Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

woensdag 14 april 2010

De Brief aan de Hebreeën – hoofdstuk 9

Zie ook hoofdstuk:   1  2  3  4  5  6  7  8  10   11  12  13   


4. Het Nieuwe Verbond beter (9:1 – 10:18

 
Ειχε μεν ουν [και] η πρωτη δικαιωματα λατρειας το τε αγιον κοσμικον.   
 1  Jazeker, ook het Eerste [Verbond] had rechtvaardige voorschriften van dienst voor God en het tot de wereld behorend heiligdom.

In de sectie die hiermee volgt weidt de apostel uit over de offerdiensteen thema dat in nauw verband staat met het priesterschap, zoals we al eerder zagen in Hb 5:1 > Elke Hoge priester draagt zowel gaven als slachtoffers op voor zonden.
Een waarheid die ook in Hb 8:3 werd aangegeven.

Het offer dat de Messiaanse Hogepriester opdraagt - feitelijk al opgedragen hééft - overtreft in waarde oneindig de oude offers.
In Hb 7:27 is al gezegd waarin dat offer bestondZichzelf, zijn eigen ziel (Mt 20:28 HSV).
Ofschoon in dit hoofdstuk dus een nieuwe gedachtereeks begint, is de band met wat voorafging heel nauw. De apostel gaat gewoon door met te spreken van het Eerstezonder zelfs het woord Verbond te herhalen.

Het laatste wat hij daarover vaststelde was het feit dat met het laten optekenen van Jr 31:31, YHWH Elohim te kennen gaf dat het Wetsverbond op zeker tijdstip tot de oude, de vroegere zaken zou gaan behoren, daarmee dat Verbond in principe oud makend. Zijn verdwijning was onvermijdelijk, ja, in zekere zin al nabijgekomen (Hb 8:13).

Maar hoewel dat Eerste Verbond van voorbijgaande aard was, had het niettemin rechtvaardige inzettingen. Het werd daarom gekenmerkt door dezelfde dingen als het Nieuwe, maar in onvolmaakte vorm. In vers 10 zal gezegd worden dat die inzettingen, hoewel in zich rechtvaardig, vleselijk waren en tijdelijk, tot een tijd van rechtzetting.
Zo wordt hier (in vers 1) het Heiligdom reeds getypeerd als werelds [κοσμικοςtot de wereld behorend; aards], deel uitmakend van deze onvolmaakte en vergankelijke wereld.
Van de ware Tent zal in vers 11 gezegd worden dat ze juist niet door mensenhanden is opgericht en niet van deze schepping is (Hb 8:2).

σκηνη γαρ κατεσκευασθη η πρωτη εν η η τε λυχνια και η τραπεζα και η προθεσις των αρτων, ητις λεγεται Αγια∙   

 2  Want een Tent werd ingericht, de Eerste, waarin zowel de lampenstandaard [was] als de tafel en de voorzetting der broden; welke 'Heilige' wordt genoemd.

De apostel beschrijft nu wat de inzettingen inhielden en omdat hij spreekt over het Oerheiligdom, de Wildernistent, staan de werkwoordsvormen in de vv 1 tot en met 5 in de verleden tijd, die van de vv 6 tot en met 10 daarentegen in de tegenwoordige tijd, aangezien in dat Schriftdeel de dienst voor God wordt beschreven welke de priesters van dag tot dag en van week tot week verrichtten.

Want een Tent werd ingericht, de eerste…
De Wildernistent en ook de tempels daarna, werden gekenmerkt door twee afdelingen; het Heilige en het Allerheiligste [of: het Heilige der heiligen].
Maar beide afdelingen worden hier elk afzonderlijk een Tent genoemd, blijkbaar omdat ze door een gordijn (voorhangsel) van elkaar gescheiden waren en daardoor hun eigen, specifieke betekenis hadden, zowel in voorafbeelding als tegenbeeld. Zie ons commentaar op Hb 8:1-3.
In Ex 25:23-40 en 37:10-29 wordt de ‘inrichting’ van die voorste Tentafdeling tot in finesses beschreven. Daarbij wordt volkomen duidelijk dat het mensenarbeid was; maar wel nauwgezet uitgevoerd naar het model dat YHWH Elohim aan Mozes in een visioen had getoond.
Uit Ex 30:1-10 en 37:25-29 wordt overigens duidelijk dat de voorste Tentafdeling, het Heilige, naast de lampenstandaard en de tafel met de toonbroden nog een derde voorwerp bevatte: het gouden reukaltaar.

Zoals we eerder vaststelden, bij Hb 8:1-3, werd Yeshua ten tijde van zijn doop met heilige geest gezalfd en door God zijn Vader verwekt tot diens geestelijke Zoon die vanaf dat moment weer op weg terug was naar de hemel. In die hoedanigheid bevond hij zich in het tegenbeeldige Heilige. Wat betreft zijn verhouding tot God afgeschermd; zijn Joodse volksgenoten konden die geestelijke toestand niet met hun letterlijk gezichtsvermogen waarnemen en al helemaal niet naar waarde schatten.
Tijdens de Eeuw der Gemeente van zijn Lichaamsleden, Aärons tegenbeeldige priesterlijke zonen, bevinden ook dezen zich in diezelfde geestverwekte toestand in het tegenbeeldige Heilige. De mensen in hun omgeving hebben geen zicht op die bijzondere verhouding waarin zij als geestelijke zonen tot hun hemelse Vader verkeren:
Gezegend de God en Vader van onze Heer Yeshua Masjiach, die ons zegende in alle geestelijke zegen in de hemelsferen in Masjiach, gelijk hij ons in hem verkoos vóór [de] grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.
In liefde bestemde hij ons tevoren tot zoonschap voor zichzelf, door Yeshua Masjiach, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof der heerlijkheid van zijn liefderijke gunst, waarmee hij ons in de Geliefde begunstigde … op wie ook jullie [gingen hopen], toen jullie het Woord der waarheid, het Evangelie van jullie redding, hoorden. In wie ook jullie, toen jullie tot geloof kwamen, verzegeld werden met de heilige geest der belofte, welke een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het eigendom, tot lof zijner heerlijkheid (Ef 1:3-6, 13-14).

In die situatie verheugen zij zich in hun geestelijke gemeenschap met de Vader in de nauwe verbondenheid met zijn Zoon, wiens Lichaamsleden zij zijn (1Ko 12:12-13, 27). Dit komt in drie aspecten tot uitdrukking, verzinnebeeld door de drie voorwerpen die zich in het Heilige bevonden:

-Zij voeden zich met hem die het ware brood uit de hemel is [de tafel met het toonbrood]:

Yeshua zei dan tot hen: Ik zeg jullie naar waarheid, niet Mozes gaf jullie het brood uit de hemel, maar mijn Vader geeft jullie het ware brood uit de hemel; want dát is het brood Gods dat uit de hemel neerdaalt en leven geeft aan de wereld… Ik ben het brood des levens; wie tot mij komt, zal geenszins hongeren en wie in mij gelooft zal geenszins dorsten.
(Jh 6:32-35)
Is niet het brood dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van de Masjiach? Omdat het één brood is, zijn wij, de velen, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood.
(1Ko 10:16-17).

De twee stapeltjes van zes ringvormige broden verwezen naar de twaalf stammen met wie de Masjiach zich volstrekt identificeert. Als het voornaamste lid van Gods volk Israël is hij het ware Zelf van die uitverkoren natie van God.

- In de Masjiach ontvangen zij ware geestelijke verlichting door de innerlijke werking van Gods geest in samenhang met zijn Woord [de lampenstandaard]:

Want God die zei: ‘Uit de duisternis zal licht schijnen,’ is Degene die scheen in onze harten tot verlichting der glorierijke kennis Gods, in het aangezicht van [de] Masjiach.
(2Ko 4:6)

- In Masjiach Yeshua genieten zij het voorrecht in elke vorm van gebed met hun hemelse Vader te spreken [het reukaltaar]:

Laat in alles, door het gebed en de smeking met dankzegging, jullie verzoeken bij God bekend worden. En de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, zal jullie harten en jullie gedachten bewaken in Masjiach Yeshua.
(Fp 4:6-7)

Zie ook: Ps 141:2 [gebeden zijn als reukwerk]; en enkele toepassingen:
Lk 1:8-10 [terwijl Zacharias het reukwerk offerde was de menigte buiten in gebed]; Op 5:88:3.          

μετα δε το δευτερον καταπετασμα σκηνη η λεγομενη Αγια Αγιων,  χρυσουν εχουσα θυμιατηριον και την κιβωτον της διαθηκης περικεκαλυμμενην παντοθεν χρυσιω, εν η σταμνος χρυση εχουσα το μαννα και η ραβδος Ααρων η βλαστησασα και αι πλακες της διαθηκης,  υπερανω δε αυτης Χερουβιν δοξης κατασκιαζοντα το ιλαστηριον∙ περι ων ουκ εστιν νυν λεγειν κατα μερος.

3-5  Maar achter het tweede gordijn een Tent, die 'Heilige der heiligen' heet, hebbend een gouden reukvat en de ark des Verbonds, aan alle zijden met goud overtrokken, waarin een gouden kruik die het manna bevatte, en de staf van Aäron die gebloeid had, en de tafelen van het Verbond. Daarboven echter [de] cherubim der heerlijkheid, overschaduwend het verzoendeksel, omtrent welke dingen het nu niet de tijd is om in bijzonderheden te spreken.

