Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

vrijdag 12 juni 2009

Het Evangelie volgens Lukas - hoofdstuk 23





 Kαι ανασταν απαν το πληθος αυτων ηγαγον αυτον επι τον Πιλατον. ηρξαντο δε κατηγορειν αυτου λεγοντες, Τουτον ευραμεν διαστρεφοντα το εθνος ημων και κωλυοντα φορους Kαισαρι διδοναι και λεγοντα εαυτον Χριστον βασιλεα ειναι. ο δε Πιλατος ηρωτησεν αυτον λεγων, Συ ει ο βασιλευς των Ιουδαιων; ο δε αποκριθεις αυτω εφη, Συ λεγεις. ο δε Πιλατος ειπεν προς τους αρχιερεις και τους οχλους, Ουδεν ευρισκω αιτιον εν τω ανθρωπω τουτω. οι δε επισχυον λεγοντες οτι Aνασειει τον λαον διδασκων καθ ολης της Ιουδαιας, και αρξαμενος απο της Γαλιλαιας εως ωδε. Πιλατος δε ακουσας επηρωτησεν ει ο ανθρωπος Γαλιλαιος εστιν· και επιγνους οτι εκ της εξουσιας Ηρωδου εστιν ανεπεμψεν αυτον προς Ηρωδην, οντα και αυτον εν Ιεροσολυμοις εν ταυταις ταις ημεραις.

1-7 En de hele groep van hen stond op en leidde hem voor Pilatus. Zij dan begonnen hem te beschuldigen, zeggend: Wij hebben bevonden dat deze onze natie verkeerd beïnvloedt en verbiedt belasting te betalen aan Caesar en van zichzelf zegt Messias, een koning te zijn. Pilatus dan vroeg hem, zeggend: Jij bent [dus] de koning der Joden? Hij nu zei ten antwoord tot hem: Gij zegt het. Hierop zei Pilatus tot de Overpriesters en de menigten: Ik vind geen enkele schuld in deze mens. Maar zij hielden aan, zeggend: Hij hitst het volk op door te onderwijzen in heel Judea, waarmee hij begonnen is vanuit Galilea tot hiertoe. Toen nu Pilatus [dat] hoorde, informeerde hij of de mens een Galileeër was. En na zich vergewist te hebben dat hij uit het gezagsgebied van Herodes was, zond hij hem naar Herodes, die ook zelf in die dagen in Jeruzalem verbleef.

In vergelijking met de twee andere synoptici laat Lukas heel wat bijzonderheden weg, zoals de waarschuwende woorden van Pilatus’ vrouw; het wassen van diens handen als teken van onschuld; de geseling en bespotting door de Romeinse soldaten (Mt 27:11-31).
Daarnaast legt hij eigen accenten: De aanhoudende aanklachten van de zijde der Joden; Pilatus’ herhaalde verklaringen van Jezus’ onschuld. De episode van Herodes is zelfs geheel uniek voor hem.

Van de drie beschuldigingen die Jezus’ opponenten bij Pilatus inbrengen. moet de laatste het grootste effect sorteren: Hij zegt van zichzelf dat hij de Messias is. Ter verduidelijking voegen zij er het woord koning aan toe, om bij de Heidense landvoogd de indruk te wekken dat hij met een gevaarlijk sujet te maken heeft, iemand die zich tegen het Romeinse gezag keert en zelf heerser wil worden. En inderdaad gaat Pilatus alleen op die aanklacht in.
De eerste twee beschuldigingen waren trouwens uit de lucht gegrepen. Jezus was geen oproerling en hij erkende dat Caesar recht had op wat van Caesar is.

Ik vind geen enkele schuld in deze mens…
Zonder de toelichting van Jh 18:33-38 zou deze beslissing onbegrijpelijk zijn, gezien Jezus’ antwoord op de vraag van de landvoogd: Jij bent [dus] de koning der Joden? Jezus ontkende zijn Messianiteit niet. Maar het verhoor binnenskamers bracht Pilatus tot de overtuiging dat deze Joodse leraar geen enkele bedreiging vormde voor de Romeinse overheersing:

Pilatus dan ging opnieuw in het pretorium en riep Jezus en zei tot hem: Bent u de koning der Joden? Jezus antwoordde: Zegt u dit uit uzelf, of hebben anderen het u van mij gezegd? Pilatus antwoordde: Ben ik soms een Jood? Uw volk en de overpriesters hebben u aan mij overgeleverd; wat hebt u gedaan? Jezus antwoordde: Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Als mijn koninkrijk van deze wereld was, zouden mijn dienaars hebben gestreden, opdat ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; maar nu is mijn koninkrijk niet van hier. Pilatus dan zei tot hem: Bent u dus toch een koning? Jezus antwoordde: U zegt het, ik ben een koning. Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, opdat ik van de waarheid zou getuigen. Ieder die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem. Pilatus zei tot hem: Wat is waarheid? En toen hij dit had gezegd, ging hij opnieuw naar buiten naar de Joden en zei tot hen: Ik vind geen enkele schuld in hem.
(telos)

Onverwacht krijgt Pilatus een kans om, naar hij meent én hoopt, onder zijn verantwoordelijkheden uit te komen, en dat nog wel dankzij de verscherpte aanklacht der Joden. Jezus zou door zijn onderricht een oproerige stemming onder het volk bevorderen, maar tot opluchting van de Landvoogd voegen zij er aan toe dat hij daarmee al in Galilea was begonnen.
Als Pilatus er zeker van is dat hij inderdaad met een Galileeër van doen heeft, zendt hij Jezus gaarne door naar Herodes Antipas, de viervorst van Galilea. Deze verblijft ter gelegenheid van het Pascha eveneens te Jeruzalem.
Ook Pilatus zelf was hiervoor naar de hoofdstad gekomen. Hoewel residerend in Cesarea, verbleef hij nu in Jeruzalem omdat door het feest grote aantallen mensen werden aangetrokken en burgerlijke onrust dan niet denkbeeldig was.

Of Pilatus werkelijk heeft gehoopt dat hij hiermee van ‘de zaak Jezus’ af was, is niet met zekerheid te zeggen en wellicht zelfs onwaarschijnlijk te achten. Aangezien Jezus uit Galilea afkomstig was en Herodes meer bekend was met de situatie aldaar en ook met de kwesties in het algemeen die onder de Joden speelden, kan de Landvoogd er slechts op uit zijn geweest een gedegen advies van zijn collega te verkrijgen.

ο δε Ηρωδης ιδων τον Ιησουν εχαρη λιαν, ην γαρ εξ ικανων χρονων θελων ιδειν αυτον δια το ακουειν περι αυτου, και ηλπιζεν τι σημειον ιδειν υπ αυτου γινομενον. επηρωτα δε αυτον εν λογοις ικανοις· αυτος δε ουδεν απεκρινατο αυτω. ειστηκεισαν δε οι αρχιερεις και οι γραμματεις ευτονως κατηγορουντες αυτου. εξουθενησας δε αυτον [και] ο Ηρωδης συν τοις στρατευμασιν αυτου και εμπαιξας περιβαλων εσθητα λαμπραν ανεπεμψεν αυτον τω Πιλατω. εγενοντο δε φιλοι ο τε Ηρωδης και ο Πιλατος εν αυτη τη ημερα μετ αλληλων· προυπηρχον γαρ εν εχθρα οντες προς αυτους.

