeren, redt [hen] door [hen] uit het vuur te rukken; maar bewijst barmhartigheid aan anderen in vrees, het onderkleed hatend dat door het vlees bezoedeld is¹.

¹ In de vv 20-23 stelt Judas de lezers wederom tegenover de misleiders, die in hun zinnelijkheid er slechts op uit zijn om binnen de gelederen van het joods-christelijke overblijfsel zoveel mogelijk verdeeldheid te zaaien en gevoelens van onzekerheid te bevorderen

In die situatie kunnen zij slechts standhouden als zij zich bewaren in de liefde die God hen in Christus betoont, steunend op de krachtige effecten van diens verzoenend offer.
Zij moeten beseffen dat het hoogst belangrijk is dat zij zichzelf blijven opbouwen op hun allerheiligst geloof, het geloof dat niet slechts een leer is maar ook een levenshouding.

Verder kunnen zij zich in Gods liefde bewaren wanneer zij door gebeden -waarin de leiding van de heilige geest wordt gevolgd- in nauw geestelijk contact met hem blijven. Wanneer Christus komt voor het oordeel zullen zij van hem barmhartigheid ondervinden.

Op hun beurt dienen zij meedogend te zijn jegens hun broeders die in de eindtijd in tweestrijd verkeren over de vraag wie de ware Messias is; zelfs degenen die geneigd zijn de Antichrist te volgen zullen zij niet zondermeer laten vallen, maar eerder ook hen barmhartig bejegenen.
Doch in vrees, d.i. met de nodige voorzichtigheid, wakend voor geestelijke bezoedeling en/of dwaling
6. Doxologie (24-25)
Τω δε δυναμενω φυλαξαι υμας απταιστους και στησαι κατενωπιον της δοξης αυτου αμωμους εν αγαλλιασει, μονω θεω σωτηρι ημων δια Ιησου Χριστου του κυριου ημων δοξα μεγαλωσυνη κρατος και εξουσια προ παντος του αιωνος και νυν και εις παντας τους αιωνας αμην

24-25 Maar aan hem die bij machte is jullie voor struikelen te behoeden en te doen staan in het aangezicht van zijn heerlijkheid, onbezoedeld in vreugdevol gejubel, aan [de] enige God onze Redder, door Jezus Christus onze Heer, [zij] heerlijkheid, majesteit, kracht en macht, vóór alle eeuw, en nu, en tot in alle eeuwen! Amen¹.

¹ Judas’ dankbare conclusie in verband met alle geestelijke dreigingen die hem vanaf vers 3 voor ogen stonden: God is machtig genoeg om het overblijfsel uit alle gevaren te redden en hen te bewaren voor de bezoedeling waarop de Antichrist aanstuurt.
Het geestesoog van de profeet Micha heeft dat gevaar en de redding er uit eveneens van tevoren gezien:

En nu worden vele natiën tegen je vergaderd, die zeggen: Laat zij bezoedeld worden, en laat ons oog op Sion neerzien! Maar zij kennen de overleggingen van Jahweh niet, noch hebben zij enig inzicht in zijn raadsbesluit: hen bijeenbrengen als garven op de dorsvloer.
Mc 4:11-12

De Antichrist is geen werkelijke god, ook al zal hij zich daarvoor aanmatigend uitgeven:

Dat niemand u op enigerlei wijze misleide, want eerst moet de Afval komen en de Mens der Wetteloosheid worden geopenbaard, de Zoon der Vernietiging, de Tegenstander, en die zich verheft boven al wat god of voorwerp van verering heet, zodat hij in de tempel Gods gaat zitten, zichzelf tonend dat hij god is.
2Th 2:3-4

Al zijn snode plannen worden door Jahweh God teniet gedaan.
Hijzelf behoedt zijn heiligen voor alle valkuilen van de misleider en diens aanhang, de enige, echte God; buiten hem bestaat er eenvoudig geen god.

Hem komt alle heerlijkheid (uitstraling van zijn goddelijk wezen),
majesteit (alles overtreffende grootheid en waardigheid),
kracht (oppermacht waartegen geen andere macht iets kan uitrichten), en
macht (bevoegdheid en recht om alles te besturen) toe.