Deze beschrijving van de oude Tabernakelregeling geeft een beeld van de (betrekkelijke) heerlijkheid van het 'Eerste' Verbond. In zijn Tweede Brief aan de Christenen te Korinthe schreef de apostel daarover eerder het volgende:

Niet dat wij uit onszelf bekwaam zijn om iets als uit ons zelf te beschouwen, maar onze bekwaamheid [is] uit God, die ons ook bekwaam maakte tot dienaren van een Nieuw verbond, niet van letter, maar van geest, want de letter doodt, maar de geest maakt levend. Welnu, indien de bediening des doods, in letters gegrift in stenen, in heerlijkheid geschiedde zodat Israëls zonen de blik niet op Mozes’ aangezicht konden vestigen wegens de heerlijkheid van zijn aangezicht, die [toch] weggedaan wordt, hoeveel te meer zal de bediening van de geest [dan] niet in heerlijkheid zijn? Want indien de bediening van de veroordeling heerlijkheid [was], veel meer is de bediening der rechtvaardigheid overvloedig in heerlijkheid. Immers, zelfs dat wat verheerlijkt was, is in dit opzicht [eigenlijk] niet verheerlijkt, wegens de allesovertreffende heerlijkheid. Want indien dat wat weggedaan wordt door heerlijkheid [ontstond], veel meer dat wat blijft in heerlijkheid. Omdat wij dan zulk een hoop bezitten, gaan wij met veel vrijmoedigheid te werk, en [doen] niet zoals Mozes die steeds een bedekking op zijn aangezicht legde, opdat Israëls zonen de blik niet zouden vestigen op het einde van dat wat weggedaan wordt (2Ko 3:5-13).

De Ark van het Verbond was ongetwijfeld het meest heilige voorwerp in de achterste Tentafdeling. Aangezien de Hogepriester op de jaarlijkse Verzoendag het bloed van de offerdieren in de richting van die Ark, of 'Verbondskist' spatte, beeldde ze de troon van YHWH, de God van Israël, in de hemel af.
Boven het gouden deksel waarmee de ark was afgedekt, werd God namelijk zelf gedacht te tronen, vertegenwoordigd door het Sjekinalicht tussen de cherubim.
Voor Israël was de Ark derhalve het symbool dat YHWH zelf als hun God te midden van hen aanwezig was en dat de zegen van het Verbond op hen rustte. Om die reden wordt het verzoendeksel [Grieks: ιλαστηριον] ook wel de 'genadetroon' genoemd.
In Rm 3:25 verklaart de apostel dat in het tegenbeeld het verzoendeksel Masjiach Yeshua zelf vertegenwoordigt: Hem stelde God als middel tot verzoening [ιλαστηριονdoor geloof in zijn bloed.
Zoals vermeld bij ons commentaar op 
Hb 8:1-3, nam vanaf het jaar 29 AD - bij Yeshua’s zalving met heilige geest, waardoor hij tot Gods geestelijke Zoon werd verwekt - de hemelse verblijfplaats van God een nieuw aspect aan: Het tegenbeeldige Allerheiligste.
Zijn persoonlijke woning werd toen de heilige plaats waar een genadige God bereid was Yeshua’s volmaakte offer ten behoeve van een onheilige, zondige mensheid te aanvaarden, zoals jaarlijks op de Verzoendag werd afgebeeld wanneer de Aäronische Hogepriester het bloed van de offers van de stier en de bok het Allerheiligste binnenbracht en in de richting van de gouden Ark van het Verbond spatte.
Om de weg voor zich daartoe te banen was hij bij die gelegenheid in het bezit van een reukwerkbrander of reukvat om het Allerheiligste met welriekende rook te vullen. De noodzaak daartoe wordt in 
Lv 16:12-13 vermeld.

Waarin … de tafelen van het Verbond… (Vergelijk Dt 10:1-5)
Aangezien Masjiach Yeshua nauw in verband wordt gebracht met de ark, met name het verzoendeksel (de genadetroon), kunnen we veronderstellen dat dit ook geldt voor de twee tafelen van het Verbond (
1Kn 8:6-9).
De daarin gegraveerde Tien Geboden vertegenwoordigden in het bijzonder de Mozaïsche wetgeving en van de Masjiach wordt profetisch getuigd dat hij veel behagen zou scheppen in het doen van Gods wil omdat Gods Wet in zijn binnenste zou zijn, als het ware een deel van hemzelf (
Psalm 40).

In Gl 4:4 lezen we dan ook over hem dat hij geworden [is] uit een vrouw, geworden onder Wet. En zelf zei hij dat hij niet was gekomen om de Wet of de Profeten te niet te doen…maar om te vervullen (Mt 5:17).
Vandaar dat de apostel in Rm 5:19 kon schrijven dat door zijn gehoorzaamheid velen tot rechtvaardigen worden gesteld.
Omtrent welke dingen het nu niet de tijd is om in bijzonderheden te spreken…
Hiermee breekt de apostel voorlopig zijn beschrijving van de vroegere Tent af. Hij heeft voldoende aangegeven dat ook de Oude regeling door een mate van heerlijkheid werd gekenmerkt. Maar de teneur blijft toch dat al die zaken in het niet verzinken bij het nieuwe Heiligdom, de ware Tent en de wijze waarop daarbinnen het nieuwe priesterschap wordt uitgeoefend.

Τουτων δε ουτως κατεσκευασμενων, εις μεν την πρωτην σκηνην δια παντος εισιασιν οι ιερεις τας λατρειας επιτελουντες, εις δε την δευτεραν απαξ του ενιαυτου μονος ο αρχιερευς, ου χωρις αιματος, ο προσφερει υπερ εαυτου και των του λαου αγνοηματων, 

6-7 Terwijl nu deze dingen aldus ingericht zijn, gaan de priesters weliswaar voortdurend in de eerste Tent om de diensten voor God te volbrengen, maar in de tweede alleen de Hogepriester, eenmaal per jaar, niet zonder bloed, dat hij opdraagt voor zichzelf en de ongeweten zonden van het volk.
Bij het commentaar op vers 2 wezen wij op de tegenbeeldige betekenis van die eerste Tentafdeling: Tijdens de eeuw der Gemeente bevinden Aärons tegenbeeldige priesterlijke zonen zich in hun geestverwekte toestand in het tegenbeeldige Heilige. En zoals het geval was met hun prototypen die te allen tijde, naar de gelegenheid het vereiste, het Heilige binnengingen om hun goddelijke diensten te volbrengen, danken ook ware Christenen te allen tijde de God en Vader voor alle dingen in de naam van onze Heer Yeshua Masjiach (Ef 5:20).
Zij geven gehoor aan de oproep om zich altijd in de Heer te verheugen (Fp 4:4). En in Ks 4:6 worden zij als volgt vermaand: Jullie woord zij altijd in liefderijke gunst, met zout gekruid: Wetend hoe jullie een ieder behoren te antwoorden.

In de tweede alleen de Hogepriester, eenmaal per jaar, niet zonder bloed, dat hij opdraagt voor zichzelf en de ongeweten zonden van het volk…
Dat de Hogepriester op de Verzoendag meerdere malen het Allerheiligste moest binnengaan, t.w.:  

1 met reukwerkbrander en reukwerk;
2 met bloed van de stier voor zichzelf en eigen Huis;
3 met bloed van de bok voor het Volk;
4 terughalen van reukvat.

vernemen we uit de Talmud, en wel volgens de Rabbijnse toelichting op Lv 16:12-16.
Maar dat doet voor de apostel niet ter zake. Hij vat de plechtigheid op als één geheel. Het gaat bij hem om de tegenstelling tussen het voortdurend der priesters in vers 6 en het eenmaal per jaar van de Hogepriester.

Uit de wijze waarop de ceremonie die tot de Oude orde behoorde verliep, kan worden geconcludeerd dat er een onoverbrugbare kloof bestond tussen God en de Adamitische mens. Zelfs bij die ene keer per jaar dat hij Gods heilige tegenwoordigheid naderde in het Allerheiligste, liep de Hogepriester gevaar. De (ceremonieel) reinigende kracht van het offerbloed moest hem bescherming bieden tegen YHWHs rechtmatige toorn tegen de zonde.
Door het bloed van de offerstier en offerbok op het verzoendeksel te sprengen ontzondigde hij zowel zichzelf als het volk ceremonieel.

Wat het Volk betreft wordt met nadruk verklaard dat het om zonden ging die in onwetendheid waren begaan, dat wil zeggen zonden waarvan men zich pas bewust wordt nadat de verkeerde daad is verricht. Daaruit kan worden afgeleid dat Gods genade ook binnen de Oude regeling haar grenzen had. Zonden met opgeheven hand, d.i. opzettelijk begaan, in bewust verzet tegen God, vielen zeker niet onder het verzoeningswerk van de Hogepriester.
Vergelijk Ps 89:31-33Jr 24:4-10.

Maar zelfs voor de onwetendheden [de letterlijke weergave van αγνοηματα] moest verzoening worden gedaan aangezien ze voortkwamen uit schuldige nalatigheid, zoals blijkt uit Lv 4:13-31.