8-12 Toen nu Herodes Jezus zag, verheugde hij zich zeer, want al geruime tijd wilde hij hem zien vanwege alles wat hij over hem had gehoord, en hij hoopte een of ander teken door hem te zien geschieden. Hij dan stelde hem talrijke vragen; hij echter antwoordde hem niets. Maar de Overpriesters en de Schriftgeleerden die erbij stonden, beschuldigden hem heftig. Herodes evenwel maakte hem met zijn soldaten te schande, en na de spot met hem te hebben gedreven - door hem in een schitterend kleed te hullen - zond hij hem naar Pilatus terug. Op diezelfde dag nu werden Herodes en Pilatus elkaars vrienden. Want voordien leefden zij in vijandschap jegens elkaar.

Volgens 9:7-9 had Herodes al eerder naar een gelegenheid gezocht om met Jezus in contact te komen. Allerlei geruchten hadden hem bereikt die hem zeer verontrustten, ondermeer dat deze Rabbi misschien wel één van de grote figuren uit Israëls geschiedenis kon zijn die nu was opgestaan.
Vanwege zijn vrouw had Herodes zich genoodzaakt gevoeld Johannes de Doper te onthoofden, en gezien de wonderdaden die Jezus verrichtte heeft hij er kennelijk enige tijd rekening mee gehouden dat deze wel eens de opgewekte Johannes kon zijn. Hoe dan ook, zijn bijgelovige vrees liet hem niet met rust, want als Jezus niet de verrezen Johannes was, wie was die Wonderdoener dan wel?
Vanwege Herodes’ sluwheid enerzijds, maar zijn lafheid anderzijds, had Jezus hem gekarakteriseerd als een vos. Vergelijk Lk 13:31-32; "die vos".

Dankzij de vriendelijkheid welke Pilatus hem bewijst, heeft "die vos" nu een onverwachte ontmoeting met degene die hem op die wijze had getypeerd, en hij is er blij mee; wellicht wordt hij vergast op een wonderdaad, iets spectaculairs. Maar Jezus voelt er niets voor om ook maar in de geringste mate aan de nieuwsgierigheid en sensatiezucht van degene die zijn Elia-voorloper, Johannes, had omgebracht, tegemoet te komen. Hij antwoordt die moordenaar op geen enkele vraag.
Om zich over Jezus’ stilzwijgen te wreken, laat Herodes hem met een schitterend gewaad bekleden [λαμπρος; stralend; bij kleding: elegantluxueusvorstelijk]. Samen met zijn militair gevolg maakt hij Jezus, die zogenaamde koning, belachelijk!

Het moet daar op die morgen in Jeruzalem een vreemd schouwspel zijn geweest. Toen de gevangene Jezus naar Herodes werd gevoerd, waren de Overpriesters en Schriftgeleerden gevolgd, bevreesd als zij waren dat hun prooi hun misschien toch nog zou ontsnappen. Om die reden gingen zij Jezus ook vóór Herodes heftig beschuldigen. Misschien hebben zij daarbij veel nadruk gelegd op wat hij in Galilea geleerd en gedaan had.
Maar tevergeefs, Herodes is niet geïmponeerd door hun aanklachten. Voor hem is Jezus ongevaarlijk gebleken en bovendien had hij zijn bijgelovige twijfels en wilde hij zich niet opnieuw - als hij daartoe niet werd gedwongen - aan een daad bezondigen zoals in het geval van de Doper.
Dus begaf de stoet zich weer op weg, terug naar de Landvoogd!

Πιλατος δε συγκαλεσαμενος τους αρχιερεις και τους αρχοντας και τον λαον ειπεν προς αυτους, Προσηνεγκατε μοι τον ανθρωπον τουτον ως αποστρεφοντα τον λαον, και ιδου εγω ενωπιον υμων ανακρινας ουθεν ευρον εν τω ανθρωπω τουτω αιτιον ων κατηγορειτε κατ αυτου, αλλ ουδε Ηρωδης· ανεπεμψεν γαρ αυτον προς ημας· και ιδου ουδεν αξιον θανατου εστιν πεπραγμενον αυτω. παιδευσας ουν αυτον απολυσω.

13-17 Nadat Pilatus dan de Overpriesters en de Leiders en het volk bijeen had geroepen, zei hij tot hen: Jullie hebben deze mens bij mij gebracht als iemand die het volk afvallig maakt. En zie, na hem in jullie bijzijn verhoord te hebben, heb ik in deze mens geen enkele grond gevonden voor datgene waarvan jullie hem beschuldigen. Trouwens, Herodes evenmin; want hij heeft hem naar ons teruggezonden, en zie, er is niets door hem bedreven wat de dood verdient. Dus zal ik hem na tuchtiging vrijlaten.

Pilatus is nu gedwongen een uitspraak te doen. Daarom roept hij de leden van de Joodse Raad en het volk bijeen. Hij vat hun aanklacht nogmaals kort samen, herinnert hen eraan dat hij de zaak in hun tegenwoordigheid heeft onderzocht, en dat hij geen enkele grond voor veroordeling heeft gevonden. Ook beroept hij zich op Herodes in wiens gebied Jezus voornamelijk actief is geweest, en de conclusie kan geen andere zijn dan deze: De mens is onschuldig.

Hoewel hij de handwassing die door Mattheüs wordt verhaald, niet vermeldt, laat Lukas niettemin uitkomen hoe nadrukkelijk de Landvoogd Jezus’ onschuld verzekert. Dit is des te opvallender omdat bekend is dat voor Pilatus een mensenleven maar weinig waard was. Dat hij dan toch hardnekkig tegen Jezus’ veroordeling gekant bleek te zijn, kan alleen verklaard worden vanuit de Romeinse rechtspraktijk. Wanneer zich onder de door hen overwonnen volken onenigheden op godsdienstig gebied voordeden, was de regel dat de Romeinse magistraten zich van inmenging dienden te onthouden, zeker wanneer zulke kwesties geen aanleiding waren voor staatsgevaarlijke bewegingen. De positie die Pilatus in de zaak van de Messias innam, was dezelfde welke ook de proconsul Gallio later innam tegenover de apostel Paulus (Hn 18:12-16).

Dus zal ik hem na tuchtiging vrijlaten...
Een onvergeeflijke zwakheid van de Landvoogd. Hij weet dat de Joodse religieuze elite een diepe haat jegens Jezus koestert en dat ze bloed wil zien. Om vrijlating mogelijk te maken en toch de wraaklust van de Joden te bevredigen, neemt hij daarom zijn toevlucht tot een groot onrecht. We moeten namelijk wel bedenken dat παιδευω [opvoeden] hier de betekenis heeft van φραγελλοωgeselen, dat wil zeggen iemand slagen toedienen met de flagellum, een korte zweep met ineengevlochten leren riemen van verschillende lengten, waaraan op bepaalde afstanden ijzeren kogeltjes of scherpe stukjes schapenbot waren bevestigd. Wanneer de Romeinse soldaten een slachtoffer daarmee herhaaldelijk sloegen, veroorzaakten de ijzeren kogeltjes diepe kneuzingen, terwijl de leren riemen en stukjes schapenbot de huid en het weefsel daaronder openreten. Zie Mt 27:26Mr 15:15.