Al die dingen komen hem toe, nu, in het huidige wereldtijdperk, maar ook in alle tijden daarvoor en erna.

Het overblijfsel krijgt in de eindtijd met intense verdrukkingen te maken, maar hun wacht uiteindelijk grote vreugde, zoals voorzegd:

Geliefden, weest niet bevreemd door de vuurgloed die in uw midden woedt, u tot beproeving, alsof u iets vreemds overkomt,
nee, verheugt u naarmate ge deel hebt aan al het lijden van de Christus, dan zult ge ook in de openbaring van zijn heerlijkheid u jubelend verheugen!
1Pt 4:12-13; NB

Judas –  chiastisch patroon
d.i. woordparen die in spiegelbeeld tegenover elkaar staan

A  De geroepenen die…voor Jezus Christus bewaard zijn (1)
Mogen barmhartigheid en vrede en liefde…vermeerderd worden (2)
Onze gemeenschappelijke redding (3a)
D  Onvermoeid te strijden voor het geloof (3b)
E  Goddelozen, die de genade…veranderen in losbandigheid (4)
F  Ik wens jullie eraan te herinneren (5a)
G  de Heer…heeft hen die niet geloofden omgebracht (5b)
Engelen…onder duisternis bewaard (6)
I   Sodom en Gomorra…liggen als bewijs (7)
J   Verwerpen…heerschappij (8)
K  Michaël…met de Duivel disputeerde over het lichaam van Mozes (9)
L   Zoals de redeloze levende wezens (10)
M  Zij verderven zich (10)

N  Wee hun (11)

M'  De [verderfelijke] weg van Kaïn (11)
L'   Bileams [ezel, onredelijk dier] (11)
K'  Het verzet van Korach [tegen Mozes] (11)
J'   Zonder vrees meebrassen (12)
I'   Schandvlekken…die hun eigen schandelijkheden opschuimen (12-13)
H'  Dwaalsterren…de diepste duisternis voor eeuwig weggelegd (13)
G'  Henoch…geprofeteerd: De Heer, gekomen om gericht te houden (14-15)
F'  Denkt terug aan de woorden…gesproken door de apostelen (17)
E'  Spotters…zinnelijke mensen die [de] geest niet bezitten (18-19)
D'  Jezelf opbouwend op jullie allerheiligst geloof (20)
C'  Verwachtend…eeuwig leven (21)
B'  Weest ook barmhartig…bewijst barmhartigheid aan anderen (22-23)
A'  Hem die bij machte is jullie voor struikelen te behoeden (24)

De Brief van Jakobus

Inhoud



A.    Over de christelijke levenswijsheid (1:1 – 3:18)

             1. Opschrift (1:1)
                 2. Gedrag onder beproevingen (1:2-18)
                  aVolharding en bidden om wijsheid (1:2-8)
                  bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
                  c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
             4. Zuivere godsdienst (1:26-27)
        
         Jakobus 2

             5. Begunstiging onjuist (2:1-13)
             6. Geloof en werken (2:14-26)


             7. De gevaren van de tong (3:1-12)
             8. Ware en valse wijsheid (3:13-18)

          Jakobus 4

          B. Praktische vermaningen (4:1 – 5:20)

              1. Onderlinge twisten onjuist (4:1-3)
              2. God en de wereld (4:4-10)
              3. Geen kwaadsprekerij (4:11-12)
              4. God kennen in je plannen (4:13-17)


              7. Lichtvaardig zweren vermijden (5:12)
              8. De kracht van het gebed (5:13-18)



Volgens Jakobus 1:1 luidt de adressering: Aan de twaalf stammen in de diaspora.
Overigens is het van niet minder belang om naar de afzender te kijken en te letten op zijn specifieke achtergrond, t.w. Jakobus, de halfbroer van Jezus. 

Rond het jaar 49 AD was deze Jakobus binnen de Joods-christelijke gemeenschap van Jeruzalem een vooraanstaand figuur. Dat blijkt uit de twee Bijbelverslagen die details verstrekken over het apostelconvent waar de besnijdeniskwestie werd besproken.