τουτο δηλουντος του πνευματος του αγιου, μηπω πεφανερωσθαι την των αγιων οδον ετι της πρωτης σκηνης εχουσης στασιν, 

Daarmee maakt de heilige geest duidelijk dat de weg van de meest heilige plaats nog niet openbaar gemaakt is zolang de eerste Tent status heeft.
Gedurende alle eeuwen dat de Aäronische priesterorde functioneerde was de heilige geest voortdurend bezig iets duidelijk te maken in verband met de vrije toegang tot God. Elk jaar weer, vooral op de Verzoendag, werden de Israëlieten - en met hen de gehele wereld - herinnerd aan het gegeven dat er tussen hen, van nature Adamitische mensen, en hun God een niet te overbruggen kloof bestond.
In Rm 3:19 heeft de apostel die situatie aldus verwoord:

Wij weten echter dat alle dingen die de Wet zegt, tot hen spreekt die onder de Wet zijn, opdat elke mond gestopt en de hele wereld strafwaardig voor God wordt. 
Immers, zelfs die ene keer per jaar dat hun Hogepriester in Gods heilige tegenwoordigheid mocht verschijnen bleek een gevaarlijke onderneming te zijn. Het offerbloed moest hem bescherming bieden tegen YHWHs rechtmatige toorn tegen de zonde.
En zolang er geen wijziging kwam in die status-quo, was alleen de typologie van de Wildernistent voorhanden. De voorafbeeldingen wierpen weliswaar de eeuwen door hun schaduwen vooruit, maar we mogen aannemen dat dit aan Israël over het algemeen gesproken, geheel ontging. Met het volk Israël bleef de gehele mensheid als door een dicht gordijn van de toegang tot God gescheiden.

Met de aankondiging van een Nieuw Verbond bij monde van Jeremia mochten te zijner tijd nieuwe, betere dingen verwacht worden, maar tot de verschijning van de Masjiach bestond daarover slechts onduidelijkheid en bleef de Wildernistent 'staan' als zinnebeeld van een immense hindernis wat betreft de vrije toegang tot de Godheid.
De verandering in status van de oorspronkelijke Verbondstent brak pas eerst aan in het najaar van 29 AD toen Yeshua in de Jordaan werd gedoopt. Lukas schreef daarover:
Het geschiedde nu, terwijl al het volk werd gedoopt, dat - toen ook Yeshua werd gedoopt en in gebed was - de hemel werd geopend en de heilige geest in lichamelijke gedaante als een duif op hem neerdaalde en een stem uit de hemel klonk: Jij bent mijn Zoon, de Geliefde, in jou schepte ik behagen.
(Lk 3:21-22)
Zoals reeds beredeneerd [in 
Hb 8:1-3] begonnen de voorafbeeldingen toen hun tegenbeeldige betekenis te krijgen. Als de Hogepriester naar de orde van Melchizedek verrichtte Yeshua vanaf die tijd zijn openbare dienst in het tegenbeeldige aardse Voorhof, waar het tegenbeeldige 'altaar' van Gods wil tot bestaan kwam. En als Gods geestelijke Zoon verkeerde hij tevens in de geestelijke toestand van het Heilige, een verhouding tot zijn Vader die als door een Gordijn aan de waarneming van zijn Joodse volksgenoten onttrokken was.

Maar toen Yeshua in 33 AD zijn volmaakt menselijk leven ten offer bracht op het 'altaar' van Gods wil (voor hem), werd voor elke opmerkzame waarnemer duidelijk dat de status van de gehele oorspronkelijke Tabernakel niet meer dezelfde was.
En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beefde, en de rotsen scheurden.
(Mt 27:51)
Met die bovennatuurlijke ingreep werd te kennen gegeven dat de weg van de meest heilige plaats toen definitief openbaar was gemaakt:
Daar wij dus, broeders, vrijmoedigheid hebben met betrekking tot de weg van de meest heilige plaats, in het bloed van Yeshua, welke hij voor ons baande: een weg vers en levend, door het voorhangsel heen, dat is zijn vlees, en wij een grote Priester over het Huis van God hebben, laten wij naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, de harten door besprenkeling gezuiverd van een boos geweten en het lichaam gewassen met rein water.
(Hb 10:19-22)
Naderen tot God langs die verse en levende weg van de offerdood van de Masjiach, behoorde voortaan tot de mogelijkheden, zeker nadat de opgestane Masjiach door het Gordijn - dat is zijn vlees - heen de waarde van zijn slachtoffer in het hemelse Allerheiligste aan zijn Vader had kunnen aanbieden. Met die plechtige daad verwierf hij voor het Israël Gods een eeuwige verlossing en was de verse en levende weg definitief ingewijd.
De leden van dat ware Israël Gods konden vanaf die tijd met een waarachtig hart naderen (of: toetreden), in volle verzekerdheid van het geloof (Hb 9:12, 24).

Op de vooravond van zijn dood had de Masjiach overigens al aan zijn intieme metgezellen, de apostelen, onthuld dat hijzelf die Nieuwe en Levende weg zou zijn:

"In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken? Wanneer ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom ik terug. Dan zal ik jullie met me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar ik ben. Jullie kennen de weg naar waar ik heen ga".
Toen zei Tomas: "Wij weten niet eens waar u naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?"
Yeshua zei: "
Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij" (Jh 14:2-6; nbv)

Zie: In het Huis van mijn Vader zijn vele woningen 
Dat Yeshua toen al over zichzelf als de weg kon spreken als een realiteit, bevestigt wat we hierboven schreven over de verandering in status van de oorspronkelijke Verbondstent, welke een aanvang nam in het najaar van 29 AD, toen Yeshua in de Jordaan werd gedoopt.

ητις παραβολη εις τον καιρον τον ενεστηκοτα, καθ ην δωρα τε και θυσιαι προσφερονται μη δυναμεναι κατα συνειδησιν τελειωσαι τον λατρευοντα, μονον επι βρωμασιν και πομασιν και διαφοροις βαπτισμοις, δικαιωματα σαρκος μεχρι καιρου διορθωσεως επικειμενα. 
9-10 die zinnebeeld [is] voor de tegenwoordige tijd. In overeenstemming daarmee worden zowel gaven als slachtoffers opgedragen, die niet in staat zijn hem die dienst voor God verricht naar [het] geweten tot volmaaktheid te brengen, slechts [bestaande in] spijzen en dranken en verschillende dopen: Rechtvaardige voorschriften die op het vlees betrekking hebben, opgelegd tot een tijd van rechtzetting.
Die zinnebeeld [is] voor de tegenwoordige tijd…
In dit tussenzinnetje bevestigt de apostel het belangrijke feit dat in de tijd dat hij onze Brief opstelde - waarschijnlijk rond het jaar 63 AD, na vrijlating uit zijn eerste gevangenschap - de voorafbeeldingen van de Wildernistent reeds waren overgegaan in de werkelijkheden, te beginnen met 29 AD toen YHWH zijn Zoon, bij diens doop, zalfde met heilige geest om de Hogepriester te zijn naar de orde van Melchizedek.

Met zijn (bijna) terloopse opmerking laat de apostel weten dat de status van de oude Verbondstent inderdaad niet meer dezelfde was als voorheen, in de periode vóór het Messiaanse tijdperk.

In overeenstemming daarmee worden zowel gaven als slachtoffers opgedragen…
De apostel houdt zich consequent aan de lijn van zijn betoog dat hij in vers 1 was gestart: Toelichten wat de rechtvaardige voorschriften van het Eerste Verbond inhoudelijk behelsden, met name die welke betrekking hebben op de diensten voor God die door het priesterschap in de Wildernistent ten behoeve van het volk worden verricht. 

En wederom beklemtoont hij het gebrekkige effect van die diensten. Zeker, de offerdienst naar de Wet voerde de priesters geregeld in het Heilige en de Hogepriester eenmaal per jaar in het Allerheiligste, waardoor een zekere vereniging met God werd bewerkt, maar het effect iwas beperkt. Er was nooit sprake van een werkelijke reiniging wat betreft de zonden. De reiniging was slechts ceremonieel van aard en bracht geen innerlijk besef aan rust dienaangaande. Vergelijk Hb 4:9-10.

Dat de ware Rust niet wordt binnengegaan binnen de Oude regeling van de Wildernistent, blijkt ook uit de vele gaven en slachtoffers die telkens opnieuw moesten worden opgedragen, gedifferentieerd naar weliswaar rechtvaardige, maar niettemin uiterlijke regels [letterlijk: van het vlees] aangaande dranken, spijzen en verschillende dopen [of: wassingen].
Vergelijk Ex 30:17-21 en Lv 15.

Kortom, er werd geen volmaaktheid tot stand gebracht wat betreft het geweten; de weg tot God in het ware Heiligdom lag niet echt open.

Wellicht komt het sommigen vreemd voor dat de apostel de cultus die tot de Oude Tentregeling behoorde, rond het jaar 63 AD nog steeds beschreef alsof het om actuele zaken en ceremoniën ging die nog altijd voortgang vonden.
Dat hij dit deed – uiteraard onder goddelijke inspiratie - had niet alleen te maken met het feit dat de Tweede tempel toen nog niet verwoest was (dat vond ongeveer 7 jaar later plaats, in 70 AD), maar vooral ook met de merkwaardige situatie waarin de Hebreeën (het Joodse volk) tot op de dag van Heden verkeerden (verkeren).

Terwijl namelijk met het aanbreken van het Messiaanse tijdperk in principe de weg van de meest heilige plaats openligt, en wel "in het bloed van Yeshua" (Hb 10:19), en de hemelse Gemeente van het Israël Gods zich inderdaad op die weg bevindt - thans, in 2017, al 1984 jaar - moet ze voor de aardse Gemeente, Israël naar het vlees, nog altijd ontsloten worden. Maar dan wel in de zin dat ook zij tot geloof komen in hem die zij [als Volk] tot op heden hebben afgewezen, hun Masjiach, Yeshua.