ανεκραγον δε παμπληθει λεγοντες, Αιρε τουτον, απολυσον δε ημιν τον Βαραββαν· οστις ην δια στασιν τινα γενομενην εν τη πολει και φονον βληθεις εν τη φυλακη. παλιν δε ο Πιλατος προσεφωνησεν αυτοις, θελων απολυσαι τον Ιησουν· οι δε επεφωνουν λεγοντες, Σταυρου, σταυρου αυτον. ο δε τριτον ειπεν προς αυτους, Τι γαρ κακον εποιησεν ουτος; ουδεν αιτιον θανατου ευρον εν αυτω· παιδευσας ουν αυτον απολυσω. οι δε επεκειντο φωναις μεγαλαις αιτουμενοι αυτον σταυρωθηναι, και κατισχυον αι φωναι αυτων. και Πιλατος επεκρινεν γενεσθαι το αιτημα αυτων· απελυσεν δε τον δια στασιν και φονον βεβλημενον εις φυλακην ον ητουντο, τον δε Ιησουν παρεδωκεν τω θεληματι αυτων.

18-25 Maar zij schreeuwden het massaal uit, zeggend: Weg met hem, maar laat ons Barabbas vrij! Deze was wegens een zeker oproer dat in de stad had plaatsgevonden, en moord in de gevangenis geworpen. Pilatus nu riep hun opnieuw toe, daar hij Jezus wilde vrijlaten. Maar zij schreeuwden er tegenin, zeggend: Aan de paal, aan de paal met hem! Hij dan richtte zich voor de derde maal tot hen: Wat voor kwaad heeft deze dan toch gedaan? Ik vond in hem geen enkele schuld waar de dood op staat. Dus zal ik hem na tuchtiging vrijlaten. Maar zij drongen met luider stem aan, eisend dat hij aan de paal zou worden gehangen; en hun stemmen kregen de overhand. En Pilatus besliste dat aan hun eis voldaan moest worden. Hierop liet hij hem die wegens oproer en moord in de gevangenis was geworpen [en] die zij eisten, vrij, maar Jezus gaf hij over aan hun wil.

Lukas vertelt niet het hele verhaal. Zo maakt hij bijvoorbeeld geen melding van het gebruik dat de Landvoogd bij het Paschafeest een gevangene losliet waarom door het volk werd gevraagd (Mt 27:15-17Jh 18:39).
Ook vermeldt hij niet dat Pilatus, nog vóór het uitspreken van het doodvonnis, Jezus alsnog liet geselen en hem vervolgens, toegetakeld door zijn soldaten, met een kroon van doorns op het hoofd en getooid in een purperen mantel, aan het volk toonde; blijkbaar met de bedoeling de wraaklust van de Joden te bevredigen en Jezus van de dood te redden. Zijn bespottelijk en gehavend uiterlijk moest hen ervan overtuigen dat de man die zij zo gevaarlijk achtten, nu niet bepaald de trekken van een misdadiger vertoonde.
Al die details en andere worden uitgebreid verhaald door Johannes, en ze verduidelijken waarom de landvoogd bezweek onder de druk van het volk:

Toen liet Pilatus Jezus geselen. De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en deden hem een purperen mantel aan. Ze liepen naar hem toe en zeiden: ‘Leve de koning van de Joden!', en ze sloegen hem in het gezicht. Pilatus liep weer naar buiten en zei: ‘Ik zal hem hier buiten aan u tonen om u duidelijk te maken dat ik geen enkel bewijs van zijn schuld heb gevonden.' Daarop kwam Jezus naar buiten, met de doornenkroon op en de purperen mantel aan. ‘Hier is hij, de mens, 'zei Pilatus. Maar toen de hogepriesters en de gerechtsdienaars hem zagen begonnen ze te schreeuwen: ‘Kruisig hem, kruisig hem!' Toen zei Pilatus: ‘Neem hem dan maar mee en kruisig hem zelf, want ik zie niet waaraan hij schuldig is.' De Joden zeiden: ‘Wij hebben een wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich de Zoon van God heeft genoemd.' Toen Pilatus dat hoorde werd hij erg bang. Hij ging het pretorium weer in en vroeg aan Jezus: ‘Waar komt u vandaan?' Maar Jezus gaf geen antwoord. ‘Waarom zegt u niets tegen mij?' vroeg Pilatus. ‘Weet u dan niet dat ik de macht heb om u vrij te laten of u te kruisigen?' Jezus antwoordde: ‘De enige macht die u over mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die mij aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.' Vanaf dat moment wilde Pilatus hem vrijlaten. Maar de Joden riepen: ‘Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.' Pilatus hoorde dat, liet Jezus naar buiten brengen en nam plaats op de rechterstoel op het zogeheten Mozaïekterras, in het Hebreeuws Gabbata. Het was rond het middaguur op de voorbereidingsdag van Pesach. Pilatus zei tegen de Joden: ‘Hier is hij, uw koning.' Meteen schreeuwden ze: ‘Weg met hem, weg met hem, aan het kruis met hem!' Pilatus vroeg: ‘Moet ik uw koning kruisigen?' Maar de hogepriesters antwoordden: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!' Toen droeg Pilatus hem aan hen over om hem te laten kruisigen. Zij voerden Jezus weg.
(Jh 19:1-16; nbv)

Vanaf dat moment wilde Pilatus hem vrijlaten…
Pilatus moet door de gedachte dat Jezus wel eens de Zoon van God zou kunnen zijn, en ook dat Deze hem een uitzonderlijke macht over die Zoon had verleend, aangegrepen zijn door een bijgelovige vrees. Bijgevolg toont hij zich vastbesloten om Jezus’ vrijlating door te zetten en dat moet hij op een zeker moment aan de Sanhedristen hebben laten blijken. Want alleen daaruit kan hun veranderde houding verklaard worden om een ultiem drukmiddel aan te wenden: Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.

In De Boeken van het Nieuwe Testament heeft dr Jos. Keulers op deze poging tot chantage het volgende commentaar gegeven:

Zij zijn dus van plan de keizer mede te delen dat Pilatus iemand heeft vrijgelaten die zich de titel van koning aanmatigde. Nu weet de Landvoogd wel dat Jezus’ koningschap ongevaarlijk is. Maar hij weet ook dat Tiberius achterdochtig is en vooral het "crimen laesae majestatis" (majesteitsschennis) zeer streng straft.
Vriend van de keizer was een titel waarop de hovelingen, de senatoren, de prefecten en procuratoren der provincies recht hadden. Wie zich die titel onwaardig maakte, verloor natuurlijk zijn ambt. Daar Pilatus reeds meerdere aanleidingen tot klachten gegeven had, vreesde hij met recht dat deze laatste de doorslag zou geven. Daarom besloot hij nu zijn weifelende houding te laten varen en Jezus ter dood te veroordelen. De Joden lieten dus de beschuldiging van godslastering, waarmee zij niets bereikt hadden, varen en keerden terug tot de eerste aanklacht: Jezus geeft zich uit voor koning der Joden.

