Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zondag 22 december 2019

Masjiach Yeshua voorafgebeeld door Jozef



Volgens Genesis


Hoofdstuk 37

1. En Jakob bleef wonen in het land van zijn vaders vreemdelingschap, in het land Kanaän.

Rekening houdend met het voorafgaande hoofdstuk 36, begint dit hoofdstuk (37) met het vermelden van een tegenstelling tussen Ezau, Jakobs tweelingbroer die op de berg Seïr woonde, en Jakob zelf die in het land Kanaän bleef wonen, zoals ook Abraham en Isaäk hadden gedaan.  De ware genealogie van de geloofslijn concentreert zich op de persoon van de Masjiach van Israël, de Heer Yeshua, van wie Jozef een type of voorafbeelding is.

2. Dit is de lijn van afstamming van Jakob: Jozef, zeventien jaar oud, was de kudde met zijn broers aan het weiden. En de jongeman was met de zonen van Bilha en de zonen van Zilpa, vrouwen van zijn vader. En Jozef bracht een slecht verslag over hen uit aan zijn vader.

Samenwerkend met zijn halfbroers, Dan, Naftali, Gad en Aser, de zonen van Bilha en Zilpa, bracht Jozef over het weiden van de kuddes van zijn vader verslag uit van hun slechte praktijken. Van welke aard het kwaad was, weten we niet; maar de volwassen zonen van Jakob waren nu ver verwijderd van het vaderlijk oog en waren, naar het schijnt, gezwicht voor verleiding. Binnen de door God uitverkoren familie was sprake van schandalige gedragingen.

Rekening houdend met het feit dat de demonenwereld intussen ongetwijfeld bekend was geraakt met Gods voornemen dat de geslachtslijn die naar de ware Messias van Israël moest leiden, via deze familietak zou lopen, hoeft het niemand te verbazen dat die gezworen vijanden van YHWH God van meet af hebben getracht die ‘tak’ grondig te verderven.
En toen het zover was dat Gods Zoon, in de periode 29 – 33 AD, publiekelijk optrad temidden van Jakobs nakomelingen, aarzelde hij niet om de slechte overwegingen die zij heimelijk in hun harten koesterden bloot te leggen:

En zie! sommigen van de schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: Deze man lastert. Daar Yeshua hun gedachten kende, zei hij: Waarom denken jullie boze dingen in jullie hart?
(Mt 9:3-4)

3. En Israël had Jozef meer lief dan al zijn kinderen, omdat hij de zoon van [zijn] ouderdom was. En hij maakte voor hem een veelkleurig gewaad.

Zoals Jakob Jozef lief had boven al zijn andere kinderen, is evenzo Gods liefde voor zijn Zoon uniek. Toen die zoon van God mens op aarde werd [de incarnatie] en op het punt stond met zijn openbare bediening te beginnen, werd de hemel geopend en werd de stem van de Vader gehoord die zei: Deze is mijn Zoon, de Geliefde, in wie ik behagen schepte (Mt 3:17).
In Ks 1:13 noemde de apostel Yeshua υιος της αγαπης αυτου, Zoon van zijn liefde.

Het veelkleurig gewaad dat Jakob voor Jozef ontwierp, is een voorafbeelding van de vele kenmerken waarin Yeshua’s heerlijkheid tot uitdrukking komt.
Uit een vergelijking met 2 Sm 13:18 leren we dat het een teken van eer was, waardoor de drager werd onderscheiden als zijnde van adellijke geboorte: Zij [Tamar] nu had een lang, gestreept gewaad aan; want zo gingen de dochters van de koning, de maagden, gewoonlijk gekleed, met schoudermantels.

Daarom benadrukte het veelkleurig gewaad heel passend de adellijke achtergrond van Masjiach Yeshua!
Ook hij was onderscheiden van al zijn Joodse broers: door ‘adellijke’ afkomst; alsook voor uiterlijke tekenen van distinctie en eer.
Het bevreemdt ons dan ook niet dat hij - vlak voor zijn koninklijke intocht in Jeruzalem op ‘Palmzondag’ – in een van zijn parabels de menigte aldus begon toe te spreken: Een zeker mens van adellijke afkomst reisde naar een ver land om voor zich een koninkrijk in ontvangst te nemen en terug te keren (Lk 19:12).

Voor degenen die geïnteresseerd zijn in de leer van Gematria:
De GW (getalswaarde) van kethoneth passim, het veelkleurig gewaad, is 1060.
Het is dan ook zeker niet toevallig dat Jozua 16:4 precies die GW heeft:

En Jozefs zonen, Manasse en Efraïm, gingen hun erfenis in bezit nemen.

Die tekst, met zijn waarde 1060, herinnert ons krachtig aan het eerstgeboorterecht van Jozef. Hij was de eerste zoon van de eigenlijke vrouw van Jakob, Rachel. Bijgevolg wordt juist om die reden Jozefs Antitype, Yeshua, in Ks 1:15 aangeduid als: Eerstgeborene van alle schepping.
In Israël werd Jozefs eerstgeboorterecht weerspiegeld in het ontvangen van een dubbele erfenis in de vorm van de twee stammen Manasse en Efraïm.

Jozef had die twee zonen verkregen bij Asnath, zijn heidense vrouw.
Uiteraard denken we dan meteen aan Yeshua's huwelijkscontract met zijn (christelijke) Vrouwgemeente, die eveneens overwegend van heidense afkomst is.
In die context herinneren de twee zonen van Jozef ons krachtig aan het dubbele deel dat het Israël van YHWH God – haar Echtgenoot - op aarde zal ontvangen.
Zoals profetisch wordt getoond in Zc 9:12 >> Keert terug naar de burcht, gij gevangenen van de hoop. Ook deel ik heden mee: Ik zal jou [Vrouw] dubbel vergelden. 

Maar er valt nog meer op te merken over dat kethoneth passim.
Omdat Jozef de zevende zoon van de twee vrouwen was, Lea en Rachel samen, mogen we kennelijk verwijzen naar de zevende dag van Gods 'scheppingsweek', de wereld zoals die toen aan de mens werd gegeven en die naderhand veelkleurig in verschijning bleek te zijn >>

De hof van Eden met de Adamitische val;
de Vloed; de Spraakverwarring;
de tijdperken van de patriarchen, de Wet;  het aeon van Yeshua’s eigen Gemeentelichaam;
en ten slotte zijn parousia (Eindtijd tegenwoordigheid) tijdens de 70ste Jaarweek voor Israël;
gevolgd door zijn Messiaanse Millenniumheerschappij.

Bij het verloop van al die tijdperken was Yeshua actief betrokken. Maar ook reeds vóórdat de Zevende Dag [Gods Rustdag van 7000 jaar] aanbrak, werd Yeshua, blijkens Ks 1:15-17, door zijn Vader God gebruikt:

Hij is evenbeeld van de onzichtbare God, eerstgeborene van alle schepping, omdat in hem alle dingen werden geschapen in de hemelen en op de aarde, de zichtbare en de onzichtbare dingen; hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door hem en tot hem geschapen. En zelf is hij vóór alle dingen en alle dingen bestaan tezamen in hem.

Nadere toelichting met betrekking tot die veel vroegere activiteiten van Gods voornaamste Zoon, vinden we terug in Hb 1:1-3 >>

God, die in de oudheid veelvuldig en op veel manieren tot de vaders sprak in de profeten, sprak op het laatst van deze dagen tot ons in [een] Zoon die hij tot erfgenaam van alle dingen stelde; door wie hij ook de aeonen maakte. Hij die afstraling der heerlijkheid is en afdruk van zijn wezen, die ook alle dingen draagt door zijn krachtig woord, heeft, nadat hij reiniging der zonden bewerkte, plaatsgenomen aan de rechterhand der majesteit in verheven plaatsen.

Uit Spreuken 8, waar de Zoon aan ons wordt voorgesteld als de gepersonifieerde Wijsheid, vernemen we dat YHWH God hem – het begin van de schepping Gods (Op 3:14) – inderdaad gebruikte bij het creëren van alle andere dingen. In de verzen 22-23 en 30-31 horen we hemzelf, als de gepersonifieerde Wijsheid, daarover het volgende zeggen:

YHWH zelf heeft mij voortgebracht als het begin van zijn weg, als het vroegste van zijn werken van oudsher, vanaf de eeuwigheid; vanaf tijden vroeger dan de aarde ... Toen kwam ik naast hem als een meesterwerker. Ik was degene op wie hij dag aan dag bijzonder gesteld was; terwijl ik te allen tijde vrolijk was voor zijn aangezicht, vrolijk over de bewoonde aarde. En de dingen waarop ik ten zeerste gesteld was, waren bij de mensenkinderen.

In Gn 37:3 geeft de LXX [Septuagint] kethoneth passim weer met χιτωνα ποικιλον.
In Ef 3:10-11 lezen we enkele dingen over de Zoon die ons aan die tekst doen denken >> Opdat thans aan de overheden en gezagsdragers in de hemelsferen door de Gemeente de rijkgeschakeerde wijsheid Gods [ η πολυποικιλος σοφια του θεου ] bekendgemaakt zou worden, naar [het] voornemen der eeuwen dat hij opvatte in de Masjiach Yeshua onze Heer.

4. Maar toen zijn broers zagen dat hun vader hem meer liefhad dan al zijn broers, haatten zij hem en konden zij niet vreedzaam tot hem spreken.

De liefde van Jakob voor Jozef wekte de bittere vijandigheid van zijn broers. Uiteraard had Jozef daarvoor geen schuld; het was Jakobs liefde die de vijandschap in de harten van die mannen deed ontvlammen.
En precies die geestesgesteldheid bracht Masjiach Yeshua aan het licht bij het volbrengen van zijn aardse bediening >>

Ik weet dat jullie Abrahams zaad zijn. Maar jullie zijn eropuit mij te doden, omdat mijn woord geen vooruitgang onder jullie maakt. Ik spreek de dingen die ik bij de Vader heb gezien; jullie echter doen de dingen die jullie van jullie vader hoorden.
Als antwoord zeiden ze tegen hem: Onze vader is Abraham.
Yeshua zei tegen hen: Indien jullie Abrahams kinderen zijn, zouden jullie de werken van Abraham doen. Maar nu proberen jullie mij te doden, een mens die de waarheid tot jullie sprak die ik bij God hoorde. Abraham deed dit niet. Jullie doen de werken van jullie vader.

Zij zeiden tegen hem: Wij zijn niet uit hoererij geboren; wij hebben één Vader, God.
Yeshua zei tot hen: Indien God jullie Vader was, zouden jullie mij zeker liefhebben, want ik kwam van God vandaan en ben hier. Ook ben ik niet uit mijzelf gekomen, maar Die zond mij uit.
Waarom onderkennen jullie mijn spraak niet? Omdat jullie niet in staat zijn naar mijn woord te luisteren.

Jullie zijn uit jullie vader de Duivel en jullie willen de verlangens van jullie vader volbrengen. Die was een mensenmoordenaar vanaf het begin, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat in hem geen waarheid is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij volgens eigen aard, omdat hij een leugenaar is en de vader ervan. Als ik daarentegen de waarheid vertel, geloven jullie mij niet.
(Johannes 8:37-45)

Dus enerzijds de liefde van zijn hemelse Vader, maar tegelijkertijd de vijandschap van de zijde der Joodse broeders van hem. Overigens was de manier waarop hij hen over hun gezindheid aansprak voor ons zeer verhelderend. We weten nu met zekerheid uit welke bron al die ‘hatespeech’ ontsproot!

5. En Jozef had een droom en vertelde die aan zijn broers. Bijgevolg haatten zij hem nog meer.
6. En hij zei tegen hen: Luister toch naar deze droom die ik heb gehad:
7. Welnu, ziet, wij waren aan het schoven binden midden op het veld, toen ziet, mijn schoof zich oprichtte en ook overeind bleef staan, en ziet, jullie schoven kwamen eromheen staan en bogen zich voor mijn schoof neer.
8. Toen zeiden zijn broers tot hem: Zal jij werkelijk koning over ons worden? Of, zal jij werkelijk over ons heersen? En zij haatten hem nog meer wegens zijn dromen en wegens zijn woorden.
9. En hij droomde nog een andere droom, en hij verhaalde die aan zijn broers en zei: Ziet, ik heb weer een droom gehad, en ziet, de zon en de maan en elf sterren bogen zich voor mij neer.
10. Toen hij dit zowel aan zijn vader als aan zijn broers vertelde, bestrafte zijn vader hem en zei tot hem: Wat is dat voor een droom die jij hebt gedroomd? Zullen ik en ook je moeder en je broers ons echt voor jou ter aarde komen neerbuigen?
11. En zijn broers werden jaloers op hem, maar zijn vader bewaarde het gezegde.