Doordat hij in een korte samenvatting een overzicht heeft gegeven van de onvolmaaktheden, van zowel de Tabernakel als de daarin verrichte diensten, legt de apostel op de meest effectieve wijze de onredelijkheid van die hardnekkige opstelling der Joden bloot.

Opgelegd tot een tijd van rechtzetting…
Het hier op unieke wijze in het NT gebruikte woord διορθωσις is moeilijk weer te geven.
In principe bevat ze het idee van zaken rechtzetten; dingen corrigeren.
De vertaling (door sommigen) van herstel geeft niet alleen de bedoeling van de apostel onvolkomen weer, maar heeft ook te veel een eschatologische klank.
Zoals uit zijn hele betoog naar voren komt doelt de apostel veeleer op de vernieuwing (of: hervorming) van de cultische dienst voor God bij het aanbreken van het Messiaanse tijdperk.
Er wordt zeker niet gedoeld op het definitieve herstel van Israël in de Laatste dagen, waarop de apostel Petrus zinspeelde in Handelingen 3 en waarnaar Gods heilige profeten zo vaak vooruitwezen: Tot de tijden van herstel [αποκαταστασεωςvan alle dingen (
Hn 3:19-21).


Χριστος δε παραγενομενος αρχιερευς των γενομενων αγαθων δια της μειζονος και τελειοτερας σκηνης ου χειροποιητου, τουτ εστιν ου ταυτης της κτισεως, ουδε δι αιματος τραγων και μοσχων δια δε του ιδιου αιματος, εισηλθεν εφαπαξ εις τα αγια, αιωνιαν λυτρωσιν ευραμενος. 

11-12 Toen [de] Masjiach echter [publiekelijk] optrad als Hogepriester van de goede dingen die geschied zijn, door de grotere en volmaaktere Tent, niet met handen gemaakt - dat is niet van deze schepping - ging hij, ook niet door bloed van bokken en kalveren maar door het eigen bloed, eens voor altijd de meest heilige plaats binnen, een eeuwige verlossing verworven hebbend. 
Hoewel de apostel de analogie tussen de Oude, tijdelijke priesterorde van Aäron en die naar de wijze van Melchizedek, het eeuwige priesterschap, verder doorvoert, constateren we toch in de eerste plaats dat de apostel nu gaat toelichten wat hij bedoelde met het tussenzinnetje van vers 9:
Die [de oorspronkelijke Verbondstent in de wildernis]
zinnebeeld [is] voor de tegenwoordige tijd.

In dat vers gaven we het Griekse παραβολη weer met zinnebeeld, maar de gebruikelijke betekenis is parabel, zoals in hoofdstuk 13 van het Mattheus’ Evangelie.
In een parabel worden zaken ter vergelijking naast elkaar geplaatst en dat is wat hier gebeurt: Het grote geheim van het verlossingswerk door onze Messiaanse Hogepriester wordt door de apostel verduidelijkt in de vorm van een parabel, maar dan niet zozeer één die bestemd is voor de oren (
Mt 13:3) maar eerder voor de ogen.

En hoewel er sprake is van overeenkomende aspecten, zijn de verschillen (in waarde) immens, in het bijzonder die met betrekking tot de offercultus:
Binnen de Oude orde het bloed van dieren, binnen de Nieuwe orde het bloed van de Zoon van God zélf. Groter verschil in waarde is niet denkbaar! Geen wonder dat hij daarmee een eeuwige verlossing verwierf.

Met het vergieten van zijn bloed werd door Yeshua eens en voorgoed de toereikende prijs voor loskoop van de Adamitische mensheid betaald (Mt 20:281Tm 2:5-6). Vandaar ook dat hij eens en voor altijd het tegenbeeldige Allerheiligste binnen hoefde te gaan, in tegenstelling tot de Joodse Hogepriester die elk jaar opnieuw, op de Verzoendag, de ceremonie van het binnenbrengen van het bloed van de stier en de bok moest herhalen.

Toen Yeshua de waarde van zijn bloed binnen het 'Gordijn' bracht was hij door de grotere en volmaaktere Tent, niet met handen gemaakt, gegaan. Het is van groot belang dat de betekenis daarvan ons niet ontgaat. Met die wijze van formuleren wordt door de apostel een feit onder onze aandacht gebracht waarnaar we al bij 
Hb 8:1-3 verwezen, namelijk dat Yeshua zich vanaf zijn doop in 29 AD tijdens zijn aardse dienst bewoog binnen de tegenbeeldige Voorhof en het tegenbeeldige Heilige.

Die onderdelen van de grotere en volmaaktere Tent vertegenwoordigden twee aspecten van zijn menselijke situatie:
- Zijn zondeloze menselijke volmaaktheid, op grond waarvan hij een eigen volkomen rechtvaardigheid bezat (de Voorhofsituatie).
- Verwekt zijnde door heilige geest tot een geestelijke Zoon van God, was hij vanaf zijn doop op weg terug naar de hemel (de situatie van het Heilige).

Gewapend met deze zienswijze valt het gemakkelijker te begrijpen wat de apostel verderop, in 
Hb 10:19-20, zal schrijven dat Yeshua - om het tegenbeeldige Allerheiligste te kunnen binnengaan - zijn menselijke situatie moest afleggen en dat ook deed door het 'Gordijn' - dat is zijn vlees - te passeren.
Vandaar ook dat Yeshua vroeg in zijn bediening tot Joodse opponenten die 'het Huis van mijn Vader' tot een huis van koopwaar maakten en die om een teken van zijn autoriteit vroegen, kon zeggen:
"Breek deze tempel af en in drie dagen zal ik hem oprichten".

Johannes, de Evangelist, voegde ter verklaring toe: Hij echter sprak van de tempel van zijn lichaam (Jh 2:14-21).

De grotere en volmaaktere Tent, niet met handen gemaakt, heeft daarom niets met een stoffelijk gebouw te maken. Het is een geestelijk 'gebouw' dat opgebouwd wordt met 'levende stenen', namelijk levende personen, hetzij in het bezit van een geestelijke natuur (de hemelse Gemeente), hetzij van een menselijke natuur (de aardse Gemeente).

Toen Yeshua dan ook op de Pinksterdag van 33 AD heilige geest uitstortte op zijn wachtende leerlingen, werd daarmee het bewijs geleverd dat hij:
(a) het tegenbeeldige Allerheiligste was binnengegaan en zijn Vader de waarde van zijn bloed had aangeboden, daarmee een eeuwige verlossing verworven hebbend.
(b) begonnen was het beeld te vervullen van de Aäronische Hogepriester die na het brengen van het bloed van de stier in het Allerheiligste van de Verbondstent, daaruit terugkeerde (om naderhand opnieuw het Heiligdom in te gaan met het bloed van de bok voor het volk).

ει γαρ το αιμα τραγων και ταυρων και σποδος δαμαλεως ραντιζουσα τους κεκοινωμενους αγιαζει προς την της σαρκος καθαροτητα, ποσω μαλλον το αιμα του Χριστου, ος δια πνευματος αιωνιου εαυτον προσηνεγκεν αμωμον τω θεω, καθαριει την συνειδησιν ημων απο νεκρων εργων εις το λατρευειν θεω ζωντι.

13-14 Want indien het bloed van bokken en stieren en as van een jonge koe, waarmee de verontreinigden besprenkeld worden, heiligt tot de reinheid van het vlees, hoeveel te meer zal het bloed van de Masjiach, die door een eeuwige geest zichzelf onberispelijk aan God [ten offer] opdroeg, ons geweten reinigen van dode werken, om dienst te verrichten voor een levende God.
De apostel motiveert waarom de Hogepriester Yeshua, toen hij in het Allerheiligste van de grotere en volmaaktere Tent de waarde van zijn eigen vergoten bloed aan God aanbood, voor de mensheid een eeuwige verlossing verwierf. Immers, als het offerbloed van dieren al een ceremonieel reinigende kracht bezat, hoeveel groter moet dan niet de uitwerking zijn van het offerbloed van de Masjiach, vergoten in diens onberispelijke menselijke staat!
Vergelijk 
Dt 17:1.

Zijn bloed bewerkt meer dan een ceremoniële reinheid zoals aangegeven in Numeri, hoofdstuk 19, doordat Israëlieten die wegens het contact met een dode verontreinigd waren, met het reinigingswater - samengesteld met de as van een rode koe - werden besprenkeld.

De reinigende kracht van Yeshua’s bloed dringt helemaal door tot iemands innerlijk bewustzijn, het geweten, en wel dusdanig dat degene die in geloof daarop zijn vertrouwen stelt, op een nieuwe wijze (priesterlijke) dienst voor een God die leeft kan en mag verrichten.
In het geval van de Hebreeën vindt hun innerlijk bewustzijn werkelijk rust in de zekerheid dat alle schuld aan het verrichten van dode werken is weggenomen. Met dode werken wordt dan niet alleen gedoeld op werken die de dood met zich meebrengen, maar kennelijk ook op al die werken waarmee zij voorheen meenden verdienste bij God te kunnen opbouwen, waaronder zelfs de werken der Wet.