Wij hebben geen andere koning dan de keizer!
Grote huichelarij natuurlijk. Maar in hun pogingen om zich van Jezus te ontdoen zijn zij bereid elk rechtvaardig beginsel te laten varen. Petrus kon daarom kort na de Pinksterdag tegen een menigte in de tempel het volgende zeggen:

De God van Abraham en Isaäk en Jakob, de God onzer vaderen, heeft zijn knecht Jezus verheerlijkt, die gij hebt overgeleverd en verloochend ten overstaan van Pilatus, ofschoon deze oordeelde dat men hem moest loslaten. Doch gij hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend en begeerd dat u een man, die een moordenaar was, geschonken zou worden. En de Leidsman ten leven hebt gij gedood…

Maar niet alleen hun Messias werd toen door de Joden verloochend. Met hun openbare verklaring dat zij geen andere koning hadden dan Caesar, verwierpen zij ook hun God, YHWH, als de ware koning van Israël.
Vergelijk 1Sm 8:4-8.
Begrijpelijkerwijs is sindsdien de verhouding tussen YHWH Elohim en zijn volk diep verstoord geraakt. Pas wanneer voor het volk herstel aanbreekt en door een overblijfsel de Messias wordt aanvaard, zullen zij een koning [Jezus] in zijn schoonheid aanschouwen. Door tussenkomst van hem zal God zijn heerschappij dan weer over Israël laten gelden, maar niet over zijn volk alleen, doch over de gehele mensheid:

Want YHWH is onze Rechter, YHWH onze Wetgever, YHWH onze koning: Hij alleen zal ons redden.
Zie Js 32:133:17-22.


Kαι ως απηγαγον αυτον, επιλαβομενοι Σιμωνα τινα Κυρηναιον ερχομενον απ αγρου επεθηκαν αυτω τον σταυρον φερειν οπισθεν του Ιησου. Ηκολουθει δε αυτω πολυ πληθος του λαου και γυναικων αι εκοπτοντο και εθρηνουν αυτον. στραφεις δε προς αυτας [ο] Ιησους ειπεν, Θυγατερες Ιερουσαλημ, μη κλαιετε επ εμε· πλην εφ εαυτας κλαιετε και επι τα τεκνα υμων, οτι ιδου ερχονται ημεραι εν αις ερουσιν, Μακαριαι αι στειραι και αι κοιλιαι αι ουκ εγεννησαν και μαστοι οι ουκ εθρεψαν.
τοτε αρξονται λεγειν τοις ορεσιν, Πεσετε εφ ημας,
και τοις βουνοις, Καλυψατε ημας·
οτι ει εν τω υγρω ξυλω ταυτα ποιουσιν, εν τω ξηρω τι γενηται;

26-31 En toen zij hem wegvoerden grepen zij een zekere Simon van Cyrene, die van het veld kwam, en legden hem de martelpaal op om achter Jezus te dragen. Nu volgde hem een grote massa van het volk en van vrouwen die zich aanhoudend op de borst sloegen en over hem weeklaagden. Jezus echter keerde zich om naar hen en zei: Dochters van Jeruzalem, weent niet over mij; weent veeleer over jezelf en over jullie kinderen. Want zie, er komen dagen waarop men zal zeggen: Gelukkig de onvruchtbaren en de schoten die niet gebaard hebben en borsten die niet hebben gevoed.
Dan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvels: Bedekt ons.
Want indien zij deze dingen doen met vochtig [sappig] hout, wat zal er [dan] met het droge [dorre] gebeuren?

Tot de ontmoeting met Simon - volgens Markus de vader van Alexander en Rufus, mannen die kennelijk aan de Christenen te Rome bekend waren - had Jezus zelf de dwarsbalk waaraan hij gehangen zou worden, gedragen, daarmee het beeld vervullend van Isaäk die ook het hout van het brandoffer droeg (Gn 22:6).     
Zie ook: Jh 19:16-18Mr 15:21Rm 16:13.
Ook elke leerling van de Messias moet er op voorbereid zijn om Jezus’ martelpaal achter hem te dragen, namelijk in de zin van met hem geïdentificeerd worden als verworpen door zijn omgeving (Lk 9:23Hb 13:12-13).

Dochters van Jeruzalem, weent niet over mij…
Met die woorden leidt Jezus voor de derde maal - in het Lukas’ Evangelie - een profetische uitspraak in over het lot van de stad Jeruzalem.
Bij zijn intocht had hij zelf reeds geweend over de stad en voorzegd dat de Romeinen haar en haar kinderen tegen de grond zouden verpletteren (19:41-44). En in 21:20-24 had hij te kennen gegeven dat de Romeinse legerkampen Gods werktuig zouden zijn om zijn wraak over de stad tot uitdrukking te brengen. Ook had hij toen het ellendige lot der overlevenden geschilderd en de lange periode van vertreding der stad voorzegd.

Ook nu zijn de vrouwen, de dochters van Jeruzalem, weer speciaal in beeld. De rampen die over de stad zullen komen, zullen immers vooral hen treffen. Zij zullen moeten toezien hoe hun kinderen door honger en het zwaard aan hun einde komen. Geen wonder derhalve dat Jezus de kinderloze vrouwen (in dit geval) gelukkig prijst; zij zullen tenminste niet om hun kinderen lijden.

Dan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvels: Bedekt ons…
Een vrije toepassing van Hs 10:8 om de verschrikkingen die de Joden in 70 AD zullen treffen, krachtig te laten uitkomen. Zij zullen zo groot zijn dat de Joden naar de dood zullen verlangen, wensend om maar onder de bergen en heuvels begraven te worden. Zie ook Op 6:12-17.
Waarom moet een catastrofe van zulk een omvang verwacht worden?
Jezus beantwoordt die vraag door een algemeen gezegde te citeren:
Want indien zij deze dingen doen met vochtig [sappig] hout, wat zal er [dan] met het droge [dorre] gebeuren?

Op dat moment is nationaal Israël in haar voornaamste vertegenwoordiger, de Messias, nog als een levenskrachtige, sappige boom, die niet gemakkelijk te verbranden is. Maar als YHWH thans de Romeinen de gelegenheid biedt die 'boom' - de onschuldige Jezus die veel vruchten draagt en nog veel meer vruchten belooft voor de toekomst - ter dood te brengen, wat kan er dan wel aan oordeel over de verdroogde, zeer schuldige natie verwacht worden, wanneer YHWH God de Romeinse legioenen tegen de stad brengt? Dat verdroogde, dorre 'hout' zal dan heel gemakkelijk vlam vatten.

Ηγοντο δε και ετεροι κακουργοι δυο συν αυτω αναιρεθηναι. και οτε ηλθον επι τον τοπον τον καλουμενον Κρανιον, εκει εσταυρωσαν αυτον και τους κακουργους, ον μεν εκ δεξιων ον δε εξ αριστερων. [[ο δε Ιησους ελεγεν, Πατερ, αφες αυτοις, ου γαρ οιδασιν τι ποιουσιν.]] διαμεριζομενοι δε τα ιματια αυτου εβαλον κληρους.

32-34 Er werden echter ook anderen, twee misdadigers, weggeleid om met hem ter dood gebracht te worden. En toen zij op de plaats kwamen die Schedel wordt genoemd, hingen zij hem en de misdadigers daar aan palen, de een ter rechter-, de ander ter linkerzijde. Maar Jezus zei: Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen. Om zijn klederen te verdelen wierpen zij het lot.