YHWH God zond niet alleen de dromen naar Jozef, maar in zijn soevereine wijsheid veroorzaakte hij blijkbaar ook dat Jozef ze aan zijn broers vertelde, waardoor hun haat jegens hem alleen maar toenam. Evenzo zei de Heer Yeshua ronduit tegen de Farizeeën: Maar ik zeg jullie, hierna zullen jullie de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand der kracht en komende op de wolken van de hemel (Mt 26:64).

De betekenis van de eerste droom is duidelijk: de broers zouden zich alsnog buigen voor het gezag van Jozef, wat zij naderhand ook werkelijk deden; zoals Gn 42:6 ons laat weten: En Jozef was de machthebber over het land. Hij was degene die aan al het volk van de aarde verkocht. Bijgevolg kwamen Jozefs broers en bogen zich diep voor hem met hun aangezicht ter aarde.

Uiteraard is de meest vitale les hier dat heel Israël zich alsnog zal neerbuigen voor de Heer Yeshua, die zij hebben veracht en gehaat. Toentertijd hebben Jozefs broers het waarschijnlijk belachelijk, ja, ondenkbaar geacht dat hij ooit over hen zou heersen. En zonder twijfel houden ook nu de meeste Joden het voor totaal onmogelijk dat ze ooit voor Yeshua zullen buigen en hem zullen erkennen als hun ware Masjiach. Niettemin is het precies dát waarmee zij geconfronteerd zullen worden, als de vervulling van de welbekende profetie in Jesaja 9 >>

Want ons is een kind geboren, ons is een zoon gegeven; en de vorstelijke heerschappij zal op zijn schouder komen. En zijn naam zal worden genoemd: Wonderbaar raadgever, Sterke god, Eeuwige vader, Vredevorst.
Aan de overvloed van de vorstelijke heerschappij en aan vrede zal geen einde zijn, op de troon van David en over zijn koninkrijk, om het stevig te bevestigen en om het te schragen door gerechtigheid en rechtvaardigheid, van nu aan en voor altijd. Ja, de ijver van YHWH der legerscharen zal dit doen.

Israël, en met name de Joden die alleen al bij het horen van de naam Yeshua furieus reageren, zal te zijner tijd moeten erkennen dat alles precies zó is gegaan als Gabriël aan Mariam aankondigde:

In de zesde maand nu werd de engel Gabriël van God vandaan gezonden naar een stad van Galilea, genaamd Nazareth, tot een maagd die ten huwelijk beloofd was aan een man, genaamd Jozef, uit Davids Huis; en de naam van de maagd: Mariam.
En nadat hij bij haar was binnengetreden, zei hij: Verheug je, hooglijk begunstigde, de Heer is met je.

Zij echter werd diep verontrust over het woord en zij vroeg zich af wat voor een begroeting dit wel mocht zijn. En de engel zei tot haar: Wees niet bevreesd, Mariam, want je hebt gunst gevonden bij God, en zie, je zult in [je] schoot ontvangen en een zoon baren, en zijn naam moet je noemen: Yeshua. Deze zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en de Heer God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal als koning over het Huis van Jakob regeren tot in eeuwigheid, en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn.

Mariam echter zei tot de engel: Hoe zal dit zijn, daar ik geen gemeenschap heb met een man? En ten antwoord zei de engel tot haar: Heilige geest zal op je komen en kracht van de Allerhoogste zal je overschaduwen; daarom ook zal het heilige dat verwekt wordt, Gods Zoon worden genoemd.
(Lukas 1:26-35)

De tweede droom lijkt in de geest van zijn broers vragen te hebben gewekt. Toen hij hun en ook zijn vader vertelde dat hij had gedroomd dat de zon, de maan en elf sterren zich voor hem neerbogen, berispte zijn vader hem, kennelijk in de veronderstelling dat door trots de droom bij Jozef was opgekomen. Want hij realiseerde zich terdege de implicatie: Zowel hijzelf als Rachel en zijn elf zonen zouden zich te eniger tijd voor Jozef neerbuigen!

Maar wat Jozef droomde en voorspelde was in werkelijkheid niets minder dan de toekomstige tweevoudige soevereiniteit van zijn grote Tegenbeeld, de ware Masjiach:
De eerste droom betrof het veld, wat duidde op Yeshua's aardse heerschappij; maar de tweede droom verwees naar de zon, de maan en de sterren. Daarmee werd – in voorafbeelding - gezinspeeld op de toekomstige hemelse heerschappij van de Masjiach. Of samengevat, zoals Yeshua zelf na zijn opstanding aan zijn discipelen vertelde: Alle macht in de hemel en op aarde werd mij gegeven (Mt 28:18).

In dat opzicht is Efeziërs 1:9-10 eveneens zeer onthullend. Want aldaar lezen we over het voornemen dat Yeshua’s hemelse Vader al heel lang geleden in zijn Zoon opvatte:

Hij heeft ons namelijk het geheimenis van zijn wil bekend gemaakt, naar zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen in hem, voor een huishoudelijk bestuur van de volheid der tijden, om alle dingen onder één hoofd samen te brengen in de Masjiach; de dingen met betrekking tot de hemelen en de dingen op de aarde.

Masjiach Yeshua is er door zijn Vader toe voorbestemd het opperste Hoofd van allen te zijn. Thans evenwel verkeren de hemelen (of hemelse gewesten) nog steeds in opstand tegen YHWH God. Binnen die sfeer zijn de demonen zeer actief in hun oppositie jegens de leden van Yeshua’s Gemeentelichaam. Zoals in Ef 6:12 wordt vermeld hebben zij een strijd tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen (Ef 6:12). Gelukkig zullen deze wezens echter allemaal volledig worden onderworpen aan de dierbare Zoon van God, zoals ook werd voorspeld in de tweede droom van Jozef.


De profetische waarde van de twee dromen van Jozef wordt ook krachtig tot uitdrukking gebracht in de brief aan de Filippenzen, waarin Gods geest Paulus ertoe bracht de grootse verheffing te schilderen van Yeshua nadat deze zich eerst diep had vernederd om zijn menselijke broeders hier op aarde te dienen:

Laat die denkwijze in jullie zijn welke ook in Masjiach Yeshua [was], die, bestaande in gestalte Gods, geen roof heeft overwogen om aan God gelijk te zijn, maar zichzelf ontledigde, gestalte van een slaaf aangenomen hebbend, geworden in gelijkheid der mensen. En in uiterlijk als mens bevonden, zichzelf vernederde, gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood der martelpaal.

Daarom ook verhief God hem hoog en gaf hem goedgunstig de naam die boven elke naam is, opdat in de naam van Yeshua elke knie zich zou buigen van hen die in de hemel en van hen die op de aarde en van hen die onderaards zijn, en elke tong openlijk zou belijden dat Yeshua Masjiach Heer is, tot heerlijkheid van God de Vader.
(Fp 2:5-11)

Maar we lazen dat de broers jaloers waren op Jozef.
Gaven zij daarmee niet te kennen dat ze bang waren dat Jozef inderdaad zo'n autoriteit zou hebben zoals uit zijn dromen kon worden afgeleid?
We weten immers ook dat het niet alleen ongeloof van de kant van de Joodse leiders was, welke hen bewoog Yeshua volledig als hun Masjiach af te wijzen; maar ook afgunst: Want Pilatus was zich ervan bewust dat ze hem uit afgunst hadden overgeleverd (Mt 27:18).


12 En zijn broers gingen heen om het kleinvee van hun vader dicht bij Sichem te weiden. 
13 Een poos daarna zei Israël tot Jozef: Zijn je broers niet dicht bij Sichem aan het hoeden? Kom, en laat mij jou naar hen toe zenden. Waarop hij tot hem zei: Hier ben ik! 
14 Hij dan zei tot hem: Ga alsjeblieft kijken of je broers gezond en wel zijn en of het kleinvee gezond en wel is, en breng mij dan verslag uit.
Zo zond hij hem weg uit de laagvlakte van Hebron, en hij trok voort in de richting van Sichem. 
15 Later trof hem een man aan en zie, hij doolde rond in een veld. De man dan informeerde bij hem en zei: Wat zoekt gij? 
16 Hierop zei hij: Mijn broers zoek ik. Vertel mij alstublieft waar zij het kleinvee hoeden. 
17 En de man zei: Ze zijn van hier opgebroken, want ik hoorde hen zeggen: Laten wij naar Dothan gaan. Jozef ging zijn broers dus [verder] achterna en vond hen te Dothan.

Gelet op wat verder volgt constateren we nu al dat de haat die bij de broers leefde de gelegenheid kreeg zich te uiten in de liefde die hen zocht. Jozef zocht hen immers eerst in Sichem en daarna ging hij - uit eigen beweging - zelfs nog verder, naar Dothan.
In die actie volgde hij zijn vader Jakob na, want die stond immers ook niet onverschillig tegenover het welzijn van zijn zonen die nu buiten het vaderhuis verkeerden! In tegendeel, Jakob maakte zich zorgen om het welzijn van deze broeders van Jozef. En - bij voorbaat denkend aan de tegenbeeldige vervulling - constateren we dat hij daarom voorstelt zijn zeer geliefde zoon te sturen op een missie van barmhartigheid!
En nogmaals: Is het niet hartverwarmend om de promptheid van Jozefs reactie te vast te stellen! Er was geen aarzeling, geen onwil, geen excuses, maar een gezegende bereidheid om de wil van zijn vader te doen: Hier ben ik ...

In dit opzicht biedt het verslag ons een gelegenheid om een ‘inkijkje’ te ontvangen van wat er in het verre verleden tussen de Vader en de Zoon moet hebben plaats gevonden. Terwijl YHWH God met goddelijke alwetendheid de val van de mens en diens vervreemding van Hemzelf voorzag, stelde hij in de goedgunstigheid van zijn ‘hart’ niettemin voor dat zijn geliefde Zoon zou uitgaan op een missie van barmhartigheid, op zoek naar degenen die ver weg van het Vaderhuis waren geraakt.
Vandaar dat we zo vaak over de Zoon lezen als niet slechts door de Vader gezonden, maar dat ook deed uit eigen liefdevolle gewilligheid:

Hierin is de liefde, niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden [tot] verzoening voor onze zonden (1Jh 4:10).

Net als Jozef antwoordde ook hij snel: Hier ben ik .
Zoals we ook over hem lezen in Hb 10:7 >>

Toen zei ik: Zie, ik ben gekomen - in de rol des boeks staat over mij geschreven - om uw wil te doen, o God!

Zoals we lazen in vers 15 werd Jozef vanuit de laagvlakte van Hebron op weg gestuurd.
De betekenis van Hebron is gemeenschap, wat ons er verder aan herinnert dat de Vader zijn Zoon stuurde vanuit de plaats van intieme gemeenschap, wat ons doet terugdenken aan Spreuken 8, zoals hierboven al eerder geciteerd: YHWH zelf heeft mij voortgebracht als het begin van zijn weg, het vroegste van zijn werken van lang geleden. Van oudsher werd ik geïnstalleerd, vanaf het begin, vroeger dan de aarde.

Jozef ging dus op weg naar Sichem. De betekenis daarvan is schouder, wat zinspeelt op iemands bereidheid om verantwoordelijkheid op zich te nemen.
Toen Israël als natie bij de Sinaï de Thora ontving gaf ze blijk van die bereidheid.
In Ex 19 lezen we hoe het volk reageerde op YHWH Gods mededeling aan Mozes:

Jullie hebben zelf gezien wat ik de Egyptenaren gedaan heb, teneinde jullie op arendsvleugels te kunnen dragen en tot mij te brengen. Nu dan, indien jullie mijn stem strikt zullen  gehoorzamen en mijn Verbond inderdaad zullen onderhouden, dan zullen jullie beslist uit alle volken mijn speciale bezit worden; want de gehele aarde behoort mij toe. En jullie zullen voor mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.

Volmondig reageerde Israël toen met de verzekering: Alles wat YHWH heeft gesproken, zijn wij bereid te doen.

Maar wat betekent een en ander in ons ‘verhaal’?
Welnu, toen Yeshua door zijn vader God werd gezonden, kwam hij naar de plaats waar de Israëlieten onder de Thora verbleven. Bovendien werd Yeshua zelf onder precies die omstandigheden geboren. Zoals we lezen: Toen de volheid der tijd kwam, zond God zijn Zoon uit, geworden uit een vrouw, geworden onder Thorah (Gl 4:4).

Jozef vond zijn broers echter niet in Sichem, en ook Yeshua vond Israël – toen hij vanaf het jaar 29 AD actief onder hen verbleef - niet in de plaats van gehoorzaamheid aan Gods Thorah. Dus moest hij hen bestraffen met de woorden van Jesaja:

Huichelaars, Jesaja profeteerde treffend over jullie toen hij zei: Dit volk eert mij met lippen, maar hun harten zijn ver van mij verwijderd. Het is tevergeefs dat ze me blijven aanbidden, want ze onderwijzen mensengeboden als leerstellingen (Mt 15:7-9).