Maar er zijn nog andere, grote verschillen met de oude offercultus. Terwijl de dieren lijdzaam hun lot ondergingen, heeft Yeshua bewust zichzelf als offer opgedragen, daarin bovendien gestuurd door een eeuwige geest.
Het komt ons voor dat de apostel voor het gebruik van deze term al in de proloog de basis legde toen hij de Zoon van God tekende als Hij die afstraling der heerlijkheid is en afdruk van zijn [Gods] wezen (Hb 1:3).
Zoals God zelf alle dingen tot stand brengt door de werking van zijn geest, geldt dit ook voor hem die zijn evenbeeld is. De Zoon laat zich in alles wat hij doet leiden door de geest van zijn Vader.

Bij zijn doop daalde de heilige geest vanaf God op hem neer en onmiddellijk daarop lezen wij dat hij, vol van heilige geest, door de geest in de wildernis werd rondgevoerd, waarna hij in de kracht van de geest naar Galilea terugkeerde, alwaar hij tot zijn gehoor in de synagoge van Nazareth, met een verwijzing naar Jesaja 61, kon zeggen: Geest van de Heer [is] op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om aan armen goede tijdingen te verkondigen (Lk 3:21-22; 4:1, 14, 18).

In geheel zijn aardse dienst als de Hogepriester naar de orde van Melchizedek, wandelend in de situaties van de tegenbeeldige Voorhof en het tegenbeeldige Heilige, ging hij het land door, terwijl hij goeddeed en allen gezond maakte die door de Duivel onderdrukt waren, want God was met hem.
En hoe was God, zijn Vader, met hem? Doordat Deze hem met heilige geest en kracht had gezalfd (Hn 10:38).

Tenslotte, op het hoogtepunt van zijn aardse loopbaan, liet hij zich op grond van door de geest geïnspireerde voorzeggingen, maar wel in bewuste overgave, gewillig als een lam dat stom is voor zijn scheerder ter slachting leiden (Js 53:7Hn 8:32).

Και δια τουτο διαθηκης καινης μεσιτης εστιν, οπως θανατου γενομενου εις απολυτρωσιν των επι τη πρωτη διαθηκη παραβασεων την επαγγελιαν λαβωσιν οι κεκλημενοι της αιωνιου κληρονομιας. 
15 En daarom is hij Middelaar van een Nieuw Verbond, opdat - nu er een dood plaatsvond tot verlossing van de overtredingen onder het eerste Verbond - de geroepenen de belofte van de eeuwige erfenis zouden ontvangen.

Al eerder, in Hb 8:6, stelde de apostel vast dat de Messiaanse Hogepriester tevens Middelaar is van een beter Verbond dat wettelijk berust op betere beloften. Daar werd dat in verband gebracht met de uitnemender openbare dienst die hij heeft verkregen. Met een Verbond dat van hogere waarde is stijgt ook het priesterschap in waarde. Bovendien zijn priesterschap en middelaarschap verwante begrippen, aangezien de priester staat tussen God en de mensen (Hb 5:1).

Door Yeshua’s offerdood kan YHWH Elohim op zijn bestemde tijd, wanneer in de 70ste Jaarweek voor Israël herstel aanbreekt, het Nieuwe Verbond met de nakomelingen van de Exodusgeneratie sluiten. Daardoor zal, zoals in de profetie van Jeremia staat aangegeven, het Nieuwe Verbond de plaats gaan innemen van het 'Eerste Verbond'.
Dat ook het Nieuwe Verbond een Joodse aangelegenheid is, blijkt zonneklaar uit het feit dat, vanwege de voortreffelijke grondslag van het Nieuwe Verbond, gelovige Joden (Hebreeën) werkelijk verlossing zullen ervaren van de overtredingen onder het eerste Verbond.

Opdat…de geroepenen de belofte van de eeuwige erfenis zouden ontvangen…
De geroepenen zijn dezelfden van Hb 3:1, de heilige broeders, deelgenoten ener hemelse roeping. Opnieuw worden zij herinnerd aan de belofte die oorspronkelijk aan de aartsvader Abraham werd gegeven en ten aanzien waarvan de apostel in Hb 6:13-20 constateerde dat God, toen hij aan de erfgenamen van de belofte de onveranderlijkheid van zijn raad overvloediger wilde bewijzen, zich borg stelde met een eed.

Nu brengt de apostel de verwezenlijking van die belofte, het ontvangen van de eeuwige erfenis – in het 'Beloofde Land' van het Millennium als Abrahams zaad tot zegen worden voor de Heidenvolken - in verband met het Nieuwe Verbond dat zowel een betere Middelaar als een betere grondslag heeft. Wat door het Eerste Verbond niet gerealiseerd kon worden, geschiedt door het Tweede, betere Verbond.

Het gebruik van 'Middelaar' geeft hier aan διαθηκη de betekenis van Verbond, zoals ook het geval was in Hb 8:6; ook al omdat in het vorige vers (14) het bloed van de Masjiach werd genoemd als de grondslag van zijn middelaarschap.
Aangezien in ons vers echter ook melding wordt gemaakt van de (eeuwige) erfenis, wekt διαθηκη daarnaast het idee van testament of wilsbeschikking, en dat te meer omdat er niet van bloed wordt gesproken, maar van een dood: "Er vond een dood plaats". 
Zoals een verbond niet bekrachtigd wordt zonder bloed, zo is een testament niet geldig zonder de dood van de erflater. Daarom zijn 'verbond' en 'bloed' alsook 'testament' en 'dood' verwante begrippen.
In het volgende vers komt een en ander aan de orde.

οπου γαρ διαθηκη, θανατον αναγκη φερεσθαι του διαθεμενου∙ διαθηκη γαρ επι νεκροις βεβαια, επει μηποτε ισχυει οτε ζη ο διαθεμενος. 

16-17 Want waar een wilsbeschikking is, moet [de] dood van de erflater worden vastgesteld. Een wilsbeschikking is immers bindend bij doden, aangezien het nooit kracht heeft zolang de erflater leeft.
Het centrale idee in deze twee opmerkelijke verzen is dat het Verbond - dat nu wordt gezien als een testament of wilsbeschikking - eerst ten uitvoer gelegd kan worden wanneer er sprake is van het overlijden van hem die de wilsbeschikking opstelde. In testamentaire termen: de dood van de erflater.

Om de Hebreeën te overtuigen dat de Messiaanse Hogepriester moest sterven, wees de apostel eerder op de noodzaak dat óók hij iets had om te offeren, immers: Elke Hogepriester wordt aangesteld om zowel gaven als slachtoffers op te dragen (Hb 8:3). Aldus kon hij het beeld vervullen van de Hogepriester die op de Verzoendag het Allerheiligste binnenging met respectievelijk het bloed van een stier en een bok.
Maar hijde Messiaanse Hogepriester, ging de 'meest heilige plaats' binnen met de waarde van zijn eigen bloed, waarmee hij niet alleen een eeuwige verlossing verwierf, maar waardoor ook het geweten van hen die daarop vertrouwen wordt gereinigd van dode werken en zij zonder beperkingen God kunnen dienen (Hb 9:12-14).

Maar de apostel heeft nog een bijzonder argument achter de hand, namelijk de Verbondsgedachte.
In Hb 8:6 wees hij er al op dat Yeshua als Hogepriester een uitnemender openbare dienst verkreeg, aangezien hij ook Middelaar is van een beter verbond dat wettelijk berust op betere beloften.
Een Verbond echter wordt niet van kracht door een belofte, maar door een daad. Dat geldt ook voor het Nieuwe Verbond. Niet toen God bij monde van zijn profeet Jeremia het Nieuwe Verbond formuleerde werd ze naar de inhoud ook werkelijkheid. Nee, daar betrof het nog slechts een belofte. Er moest een daad, in de vorm van een historisch gebeuren, plaats vinden om aan de belofte kracht tot tenuitvoerlegging te verlenen.

In het vorige vers (15) maakte de apostel al melding van die historische daad: Er vond een dood plaats, die van de Masjiach, en daardoor werd het mogelijk dat de geroepenen de belofte van de eeuwige erfenis zouden ontvangen.
Welnu, in die juridische zin kreeg het Verbond de trekken van een testament of wilsbeschikking. Zolang de Testamentmaker echter nog leeft heeft zijn beschikking nog geen kracht tot verwezenlijking. Zijn dood moet eerst tussenbeide komen wil het testament ook werkelijk ten uitvoer gelegd kunnen worden. De apostel ziet dat geconcretiseerd in het sterven van Yeshua; daardoor is historisch de mogelijkheid geopend dat de geroepenen in het bezit komen van het erfgoed.

Het beeld van het erfgoed is typisch Oudtestamentisch; het gaat terug op de belofte die God oorspronkelijk aan Abraham deed: Zijn zaad, dat naderhand het volk Israël bleek te zijn, zou het land erfelijk in bezit nemen en tot zegen worden van de overige natiën, aangeduid als de Gojim (de Heidenen). In de Psalmen en de Profeten krijgt het beeld van dat erfgoed een sterk eschatologische lading:
Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden, maar zij die op YHWH hopen zullen het land erfelijk bezitten. En nog maar een korte tijd en de goddeloze zal er niet meer zijn; en gij zult acht geven op zijn plaats, maar hij is verdwenen. De zachtmoedigen daarentegen, zullen het land erfelijk bezitten, en zich verlustigen in overvloed van vrede… Want YHWH heeft het recht lief, en zijn gunstgenoten zal hij niet verlaten. Voor eeuwig worden zij behoed, maar het zaad van de goddelozen wordt uitgeroeid. De rechtvaardigen zullen het land erfelijk bezitten en er voor eeuwig op verblijven… Hoop op YHWH en houd zijn weg en hij zal u verhogen om het land erfelijk in bezit te nemen; de uitroeiing der goddelozen zult gij aanschouwen.
(Ps 37:9-11, 28-29, 34)
Zie ook 
Ps 69:36-37Jr 30:1-3Ez 36:24-28.