Maar Jezus zei: Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen…
Evenals de twee verzen in 22:43-44 ontbreekt deze passage in enkele bekende MSS; in dit geval in de P75 en de codices Vaticanus en Bezae. De codices Sinaiticus en Ephraemi Syri rescriptus, alsook de Latijnse Vulgaat bevatten de tussen teksthaken geplaatste woorden wél.
Misschien moet de weglating ook hier toegeschreven worden aan de menselijke overweging van een kopiist. Jezus zou met zijn bede de Joden te sterk verontschuldigd hebben. Ze zou in strijd zijn met wat hij eerder over hun schuld en verstoktheid had gezegd.

Natuurlijk, de Sanhedristen kon deze grote misdaad beslist aangerekend worden: Jezus was door de Landvoogd in principe onschuldig verklaard. Toch pleitte Jezus behalve voor het volk ook voor hen, want het was niet tot hen doorgedrongen dat zij werkelijk hun Messias, de Zoon van God, ter dood lieten brengen. Vooroordeel had hen verblind; de volle omvang van hun misdaad ontging hun.
Kort na Pinksteren heeft Petrus in één van zijn toespraken tot het volk die visie bevestigd:

Het is deze Jezus die door u is uitgeleverd en verstoten, ook toen Pilatus bereid was hem vrij te laten. U hebt de Heilige en Rechtvaardige verstoten en geëist dat aan een moordenaar gratie verleend zou worden. Hem die de weg naar het leven wijst hebt u gedood, maar God heeft hem uit de dood doen opstaan, en daarvan getuigen wij. Het komt door zijn naam en door het geloof in zijn naam dat deze man, die u hier voor u ziet en die u kent, kan lopen; het geloof dat Jezus schenkt, heeft hem in aanwezigheid van u allen gezond gemaakt. Volksgenoten, ik weet dat u uit onwetendheid hebt gehandeld, evenals uw leiders. Zo heeft God echter in vervulling doen gaan wat hij bij monde van alle profeten had aangekondigd: dat zijn messias zou lijden en sterven.
(Hn 3:13-18; nbv)

Zie ook: Js 53:12Ps 22:19 (18), en vergelijk 1Ko 2:8 en Hn 7:60.

Alleen Lukas heeft deze uiting van barmhartigheid in zijn verslag vastgelegd. Terwijl Jezus aan de executiepaal werd genageld, bad hij voor hen die daarvoor in hun haatdragendheid verantwoordelijk waren. Wat een contrast!
Het is niet ondenkbaar dat dit feit ertoe heeft bijgedragen dat één van de misdadigers, kort hierna, genoeg vertrouwen had om zijn verzoek tot Jezus te richten: Heer, denk aan mij wanneer gij in uw koninkrijk zijt gekomen.

και ειστηκει ο λαος θεωρων. εξεμυκτηριζον δε και οι αρχοντες λεγοντες, Αλλους εσωσεν, σωσατω εαυτον, ει ουτος εστιν ο Χριστος του θεου ο εκλεκτος. ενεπαιξαν δε αυτω και οι στρατιωται προσερχομενοι, οξος προσφεροντες αυτω και λεγοντες, Ει συ ει ο βασιλευς των Ιουδαιων, σωσον σεαυτον. ην δε και επιγραφη επ αυτω, Ο βασιλευς των Ιουδαιων ουτος.

35-38 En het volk stond toe te kijken. Maar ook de leiders haalden spottend hun neus op, zeggend: Anderen heeft hij gered, laat hij zichzelf redden indien deze de Messias van God is, de Uitverkorene. Zelfs de soldaten die naderbij kwamen dreven de spot met hem, terwijl zij hem zure wijn aanboden, en zeiden: Als jij de koning der Joden bent, red jezelf! Er was dan ook een opschrift boven hem: De koning der Joden [is] deze.

De Evangelist Mattheüs verschaft meer details over de wijze waarop Jezus werd bespot:

De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met hem: ‘Jij was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Als je de Zoon van God bent, red jezelf dan maar en kom van dat kruis af!' Ook de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende opmerkingen: ‘Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet. Hij is toch koning van Israël, laat hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in hem geloven. Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld, laat die hem nu dan redden, als hij hem tenminste goedgezind is. Hij heeft immers gezegd: “Ik ben de Zoon van God.”' Precies zo beschimpten hem de misdadigers die samen met hem gekruisigd waren.
(Mt 27:39-44; nbv)

Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet…
Met die woorden hebben de Sanhedristen zich kennelijk tot het volk gericht, duidelijk met de bedoeling om Jezus’ Messiaanse aanspraken nog verder te ondermijnen. Goed, hij heeft misschien enkele machtige werken verricht - zij willen dat nu niet ontkennen - maar als hij werkelijk de Messias van God was, de koning van Israël, dan zouden we nu wel iets anders zien dan deze machteloze gehangene!

Anderen heeft hij gered, maar zichzelf redden kan hij niet…
Wat een waar woord! Zonder er ook maar enig benul van te hebben, schetst die religieuze elite de situatie zoals ze precies is, en…, vanuit Gods standpunt bezien ook moet zijn. Want alleen door Jezus’ plaatsvervangend lijden en sterven, wordt de weg tot redding - verlossing van het oordeel der zonde - voor de mensheid geopend (Rm 6:232Ko 5:14-15, 21).

Hij is toch koning van Israël, laat hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in hem geloven…
Aldus belijden de Leiders van het volk dat ze inderdaad niet in Jezus’ Messianiteit geloven. Hiermee vervullen zij het beeld van de halfbroers van Jozef die hem haatten vanwege zijn betekenisvolle dromen en die er op een cruciaal moment eveneens blijk van gaven dat ze niet in hem geloofden, noch in zijn dromen van goddelijke oorsprong:

Zijn broers zagen hem al van ver, en nog voordat hij hen had bereikt, hadden ze een plan beraamd om hem te doden. Kijk daar eens, zeiden ze tegen elkaar, daar komt die meesterdromer aan. Dit is onze kans! Laten we hem vermoorden en hem ergens in een put gooien. We zeggen gewoon dat hij door een roofdier is verslonden. Dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen uitkomt.
(Gn 37:18-20; nbv)

Uiteindelijk werd Jozef door hen verkocht aan een voorbijtrekkende karavaan Ismaëlieten. Daarmee dachten zij dat hij, wat hen betreft, voor altijd van het toneel was verdwenen. Later stonden zij dan ook aan de grond genageld toen de machtige Voedselbeheerder van Egypte zich bekendmaakte als hun broer Jozef over wie zij in hun haat zoveel lijden hadden gebracht (Ps 105:16-22).
Maar Jozef onthulde Gods visie op de zaak aan hen:

Zijn broers waren niet in staat antwoord te geven, ze waren verlamd van schrik. Kom toch dichterbij, zei Jozef tegen hen, en daarop gingen ze dichter naar hem toe. Ik ben Jozef, zei hij, jullie broer, die jullie verkocht hebben en die naar Egypte is meegevoerd. Maar wees niet bang en maak jezelf geen verwijten dat jullie mij verkocht hebben en dat ik hier ben terechtgekomen, want God heeft mij voor jullie uit gestuurd om jullie leven te redden. De hongersnood teistert het land nu al twee jaar, en ook de komende vijf jaar zal er niet geploegd of geoogst worden. God heeft mij voor jullie uit gestuurd om jullie voortbestaan op aarde veilig te stellen; zo wilde hij veel levens redden. Niet jullie hebben mij dus hierheen gestuurd maar God.
(Gn 45:3-8; nbv)

Op grond van deze geschiedenis hadden de leiders van het volk iets behoren te weten over het beginsel van een plaatsvervangend lijden met redding als resultaat. Trouwens, ook op hun jaarlijkse Verzoendag kregen zij geregeld een inkijkje in dit goddelijke princiep, wanneer de zondenverzoenende offers aan God werden opgedragen en de 'zondebok' de zonden van het volk naar de vergetelheid wegdroeg (Lv 16:11, 15, 20-22).
Bovendien hadden zij op grond van Js 53:4-7 kunnen weten dat Gods Messiaanse Knecht te zijner tijd plaatsvervangend voor het volk zou lijden.