Op een zeker moment treedt Jakobus met veel initiatief op. Hij vat samen wat tot dan toe was besproken, voegt er zijn eigen gezaghebbend commentaar aan toe en komt met een passend voorstel.

Paulus en Barnabas hebben blijkbaar bij een eerdere gelegenheid afzonderlijke besprekingen gehad met "degenen die pilaren schenen te zijn", van wie Jakobus als eerste wordt vermeld, naast Petrus en Johannes.
Bij die ontmoeting kwam men tot overeenstemming op het punt van de "doelgroepen". Jakobus, Petrus en Johannes zouden zich op de Joden, de besnedenen, blijven concentreren; Paulus en Barnabas vooral op de Heidenvolken.

Hieruit kunnen wij afleiden dat Jakobus zich in het bijzonder zou blijven bezighouden met joodse mensen van wie sommigen tot het Christendomzouden overgaan. Precies zoals hij eerder had gedaan, getuige zijn Brief waarvan de inhoud aansluit op die verslagen in de Handelingen welke gebeurtenissen vermelden die aan 49 AD voorafgingen.

Berichten buiten de bijbel om laten ons weten dat Jakobus tot aan zijn gewelddadige dood in 62 AD, ook onder Joden die geen christenen waren in hoog aanzien stond. Hoe is dat te verklaren? Omdat er in die dagen nog betrekkelijk weinig scheiding bestond tussen de "Synagoge" en de joods-christelijke gemeenschap. Pas in de periode van ongeveer 80 tot 90 AD werd het noodzakelijk geacht dat gelovigen zich uitdrukkelijker zouden distantiëren van de Synagoge. Onthullend in dit opzicht is een ander verslag in het boek Handelingen waarin Jakobus op de voorgrond treedt, rond het jaar 57, wanneer Paulus na afloop van zijn 3e zendingsreis te Jeruzalem aankomt.

Dit lijkt ons thans volkomen onbegrijpelijk. Vers 20: Onder de joden duizenden gelovigen en allen vol ijver voor de Wet [van Mozes]; en bovendien Jakobus die Paulus aanraadt zich als een Jood te gedragen en joodse gebruiken in acht te nemen, zelfs om de kosten van de dierlijke slachtoffers te dragen voor de vier Nazireeërs. En waarom? Dan zouden alle joodse christenen tot de conclusie komen dat Paulus zelf ook ordelijk wandelde naar de Wet!

Het bovenstaande verschaft achtergrondinformatie waarom wij de adressering Aan de twaalf stammen in de diaspora letterlijk moeten opvatten en zeker niet in een geestelijke betekenis, alsof de Christelijke Gemeente opgedeeld zou kunnen worden in 12 stammen. Jakobus richt zich tot alle Joden buiten Palestina die overal verstrooid zijn.
Onder hen waren 3 hoofdgroepen te onderscheiden: de Babylonische, de Syrische en de Egyptische, van wie de leden overigens geregeld naar de feesten in Jeruzalem kwamen en met wie de Joden te Jeruzalem zoals Jakobus zelf, uiteraard contact onderhielden (zie Handelingen 2:8-11).

Maar Jakobus richt het merendeel van zijn opmerkingen tot zijn joodse broeders die Jezus als de Messias hadden aanvaard (Jk 2:1), in de wetenschap dat de Brief toch hoofdzakelijk door hen gelezen zou worden. De ongelovige Joden blijven evenwel niet buiten beschouwing.
Op dit punt spreekt de inhoud van de Brief voor zich. Op de achtergrond speelt voortdurend de joodse situatie. Geen enkele maal wordt er gerefereerd aan Heidengelovigen of aan iets dat specifiek op hen van toepassing zou zijn in, bijvoorbeeld, de waarschuwingen of de vermaningen. Enkele opvallende passages:

1:18
Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid, opdat wij een zekere eerstelinggave van zijn schepselen zouden zijn.

De Jodenchristenen zijn een zekere eerstelinggave. Aan hen werd het Evangelie het eerst verkondigd (Handelingen 3:26Romeinen 1:16).
Dit duidt waarschijnlijk op een vroege datum van de Brief. Velen menen zelfs vóór 49 AD.