Alleen door het sterven van Yeshua, de Koning-hogepriester naar de orde van Melchizedek, zullen de geroepenen in het bezit komen van de hun in het vooruitzicht gestelde erfenis.
Daarbij doet zich de bijzondere omstandigheid voor dat de Zoon de dood ondergaat en niet de Vader die het Verbond-testament heeft beschikt en dus de eigenlijke Erflater is. Hoe kan dit rechtens plaats vinden?

Het antwoord luidt: Omdat de Zoon Evenbeeld is van de Erflater en beide volkomen één zijn in doelstelling, in het bijzonder wat betreft het redden van de 'schapen'. Voor hen doet de voortreffelijke Herder afstand van zijn ziel opdat hij hen eeuwig leven kan geven (
Jh 10:14-15, 28-30).

Hier beginnen we enkele facetten te doorgronden van het grote mysterie dat de Zoon gemaakt werd tot afstraling der heerlijkheid en afdruk van zijn wezen, en daarnaast tijdelijk ook bij de mensen op aarde verbleef als de volmaakte Mensenzoon om reiniging der zonden te bewerken (Hb 1:32:9).

Eerder (in Hb 3:1) werden de geroepenen uitgenodigd aandachtig de apostel en Hogepriester van onze belijdenisYeshua, te beschouwen. Als Zoon van God betoonde hij zich getrouw over Gods huis, het Israël Gods. Mozes had zich beslist ook getrouw getoond in Gods huis, vleselijk Israël, maar deed dat als ondergeschikte. Er was dus sprake van een overeenkomst tussen Mozes en Yeshua wat betreft hun getrouwe dienst binnen Gods huis, één van de vele manieren waarop Mozes, de Middelaar van het Oude Verbond, de Masjiach voorafschaduwde die Middelaar is geworden van een beter verbond dat wettelijk berust op betere beloften.

Hierboven zagen we dat het Nieuwe Verbond pas werkende kracht kon krijgen toen er een dood plaatsvond, die van Yeshua in de positie van Erflater. Vanaf toen was de gelegenheid voor de geroepenen open om de belofte van de eeuwige erfenis te ontvangen, het binnengaan van het 'Beloofde Land' van het Millenniumkoninkrijk.
Interessant is daarom te zien dat ook vleselijk Israël, eerst nadat de dood van hun Middelaar, Mozes, een feit was, het land Kana, hun erfenis, kon binnengaan.

Weliswaar was vanuit Gods rechterlijk standpunt bezien de dood van Mozes te wijten aan diens misstap bij Kades (
Nm 20:1-13). God bepaalde toen dat hij het Beloofde Land niet zou binnengaan, maar bezien vanuit zijn officiële positie als dienaar in geheel Gods huis, had Mozes’ voortijdige dood toch een diepere betekenis, zoals hijzelf schreef in Dt 3:26 "YHWH was vertoornd op mij omwille van jullie". Om Yeshua ook in dit belangrijke aspect te voorschaduwen, moest zijn prototype sterven voordat degenen die hij naar God toe bemiddelde, het erfgoed zouden ontvangen.

οθεν ουδε η πρωτη χωρις αιματος εγκεκαινισται∙ λαληθεισης γαρ πασης εντολης κατα τον νομον υπο Μωυσεως παντι τω λαω, λαβων το αιμα των μοσχων [και των τραγων] μετα υδατος και εριου κοκκινου και υσσωπου αυτο τε το βιβλιον και παντα τον λαον ερραντισεν, λεγων, Τουτο το αιμα της διαθηκης ης ενετειλατο προς υμας ο θεος∙ 

18-20 Dientengevolge is ook het eerste [Verbond] niet zonder bloed ingewijd. Want nadat door Mozes elk gebod volgens de Wet werd gesproken tot heel het volk, nam hij het bloed van de kalveren met water en scharlaken wol en hysop, en besprenkelde zowel het boek zelf als heel het volk, zeggend: Dit is het bloed van het Verbond dat God jullie gebood te onderhouden. 
Διαθηκη heeft hier weer duidelijk de betekenis van Verbond, want een testament kan niet ingewijd worden. Met het oude Verbond gebeurde exact hetzelfde als met het Nieuwe, het werd eerst van kracht nadat er een dood had plaatsgevonden, destijds door het offeren van stieren als slachtoffers voor YHWH Elohim. In Exodus 24 (wv78) heeft Mozes de gang van zaken van toen vastgelegd:

3 Mozes kwam terug en stelde het volk in kennis van alle woorden en bepalingen van YHWH. Eenstemmig betuigde het volk: "Alle woorden die YHWH tot ons gesproken heeft zullen wij onderhouden".
4 Daarop stelde Mozes alle woorden van YHWH op schrift. De volgende morgen bouwde hij aan de voet van de berg een altaar en stelde twaalf wijstenen op, naar de twaalf stammen van Israël.
5 Toen gaf hij jonge Israëlieten de opdracht, stieren op te dragen als brand - en slachtoffers voor YHWH.
6 Mozes nam de helft van het bloed en deed dat in schalen, terwijl hij de andere helft uitgoot over het altaar.
7 Toen nam hij het verbondsboek en las dit voor aan het volk. En zij verzekerden: "Alles wat YHWH zegt zullen wij doen en ter harte nemen".
8 Vervolgens nam Mozes het bloed, sprenkelde dat over het volk en sprak: "Dit is het bloed van het verbond dat YHWH, op grond van al deze woorden, met u sluit".
Wanneer we de beschrijving van de ceremonie vergelijken met het verslag daarvan in onze Brief, constateren we dat de apostel zich kennelijk enkele vrijheden heeft veroorloofd. De toegevoegde middelen water, scharlaken wol en hysop worden in Exodus niet vermeld, maar kwamen wel in andere ceremoniën voor. Blijkbaar diende het water om het bloed te verdunnen zodat het gemakkelijker gesprenkeld kon worden. Daarbij werd kennelijk een met scharlaken wol omwonden hysopstengel als kwast gebruikt.

Vanzelfsprekend worden zulke extra details niet zonder doel door de apostel vermeld; ze wezen vooruit naar bijzonderheden van Yeshua’s offerbloed. Het is dan ook niet toevallig dat Johannes in zijn Evangelie heeft beschreven wat er gebeurde toen de Romeinse soldaat zijn speer in Yeshua’s zijde stak: En onmiddellijk kwam er bloed en water uit (Jh 19:34).

Ook lezen we in Exodus niet over de besprenkeling van het Verbondsboek waarin Mozes de aanwijzingen van YHWH had opgetekend. In plaats daarvan vermeldt Ex 24:6 dat Mozes de helft van het offerbloed op het altaar uitgoot.
Maar waar het uiteraard op aankomt, is het feit dat ook het Eerste Verbond niet effectief werd zonder bloed. Zoals de apostel verderop zal zeggen: Zonder bloedvergieten geschiedt geen vergeving.

Het Verbond werd bekrachtigd doordat beide partijen met het offerbloed werden besprenkeld: Het volk en het altaar dat YHWH vertegenwoordigde. Hetzelfde geldt voor het Nieuwe Verbond. Om het effectief te doen worden ten aanzien van hen die erin worden opgenomen, is het vergieten van het bloed op zich niet voldoende; men moet er ook mee besprenkeld worden. Zo luidt de inleiding van Petrus’ Eerste Brief die gericht was aan Joden in de diaspora: 
Petrus, apostel van Yeshua Masjiach, aan uitverkorenen, tijdelijke vreemdelingen der diaspora van Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia, en Bithynië, naar voorkennis van God [de] Vader, in heiliging van geest, tot gehoorzaamheid en besprenkeling van het bloed van Yeshua Masjiach; genade [zij] jullie en moge vrede vermeerderd worden. 
Door het bloed ook op het volk te sprengen werd het beginsel benadrukt dat zonde niet zomaar terzijde kan worden geschoven, zelfs niet door een barmhartige God. Zijn rechterlijk vonnis luidt immers de ziel die zondigt díe zal sterven (Ez 18:4).
Door het sprengen van het bloed van een dier op het volk wordt echter te kennen gegeven dat God zich bereid toonde dat substituut te aanvaarden als een tijdelijke kwijtschelding, zolang de ware Substituut niet was gekomen.

Wanneer in de 70ste Week het Nieuwe Verbond ten aanzien van de Hebreeën van kracht wordt zullen zij niet alleen werkelijke verlossing van de overtredingen onder het eerste Verbond ervaren, maar ook in een nieuwe, intieme band met hun God YHWH geraken, binnen welke het een groot genoegen voor hen zal zijn Hem onbelemmerd, met een rein geweten te dienen.

Dit is het bloed van het Verbond dat God jullie gebood te onderhouden…
In die woorden van Mozes heeft de apostel ongetwijfeld de klanken gehoord waarmee Yeshua op de vooravond van zijn dood de beker wijn onder zijn leerlingen liet rondgaan: Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat ten behoeve van jullie vergoten wordt (
Lk 22:201Ko 11:25-26).