In de buurt van Sichem zag een zekere man Jozef in het veld ronddwalen en hij informeerde naar wat hij eigenlijk zocht. De man bleek in staat Jozef te vertellen dat hij zijn broers had horen overleggen om naar Dothan te gaan.

Dothan betekent hun decreet, of mogelijk ook twee bronnen.
Precies dus zoals Jozef zijn broers vond in Dothan, ‘vond’ Masjiach Yeshua Israël in een plaats van hun eigen decreten en tradities. En zeker niet in de plaats van onderwerping aan de Thorah. Dus horen we hem tegen de Farizeeën en Schriftgeleerden zeggen: Jullie hebben het gebod van God teniet gedaan op grond van jullie overleveringen.

Als Dothan twee bronnen of, misschien beter reservoirs zou kunnen betekenen, worden we eraan herinnerd hoe God Israël schuldig verklaarde: Zij hebben mij, de Bron van levende wateren, verlaten om voor zichzelf reservoirs uit te houwen, gebroken reservoirs, die het water niet kunnen houden (Jr 2:13).
Dát was precies de toestand van Israël toen Degene die de bron van het leven was/is in hun midden verkeerde.

18. Zij kregen hem van verre reeds in het oog, en voordat hij dicht bij hen kon komen, gingen zij arglistig tegen hem samenspannen om hem ter dood te brengen.
19. Zij zeiden derhalve tot elkaar: Ziet! Daar komt die dromer aan.
 20. Nu dan, komt en laten wij hem doden en hem in een van de waterputten gooien; en wij moeten zeggen dat een kwaadaardig wild beest hem heeft verslonden. Dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen terecht zal komen.
21. Toen Ruben dit hoorde, wilde hij hem uit hun hand bevrijden. Daarom zei hij: Laten wij zijn ziel niet doodslaan.
22. Verder zei Ruben tot hen: Vergiet geen bloed. Gooit hem in deze waterput, die in de wildernis is, en slaat niet gewelddadig de hand aan hem. Zijn bedoeling was hem uit hun hand te bevrijden, om hem naar zijn vader terug te brengen.

Treffend om vast te stellen hoe er al een samenzwering tegen Jozef werd gevormd, zelfs vóórdat hij tot hen naderde.
Dat herinnert ons echter aan wat er gebeurde in de dagen van hem die veel groter bleek te zijn dan Jozef! Zodra zijn Messiaanse carrière in Israël een aanvang nam - toen hij zich tijdens zijn openbare bediening publiekelijk aan zijn Joodse broeders presenteerde - gingen de Farizeeën naar buiten [uit de synagoge, waar Yeshua op sabbat ‘een mens met een verdorde hand’ had genezen] en zij beraadslaagden tegen hem hoe zij hem konden ombrengen (Mt 12:14).

Zie ook het verslag in Markus 3:1-6.

Jozefs profetische aankondigingen op grond van zijn dromen beschouwden zijn broers als louter “verhaaltjes”. Niettemin haatten zij hem daarom, kennelijk omdat zij wel ‘aanvoelden’ dat zijn dromen voor hen negatief uitvielen.
Hun scepsis komt duidelijk naar voren in het slechte voorstel >> Laten we hem doden…, dan zullen we eens zien wat er van zijn dromen terecht komt.

Zoals al eerder gesignaleerd, was het niet anders gesteld met Yeshua’s gezworen vijanden, de Joodse religieuze elite van de Eerste eeuw. Merk maar op hoe zij, volgens Mattheüs 27, zelfs de aan een martelpaal genagelde Yeshua bejegenden:

De toeschouwers dan gingen schimpend over hem spreken, terwijl zij hun hoofd schudden en zeiden: Jij daar, die de tempel zou afbreken en in drie dagen zou opbouwen, red jezelf! Als jij een zoon van God zou zijn, kom dan van de martelpaal af!

Evenzo gingen ook de overpriesters met de schriftgeleerden en oudsten de spot met hem drijven en zeiden: Anderen heeft hij gered, zichzelf kan hij niet redden! Hij is koning van Israël; laat hem nu van de martelpaal afkomen, dan zullen wij in hem geloven.

Aldus erkende die elite dat ze inderdaad vol ongeloof was. Yeshua’s leer was voor hen niets anders dan leeg gedroom. Een en ander bleek zelfs na zijn dood en begrafenis het geval te zijn, hoewel bij het moment van zijn overlijden het gordijn van het heiligdom van boven tot onder in tweeën was gescheurd, terwijl de aarde beefde en de rotsen vaneen spleten:

De volgende dag, dit was na de voorbereiding, kwamen de overpriesters en de Farizeeën gezamenlijk bij Pilatus en zeiden: Heer, het kwam ons in herinnering dat die bedrieger, toen hij nog leefde, heeft gezegd: Na drie dagen zal ik worden opgewekt. Gebied daarom dat het graf tot de derde dag wordt verzekerd, opdat niet soms zijn leerlingen komen en hem stelen en tot het volk zeggen: Hij is uit de doden opgewekt! Dan zal dat laatste bedrog erger zijn dan het eerste. Pilatus zei tot hen: Jullie hebben een wacht. Gaat en verzekert het naar jullie beste weten.
(Mattheüs 27)

Toen de steen werd verzegeld en de wacht geplaatst, zeiden de sceptische Farizeeën eigenlijk: We zullen zien wat er van zijn dromen zal worden.

23. Het geschiedde dan dat zodra Jozef bij zijn broers kwam, zij Jozef zijn lange kleed gingen uittrekken, ja, het lange veelkleurige gewaad dat hij droeg,  
24. waarna zij hem namen en hem in de waterput gooiden. De put was toen leeg; er stond geen water in.

Hoe brengt een en ander de goddeloze haat van deze mannen aan het licht, en dat nota bene jegens hém die alleen maar hun welzijn was komen zoeken! Als roofdieren wierpen zij zich onmiddellijk op hem. Het was niet genoeg om hem te bezeren; ze moesten hem vooral ook beledigen.
Ze zetten hem openlijk te schande door hem van zijn veelkleurig gewaad te ontdoen, en dat geheel in overeenstemming met wat hun tegenhangers vele eeuwen later met zijn Antitype zouden doen. Ook hij werd beledigd en te schande gemaakt:

Toen namen de soldaten van de stadhouder Yeshua mee in het paleis van de stadhouder en verzamelden de hele troepenafdeling om hem heen. En na hem zijn kleren uitgetrokken te hebben, hingen zij hem een scharlaken mantel om (Mt 27:27-28).

Dezelfde vreselijke schande wordt opnieuw gezien op de martelpaal:

Toen dan de soldaten Yeshua aan de paal genageld hadden, namen zij zijn klederen en maakten daarvan vier delen, voor iedere soldaat een deel; en zijn onderkleed. Dit kleed nu was zonder naad, aan één stuk geweven (Jh 19:23).

De put waarin geen water is

- die ook wordt genoemd in de profetie van Zacharia 9:11 >> Ook gij, [o vrouw,] door het bloed van uw Verbond wil ik uw gevangenen heenzenden uit de put waarin geen water is -

lijkt een andere naam te zijn voor Hades (Grieks; Sjeool Hebreeuws),
t.w. het gemeenschappelijke graf van de doden in afwachting van hun opstanding in het Millenniumrijk van de Masjiach: Want er is geen werk, noch overleg, noch kennis, noch wijsheid, in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat (Pr 9:10).

We worden ook herinnerd aan Jona die drie dagen in Sjeool [zo goed als dood in de buik van de reusachtige vis] was:

Uit mijn benauwdheid riep ik tot YHWH, en hij antwoordde mij toen. Uit de buik van Sjeool schreeuwde ik om hulp. Gij hoorde mijn stem.

Toen zeiden sommige Schriftgeleerden en Farizeeën tegen hem: Leraar, we willen een teken van u zien.

Hij gaf hun ten antwoord: Een goddeloos en overspelig geslacht blijft een teken zoeken, maar het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona, de profeet. Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de reusachtige vis was, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn. 

De mannen van Ninevé zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en zullen het verwijten maken, want zij hadden berouw op hetgeen Jona predikte, maar ziet! Méér dan Jona is hier.
(Mt 12:38-41).

Volgens Jona zelf verbleef hij drie dagen in Sjeool, zoals ook het geval was met Masjiach Yeshua. Gedurende drie dagen had hij geen bewust bestaan voordat hij door zijn Vader God uit die toestand [Sjeool] werd opgewekt:

Toen bad Jona tot YHWH, zijn God, vanuit de buik van de vis, en hij zei: Uit mijn nood riep ik tot YHWH en hij antwoordde mij. Uit de buik van sjeool schreeuwde ik om hulp. Gij hoorde mijn stem.
(Jona 2:1-2).

Maar er valt nog meer op te merken over dat veelkleurige gewaad waarvan Jozef door zijn broers bruut werd ontdaan. Zoals we hierboven al opmerkten, is dat kethoneth passim typerend voor de vele glorierijke kenmerken van Yeshua. Door hem ontwierp YHWH God de verschillende aeonen, de wereldtijdperken, inclusief de Zevende dag van Gods "scheppingsweek". De wereld zoals die toen aan de mens werd gegeven, scheen op dezelfde manier veelkleurig toe, maar in alle opeenvolgende fasen ervan had Gods Zoon de geestelijke leiding.

Dus, door hem van dat 'gewaad' te ontdoen, trachtte de elitaire Joodse geestelijkheid van de Eerste Eeuw met die actie te voorkomen dat Yeshua zijn goddelijk beoogd doel zou afronden, in het bijzonder om tijdens het Millennium Koninkrijk de belofte die aan Abraham was gedaan compleet te vervullen.

Welke belofte? Die waarover we lezen in Genesis 22, nadat Abraham in gehoorzaamheid aan YHWHs aanwijzing had getracht zijn zoon Yitsjak ten offer op te dragen:

En YHWHs engel riep Abraham vervolgens voor de tweede maal uit de hemel toe en zei: Waarlijk, ik zweer bij mijzelf - luidt de uitspraak van YHWH - dat wegens het feit dat gij deze zaak hebt gedaan en gij [mij] uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, ik u voorzeker zal zegenen en uw zaad voorzeker zal vermenigvuldigen als de sterren aan de hemel en als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn; en uw zaad zal de poort van zijn vijanden in bezit nemen. En door bemiddeling van uw zaad zullen alle Heidenvolken der aarde zich beslist zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd.

Die laatste, grote zegen voor de mensheid – voor alle Goyim der aarde - en wel op basis van Yeshua’s eigen offerdood, werd bij die gelegenheid voorschaduwd door de ‘geofferde’ Yitsjak (Gn 22:18).

Zie de studie Abrahams bestemming.

25. Daarna zetten zij zich neer om brood te eten. Toen zij hun ogen opsloegen en keken, zie, daar kwam een karavaan Ismaëlieten aan uit Gilead, en hun kamelen droegen ladanum en balsem en harsrijke schors, op weg om dit naar Egypte te brengen. 
26. Hierop zei Juda tot zijn broers: Wat voor voordeel zou het hebben als wij onze broer zouden doden en zijn bloed werkelijk zouden bedekken?
27. Komt, en laten wij hem aan de Ismaëlieten verkopen en onze hand niet aan hem slaan. Hij is per slot onze broer, ons vlees. Zij dan luisterden naar hun broer.
28. Nu kwamen er mannen, Midianitische kooplieden, voorbij. Derhalve trokken en hieven zij Jozef op uit de waterput en verkochten Jozef toen voor twintig zilverstukken aan de Ismaëlieten. Ten slotte brachten dezen Jozef naar Egypte.




Net zoals de broers van Jozef koel gingen zitten om te eten, zo wordt ons over degenen die de Heer Yeshua aan de paal hadden gespietst gezegd: Zij verdeelden zijn bovenklederen door het lot te werpen, en daar neergezeten, hielden zij de wacht bij hem (Mt 27:35-36).

Terugblikkend op die gebeurtenis constateren we dat er voor de broers een onverwachte gelegenheid ontstond waarvan zij egoïstisch voordeel trokken. Wanneer de karavaan van Ismaëlietische handelaren verschijnt die naar Egypte reizen, is Juda niet traag om daarin een ​​ideale gelegenheid te herkennen om zich van Jozef te ontdoen en tegelijkertijd wat geldwinst te behalen. En blijkbaar verkopen ze hem in Rubens afwezigheid. Let echter op hun hypocrisie: Komt, en laten wij hem aan de Ismaëlieten verkopen en onze hand niet aan hem slaan. Hij is per slot onze broer, ons vlees.