In dit deel ligt veel nadruk op de Wet, in het bijzonder de koninklijke wet (vers 8), verwijzend naar Leviticus 19:18 en door Jezus geciteerd in Mattheüs 22:39 binnen een joodse setting (22:35-40).
Maar let vooral op vers 2 (letterlijk naar het Grieks): "Want als er in jullie synagoge een man binnenkomt, goudgeringd, in smaakvolle kleding…etc".

2:19
Letterlijk: Jij gelooft dat God één is, daar doe je goed aan!
Dit kan als doorslaggevend beschouwd wordenIets dergelijks kan slechts tot Joden gericht zijn. Waarom?
Het betreft namelijk een verwijzing naar het sjema, gebaseerd op Deuteronomium 6:4 (letterlijk naar het Hebreeuws): Luister o Israël: JHWH onze God, JHWH één.
Eén bron zegt: "Het sjema is een centraal onderdeel van de aanbidding in de synagoge".

Hier ziet Jakobus duidelijk voorbij de grenzen van de gemeente naar de ongelovige Joden die in de nabijheid van de joodse christenen verkeerden.
Jakobus’ schrijfstijl stemt hier overeen met die van de oudtestamentische profeten.
Vers 4 correspondeert bijvoorbeeld duidelijk met Ezechiël 23:27 en het geheel van het Bijbelboek Hosea. Wanneer men daarbij in aanmerking neemt dat het volgende hoofdstuk verwijst naar de nabijheid van Jezus’ paroesie Jk (5:8), dan wordt dit Schriftdeel op verrassende wijze tot een openbaring voor de Eindtijd:

Messias-(Jezus) belijdende Joden moeten in de 70e Jaarweek mede door deze passage tot het inzicht komen dat het huidige Zionistische ideaal, waarbij de in 1948 eigenmachtig gestichte staat Israël zich slechts met veel bloedig geweld wist te handhaven, alsmaar meer rampspoed heeft opgeleverd en dat het niet Gods ondersteuning genoot.

In dit licht gezien krijgen de aan de christelijke gemeente altijd wezensvreemd gebleven woorden eindelijk hun ware zin:

1 Vanwaar oorlogen en vanwaar gevechten bij jullie? [Komen ze] niet hiervandaan: uit jullie zinnelijke genoegens, die strijd voeren in jullie leden?
2 Jullie begeren en bezitten niet; jullie moorden en zijn na-ijverig, en jullie kunnen niet verkrijgen; jullie vechten en voeren oorlog. Jullie bezitten niet omdat jullie niet vragen.
3 Jullie vragen en ontvangen niet; jullie vragen namelijk met een verkeerde bedoeling, om het aan jullie zinnelijke genoegens te besteden.
4 Overspeelsters, weten jullie niet dat de vriendschap der wereld vijandschap jegens God is? Wie dus een vriend van de wereld wil zijn betoont zich een vijand van God.

Ook hier is het overduidelijk dat Jakobus de rijke, onheilige Joden hekelt naar de wijze van de Oudtestamentische profeten. In vers 7 onderscheidt hij hen, bij wijze van tegenstelling, van degenen die hij als zijn ware broeders ziet binnen de joodse gemeenschap.
Door naar de paroesie, de tegenwoordigheid van Messias Jezus, te verwijzen waarop die broeders – en vanzelfsprekend wij allen – geduldig moeten wachten, wordt dit schriftdeel 5:1-7 extra interessant. Waarom?

Dezelfde tegenstelling is namelijk zichtbaar in, bijvoorbeeld, Jesaja 2:5-9, een Schriftgedeelte dat onderdeel is van een eindtijdvoorzegging (Jesaja 2:1-4). In de eindtijd zal inderdaad een gelovig joods overblijfsel door God verwekt worden om opnieuw als zijn getuigen te dienen (Jesaja 43:10-12Openbaring 11:3), maar het merendeel der Joden zal toch niet uit hun eeuwenlange verharding terugkeren. Slechts een overblijfsel [onder hen] zal terugkeren (Jesaja 10:22).

Een passage waarmee christenen tot op de dag van heden niet echt raad weten. Het is dan ook vol van joodse elementen. Zie Markus 6:13.
Binnen Evangelische kringen baseert men op deze passage de zogeheten 'ziekenzalving', en de RK-kerk leidt er het sacrament 'heilig oliesel' van af. Onterecht, als men zich de adressering van de Brief weer te binnen roept.