  Εις δε των κρεμασθεντων κακουργων εβλασφημει αυτον λεγων, Ουχι συ ει ο Χριστος; σωσον σεαυτον και ημας. αποκριθεις δε ο ετερος επιτιμων αυτω εφη, Ουδε φοβη συ τον θεον, οτι εν τω αυτω κριματι ει; και ημεις μεν δικαιως, αξια γαρ ων επραξαμεν απολαμβανομεν· ουτος δε ουδεν ατοπον επραξεν. και ελεγεν, Ιησου, μνησθητι μου οταν ελθης εις την βασιλειαν σου. και ειπεν αυτω, Αμην σοι λεγω, σημερον μετ εμου εση εν τω παραδεισω.

39-43 Eén van de gehangen misdadigers nu hoonde hem: Ben jij niet de Messias? Red jezelf en ons. Ten antwoord zei de andere echter bestraffend tot hem: Vrees zelfs jij God niet, daar je in hetzelfde oordeel bent? En wij zeker terecht, want wij ontvangen terug wat onze daden verdienen. Maar deze deed niets verkeerds. Voorts zei hij: Jezus, denk aan mij, wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt. En hij zei tot hem: Voorwaar, ik zeg je: Heden zal jij met mij in het paradijs zijn.

Uit Mt 27:44 zou blijken dat aanvankelijk beide misdadigers - rovers bij Mattheüs - zich lieten meeslepen in de algemene bespotting van Jezus. Maar het daar gebruikte werkwoord ονειδιζω [verwijten; beschimpen] is minder krachtig dan het door Lukas gebruikte werkwoord βλασφημεω [lasteren; honen; kwaad afsmeken].
Hoe dan ook, blijkbaar kwam één der rovers door wat hij waarnam in verband met Jezus, geleidelijk tot een beter inzicht. Die man was geen misdadiger zoals zij. Integendeel, hij had in het geheel niets misdaan. Zelfs zijn Messiaanse aanspraken waren niet misplaatst. Als Davids Zoon zou God hem daarom zeker opwekken zodat hij alsnog koning zou kunnen worden in het Davidische koninkrijk. Zijn bede Jezus, denk aan mij, getuigde daarom van een gefundeerd geloof.

Voorwaar, ik zeg je: Heden zal jij met mij in het paradijs zijn…
Natuurlijk bedoelde Jezus met die belofte niet dat deze rover nog diezelfde dag met Jezus in de hemel zou zijn. Jezus zelf werd immers pas op de derde dag opgewekt en zijn terugkeer naar de hemel vond weer 40 dagen later plaats (Hn 1:3). Hier is zelfs in het geheel geen sprake van de hemel.

Van het woord paradijs kan vermeld worden dat het van oorsprong een Perzisch woord is met de betekenis park, een lusttuin.
In de LXX werd παραδεισος gebruikt om Gan Eden, d.i. de tuin van Eden, weer te geven.
De koning van Tyrus was in een paradeisos (Ez 28:13).
 Ook van Farao, de koning van Egypte, in zijn grootheid gelijkend op "een Assyriër, een ceder op de Libanon", wordt gezegd dat hij was in het paradeisos van God, Eden (Ez 31:8, 9).

Tot de gelovige rover die tot inkeer kwam sprak Jezus binnen een Joodse omlijsting. Bijgevolg moet hij gedoeld hebben op het herstelde paradijs tijdens het Millennium; een verwachting die ook bij de Joden leefde.
En Jezus zal in die zin met die voormalige misdadiger in het paradijs zijn dat hij hem tot leven zal opwekken en erop zal toezien dat er in zowel zijn fysieke als geestelijke behoeften wordt voorzien.
Als Gods Koning in het Messiaanse koninkrijk zal Jezus niet slechts zijn met deze man, maar met allen die in het Millennium op aarde zullen zijn, in de zin dat zijn koninklijke aandacht op hen allen zal worden gericht.

Toen Jezus zei: Jij zult met mij in het paradijs zijn, hoefde hij er niet zoiets aan toe te voegen als: Ik bedoel het paradijs op aarde, hoor!
Dat sprak voor die berouwvolle rover als vanzelfsprekend.
De man was een Jood en tot op die tijd wist Israël niets over de mogelijkheid van een hemelse bestemming. Dat kwam pas toen de Christelijke Gemeente op het religieuze toneel verscheen.
Om dit te begrijpen moeten we aan de Tabernakelregeling denken.
In dat heiligdom - later de Tempel - dienden
         a. Een priesterschap onder leiding van een hogepriester.
         b. Een gezelschap van Levitische helpers.
Alleen de priesters dienden ook in het heiligdom zelf, het Heilige, de voorste afdeling.
Daar verkeerden ze in een hemelse sfeer. Ze waren namelijk omringd door hemelse schepselen die op de binnenwanden waren aangebracht.
Om die reden is de priesterschap een afbeelding van de Christelijke Gemeente.
Na de Opname (1Thessalonicenzen 4) zullen zij met hun hogepriester Jezus in de hemel dienen, ten behoeve van de mensheid op aarde.

De bestemming van de mensheid is namelijk van meet af aards geweest.
Maar door de zonde en de overheersing van Satan is het mensdom in een miserabele toestand geraakt. YHWH God toonde aan Abraham dat in zijn zaad (nageslacht) het mensdom niettemin grote weldaden ten deel zullen vallen (Genesis 22), maar daarvoor is in de eerste plaats een hemelse Gemeente nodig, beschikkend over bovenmenselijke vermogens. Dan pas kan de mensheid genezen worden.

En de Levitische helpers?
Zij kwamen bij hun dienst in de Tabernakel niet verder dan het Voorhof waar het brandofferaltaar was, waarop de offers werden gebracht ter verzoening met God.
Zij dienden daar niet in een hemelse, maar in een aardse sfeer.
Bijgevolg beelden zij de Joodse Gemeente af die in het Millennium hier op aarde het Messiaanse koninkrijk naar de mensen toe zal vertegenwoordigen en een zichtbaar aards bestuur zal vormen. Zie Ex 19:5-6.
In Openbaring 20 en 21 vinden we dat allemaal terug in het tegenbeeld van de Tabernakel, namelijk de Tempelstad Nieuw Jeruzalem.

Het paradijs dat dan op aarde hersteld zal worden is dus niet bestemd voor een select groepje, maar voor de mensheid als geheel. De Christelijke Gemeente vormt daarop een uitzondering, maar dat heeft te maken met het specifieke onderdeel van Gods plan met haar.