Zoals de Joden deden met Yeshua, leverden de 'broers' Jozef over aan de Heidenen. Twintig stuks zilver is de prijs die ze voor hem kregen, slechts tweederde van de prijs van een gemiddelde volwassen slaaf. Judas vroeg de overpriesters wat zij voor Yeshua zouden geven. Dertig zilverstukken is hun aanbod; de prijs van een slaaf is hun schatting van Degene die ooit Gods dagelijkse verrukking was (Mt 26:14-16; Sp 8:30 )

En bovendien, hoe konden zij ooit bevroeden dat de daad van het opheffen van Jozef uit de put - die zijn dood en graf had kunnen worden - achteraf bezien een toespeling op de opstanding van Yeshua bleek te zijn.

29. Later keerde Ruben naar de waterput terug en zie, Jozef was niet in de waterput. Dientengevolge scheurde hij zijn kleren.
30. Toen hij bij zijn andere broers terugkeerde, riep hij uit: Het kind is weg! En ik — waar moet ik toch heen?

Vermoedelijk, lezer, merkte u al in de verzen 21 en 22 op dat Ruben op een nogal timide, halfhartige manier had geprobeerd het leven van Jozef te redden. Klaarblijkelijk - zonder zelf enig risico te willen lopen - was hij te laf geweest om moedig op te treden. In zijn geval worden we herinnerd aan Yeshua's eigen waarschuwing in zaken als deze:

Wie mij voor de mensen zal belijden, de Mensenzoon zal hem ook voor de engelen van God belijden; maar hij die mij vóór de mensen heeft ontkend, zal worden ontkend vóór de engelen van God (Lk 12:8-9).

We kunnen echter ook denken aan een passage in hoofdstuk 2 van Paulus’ Romeinenbrief teneinde te onderscheiden aan welke categorie Joden we moeten denken, wanneer de apostel zich - in de vv 17 tm 24, binnen een denkbeeldige conversatie [diatribè] – richt tot een mede-Jood met striemende vragen:

Indien dan jij je Jood noemt en steunt op [de] Wet en je beroemt in God, en je kent de wil en onderscheidt de dingen waarop het aankomt, omdat je mondeling uit [de] Wet werd onderricht, en van jezelf overtuigd bent een gids van blinden te zijn, een licht van hen in duisternis, opvoeder van onverstandigen, leermeester van onmondigen, omdat je in de Wet de belichaming der kennis en van de waarheid hebt ― Jij dan die een ander onderwijst, onderwijs jij jezelf niet? Jij die predikt niet te stelen, steel jij? Jij die zegt geen overspel te plegen, pleeg jij overspel? Jij die afgoden verfoeit, plunder jij tempels? Die zich in [de] Wet beroemt, onteer jij God door de overtreding van de Wet? Want de naam van God wordt wegens jullie onder de Heidenen gelasterd, zoals geschreven staat.

Zie voor verdere details >> Ruben

Uit Gn 35:22 weten we dat Ruben, Jakobs eerstgeborene, zich eens door seksueel wangedrag - nota bene door zich te vergrijpen aan Bilha, één der twee van Jakobs bijvrouwen – feitelijk ongeschikt had gemaakt voor het leiderschap onder zijn broers. Zoals Jakob zelf in zijn sterfbedprofetie memoreerde:

Ruben, jij bent mijn eerstgeborene, mijn kracht en het begin van mijn voortplantingsvermogen, de uitnemendheid van waardigheid en de uitnemendheid van sterkte.  Munt met roekeloze losbandigheid als wateren niet uit, want jij hebt het bed van je vader beklommen. Destijds heb jij mijn legerstede ontwijd. Hij heeft die beklommen!
(Gn 49:3-4)

31. Zij namen echter Jozefs lange kleed en slachtten een geitenbok en doopten het lange kleed herhaalde malen in het bloed.
32. Daarna lieten zij het lange gestreepte kleed naar hun vader brengen en zeiden: Dit hebben wij gevonden. Onderzoek alsjeblieft of dit het lange kleed van je zoon is of niet.
33. Vervolgens onderzocht hij het en riep uit: Het is het lange kleed van mijn zoon! Een kwaadaardig wild beest moet hem verslonden hebben!
Jozef is vast en zeker in stukken gescheurd!
34. Toen scheurde Jakob zijn mantels en deed een zak om zijn heupen en droeg vele dagen rouw over zijn zoon.
35. En al zijn zonen en al zijn dochters maakten zich voortdurend op om hem te troosten, maar steeds weigerde hij zich te laten troosten en zei: Want rouwend zal ik naar mijn zoon in Sjeool afdalen! En zijn vader bleef om hem wenen.
36. De Midianieten evenwel verkochten hem naar Egypte, aan Potifar, een hofbeambte van Farao, de overste van de lijfwacht.
De broers stuurden dus het lange veelkleurige gewaad naar hun vader met het schijnheilige verzoek het te onderzoeken of het wellicht de mantel betrof welke Jozef had toebehoord!
Hoe herkenbaar is in die gang van zaken de tegenbeeldige betekenis. We kunnen dan immers meteen denken aan wat er, volgens Leviticus 16, op de jaarlijkse Verzoendag moest gebeuren. Het bloed van Yeshua Masjiach als het bloed van een zondebok, een zondoffer, werd – in typologische zin - aan de Vader aangeboden:

En Aäron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al de ongerechtigheden der zonen van Israël en al hun overtredingen in al hun zonden belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen en die door iemand, die daarvoor gereed staat, naar de wildernis laten brengen. Zo zal de bok al hun ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land, en hij zal die bok in de wildernis vrijlaten. 

De echte, ware vervulling van die typologie geschiedde uiteraard in 33 AD, toen Yeshua, veertig dagen na zijn [geestelijke] opstanding uit zijn offerdood, ten hemel opsteeg, het ware Allerheiligste binnenging en de waarde van zijn offer eens en voor altijd aan zijn Vader aanbood:

Want de Masjiach ging niet binnen in een met handen gemaakte meest heilige plaats, kopie van de ware, maar in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor Gods aangezicht te verschijnen. Ook niet opdat hij zichzelf dikwijls [ten offer] zou opdragen, zoals de hogepriester jaarlijks binnengaat in de meest heilige plaats met vreemd bloed.
Anders moest hij dikwijls lijden sinds [de] grondlegging der wereld. Maar nu is hij eens voor altijd, bij de voleinding der eeuwen, openbaar gemaakt voor terzijdestelling van de zonde door zijn slachtoffer.
(Hb 9:24-26)

Jakob meende nu met zekerheid te weten dat Jozef ten prooi aan een roofdier was gevallen; en hoewel al zijn zonen en zijn dochters hem wilden troosten, reageerde hij daarop niet. Hoe kon hij ook? De troost van zijn zonen was tenslotte slechts een uitdrukking van grove schijnheiligheid. Hij vertelt hen dat de pijn van zijn rouw niet zal worden verlicht totdat hij, door de dood, in Sjeool zal moeten afdalen.

Uit al deze typologische feiten kunnen we niet anders dan concluderen dat Israël als natie sinds 33 AD in de sfeer van een flagrante leugen heeft geleefd, en uiteraard haar religieuze elite in het bijzonder.

Hoofdstuk 38

1. Nu geschiedde het in die tussentijd dat Juda van zijn broers wegtrok naar lagere streken, waar hij zich vestigde nabij een man, een Adullamiet, genaamd Hira.   

Het verhaal over Jozef wordt hier onderbroken, en dat uiteraard met een goddelijke bedoeling. Welke? Blijkbaar om de schaamte van een belangrijk deel van Israëls geschiedenis bloot te leggen in samenhang met de stam Juda.
Juda wordt hier immers getoond als degene die zijn broers verlaat, terwijl niettemin juist zijn wederwaardigheden gedetailleerd worden verhaald, in tegenstelling tot die van de overige tien broers.
En inderdaad is Israëls lange geschiedenis - met als kernpunt hun verwerping van hun ware Masjiach - vrijwel uitsluitend die van de stam Juda gebleken.
In zijn sterfbedprofetie liet ook Jakob zelf dat punt krachtig uitkomen:

Juda, jou zullen je broeders loven. Jouw hand zal op de nek van je vijanden zijn. De zonen van je vader zullen zich voor je neerwerpen.
Een leeuwenwelp is Juda. Van de prooi, mijn zoon, zal je omhoog komen. Hij kromde zich, hij strekte zich uit als een leeuw en, als een leeuw, wie durft hem opjagen?
De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en hem zullen de volken gehoorzamen.
(Gn 49:8-10)

Genesis 37 sloot af met het verslag over Jakobs zonen die hun broer Jozef aan de Midianieten verkochten, die hem - op hun beurt – naar Egypte verkochten.
In voorafbeelding spreekt dat van een Masjiach die door zijn eigen volk Israël wordt verworpen en aan de Heidenen overgeleverd. Vanaf dát moment - toen de Joodse leiders hun Masjiach overgaven in de handen van Pilatus - hadden ze als natie geen verdere betrekkingen met hem. Op zijn beurt keerde YHWH God zich van hen af, zich juist wendend tot de Heidenen (Goyim).
Vergelijk maar het verslag in het Boek Handelingen, hoofdstuk 13; in het bijzonder vanaf vers 44.

Bijgevolg vindt er in dit stadium een ​​belangrijke wending in ons type plaats. Jozef wordt nu gezien in de handen van de Heidenen.
Maar voordat ons wordt verteld wat er met hem in Egypte ging gebeuren, volgt Gods heilige geest voor ons, op typerende wijze, de geschiedenis van de Joden, terwijl de tegenbeeldige ‘Jozef’ afwezig is in het land.

2. En Juda zag daar een dochter van een zekere Kanaäniet, genaamd Sua. Hij dan nam haar en had betrekkingen met haar. 

Zoals we al in het vorige hoofdstuk zagen, nam Juda het voortouw om Jozef als slaaf te verkopen. In feite is in elke relatie van Juda zijn schaamte en schande duidelijk. Hij verkocht zijn broer, hij bedroog zijn vader en huwde vervolgens een Kanaänitische vrouw. Hoe treffend is dat alles!
Juda werd de vertegenwoordiger van al zijn broers. En in die hoedanigheid zien we hem ronddwalen en zich mengen met de Goyim [Heidenen], precies zoals met Israël in de huidige tijd het geval is.

Kanaäniet betekent de koopman en Sua betekent rijkdom.
Hoe duidelijk geeft de betekenis van die namen ons inzicht in de voornaamste kenmerken van de Joden gedurende de eeuwen die volgden op hun afwijzing van de antitypische Jozef!
We onderscheiden dat Israël haar spirituele waarden die ze eens had, voornamelijk heeft ingeruild voor winstgevende activiteiten op de wereldmarkten. Ze zijn niet langer de gevestigde landlieden en de rustige herders als vanouds; maar in plaats daarvan reizende kooplieden. En rijkdom is voor velen van hen het grote streven geweest. Er is opgemerkt dat Joden opmerkelijk succesvol blijken te zijn in de ophoping van rijkdom; dat zij erin slagen geld te verdienen waar een Heiden zou verhongeren of snel failliet zou gaan!

Wat dat betreft herinneren we ons echter de boodschap die de verheerlijkte Masjiach tegen het einde van de Eerste eeuw bij voorbaat tot de Joodse Eindtijdgemeenschap richtte, vertegenwoordigd door de ‘gemeenschap van Laodicea’ :

Dit zegt de Amen, de Getuige die getrouw en waarachtig is, het begin van de schepping Gods. Ik ben bekend met je werken dat je noch koud noch heet bent; was je maar koud of heet! Zo dan, omdat je lauw bent en noch heet noch koud, ga ik je uit mijn mond spuwen. Omdat je zegt Ik ben rijk en ik heb me verrijkt en aan niets heb ik gebrek, terwijl het je ontgaat dat jij de ellendige en deerniswekkende en arme en blinde en naakte bent, raad ik je aan bij mij goud te kopen dat in vuur gelouterd is, opdat je rijk moogt worden; ook witte bovenklederen opdat je je moogt kleden en de schande van je naaktheid niet openbaar wordt, en oogzalf om je ogen te bestrijken opdat je moogt zien. Allen voor wie ik genegenheid koester wijs ik terecht en tuchtig ik; wees daarom ijverig en kom tot inkeer.
(Op 3:14-19)

In die nu snel naderende Laatste dagen zal het krachtige werk van de heilige geest van YHWH God, in combinatie met de manifestatie van de Heer Yeshua in heerlijkheid, veroorzaken dat de trotse arrogantie van Juda tenietgedaan zal worden (Zc 12:7-14), dus precies zó als we zullen zien in Gn 44:18-44 >> Juda, geconfronteerd met de machthebber van Egypte – de voor hem niet herkenbare Jozef – verslagen; ‘kapot’ om zo te zeggen.