και την σκηνην δε και παντα τα σκευη της λειτουργιας τω αιματι ομοιως ερραντισεν. και σχεδον εν αιματι παντα καθαριζεται κατα τον νομον, και χωρις αιματεκχυσιας ου γινεται αφεσις. 
21-22 En de Tent alsook alle vaten van de openbare dienst besprenkelde hij evenzo met het bloed. En nagenoeg alle dingen worden met bloed volgens de Wet gereinigd, en zonder bloedvergieten geschiedt geen vergeving. 
Er is geen verslag in het OT te vinden dat bij de inwijding van het Oude Verbond ook de Tent en de voorwerpen die bij de openbare dienst worden gebruikt met bloed werden besprenkeld. Blijkbaar zinspeelt de apostel op de ceremoniën die in Exodus 40 worden verhaald toen de Wildernistent werd opgericht:

Dan zult gij de zalfolie nemen en de Tabernakel met al wat daarin is, zalven; zo zult gij hem heiligen met al zijn gerei, en hij zal heilig zijn.
(Ex 40:9)
Maar dat de besprenkeling met bloed van de Tent met toebehoren tot de Joodse traditie behoort, wordt duidelijk uit Flavius Josephus’ Joodse Oudheden, Boek III, hoofdstuk 8, §6. De bedoeling was dat het profane materiaal waaruit de Tent was vervaardigd, door het bloed geheiligd zou worden.
Dat nagenoeg alle dingen met bloed volgens de Wet worden gereinigd is in de meest brede zin te verstaan, want het heeft niet alleen op zaken betrekking maar ook op personen. Nagenoeg duidt in dit verband op reinigingsceremoniën waarbij water voldoende was. Zie ondermeer 
Ex 19:10 en Leviticus 15.

Zonder bloedvergieten geschiedt geen vergeving…
Waarom niet? Wat ligt principieel ten grondslag aan dit beginsel?
Het antwoord kan afgeleid worden uit Lv 17:11

Want de ziel van het vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven om verzoening over uw zielen te doen, want het bloed bewerkt verzoening door middel van de ziel.
(nbg)

Hieruit blijkt dat volgens God bloed iemands leven, of zijn ziel vertegenwoordigt. Omdat het leven van God afkomstig is, is bloed daarom in zijn ogen heilig.
Aan Noach en ook in Israëls Wet werd de mens daarom geboden geen bloed te eten (Gn 9:4Lv 17:12).
Als de mens dan ook door zonde zijn leven (ziel) verbeurt kan God alleen verzoend worden door het opeisen van zijn bloed (
Gn 9:5), tenzij er een losprijs voor hem wordt gevonden als substituut (Jb 33:24; nbg).

Onder de Wet aanvaardde YHWH als substituut het bloed van een dier, maar op den duur volstond dat niet want het woog niet werkelijk op tegen datgene wat de mens in Adam verbeurd had: Volmaakt, blijvend leven.
In de geschiedenis van Abraham die op Gods bevel zijn zoon Isaäk moest offeren maar terug mocht vallen op een ram, toonde God al bij voorbaat hoe de ware losprijs verschaft zou worden, namelijk de ziel van zijn eigen Zoon (
Genesis 22Mt 20:28 hsv; Hb 11:17-19).

Bloedvergieten [αιματεκχυσια] is dan ook niet slechts het sprenkelen van het offerbloed, maar bloed dat gestort of vergoten wordt door een gewelddadige (offer)dood. Daarin komt de grote ernst van Gods gerechtigheid tot uitdrukking, waaraan zonder deze wijze van bloedvergieten niet kan worden voldaan.

Αναγκη ουν τα μεν υποδειγματα των εν τοις ουρανοις τουτοις καθαριζεσθαι, αυτα δε τα επουρανια κρειττοσιν θυσιαις παρα ταυτας.

23 
Het was daarom noodzakelijk dat weliswaar de afbeeldingen van de dingen die in de hemelen zijn daardoor gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelf door betere slachtoffers dan deze.
Αναγκη [noodzaak] staat met grote nadruk voorop: De noodzakelijkheid die voortvloeit uit de onveranderlijke wil van God. In Hb 8:5 was al gezegd dat de priesters volgens de Wet God dienen in een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen. Υποδειγμα [afbeelding] in het enkelvoud werd daar, samen met schaduw, gebruikt om de verhouding tussen de aardse Wildernistent en de ware Tent aan te geven.
Nu spreekt de apostel in het meervoud [afbeeldingen] omdat hij in vers 21 melding maakte van de Tent alsook alle vaten van de openbare dienst. Die afbeeldingen werden, zoals we zagen, van hun profane aard gereinigd door het bloed van de dieroffers.

Vandaar dat de apostel de meervoudsvorm (offers) handhaaft wanneer hij vervolgens stelt: Maar de hemelse dingen zelf door betere slachtoffers dan deze. In werkelijkheid staat natuurlijk het ene, superieure offer van de Messiaanse Hogepriester tegenover de vele slachtoffers van de Oude orde. Overigens geeft het gebruik van de uitdrukking 'betere slachtoffers' wederom de superioriteit van de Nieuwe orde boven die van de Oude aan.

Maar de hemelse dingen zelf door betere slachtoffers dan deze…
Voor sommige exegeten heeft dit een moeilijkheid opgeleverd, aangezien met de hemelse dingen uiteraard op de ware Tent wordt gedoeld en die is niet door een mens opgericht maar door God. Hoe zou iets dat door God is opgericht besmet kunnen zijn met zonde? Schreef de apostel in vers 11 niet over Yeshua dat hij, toen hij als de Hogepriester naar de orde van Melchizedek begon op te treden, het Heiligdom binnenging door de grotere en volmaaktere Tent, niet met handen gemaakt, dat is niet van deze schepping?
Is hier van een vergissing sprake, zoals H. van Oyen in zijn commentaar Christus de Hogepriester (1939), blz 174, suggereert?

Dat is beslist niet het geval! Zeker, van een eigenlijke onreinheid van de meest heilige plaats is uiteraard geen sprake, maar, zoals we eerder aangaven heeft de ware Tent - de Tempelstad Nieuw Jeruzalem - alles te maken met de situatiewaarin personen verkeren, vooral de leden van het Israël Gods. Voordat zij definitief  deel konden gaan uitmaken van die Tempelstad moest hun Hogepriester het Heiligdom als Voorloper binnentreden en aan God de waarde van zijn superieure offer aanbieden. Naderen tot God langs die verse en levende weg van de offerdood van de Masjiach, behoorde vervolgens tot de mogelijkheden zonder dat het Heiligdom bezoedeld werd (
Hb 6:2010:19-22).


ου γαρ εις χειροποιητα εισηλθεν αγια Χριστος, αντιτυπα των αληθινων, αλλ εις αυτον τον ουρανον, νυν εμφανισθηναι τω προσωπω του θεου υπερ ημων∙ ουδ ινα πολλακις προσφερη εαυτον, ωσπερ ο αρχιερευς εισερχεται εις τα αγια κατ ενιαυτον εν αιματι αλλοτριω, επει εδει αυτον πολλακις παθειν απο καταβολης κοσμου∙ νυνι δε απαξ επι συντελεια των αιωνων εις αθετησιν [της] αμαρτιας δια της θυσιας αυτου πεφανερωται. 

24-26 Want de Masjiach ging niet binnen in een met handen gemaakte meest heilige plaats, kopie van de ware, maar in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor Gods aangezicht te verschijnen. Ook niet opdat hij zichzelf dikwijls [ten offer] zou opdragen, zoals de Hogepriester jaarlijks binnengaat in de meest heilige plaats met vreemd bloed; anders moest hij dikwijls lijden sinds [de] grondlegging der wereld. Maar nu is hij eens voor altijd, bij de voleinding der eeuwen, openbaar gemaakt voor terzijdestelling van de zonde door zijn slachtoffer.
De Aäronische Hogepriester ging, om verzoening te doen voor zichzelf, zijn huis en het volk, elk jaar opnieuw een heiligdom binnen dat slechts een kopie of nabootsing [αντιτυπος] was van de meest heilige plaats, de hemel zelf. Die verzoening was van ceremoniële aard en had dus geen werkelijke kracht, ondermeer omdat de Hogepriester vreemd bloed binnenbracht [αλλοτριοςvan een ander; andermans; vreemd]. 

Waarom wordt het bloed van de stier, respectievelijk van de bok vreemd bloed genoemd? Het antwoord moet afgeleid worden uit de tegenstelling met de Messiaanse Hogepriester Yeshua die met de waarde van zijn eigen bloed voor Gods aangezicht verscheen. Het eigen bloed werkt krachtiger, omdat degene die God wil verzoenen, ook zelf het offer moet brengen.
De Hogepriesters van de Oude orde lieten dieren bloeden voor de eigen zonden, maar de zondeloze en onschuldige Hogepriester Yeshua droeg zijn eigen bloed ten offer op om de zonden van anderen terzijde te stellen.

De Messiaanse Hogepriester hoefde zijn offer slechts één keer te brengen. Het is zó doeltreffend dat het niet van jaar tot jaar herhaald behoeft te worden. Het effect er van gaat helemaal terug tot op alle mensen die sinds de grondlegging der wereld hebben geleefd, maar ook ziet het vooruit naar allen die nog in de toekomst zullen leven. Mensen van alle generaties kunnen door geloof uiteindelijk van hun zonden worden gered.
Met zijn optreden kwam de geschiedenis tot een climaxDe voleinding der eeuwen staat namelijk in antithese tot de grondlegging der wereld.