Jezus en ook de rover stierven beide nog op diezelfde dag. Jezus werd al vlug opgewekt, maar de opstanding van de rover laat nog altijd op zich wachten, precies als die van koning David en alle andere ontslapenen (Hn 2:29).
Tot de tijd van zijn opstanding zou de rover dood liggen - of slapen - in het graf (Jh 11:11-13).
De tijd zou ongemerkt aan hem voorbijgaan. Voor zijn beleving zal het daarom zijn dat zijn opstanding als het ware plaats vindt op dezelfde dag als die waarop hij stierf. Vergelijk Paulus’ verwachting, volgens Fp 1:23.

 Και ην ηδη ωσει ωρα εκτη και σκοτος εγενετο εφ ολην την γην εως ωρας ενατης του ηλιου εκλιποντος, εσχισθη δε το καταπετασμα του ναου μεσον. και φωνησας φωνη μεγαλη ο Ιησους ειπεν, Πατερ, εις χειρας σου παρατιθεμαι το πνευμα μου· τουτο δε ειπων εξεπνευσεν.

44-46 En [hoewel] het al ongeveer het zesde uur was, ontstond er niettemin duisternis over de gehele aarde, tot het negende uur toe, omdat het zonlicht achterwege bleef. Toen scheurde het voorhangsel van het tempelheiligdom middendoor. En met luider stem roepend zei Jezus: Vader, in uw handen geef ik mijn geest in bewaring. En na dit gezegd te hebben, blies hij de laatste adem uit.

Volgens de drie synoptici heerste er duisternis van het zesde tot het negende uur, dat is de periode van 12 tot 3 uur ’s middags. Hoewel de zon haar energie bleef uitstralen bereikte haar licht niet de aarde, of wellicht alleen het land Palestina niet, aangezien de duisternis een speciale betekenis moest hebben voor Gods eigen volk. Vergelijk Lk 4:25, waar γη duidelijk geen betrekking heeft op de hele aarde.
Bij de profeten is duisternis gewoonlijk het begeleidend verschijnsel van Gods oordeelsvoltrekkingen (Js 13:9-11Jl 2:31Mt 24:29Op 6:12).
In dit geval worden wij toch vooral herinnerd aan Am 8:9

Op die dag - zo luidt de godsspraak van de Heer, YHWH - doe Ik de zon ondergaan op het middaguur, verduister Ik de aarde op klaarlichte dag.
(wv78)

Toen scheurde het voorhangsel van het tempelheiligdom middendoor
Vrijwel zeker wordt hier gedoeld op het gordijn dat het Heilige van het Allerheiligste in de ναος, het eigenlijke tempelhuis, scheidde.
In de symboliek van Hb 10:19-22 wordt dat gordijn gelijkgesteld met Jezus’ vlees:

Daar wij dus, broeders, vrijmoedigheid hebben met betrekking tot de weg die toegang verleent tot het heiligdom, in het bloed van Jezus, welke hij voor ons heeft gebaand: een weg vers en levend, door het voorhangsel heen, dat is zijn vlees, en wij een grote priester over het Huis van God hebben, laten wij naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, de harten door besprenkeling gezuiverd van een boos geweten en het lichaam gewassen met rein water.

Dat bij Jezus’ dood het voorhangsel miraculeus van boven naar beneden middendoor scheurde (Mt 27:51), blijkt dan ook een goddelijke aanwijzing geweest te zijn: Voor het Israël Gods werd een nieuwe weg geopend om tot God te naderen; een weg die solide berust op de kracht van het offer van de Messias, het bloed van het (nieuwe) Verbond. Vergelijk ook Hb 6:17-209:1-8, 11-12, 2410:14-18.

Vader, in uw handen geef ik mijn geest in bewaring…
Met die luide uitroep vervulde Jezus Ps 31:5, waar koning David - zich profetisch verplaatsend in de Messiaspositie - schreef: Aan uw hand vertrouw ik mijn geest toe.
In het Hebreeuws gebruikte David voor geest het woord roeach, daarmee doelend op de levensgeest die bij ’s mensen leven alle cellen in zijn lichaam doet leven. Zonder die geest of levenskracht [Grieks: πneuma] gaat de mens dood: Het lichaam zonder geest [pneuma] is dood (Jk 2:26). Neemt gij hun geest [roeach] weg, zij blazen de laatste adem uit, en tot hun stof keren zij terug (Ps 104:29).

Betekent het feit dat die geest, zoals Pr 12:7 vaststelt, bij de dood tot God terugkeert, dat iemands bewuste bestaan bij God wordt voortgezet? Nee, dat is niet het geval. In Ps 146:4 lezen we daarover definitief: Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten.
Het is waar dat tijdens het leven de geest ook de levenskracht vormt voor de hersencellen, maar bij de dood behoudt de geest niet de informatie die daarin werd opgeslagen. Bijgevolg zet ze ook niet onafhankelijk van die cellen het denkproces voort.

Toen Jezus dan ook zijn geest bij God, zijn Vader, in bewaring gaf, of: aan hem toevertrouwde, deed hij dat in het volste vertrouwen dat YHWH, zijn Vader, hem tot het leven zou terugroepen. Op de derde dag vond dat inderdaad, door middel van de opstanding, plaats. Zoals iedere gestorvene geen macht meer heeft over zijn geest of levenskracht, en al zijn levensvooruitzichten bij God berusten, was ook Jezus’ toekomstige bestaan geheel in Gods handen. Maar daar was zijn toekomstig leven dan ook volkomen veilig, zoals hijzelf wist en ook beleed:

Om die reden heeft de Vader mij lief, daar ik afstand doe van mijn ziel, opdat ik ze wederom moge ontvangen. Niemand neemt ze mij af, maar ik doe er uit mijzelf afstand van. Ik heb macht er afstand van te doen, en ik heb macht ze wederom te ontvangen. Dit gebod ontving ik bij mijn Vader.
(Jh 10:17-18)

Ιδων δε ο εκατονταρχης το γενομενον εδοξαζεν τον θεον λεγων, Οντως ο ανθρωπος ουτος δικαιος ην. και παντες οι συμπαραγενομενοι οχλοι επι την θεωριαν ταυτην, θεωρησαντες τα γενομενα, τυπτοντες τα στηθη υπεστρεφον. ειστηκεισαν δε παντες οι γνωστοι αυτω απο μακροθεν, και γυναικες αι συνακολουθουσαι αυτω απο της Γαλιλαιας, ορωσαι ταυτα.

47-49 Toen nu de centurio zag wat er gebeurde, verheerlijkte hij God en zei: Inderdaad, deze mens was rechtvaardig. En al de menigten die waren samengekomen voor dit schouwspel, keerden - toen zij de dingen hadden aanschouwd die geschied waren – terug, terwijl zij zich op de borst sloegen. Al zijn bekenden nu, ook de vrouwen die hem tezamen waren gevolgd vanaf Galilea, stonden op een afstand dit aan te zien.