3. En zij werd zwanger. Later baarde zij een zoon en hij gaf hem de naam Er.
4. Daarna werd zij opnieuw zwanger, baarde een zoon en gaf hem de naam Onan. 
5. Vervolgens baarde zij nogmaals een zoon en noemde hem Selah. Nu bevond hij zich in Kezib toen zij hem baarde.
6. Mettertijd nam Juda een vrouw voor Er, zijn eerstgeborene, en haar naam was Tamar.
7. Maar Er, Juda’s eerstgeborene, bleek slecht te zijn in de ogen van YHWH; daarom bracht YHWH hem ter dood.
8. Toen zei Juda tot Onan: Heb betrekkingen met de vrouw van je broer en sluit een zwagerhuwelijk met haar en verwek zaad voor je broer.
9. Maar Onan wist dat het zaad niet voor hem zou worden; daarom gebeurde het telkens, als hij betrekkingen had met de vrouw van zijn broer, dat hij [zijn zaad] op de grond verspilde, om geen zaad aan zijn broer te geven. 
10. Wat hij deed nu, was slecht in de ogen van YHWH; daarom bracht hij ook hem ter dood.
11. Toen zei Juda tot zijn schoondochter Tamar: Woon als weduwe in het huis van je vader totdat mijn zoon Selah opgegroeid is. Want hij zei bij zichzelf: Wellicht sterft ook hij, net als zijn broers. Bijgevolg ging Tamar heen en bleef in het huis van haar eigen vader wonen.

Drie zonen werden aan Juda geboren door Sua, en als de betekenis van hun namen wordt gesuggereerd:
Er — ontwaken; Onan — dynamische energie; Selah — smeekbede.
Die namen markeren in zekere zin de Joden door de eeuwen van het huidige tijdperk heen.

Er bleek slecht te zijn in de ogen van YHWH God, vandaar dat hij Er ter dood bracht. In antitype zou Er waarschijnlijk de meerderheid van de Joden kunnen vertegenwoordigen die hun religieuze energie gebruiken om haat en vijandschap op te wekken tegen allen die Yeshua accepteren als de Gezalfde van YHWH God. De ouderwetse vijandschap derhalve die vandaag net zo levend lijkt als het was op de dag toen ze uit de diepe haat van hun hart riepen: Aan de paal met hem! Aan de paal met hem!
De loutere vermelding van de naam Yeshua van Nazareth is voor velen van hen voldoende om ervoor te zorgen dat ze vreselijke veroordelingen uiten.

Dynamische energie [Onan, de tweede zoon] past zeker ook bij deze mensen. Hij stemde ermee in om de weduwe van Er als zijn vrouw te nemen en een ​​kind te krijgen dat officieel zijn broer zou toebehoren. Maar hij voltooide zijn contract niet eervol, en God vond dit ernstig genoeg om ook hem te doden. De reden was zijn absolute egoïsme, want het kind zou officieel niet de zijne zijn.

Onans egoïsme herinnert ons aan de figuur Peloni Almoni uit het verhaal van Ruth. Als de voorspelde pseudo-masjiach vervult hij het beeld van Peloni Almoni die in de poort van Bethlehem voor de oudsten moest toegeven: Ik kan niet lossen, hoewel hij aanvankelijk de bereidheid had getoond om het veld van Elimelech uit de hand van Naomi te kopen. Hij veronderstelde dat het alleen om dat bezit ging, en gezien de leeftijd van Naomi hield hij geen rekening met de mogelijkheid van een zwagerhuwelijk om de naam van de overleden man op zijn erfgoed in stand te houden, namelijk door een zoon in zijn plaats te verwekken.

Boaz had echter iets totaal onverwachts voor Peloni Almoni in petto: Op de dag dat je het veld koopt uit de hand van Naomi, koop je Ruth, de Moabitische, de vrouw van de gestorvene, erbij om de naam van de gestorvene in stand te houden op zijn erfdeel.
(Ruth; hoofdstuk 4 >> Ik kan niet lossen)

Deze twee gevallen illustreren treffend de vernederende geschiedenis van de stam Juda. Aan de andere kant beschrijft Smeekbede [Selah] goed het zwakke leven van deze natie, zo bovennatuurlijk bewaard gebleven – op z’n minst een Overblijfsel - door YHWH God tijdens ontelbare beproevingen en vervolgingen. Want het is de belofte van een zeker te verschijnen Overblijfsel in de Eindtijd waardoor een wonderbaarlijke opwekking voor de natie Israël goddelijk gegarandeerd is.
Selah was immers, hoewel als laatste geboren, de enige van de drie broers die in leven bleef.
Vergelijk Mattheüs 24:32-35 en Hooglied 2:11-13 .

De geïnspireerde kroniekschrijver Mozes vermeldt zorgvuldig details met betrekking tot Selahs geboorteplaats: Vervolgens baarde zij nogmaals een zoon en noemde hem Selah. Nu bevond hij [Juda] zich in Kezib toen zij hem baarde.

Kezib betekent leugen/bedrog; bijgevolg kunnen we verwachten dat de herleving van de natie zal plaatsvinden in een tijdsgewricht waarin valse profeten en valse messiassen zich overvloedig zullen manifesteren, met als climax de valse masjiach bij uitstek, de Antichrist. De natie zal dan met een mate van valsheid en bedrog geconfronteerd worden zoals nooit eerder het geval was.

Want toen Yeshua de vraag van zijn leerlingen ging beantwoorden Wat zal het teken zijn van je paroesie en van de voleinding der eeuw, vermeldde hij als eerste verschijnsel >> Velen zullen komen op basis van mijn naam en zeggen: Ik ben de masjiach en zij zullen velen misleiden. 

12. Zo werden de dagen vele en de dochter van Sua, Juda’s vrouw, stierf; en Juda hield de rouwtijd. Daarna ging hij op naar de scheerders van zijn schapen, hij en zijn metgezel Hira, de Adullamiet, naar Timna.
13. Toen werd er aan Tamar meegedeeld: Zie, je schoonvader trekt op naar Timna om zijn schapen te scheren.
14. Daarop ontdeed zij zich van haar weduwkleed, bedekte zich met een sluier en omwond zich en ging aan de ingang van Enaïm zitten, dat aan de weg naar Timna ligt. Want zij zag dat Selah opgegroeid was en toch was zij hem niet tot vrouw gegeven.
15. Toen Juda haar in het oog kreeg, hield hij haar voor een hoer, omdat zij haar aangezicht bedekt had.
16. Hij wendde zich dan tot haar aan de kant van de weg en zei: Laat mij toch betrekkingen met je hebben. Want hij wist niet dat zij zijn schoondochter was. Zij zei echter: Wat zul je mij geven om betrekkingen met mij te hebben?
17. Hierop zei hij: Ik zal je een geitenbokje uit de kudde sturen. Maar zij zei: Als je mij dan maar een onderpand geeft totdat je het gestuurd hebt. 
18. Toen zei hij: Wat is het onderpand dat ik je geven zal? Waarop zij zei: Je zegelring, je snoer en je staf, die jij in je hand hebt. Toen gaf hij ze haar en had betrekkingen met haar, zodat zij zwanger werd van hem. 


19. Daarna stond zij op en ging heen, legde haar sluier af en trok haar weduwkleed weer aan.
20. Juda dan zond het geitenbokje door tussenkomst van zijn metgezel, de Adullamiet, om het onderpand uit de hand van de vrouw terug te krijgen, maar hij vond haar nergens. 
21. En hij ging bij de mannen van die plaats informeren en zei: Waar is die prostituee, [die] in Enaïm aan de weg [zat]? Maar zij bleven zeggen: Er is nog nooit een prostituee in deze plaats geweest.
22. Tenslotte keerde hij naar Juda terug en zei: Ik heb haar nergens gevonden, en bovendien zeiden de mannen van de plaats: Er is hier geen prostituee geweest.
23. Juda dan zei: Laat zij ze voor zichzelf nemen, opdat wij niet tot verachting worden. In ieder geval heb ik dit bokje gestuurd, maar jij — jij hebt haar nergens gevonden.
24. Ongeveer drie maanden later echter gebeurde het dat er aan Juda werd meegedeeld: Je schoondochter Tamar heeft de hoer gespeeld, en zie, zij is ook zwanger van haar hoererij. Daarop zei Juda: Brengt haar naar buiten en laat zij verbrand worden.
25. Terwijl zij naar buiten werd gebracht, liet zijzelf aan haar schoonvader zeggen: Van de man aan wie deze [dingen] toebehoren, ben ik zwanger. En zij voegde eraan toe: Kijk eens goed aan wie deze [dingen] toebehoren, de zegelring en het snoer en de staf.
26. Toen herkende Juda ze en zei: Zij is rechtvaardiger dan ik, omdat ik haar niet aan mijn zoon Selah heb gegeven. En daarna had hij geen gemeenschap meer met haar.
27. Toen het nu de tijd was dat zij moest baren, bleek dat er, zie, een tweeling in haar buik was. 
28. Voorts gebeurde het toen zij baarde, dat één zijn hand uitstak, en de vroedvrouw nam terstond een scharlaken [draadje] en bond het om zijn hand en zei: Deze is het eerst te voorschijn gekomen.
29. Maar het gebeurde dat, zodra hij zijn hand terugtrok, zie, daar verscheen zijn broer, zodat zij uitriep: Wat bedoel je daarmee, dat je voor jezelf een doorbraak hebt veroorzaakt? Daarom gaf men hem de naam Perez.
30. En daarna kwam zijn broer, die het scharlaken [draadje] om zijn hand had, te voorschijn, en hem gaf men toen de naam Zera.

Het hoofdstuk eindigt met het nogal vulgaire verhaal over Tamar, waarvan de laatste delen duidelijk de Eindtijdomstandigheden der Joden voorafschaduwen.
Maar eerst lezen we dat Juda's vrouw Sua tenslotte stierf, want rijkdom (de betekenis van haar naam) neemt vleugels; ze vliegt weg >>

Tob je niet af om rijkdom te verwerven. Ga niet af op je eigen verstand. Heb jij je ogen erover laten gaan, terwijl het niets is?
Want zonder mankeren maakt hij zich vleugels als van een arend en vliegt weg naar de hemel.

(Sp 23:4-5. En we herinneren nogmaals aan Op 3:14-22).

Sua’s dood leidde er niet toe dat Juda zich daardoor voor hulp tot YHWH, zijn God, richtte. Integendeel zelfs, hij wendde zich tot het gezelschap van iemand van wie hij veronderstelde dat ze een prostituee was.
Hij had beloofd zijn jongste zoon Selah aan Tamar te geven, maar hij had zijn belofte niet gehouden.
Tamar nam daarom het heft in eigen hand en poseerde bedrieglijk als een prostituee om Juda te verleiden. Toen hij haar beloofde een geitenbokje als betaling voor zijn ontucht te sturen, eiste ze enige zekerheid en hij gaf haar drie dingen die onmiskenbaar zijn eigendom waren. Welnu, Tamars missie mocht ‘geslaagd’ genoemd worden. Zij werd zelfs zwanger van een tweeling..

Bijgevolg – wat betreft de vervulling van de typologie van dit toch wel bizarre verhaal - zullen er tijdens de periode van de weergaloos Grote Verdrukking twee gezelschappen op Israëls religieuze toneel verschijnen, zoals trouwens steeds weer is gebleken in de geschiedenis van de natie.

De eerste, toepasselijk genaamd Perez, wat breuk betekent, geeft bij voorbaat te kennen dat de meerderheid van de natie volledig zal breken met YHWH, hun God. In plaats daarvan zal ze haar eigen ‘masjiach’, de Antichrist, de Pseudo masjiach, inhalen en adoreren. De natie zal dan een mate van leugen en bedrog ervaren zoals nooit eerder het geval was.

Tamars tweede zoon echter, Zerah, die van het scharlakenrode draadje om zijn hand, verwijst naar het goddelijk Overblijfsel dat dan juist zal worden gered; vergelijkbaar met Rachab en haar familie die redding ervoeren op grond van het scharlaken koord.

In Jesaja 10:20-23 ontvangen we dienaangaande heldere, profetische bevestiging:

En het zal geschieden op die dag dat zij die van Israël overblijven en zij die ontkomen zijn van het Huis van Jakob, nooit meer zullen steunen op degene die hen sloeg, maar zij zullen steunen op YHWH, de Heilige Israëls, in waarachtigheid. Slechts een overblijfsel zal terugkeren, het overblijfsel van Jakob, tot de Sterke God.

Want al zou uw volk, o Israël, als de zandkorrels der zee blijken te zijn, slechts een overblijfsel onder hen zal terugkeren. Een verdelging waartoe besloten is, zal als een vloed doorstromen in rechtvaardigheid. Want een verdelging en een strenge beslissing zal de Heer, YHWH der legerscharen, voltrekken in het midden van het gehele land. 