Het feit dat Yeshua eens voor altijd, bij de voleinding der eeuwen, openbaar is gemaakt teneinde het probleem zonde voorgoed op te lossen, is daarom van groot belang. Op grond daarvan wordt immers in de Bijbel de periode van zijn manifestatie als de Masjiach (in de Eerste eeuw) tot en met zijn wederkomst als één afsluitende act bezien, plaats vindend aan het einde der historie.
Natuurlijk weten wij voor onszelf dat tussen zijn presentatie als de Masjiach en zijn wederkomst een periode ligt van niet minder dan ongeveer 2000 jaar, maar die gehele tussenperiode wordt beschouwd als een soort verlenging van het einde. 

Die tussenperiode is gebleken een tijdperk van het betonen van grote barmhartigheid te zijn: Mensen, afkomstig uit alle natiën, zijn bijeengebracht in de Christelijke Gemeente. Vóórdat vervolgens het volledige einde komt bij Yeshua’s komst ten oordeel in kracht en grote heerlijkheid, zal eerst nog voor Israël herstel aanbreken (
Mt 24:29-30).

Maar in principe is door Yeshua bij het begin van de voleinding der eeuwen het hele vraagstuk van zonde tot een oplossing gebracht. In één enkele daad - het offer van zichzelf, de voleinding der geschiedenis - rekende de Zoon van God af met de zonde. Dit is daarom het Evangelie van de glorie van de Masjiach die het beeld Gods is (2Ko 4:4).

και καθ οσον αποκειται τοις ανθρωποις απαξ αποθανειν, μετα δε τουτο κρισις, ουτως και ο Χριστος, απαξ προσενεχθεις εις το πολλων ανενεγκειν αμαρτιας, εκ δευτερου χωρις αμαρτιας οφθησεται τοις αυτον απεκδεχομενοις εις σωτηριαν.
 
27-28 En voor zover het voor de mensen is weggelegd eens voor altijd te sterven maar daarna een oordeel, zo zal ook de Masjiach, die eens voor altijd [ten offer] werd opgedragen om de zonden van velen op zich te nemen, de tweede keer zonder zonde gezien worden tot redding voor hen die hem vurig verwachten.
In de afsluitende verzen van dit hoofdstuk is de toon geleidelijk eschatologisch geworden. De apostel geeft nu definitief te kennen dat de effecten van het superieure offer van de Masjiach eerst ten volle zullen worden aangewend in een tijd die nog altijd voor ons ligt, namelijk wanneer hij voor de tweede keer zal worden gezien, dus bij zijn paroesie wanneer hij tegenwoordig zal zijn.

met name het onderkopje: In de Eén Korinthe brief
Dit leerpunt wordt hier verduidelijkt door de levensloop van de Masjiach te vergelijken met die van de mensheid in het algemeen. Als gevolg van onze erfenis van Adam is het voor ons, zijn nakomelingen, onvermijdelijk te sterven. De dood is onontkoombaar, zoals de apostel schreef in Rm 6:23 > Het loon dat de zonde betaalt is de dood
Maar dat gebeurt eens voor altijdHierna is onze relatie met Adam definitief voorbij; wij hebben dan geen binding meer met hem; geen enkele. Wij hebben persoonlijk, ieder voor zich, voor de zonde betaald met ons eigen leven.

Om die reden ligt in de zinsnede maar daarna een oordeel, in het geheel geen dreiging opgesloten. Allereerst omdat de verwezenlijking van dit vooruitzicht een opstanding uit de doden impliceert, en in de tweede plaats omdat het hernieuwde leven dat daardoor mogelijk wordt, in geen enkel opzicht beladen zal zijn met onze vroegere daden: Want hij die gestorven is, is van de zonde vrijgesproken (Rm 6:7). Verkeerde, of slechte daden uit het verleden worden derhalve niet opnieuw in rekening gebracht.

De apostel is hier geheel in overeenstemming met het visioen dat Johannes ruim veertig jaar later op Patmos zou ontvangen en waarin hij bij voorbaat getuige werd van de algemene opstanding der mensheid tijdens het Millennium. En de bedoeling daarvan blijkt te zijn dat een ieder afzonderlijk de gelegenheid wordt geboden om op grond van zijn (toekomstige) daden, een gunstig oordeel te ontvangen en daarmee blijvend leven te ervaren:

En ik zag een grote witte troon en hem die daarop is gezeten, van wiens aangezicht vluchtte de aarde en de hemel en geen plaats werd voor hen gevonden. En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande vóór de troon, en boekrollen werden geopend. Ook een andere boekrol werd geopend, die is des levens. En de doden werden geoordeeld uit de dingen geschreven zijnde in de boekrollen in overeenstemming met hun [toekomstige] werken. En de Zee gaf de doden die in haar [waren]; ook de Dood en de Hades gaven de doden die in hen [waren]; en zij werden geoordeeld, een ieder in overeenstemming met hun werken. En de Dood en de Hades werden in het meer van vuur geworpen; dit is de tweede Dood: Het meer van vuur. En indien iemand niet werd gevonden geschreven in de boekrol des levens, werd hij geworpen in het meer van vuur.
(Op 20:11-15)
Dit roept uiteraard de vraag op: Op basis waarvan zullen al die mensen überhaupt worden opgewekt aangezien zij allen destijds met hun leven voor de zonde hebben betaald? 
Het antwoord ligt opgesloten in de parallel met Yeshua.
Ook hij stierf eens voor altijd. De strekking daarvan wordt door bijna iedereen over het hoofd gezien. Ook de meeste exegeten realiseren zich niet ten volle wat daarvan de grootse implicaties zijn. Zoals namelijk de mens bij zijn dood zijn vroeger bestaan als Adamitisch mens volkomen en definitief achter zich laat, geldt voor de Mensenzoon iets soortgelijks: Bij zijn dood liet óók hij het menselijk lichaam dat God hem bereid had (
Hb 10:5), definitief en voor altijd achter zich.

Hij nam het bij zijn opstanding niet terug; natuurlijk niet! Want dan zou hij het teruggenomen hebben van 'het altaar van Gods wil', waarop hij het als de Messiaanse Hogepriester van de Nieuwe orde juist als het superieure slachtoffer aan God had opgedragen.
Omdat hij toen plaatsvervangend stierf voor alle generaties van mensen die sedert de grondlegging der wereld waren gekomen en weer gegaan, en vervolgens de waarde van zijn bloed in de meest heilige plaats bracht, in de hemel zelf, en aldaar aan God aanbood, verwierf hij een eeuwige verlossing (vers 12).

Doordat hij de zonden van velen op zich nam ging er voor een ieder die zijn hoop op hem stelt, een geweldige hoop gloren. Want de tweede keer verschijnt hij niet opnieuw als het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt, maar als de Messiaanse Koning-hogepriester in functie die de grootse effecten van zijn slachtoffer op een ieder toepast die in geloof voor redding naar hem opziet (Js 53:12Jh 1:293:14-17).

Daarin is tenslotte van nog een parallel sprake met de mensheid in het algemeen. In het Millennium wordt de mensheid opgewekt om voor de 'Grote Witte Troon' in het oordeel staan: Maar daarna een oordeel. Masjiach Yeshua is echter ook bij dat oordeel betrokken; het wordt namelijk onder zijn supervisie ten uitvoer gelegd, want heel het oordeel is door de Vader toevertrouwd aan de Zoon (
Jh 5:22). 

Door hen uit hun graven te voorschijn te roepen in een aardse opstanding, ontvangen zij de gelegenheid om zich de gunstige effecten van zijn allesovertreffende offer ten nutte te maken. Alleen door daarop te steunen zal het rechtvaardige oordeel van de Masjiach voor hen op redding uitlopen. Hun namen worden dan namelijk bijgeschreven in de boekrol des levens (Jh 5:27-30 nbg; Op 20:12, 15).

De redding van vers 28 beantwoordt in de parallellie dus aan het oordeel van vers 27. Voor iedere lezer reden te meer om gunstig te denken over het gebruik hier van het Griekse κρισις [oordeel; vonnis; veroordeling; maar ook: rechterlijk onderzoek; beoordeling].

Voor de Hebreeën die vertrouwd zijn met de Psalmen is het oordeel dat in het OT in het vooruitzicht wordt gesteld, iets vreugdevols; een gebeuren om vol verwachting naar vooruit te zien:
Zegt onder de natiën: YHWH is koning; ook heeft hij de wereld vastgezet, onwankelbaarhij richt de volkeren in billijkheid. De hemel verblijde zich, de aarde zij verheugd, buldere de zee en haar volheid, juiche het veld en alwat er op is! Dan zullen alle bomen des wouds jubelen voor YHWH; want hij komt, hij komt om de aarde te richtenhij zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volkeren in zijn trouw.

In deze versie van Ps 96:10-13 volgens de Leidse vertaling van 1906, wordt het Hebreeuwse werkwoord 
שפט (sjaafat) weergegeven met richten, archaïsch voor oordelenHij, YHWH, komt om de aarde te richten. Het eerste richten is de weergave van een ander werkwoord dat de waarde heeft: een zaak bepleiten. De Psalm geeft daarom aan dat YHWH Elohim de zaak der volken zal bepleiten naar recht (Dt 32:4).


Al met al daarom volop aanleiding voor de mensheid om het rechterlijk onderzoek van het Millennium met hoop en vreugde tegemoet te zien.
Vergelijk ook 
Js 11:3-426:932:1Psalm 72.