Volgens Mt 27:54 zei de centurio, nadat hij, zijn soldaten, en alle overige toeschouwers getuige waren geworden van de drie uur durende duisternis, en van het beven der aarde en het vaneen splijten der rotsen toen Jezus de geest gaf: Waarlijk, deze was Gods zoon.
Blijkbaar had hij bij het verhoor door Pilatus gehoord dat de Joden Jezus beschuldigden van godslastering: Hij zou zich tot de Zoon van God gemaakt hebben (Jh 19:6-7). Nu komt de centurio tot de conclusie dat Jezus werkelijke degene was voor wie zij zich uitgaf.

Over de reactie van het gewone volk schrijft (alleen) Lukas dat het zich, op de borst slaand als teken van rouw en wroeging, van de executieplaats verwijderde. Blijkbaar zijn zij overweldigd door de wonderbare gebeurtenissen en komen zij met intens verdriet tot de conclusie dat zij wellicht schuldig zijn geworden aan de dood van hun Messias.
Daarmee, en ook met de reactie van de centurio, begint vrijwel onmiddellijk in vervulling te gaan wat Jezus eerder had voorzegd: En ik, als ik van de aarde omhooggeheven ben, zal ik allen tot mijzelf trekken, daarmee zinspelend op het beeld van de koperen slang die in de wildernis door Mozes werd omhooggeheven (Jh 12:323:14-15Nm 21:4-9). Voor redding zouden veel mensen naar Jezus gaan opzien (Zc 12:10).

Dat we de Sanhedristen hier niet toe moeten rekenen blijkt uit het vervolg. Zij blijven hardnekkig verstokt, ook ná Jezus’ dood (Mt 27:62-66).

Dat de vrouwen die Jezus vanaf Galilea hadden vergezeld, ter plekke aanwezig waren, wordt ook door de andere Evangelisten vermeld; maar alleen Lukas noemt ook al zijn bekenden. Blijkbaar hadden de leerlingen moed gevat en zich onder de menigte begeven om de afloop te kunnen zien. In ieder geval blijkt uit Jh 19:25-27, dat Johannes, de leerling die Jezus’ bijzondere liefde genoot, zeker aanwezig was. Bij die gelegenheid vertrouwde Jezus zijn 'moeder' voortaan aan diens zorg toe.

  Και ιδου ανηρ ονοματι Ιωσηφ βουλευτης υπαρχων [και] ανηρ αγαθος και δικαιος − ουτος ουκ ην συγκατατεθειμενος τη βουλη και τη πραξει αυτων − απο Αριμαθαιας πολεως των Ιουδαιων, ος προσεδεχετο την βασιλειαν του θεου, ουτος προσελθων τω Πιλατω ητησατο το σωμα του Ιησου, και καθελων ενετυλιξεν αυτο σινδονι, και εθηκεν αυτον εν μνηματι λαξευτω ου ουκ ην ουδεις ουπω κειμενος.

50-53 En zie, een man genaamd Jozef, die een lid van de Raad was, een goed en rechtvaardig man − deze had niet ingestemd met hun besluit en handelwijze − afkomstig van Arimathea, een stad der Joden, die het koninkrijk Gods verwachtte. Deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. En toen hij het had afgenomen, wikkelde hij het in linnen en legde hem in een uit de rots gehouwen graf waarin nog nooit iemand gelegen had.

De Evangelisten spreken eenstemmig gunstig over Jozef van Arimathea. Hoewel hij zijn geloof in Jezus als de Messias tot dan toe verborgen had gehouden uit vrees voor de Joden, kiest hij nu vastberaden partij voor hem. Zijn positie benuttend als een aanzienlijk lid van het Sanhedrin, benadert hij de Landvoogd teneinde - blijkens de mediumvorm van het werkwoord αιτεω - als een persoonlijke gunst om het lichaam van Jezus te verzoeken.
Pilatus die van Jezus’ onschuld overtuigd was geweest, heeft het verzoek waarschijnlijk gaarne ingewilligd, hoewel volgens Markus niet aanstonds, daar hij zich verwonderde dat Jezus al gestorven was. Maar toen hij zich via de centurio van de feiten had vergewist, stond hij het lijk aan Jozef af, iets wat hij zeker niet gedaan zou hebben wanneer Jezus op grond van majesteitsschennis zou zijn veroordeeld.

Samen met Nikodemus, een leraar van Israël die vroeg in Jezus’ bediening in het geheim naar hem toe was gekomen, trof Jozef de nodige maatregelen voor de begrafenis. Het graf dat in een rots was uitgehouwen was nieuw en bevond zich in een tuin welke zijn eigendom was, dicht bij de plaats van terechtstelling. Zo werd op een wijze die alleen God had kunnen voorzien, Jezus bijgezet bij de rijke klasse in zijn dood, aangezien Jozef een rijk man was (Js 53:9).

και ημερα ην παρασκευης, και σαββατον επεφωσκεν. Κατακολουθησασαι δε αι γυναικες, αιτινες ησαν συνεληλυθυιαι εκ της Γαλιλαιας αυτω, εθεασαντο το μνημειον και ως ετεθη το σωμα αυτου, υποστρεψασαι δε ητοιμασαν αρωματα και μυρα. Και το μεν σαββατον ησυχασαν κατα την εντολην,

54-56 En het was de dag van voorbereiding en de schemer van de sabbat viel al in. Maar de vrouwen die met hem waren meegekomen uit Galilea, volgden [Jozef], bekeken het graf en hoe zijn lichaam werd gelegd. Na hun terugkeer nu bereidden zij specerijen en welriekende oliën. En op de sabbat rustten zij uiteraard naar het gebod.

Bij de Joden was de dag van voorbereiding de technische term om de dag aan te duiden die aan de sabbat voorafging. Op dit moment begon volgens het gebruikte werkwoord επιφωσκω de avond van die dag te neigen. Met andere woorden het begon al donker te worden, maar letterlijk: De sabbat begon te dagen. In Israël kon men zich op die wijze uitdrukken omdat de nieuwe dag aanbrak bij zonsondergang.

Lukas lijkt te kennen te geven dat alle vrouwen die Jezus vanuit Galilea hadden vergezeld, bij de afname van Jezus’ dode lichaam aanwezig waren. Maar de beide andere synoptici noemen alleen Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus en Jozef.
Nikodemus had een rol mirre en kostbare aloë meegebracht en kennelijk met de assistentie van de vrouwen wordt Jezus’ lichaam in windsels gewikkeld met daartussen die specerijen.
 Dit alles geschiedde in grote haast vanwege de nabijheid van de sabbat. Om die reden gaan de vrouwen vlug naar huis om nog meer specerijen en welriekende oliën te bereiden, om daarmee na de sabbat Jezus’ lichaam verder te behandelen. Waarom?
Het mengsel van mirre en aloë had niet de vorm van een vloeistof waarmee men het lichaam gebruikelijk zalfde. Dat laatste wilden de vrouwen alsnog doen op de zondagmorgen na de sabbat (Mr 16:1). De zorg voor Jezus’ lichaam was in hun opvatting aan hen toevertrouwd en wat Jozef en Nikodemus hadden gedaan - het mengsel in de vorm van poeder tussen de windsels strooien - beschouwden zij als onvoldoende.
Opgemerkt kan worden dat niemand, noch de mannen noch de vrouwen, ook maar een moment rekening hield met de mogelijkheid van een opstanding op de derde dag. 


Het Evangelie van Lukas, de hoofdstukken

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24