Hoofdstuk 39

1. Wat Jozef betreft, hij werd naar Egypte gebracht, en Potifar, een hofbeambte van Farao, de overste van de lijfwacht, een Egyptenaar, kocht hem ten slotte uit de hand van de Ismaëlieten die hem daarheen hadden gebracht. 
2. Maar YHWH bleek met Jozef te zijn, zodat hij een succesvol man werd en over het huis van zijn meester, de Egyptenaar, kwam te staan. 
3. Zijn meester dan zag dat YHWH met hem was en dat YHWH alles wat hij deed, in zijn hand liet gelukken.
4. En Jozef bleef gunst in zijn ogen vinden en bediende hem voortdurend, zodat hij hem over zijn huis aanstelde, en alles wat hij had, gaf hij in zijn hand. 
5. En het gevolg was dat vanaf de tijd dat hij hem aangesteld had over zijn huis en over alles wat hij had, YHWH het huis van de Egyptenaar dankzij Jozef bleef zegenen, en YHWHs zegen kwam te rusten op alles wat hij had, in het huis en op het veld. 
6. Tenslotte liet hij alles wat hij had, in Jozefs hand; en hij wist volstrekt niet wat er bij hem was, uitgezonderd het brood dat hij at. Bovendien werd Jozef schoon van gestalte en schoon van uiterlijk.

1.) Er lijkt een verband gesuggereerd te worden ​​tussen het schandelijke gedrag van Juda in hoofdstuk 38 enerzijds, en het kuise gedrag van Jozef in dit hoofdstuk anderzijds.
Het zal echter blijken dat Genesis 39 in zekere zin ook een nieuw begin inhoudt.

2.) Omdat we in dit hoofdstuk geconfronteerd worden met de persoon Jozef in de periode van zijn vermeende dood, zoals door zijn vader Jakob werd geloofd, en trouwens ook door de 11 broers was gesuggereerd, moeten we bij onze interpretatie consequent zijn. Hoe?

Door de tegenbeelden van Jozefs ervaringen te zoeken in die van zijn prototype Yeshua, maar dan in de werkelijke situatie van diens dood, opstanding en terugkeer naar de hemel, aan de rechterhand van zijn vader YHWH God.

In hoofdstuk 38 hebben we ons trouwens ook aan die consequente lijn van interpretatie gehouden, door de wederwaardigheden van Juda en Tamar in het licht te zien van Israëls situatie tijdens de afgelopen 19 eeuwen, te beginnen ná hun verwerping van Yeshua als hun Masjiach.

Bij het interpreteren van Jozefs nieuwe situatie, vanaf dit hoofdstuk (39), komen we dan vooral uit bij de wederwaardigheden van Yeshua’s Gemeentelichaam vanaf Pinksteren 33 AD.
Zie voor de waarschijnlijke juistheid van die benadering de gematria resultaten van hoofdstuk 39; in de studie >> Gematria Genesis 39.

In dit stadium doet zich een belangrijke wending in type voor: Jozef nauw in contact met mensen die tot het Heidendom behoren; binnen de Goyim derhalve, en buiten het land Israël. Een nogal gewijzigde invalshoek qua voorafbeeldingen, zeker als we Jozefs geheel nieuwe situatie in aanmerking nemen: de gestalte van een slaaf, maar dan aanvankelijk wel die van een welvarende slaaf in het huis van Potifar, omdat YHWH met Jozef was en bijgevolg ook Jesaja 53:10 vervuld werd: In zijn hand zal hetgeen het welbehagen van YHWH is, gelukken.

Vandaar dat we lezen dat YHWH het huis van de Egyptenaar dankzij Jozef bleef zegenen, en YHWHs zegen kwam te rusten op alles wat hij had, in het huis en op het veld. 
Hoe zou het anders kunnen, omdat Jozef een type van Yeshua is, Degene die totaal anders was dan elke andere dienaar die God ooit had. De vrees voor YHWH was op hem (Js 11:2). Inderdaad, zo getrouw diende hij het doel van God dat hij kon zeggen: Ik doe altijd de dingen die hem behagen (Jh 8:29).

Niettemin ervoer hij, de dierbaarste Zoon van God, pogingen tot verleiding, evenals Jozef die ondervond.
Het goddelijk geïnspireerde bericht onthult ons daarover getrouw en in detail:

7. Na deze dingen nu gebeurde het dat de vrouw van zijn meester haar ogen naar Jozef ging opslaan en zei: Kom bij mij liggen.  
8. Maar steeds weigerde hij en zei dan tot de vrouw van zijn meester: Zie, mijn meester weet niet wat er bij mij in het huis is, en alles wat hij bezit, heeft hij in mijn hand gegeven. 
9. Niemand in dit huis is groter dan ik, en volstrekt niets heeft hij mij onthouden behalve u, omdat gij zijn vrouw zijt. Hoe zou ik dan deze grote slechtheid kunnen begaan en in werkelijkheid zondigen tegen God?
10. Het gevolg dan was dat, terwijl zij dag aan dag tot Jozef sprak, hij nooit naar haar luisterde om naast haar te komen liggen, om bij haar te blijven. 
11. Maar op zekere dag gebeurde het dat hij, zoals op andere dagen, het huis binnenging om zijn zaken te behartigen en er niemand van de mannen van het huis daar in huis was.  
12. Toen greep zij hem bij zijn kleed vast en zei: Kom bij mij liggen! Maar hij liet zijn kleed in haar hand en nam de vlucht en ging naar buiten. 

Afbeeldingsresultaat voor Potifars vrouw en Jozef

13. Het geschiedde dan dat, zodra zij zag dat hij zijn kleed in haar hand had gelaten om naar buiten te kunnen vluchten,
14. zij tot de mannen van haar huis ging roepen en tot hen zei: Ziet! Hij heeft ons een man gebracht, een Hebreeër, om ons tot een voorwerp van bespotting te maken. Hij is tot mij gekomen om bij mij te liggen, maar ik ben luidkeels gaan roepen.  
15. En het gevolg was dat zodra hij hoorde dat ik mijn stem verhief en ging roepen, hij voorts zijn kleed naast mij liet en de vlucht nam en naar buiten ging.  
16. Daarna liet zij zijn kleed naast zich liggen totdat zijn meester naar zijn huis kwam.
17. Toen sprak zij tot hem naar deze woorden en zei: De Hebreeuwse knecht die gij ons hebt gebracht, is tot mij gekomen om mij tot een voorwerp van bespotting te maken.
18. Maar ten slotte gebeurde het dat zodra ik mijn stem verhief en ging roepen, hij voorts zijn kleed naast mij liet en naar buiten vluchtte.  

Wat bijzonder!
Potifar, zijn meester, had alle dingen die hij had in de hand van Jozef overgegeven, behalve het ‘brood’ dat hij at. En nu verleidt precies dát symbolische 'brood' hem! Althans ze doet daartoe niet aflatende pogingen. En het is dus hier dat we constateren hoe de heilige geest van God het relaas over de kuisheid van Jozef plaatst tegenover Juda’s onfatsoen, waarover we lazen in Genesis 38.

Omdat hij standvastig de verleiding bleef weerstaan, wordt Jozef door zijn verleidster valselijk beschuldigd, met als resultaat dat hij in de gevangenis terecht komt.

19. Het gevolg was dat zodra zijn meester de woorden van zijn vrouw hoorde, die zij tot hem sprak, toen zij zei: Zo en zo heeft je knecht mij gedaan, zijn toorn ontbrandde.  
20. Derhalve nam Jozefs meester hem en leverde hem over aan het gevangenhuis, de plaats waar de gevangenen van de koning in arrest werden gehouden, en hij bleef daar in het gevangenhuis.
21. YHWH was echter voortdurend met Jozef en bleef liefderijke goedheid aan hem bewijzen en geven dat hij gunst vond in de ogen van de overste van het gevangenhuis.  
22. Daarom gaf de overste van het gevangenhuis alle gevangenen die in het gevangenhuis waren, in Jozefs hand; en in alles wat zij daar deden, bleek hij degene te zijn die het liet doen.
23. De overste van het gevangenhuis keek naar absoluut niets om van wat in zijn hand was, omdat YHWH met [hem] was, en wat hij deed, liet YHWH gelukken.

Met Jozef in de gevangenis zien we de lijdende Masjiach. En in het volgende  hoofdstuk (4) zullen we twee anderen met hem zien lijden, twee hofbeambten van Farao, zijn schenker en zijn bakker. Zij lijden echter niet zoals Jozef; hij leed onschuldig, maar zij ontvingen naar alle waarschijnlijkheid de juiste vergelding voor hun daden, zoals de twee criminelen die tegelijk met Yeshua aan palen werden gehangen.
Eén van hen begon beledigend te spreken:

Eén van de gehangen misdadigers nu hoonde hem: Ben jij niet de Masjiach? Red jezelf en ons. Ten antwoord zei de andere echter bestraffend tot hem: Vrees zelfs jij God niet, daar je in hetzelfde oordeel bent? En wij zeker terecht, want wij ontvangen terug wat onze daden verdienen. Maar deze heeft niets verkeerds gedaan.
(lukas 23)

Jozef was heerser in de kerker, en het oordeel van het geweten van zijn medegevangenen moet zijn geweest: Deze man heeft niets verkeerd gedaan.
Blijkbaar geloofde Potifar de leugen van zijn vrouw ook niet echt. Het was misschien alleen om de schijn te redden dat hij Jozef liet straffen. Als hij haar verhaal echt had geloofd, is het ondenkbaar waarom hij deze Hebreeuwse slaaf niet onmiddellijk ter dood had laten brengen. Hij kende haar karakter waarschijnlijk behoorlijk goed, en dat is dan blijkbaar tevens de verklaring voor zijn bepaald grote mildheid tegenover Jozef.

In dat opzicht kunnen we wellicht ook verklaren waarom Pilatus zo traag was in het geven van zijn toestemming om Yeshua te laten geselen en terechtstellen. Uiteraard kende hij, de landvoogd, de aard van zijn beschuldigers heel goed, en dus ook dat hij geen schuldige voor zich had die de dood verdiende. Alleen vanuit (kwalijke) politieke motieven sprak hij tenslotte het doodvonnis uit.

Niettemin stellen we vast dat Jozef een vorm van lijden ervoer door toedoen van de Heidenen. Jozef werd niet alleen benijd en gehaat door zijn eigen broers en door hén aan de Heidenen verkocht, maar hij werd ook door de Heidenen oneerlijk behandeld en onterecht in de gevangenis geworpen. Zijn Antitype had eerder soortgelijke dingen ten onrechte ervaren:

Waarom zijn natiën in tumult geraakt en hebben volken op ijdele dingen gezonnen? De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de regeerders hebben zich als één aaneengesloten tegen de Heer
[YHWH uiteraard in Psalm 2] en tegen zijn Gezalfde. Zo ook waren in deze stad zowel Herodes als Pontius Pilatus, tezamen met [mensen der] natiën en met volken van Israël, in werkelijkheid vergaderd tegen uw heilige knecht Yeshua, die gij hebt gezalfd, om alles te doen wat uw hand en raad van tevoren had bepaald dat zou geschieden.
(Hn 4:25-29, en gedeeltelijk ontleend aan Psalm 2 die uiteraard zijn eigenlijke vervulling nog moet krijgen in de Eindtijd).

Maar…, zoals hierboven al gesuggereerd, moeten we vanaf hoofdstuk 39, voor wat betreft de tegenbeelden van Jozefs wederwaardigheden, vooral aan Yeshua’s vertegenwoordigers op aarde denken, de leden van zijn Gemeentelichaam.
Welnu, is het niet opvallend dat de voornaamste onder de apostelen, Paulus – in Romeinen 11 door zichzelf in vers 13 aangeduid als de apostel der Heidenvolken – vanaf ongeveer het jaar 57 AD eveneens in gevangenschap raakte! En dat bovendien vrijwel van meet af binnen een Heidense omgeving, En precies zoals Jozef feitelijk zonder enige vorm van rechtspraak gevangen werd gezet, geschiedde met Paulus vrijwel hetzelfde.

Zie >>
  1. De verslagen in het Boek Handelingen vanaf Hn 21:33.
  2. Het gematriaresultaat van de vv 4, 5 en 6 van dit hoofdstuk 39 >>


En Jozef bleef gunst in zijn ogen vinden en bediende hem voortdurend, zodat hij hem over zijn huis aanstelde, en alles wat hij had, gaf hij in zijn hand.  
En het gevolg was dat vanaf de tijd dat hij hem aangesteld had over zijn huis en over alles wat hij had, YHWH het huis van de Egyptenaar dankzij Jozef bleef zegenen, en YHWHs zegen kwam te rusten op alles wat hij had, in het huis en op het veld.  
Tenslotte liet hij alles wat hij had, in Jozefs hand; en hij wist volstrekt niet wat er bij hem was, uitgezonderd het brood dat hij at. Bovendien werd Jozef schoon van gestalte en schoon van uiterlijk. 