Hierna wordt een vertaling van de Griekse tekst gepresenteerd, aangevuld met een beperkte exegese. Wij geven vooral bij dit Bijbelboek er de voorkeur aan om 'Schrift met Schrift te verklaren'. Aan de hand van de talkrijke tekstverwijzingen wordt de lezer uitgenodigd zelf tot conclusies te komen met betrekking tot de inhoudelijke waarde van het geschrift.

De symbolen voor de Bijbelboeken vindt men hier.
  


Jakobus 1

A. Over de christelijke levenswijsheid (1:1 – 3:18)


Ιακωβος θεου και κυριου Ιησου Χριστου δουλος ταις δωδεκα φυλαις ταις εν τη διασπορα χαιρειν.

1  Jakobus, slaaf¹ van God en [de] Heer Jezus Messias, aan de twaalf stammen in de diaspora²: gegroet!³

¹ Mt 10:24  Lk 2:29  1Pt 2:16  Op 1:1
² Dt 30:4  Jh 7:35  Hn 2:5  1Pt 1:1 
³ Hn 15:23 

2. Gedrag onder beproevingen (1:2-18)

aVolharding en bidden om wijsheid (1:2-8

 Πασαν χαραν ηγησασθε, αδελφοι μου, οταν πειρασμοις περιπεσητε ποικιλοις,
 2  Acht het enkel vreugde¹, mijn broeders², wanneer jullie allerlei beproevingen overkomen, 

¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10  65:13  Hk 3:18  Mt 5:11, 12  Hn 5:41  Hb 10:34  1Pt 4:13
² Mt 7:3-5  12:49, 50  25:40  Hn 2:29, 37  7:2  13:26  Rm 9:3  Op 6:11  12:10

γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·

3  daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.

¹ 1Pt 1:7
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.

η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.

4  Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.

¹ Mt 10:22  24:13
² Lv 19:2  Mt 5:48  2Pt 3:14

Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.

5  Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².

¹ Psalm 73
² Sp 2:1-6  Lk 11:9-13  18:1-8  Jk 3:17

αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·

6  Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².

¹ Ps 62:5-8  Sp 3:5  Js 50:10  Mt 21:21, 22  Mr 11:24  Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen

μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.

7-8  Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.

Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμοςdubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).

¹ Mt 6:24  Hb 13:9  Jk 4:8
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)

bVergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)

Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.

9-10  Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².

¹ Ps 49:6, 7  Psalm 52  Jr 9:23, 24  Lk 1:51, 52  16:19-31  Jk 2:5  Op 3:17, 18
² Am 8:4-10  Lk 6:20-26  Jk 5:1-5

ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.

11  Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.

¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11  Psalm 12  Js 4:6  49:10  Ml 4:2  Mt 13:43  Op 7:15-17

² Ps 37:1, 2  129:5, 6  Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15  Mt 19:24  Lk 12:15-21

Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.

12  Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².

¹ Mt 5:10-12  10:22  1Pt 5:4  Op 2:10
² Dt 30:15-20

c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)

μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα

13  Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.

¹ Mt 4:3  1Th 3:5
² Ps 5:4  89:14  Hk 1:13  1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is  onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.

 εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·

14  Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²

¹ Jr 17:9  Mt 6:13  26:41
² Gn 3:6  4:7  Sp 7:21, 22  Js 44:20  Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:

ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.

15  Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².

¹ Gn 3:6  4:4-7  2Sm 11:2-4  Ps 7:14  1Jh 2:16
² Sp 7:21-23  9:18  Rm 6:21  8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).

Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.

 16-17  Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.

¹ Sp 2:6  Pr 5:19  Jh 3:27  Hn 14:17  1Tm 6:17
² Gn 1:3  Jr 31:35  2Ko 4:6  1Tm 6:16  1Jh 1:5
³ Nm 23:19  1Sm 15:29  Ml 3:6  Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.


βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων


18  Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.

¹ Jh 3:3-5  1Pt 1:3, 23
² Jr 2:3  Op 14:4
Zie 1:18 in Inleiding
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).


Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·

19  Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³