GW 12973 ≈≈ Hn 27:41; Paulus bereikt Malta >> Toen zij op een zandbank terechtkwamen die aan beide zijden door de zee werd omspoeld, lieten zij het schip daarop vastlopen, en de voorsteven raakte vast en bleef onbeweeglijk zitten, maar de achtersteven werd door het geweld [van de golven] stukgeslagen.

Het kan niet anders of Yeshua – vanuit de hemelse regionen – leidde al deze evangelisatieactiviteit.
Hier, op het tijdstip dat Rome al bijna was bereikt. En juist vanuit die locatie zou het hoerachtige Babel haar vanouds valse, giftige, religieuze indoctrinatie, met een energie als nooit tevoren, ter hand nemen.
En het kan nauwelijks anders of we zijn in het vals religieuze stadium gekomen van Potifars (niet bij name genoemde) vrouw! Alles met de bedoeling om de jonge Christelijke gemeente compleet te verderven.

Hoofdstuk 40

1. Na deze dingen nu gebeurde het dat de schenker van de koning van Egypte en de bakker zondigden tegen hun heer, de koning van Egypte.
2.  En Farao werd verontwaardigd op zijn twee beambten, op de overste der schenkers en op de overste der bakkers.
3.  Daarom zette hij hen in hechtenis in het huis van de overste van de lijfwacht, in het gevangenhuis, de plaats waar Jozef een gevangene was. 
4.  Toen stelde de overste van de lijfwacht Jozef bij hen aan om hen te bedienen; en zij bleven enige dagen in hechtenis.
5.  Voorts hadden zij beiden een droom, ieder zijn eigen droom in dezelfde nacht, ieder zijn droom met zijn eigen uitlegging, de schenker en de bakker, die de koning van Egypte toebehoorden, die gevangenen in het gevangenhuis waren.
6. Toen Jozef ’s morgens bij hen kwam en hen zag, ziedaar, zij zagen er neerslachtig uit.
7.  Nu informeerde hij bij de beambten van Farao, die met hem in het huis van zijn meester in hechtenis zaten, en zei: Waarom staat jullie gezicht vandaag somber?
8.  Hierop zeiden zij tot hem: Wij hebben een droom gedroomd, en er is geen uitlegger bij ons. Jozef dan zei tot hen: Zijn uitleggingen niet [een zaak] van God? Verhaalt het mij alstublieft.


9. De overste der schenkers verhaalde Jozef toen zijn droom en zei tot hem: In mijn droom, zie, daar stond een wijnstok vóór mij. 
10.  En aan de wijnstok waren drie ranken, en hij was kennelijk aan het uitbotten. Zijn bloesems kwamen te voorschijn. Zijn trossen brachten hun druiven tot rijpheid. 
11. En Farao’s beker was in mijn hand, en toen nam ik de druiven en perste ze uit in Farao’s beker. Daarna gaf ik de beker in Farao’s hand.
12. Toen zei Jozef tot hem: Dit is de uitlegging ervan: De drie ranken zijn drie dagen. 
13. Binnen drie dagen zal Farao je hoofd omhoogheffen, en hij zal je weer in je ambt plaatsen; en je zult Farao’s beker in zijn hand geven, naar het vroegere gebruik, toen je als zijn schenker optrad.
14. Niettemin moet je aan mij denken zodra het je goed gaat en, alstublieft, liefderijke goedheid jegens mij betrachten en van mij gewag maken bij Farao, en je moet mij uit dit huis zien te krijgen. 
15. Want eigenlijk ben ik ontvoerd uit het land van de Hebreeën; en ook hier heb ik volstrekt niets gedaan waarvoor men mij in het gevangenishol moest zetten.
16. Toen de overste der bakkers zag dat hij iets goeds had uitgelegd, zei hij op zijn beurt tot Jozef: Ook ik had een droom, en zie, er waren drie manden met wit brood op mijn hoofd, 
17en in de bovenste mand waren allerlei eetwaren voor Farao, het product van een bakker, en het gevogelte was ze aan het opeten uit de mand boven op mijn hoofd. 
18. Toen antwoordde Jozef en zei: Dit is de uitlegging ervan: De drie manden zijn drie dagen. 
19. Binnen drie dagen zal Farao je hoofd van jou omhoogheffen, en hij zal je aan een paal hangen; het gevogelte zal je vlees van je afeten.
20.  Nu bleek het op de derde dag Farao’s verjaardag te zijn, en hij rechtte toen een feestmaal aan voor al zijn dienaren en hief het hoofd van de overste der schenkers en het hoofd van de overste der bakkers te midden van zijn dienaren omhoog.
21. Bijgevolg plaatste hij de overste der schenkers weer op zijn post van schenker, en hij gaf de beker in het vervolg weer in Farao’s hand. 
22. Maar de overste der bakkers hing hij op, juist zoals Jozef hun had uitgelegd.
23. De overste der schenkers dacht echter niet aan Jozef en bleef hem vergeten.

Hier krijgen we te zien dat in de Egyptische gevangenis twee mannen worden toevertrouwd aan de zorg van Jozef, Farao’s schenker en bakker. Er wordt ons niet meegedeeld voor welke vergrijpen ze gevangen waren gezet; in ieder geval hadden zij Farao’s woede gewekt. De overste van de lijfwacht die toch al het toezicht op alle gevangenen aan Jozef overliet, vertrouwde ook nu als vanzelfsprekend die twee hovelingen aan zijn zorg toe .

Dromen speelden een belangrijke rol in de geschiedenis van Jozef voorafgaand aan zijn verhoging. Maar ook in de gevangenis communiceerde YHWH God geregeld op die wijze om komende gebeurtenissen vooraf aan Jozef te onthullen. Alleen ging het nu om dromen die anderen hadden, maar die weer wél slechts door hem verklaard konden worden.
In de eeuwen vóór Mozes - toen er nog geen schriftelijke openbaring van zijn wil beschikbaar was – communiceerde YHWH God blijkbaar geregeld op die wijze met mensen. Zoals we vernemen uit het boek Job, en wel in de persoon van Elihu, (eveneens) een voorafbeelding van Masjiach Yeshua:

Want God spreekt eenmaal, en tweemaal — hoewel men er geen acht op slaat — in een droom, een nachtvisioen, wanneer een diepe slaap op de mensen valt; in sluimeringen op het bed.
Ja, dan ontbloot hij het oor der mensen, en op de vermaning aan hen drukt hij zijn zegel (Job 33:14-16).

De dromen die zowel aan de schenker als de bakker waren gegeven, maakten blijkbaar diepe indruk op hun geest, want s’morgens merkte Jozef op dat zij zich hevig zorgen maakten; vooral ook omdat er niemand in hun omgeving was die hun dromen kon interpreteren.
Verhelderend was Jozefs reactie op hun moeilijkheid: Zijn uitleggingen niet [een zaak] van God? Verhaalt het mij alstublieft.

Aldus gaf Jozef te kennen dat ze voor de juiste interpretatie op God zelf moesten vertrouwen, op Degene bij wie hun dromen hun oorsprong hadden! En ook in deze kwestie bleek weer dat Jozef in type Yeshua Masjiach voorafschaduwde. Geregeld maakte die Grotere ‘Jozef’ bekend wat er in de toekomst zou gebeuren, maar toch zei hij:
Want ik heb niet uit mijzelf gesproken, maar de Vader, die mij heeft gezonden, heeft mij zelf een gebod gegeven met betrekking tot wat ik zeggen en wat ik spreken moet (Jh 12:49).

Dus vraagt ​​zijn prototype de hovelingen om hem hun dromen te vertellen. Duidelijk vertrouwt Jozef erop dat hij, in volledige gemeenschap met de geest van God, geen moeite zal hebben om de dromen te interpreteren.
Bijgevolg verklaart hij met zekerheid dat in beide gevallen - de drie takken en de drie manden - drie dagen vertegenwoordigden. Naar het schijnt in geestelijke zin overeenkomend met de drie dagen van de dood en opstanding van Masjiach Yeshua.

Het sap van de druiven betekent het vergieten van zijn bloed als het enige middel tot vergeving van zonden, en het persen van de druiven zijn getrouwe volharding onder lijden, als het ware verkerend binnen een figuurlijke wijnpers. En wanneer iemand, de zondaar [als gevolg van de Adamitische erfenis], steunt op de waarde van Yeshua’s vergoten bloed, dan ervaart die persoon bevrijding van zijn schuld en slavernij. De schenker beeldt daarom de zondaar af die redding ervaart op grond van dat vergoten bloed.

Geen wonder dan ook dat Jozef, geheel zeker van het nabije herstel voor de schenker, de man op het hart drukt hem te gedenken bij Farao. Ook voor ons zou een dergelijk verzoek zeker tot ons hart moeten spreken, alsof het van de Heer Yeshua zelf afkomstig is. Omdat hij ons zo buitengewoon heeft gezegend, is het alleen maar goed dat ook wij jegens hem van een dankbaar respons blijk geven!

Toen de bakker Jozefs gunstige uitleg voor zijn collega, de schenker, had gehoord, is het niet verwonderlijk dat ook hij een gunstige uitleg van zijn eigen droom verwachtte. Maar dat pakte, tot zijn ontsteltenis geheel anders uit! Weliswaar betekende in zijn geval de drie eveneens drie dagen, ons nog steeds herinnerend aan de dood en opstanding van Yeshua. Maar…, hoewel een grote zegen voor de gelovige, betekent het even stellig afkeuring voor de ongelovige, uitlopend op diens verwerping en dood:

Want God zond zijn Zoon niet uit in de wereld opdat hij de wereld zou oordelen, maar opdat de wereld door hem gered zou worden. Hij die in hem gelooft, wordt niet geoordeeld. Hij die niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij geen geloof heeft gesteld in de naam van de eniggeboren Zoon van God (Jh 3:17-18).

We zagen dat het sap van de druiven typologisch is voor het bloed van Yeshua Masjiach. In het verslag over Jozef werd het in de hand van de koning gegeven. YHWH God schept behagen in de waarde van het bloed van zijn Zoon, en alleen op die basis vergeeft hij zonde.

Maar wat de bakkerij produkten in het verhaal betreffen, die waren het werk van mensenhanden; die van de bakker. Weliswaar waren ook die bedoeld voor Farao, vergelijkbaar met personen die God best wel willen behagen, maar dan op hun eigen manier. Meestal door vermeende eigen goede werken - niet beseffend dat die dingen zonden nooit kunnen wegnemen.
YHWH God kan zeker de ‘werken’ van mensen niet accepteren als een vervanging voor het ‘werk’ van zijn eigen Zoon; met name diens pijnlijke doodsstrijd aan de martelpaal, teneinde plaatsvervangend het oordeel over de Adamitische mensheid te ondergaan.

Zeker, de bakproducten waren eveneens bedoeld voor Farao, maar ze bereikten zijn tafel niet. In de droom aten de vogels die op.
Heel betekenisvol! Zeker wanneer we ook die gang van zaken in het licht van de Bijbel blijven zien, met name de parabels die Yeshua sprak. Daarin zijn de vogels in de lucht typerend voor de satanische activiteit der demonen, die er voortdurend opuit zijn mensen te misleiden; bijvoorbeeld door het ‘ophemelen’ van hun zogenaamde goede daden!

Vergelijk Mattheüs 13:3-4 >> Ziet! Een zaaier ging uit om te zaaien; en terwijl hij zaaide, vielen sommige [zaadjes] langs de weg, en de vogels kwamen en aten ze op.
met 13:19 >> Wanneer iemand het woord van het koninkrijk hoort maar de betekenis ervan niet begrijpt, komt de goddeloze en rukt weg wat in zijn hart is gezaaid; dit is degene die langs de weg is gezaaid.

Toen de derde dag aanbrak bleek dat Jozefs interpretatie van de dromen volledig aan de feiten beantwoordde. Precies zoals hij had aangekondigd, zó geschiedde het ook.
Uiteraard zal het eveneens exact zo gaan met elk woord van de eniggeboren Zoon van YHWH God. Zoals hij trouwens ook zelf verzekerde in zijn Eindtijdrede: De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan (Mt 24:35).

De derde dag bleek Farao’s verjaardag te zijn en bij die gelegenheid rechtte hij een feestmaal aan voor al zijn dienaren. Bovendien - en blijkbaar om al die dienaren een levensbelangrijke les bij te brengen – vertoonde hij zowel de schenker als de bakker openbaar in hun midden, maar om tegengestelde redenen. De  opperschenker werd in zijn oude positie hersteld, terwijl de bakker werd opgehangen.
Wat Farao in deze zaken heeft beïnvloed, wordt niet vermeld, maar het bewijs van Gods aanwezigheid bij Jozef was onmiskenbaar. En wat de schenker betreft, zijn hart ging blijkbaar toch niet in diepe dankbaarheid naar Jozefs God uit. In plaats van goed met Farao over Jozef te praten, vergat hij hem zowaar! Moge YHWH God ons ervoor behoeden om zoals hij te handelen!

Wij, die gelovigen zijn, hebben onvergelijkbaar meer waarvoor we Yeshua diep in gedachten moeten houden dan de schenker voor Jozef. Voor ons is er dan ook alle reden om acht te slaan op de aanmoediging van Yeshua zelf toen hij zijn leerlingen op de avond voor zijn dood – bij hun laatste gezamenlijke maaltijd - aldus aanmoedigde: Blijf dit doen als een gedachtenis aan mij (Lk 22:19).

Hoofdstuk 41

Het hart van een koning is als waterstromen in de hand van YHWH.
Hij leidt het waarheen hij maar wil.

Bij de ten uitvoerlegging van zijn voornemen is, wat YHWH God betreft, geen enkele wijze van aanpak buiten zijn bereik. Zelfs de meest onwaarschijnlijke omstandigheden, maar ook de eventueel voor mensen onneembare obstakels, worden door hem benut om de door hem gestelde doeleinden te ondersteunen. Het was daarom in het geheel geen toeval dat Farao droomde zoals en wanneer hij dat deed. Gods tijd was eigenlijk gekomen om Jozef uit de gevangenis te redden en hem naar een zeer hoge positie van eer en verantwoordelijkheid te leiden.

In hoofdstuk 39 had hij Satan toegestaan de vrouw van Potifar zodanig te manipuleren dat Jozef schuldig zou worden bevonden, zodanig zelfs dat hij eigenlijk ter dood moest worden gebracht. Maar in plaats daarvan belandde hij in de gevangenis.
In hoofdstuk 40 bleek YHWH God opnieuw achter de schermen werkzaam te zijn door Farao’s opperschenker te gebruiken. Hoewel door diens ondankbare nalatigheid Jozef alsnog twee jaar in de gevangenis moest doorbrengen, werkte YHWH God niettemin voortdurend achter de schermen van onzichtbaarheid om Jozef zowel uit de gevangenis te halen, alsook om hem te verhogen op een wijze die voor een Hebreeuwse slaaf op zich absoluut ondenkbaar zou zijn geweest.

1. Nu geschiedde het na verloop van twee volle jaren dat Farao droomde, en zie, hij stond aan de rivier de Nijl. 
2.  En zie, uit de rivier de Nijl stegen zeven koeien op, schoon van uiterlijk en vet van vlees, en ze gingen in het gras van de Nijl grazen.
3.  En zie, na deze stegen er zeven andere koeien uit de rivier de Nijl op, lelijk van uiterlijk en mager van vlees, en ze gingen naast de koeien aan de oever van de rivier de Nijl staan. 
4. Toen aten de koeien die lelijk van uiterlijk en mager van vlees waren, de zeven koeien die schoon van uiterlijk en vet waren op. Daarna ontwaakte Farao.
5. Hij sliep echter weer in en droomde voor de tweede maal. En zie, zeven korenaren schoten op uit één halm, vet en goed.
6.  En zie, na deze ontsproten er zeven dunne en door de oostenwind verzengde korenaren.
7.  Voorts slokten de dunne korenaren de zeven vette en volle korenaren op. Daarna ontwaakte Farao, en zie, het was een droom. 
8. ’s Morgens dan geschiedde het dat zijn geest in beroering geraakte. Daarom liet hij alle magie-beoefenende priesters van Egy̱pte en alle wijzen roepen, en vervolgens verhaalde Farao hun zijn dromen. Maar er was niemand die ze voor Farao kon uitleggen. 
9. Toen sprak de overste der schenkers met Farao en zei: Van mijn zonden maak ik heden gewag. 
10.  Farao was verontwaardigd op zijn dienaren. Daarom zette hij mij in hechtenis in het huis van de overste der lijfwacht, zowel mij als de overste der bakkers. 
11. Daarna hadden wij beiden in dezelfde nacht een droom, zowel ik als hij. Ieder van ons droomde zijn droom met zijn eigen uitlegging.
12. En er was daar bij ons een jonge man, een Hebreeër, een knecht van de overste der lijfwacht. Toen wij hem onze dromen verhaalden, legde hij ze ons vervolgens uit. Aan ieder gaf hij uitleg naar zijn droom. 
13. En het bleek dat het precies zo gebeurde als hij het ons had uitgelegd. Mij plaatste hij weer in mijn ambt, maar hem hing hij op. 
14. Hierop liet Farao Jozef roepen, opdat zij hem vlug uit het gevangenishol zouden halen. Hij dan schoor zich en verwisselde zijn mantels en ging naar Farao. 
15.  Toen zei Farao tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, maar er is niemand die hem kan uitleggen. Nu heb ikzelf over u horen zeggen dat gij een droom maar hoeft te horen om hem te kunnen uitleggen.  
16. Hierop antwoordde Jozef Farao en zei: Ik hoef niet in aanmerking genomen te worden! God zal Farao een antwoord van vrede geven. 


17. En Farao sprak verder tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan de oever van de rivier de Nijl. 
18. En zie, uit de rivier de Nijl stegen zeven koeien op, vet van vlees en schoon van gedaante, en ze gingen in het gras van de Nijl grazen.
19. En zie, na deze stegen er zeven andere koeien op, schraal en zeer slecht van gedaante en mager van vlees. Zo slecht als deze heb ik ze in heel Egypteland nog niet gezien. 
20. Voorts aten de magere en slechte koeien de eerste zeven vette koeien op.
21. Deze kwamen dus in hun buik terecht, en toch kon men niet merken dat ze in hun buik waren terechtgekomen, daar hun uiterlijk even slecht was als in het begin. Daarop ontwaakte ik. 
22. Daarna zag ik in mijn droom en zie, zeven korenaren schoten op uit één halm, vol en goed.
23. En zie, na deze ontsproten er zeven verschrompelde, dunne, door de oostenwind verzengde korenaren. 
24.Toen slokten de dunne korenaren de zeven goede korenaren op. Ik legde dit dus voor aan de magie-beoefenende priesters, maar er was niemand die mij het kon verklaren.
25.Toen zei Jozef tot Farao: De droom van Farao is slechts één. Wat de God doet, heeft hij Farao meegedeeld. 
26. De zeven goede koeien zijn zeven jaren. Evenzo zijn de zeven goede korenaren zeven jaren. Het is slechts één droom.  
27. En de zeven magere en slechte koeien die na deze opkwamen, zijn zeven jaren; en de zeven lege korenaren, verzengd door de oostenwind, zullen zeven jaren van hongersnood blijken te zijn. 
28. Dit is het wat ik tot Farao heb gesproken: Wat de God doet, heeft hij Farao doen zien. 
29. Zie, er komen zeven jaren van grote overvloed in heel Egypteland. 
30. Maar na deze zullen er zeven jaren van hongersnood aanbreken, en al de overvloed in het land Egy̱te zal eenvoudig vergeten worden en de hongersnood zal het land eenvoudig verteren. 
31. En de overvloed die eens in het land was, zal niet te merken zijn vanwege die daaropvolgende hongersnood, want die zal beslist zeer zwaar zijn. 
32. En dat de droom tot tweemaal toe aan Farao herhaald werd, betekent dat de zaak volkomen vaststaat bij de God, en de God spoedt zich om die ten uitvoer te brengen. 
33. Laat Farao nu daarom uitzien naar een beleidvol en wijs man en hem over het land Egypte stellen. 
34. Laat Farao ingrijpen en opzieners over het land aanstellen, en hij moet gedurende de zeven jaren van overvloed een vijfde van het land Egypte heffen.
35. En laten zij alle levensmiddelen van deze komende goede jaren bijeenbrengen, en laten zij koren opslaan onder Farao’s hand als levensmiddelen in de steden, en zij moeten het beveiligen. 
36. En de levensmiddelen moeten het land tot voorraad dienen gedurende de zeven jaren van hongersnood die zich in het land Egypte zullen voordoen, opdat het land niet door de hongersnood wordt afgesneden.
37. Welnu, de zaak bleek goed te zijn in de ogen van Farao en van al zijn dienaren.
38. Derhalve zei Farao tot zijn dienaren: Kan er een andere man gevonden worden als deze, in wie de geest van God is?
39. Daarna zei Farao tot Jozef: Aangezien God u dit alles heeft doen weten, is er niemand zo beleidvol en wijs als gij.
40. Gij zult persoonlijk over mijn huis staan, en heel mijn volk zal u onvoorwaardelijk gehoorzamen. Alleen met betrekking tot de troon zal ik groter zijn dan gij.
41. En Farao zei verder tot Jo̱zef: Zie, ik stel u waarlijk over het gehele land Egypte.
42. Daarop trok Farao zijn zegelring van zijn eigen hand en deed hem aan Jozefs hand en hulde hem in klederen van fijn linnen en hing hem een gouden halsketting om de hals.
43. Bovendien liet hij hem rijden in de tweede erewagen die hij had, zodat zij voor hem uit zouden roepen: Avrekh!, hem aldus over het gehele land Egypte stellend. 
44. Voorts zei Farao tot Jozef: Ik ben Farao, maar zonder uw machtiging mag niemand zijn hand of zijn voet opheffen in het gehele land Egypte.
45. Daarna gaf Farao Jozef de naam Zafnath Paäneach en gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, tot vrouw. Toen trok Jozef uit over het land Egypte.
46. En Jozef was dertig jaar oud toen hij voor Farao, de koning van Egypte, stond. Hierop ging Jozef van voor Farao heen en doorreisde het gehele land Egypte. 
47. En gedurende de zeven jaren van overvloed bracht het land aanhoudend bij handen vol voort.
48. En hij bleef alle levensmiddelen van de zeven jaren die over het land Egypte kwamen, bijeenbrengen en sloeg de levensmiddelen dan in de steden op. De voedselproducten van het veld dat rondom een stad gelegen was, sloeg hij in het midden ervan op.
49. En Jozef bleef koren ophopen in zeer grote hoeveelheid, als het zand der zee, totdat men ten slotte ophield het te tellen, omdat het niet te tellen was.
50. En voordat het jaar van de hongersnood aanbrak, werden Jozef twee zonen geboren, die Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde. 
51. Aan de eerstgeborene dan gaf Jozef de naam Manasse, want, om zijn woorden aan te halen: God heeft mij al mijn moeite en het gehele huis van mijn vader doen vergeten.
52. En aan de tweede gaf hij de naam Efraïm, want, om zijn woorden aan te halen: God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land van mijn ellende.
53. En de zeven jaren van de overvloed die in het land Egypte geheerst had, liepen geleidelijk ten einde, 
54. en vervolgens begonnen de zeven jaren van de hongersnood te komen, juist zoals Jozef gezegd had. En de hongersnood werd in alle landen voelbaar, maar in het gehele land Egypte werd brood gevonden.
55. Tenslotte werd het gehele land Egypte door de hongersnood aangetast, waarop het volk luid tot Farao om brood riep. Toen zei Farao tot alle Egyptenaren: Gaat naar Jozef. Al wat hij jullie zegt, moeten jullie doen.
56. En de hongersnood heerste over de gehele oppervlakte der aarde. Toen opende Jozef alle korenmagazijnen die zich in hun midden bevonden en verkocht aan de Egyptenaren, daar de hongersnood het land Egypte stevig in zijn greep kreeg. 
57. Bovendien kwamen mensen van heel de aarde naar Egypte om bij Jozef te kopen, want de hongersnood had de gehele aarde stevig in zijn greep.

Jozef bleef ná de kwestie met de schenker en de bakker nog twee volle jaren langer in de gevangenis; ongetwijfeld een veel langere periode dan waarop hij gehoopt had. Maar al die tijd was YHWH Gods oog op hem. Bijgevolg was het geen ‘verloren tijd’, maar veeleer een verdere gelegenheid om, in alle nederigheid en een vast vertrouwen op YHWH God, de praktische les van zelfdiscipline te leren.
En inderdaad, op Gods juiste moment stuurde hij twee dromen naar Farao die van een voor hem zo’n indrukwekkende aard waren dat hij er enorm door werd bewogen. Ongetwijfeld had hij voorheen vele andere dromen gehad, maar deze waren zo opmerkelijk dat hij ze niet kon negeren.

Bovendien was er in de dromen sprake van een dusdanige overeenkomst dat Farao wel moest concluderen dat ze bedoeld waren om iets van grote ​​betekenis aan hem over te brengen. 'S Morgens maakte hij zich dan ook niet onterecht zorgen over wat voor soort boodschap het wel mocht gaan. Bijgevolg ontbood hij onmiddellijk de magiërs en wijze mannen van Egypte, maar geen van hen kon ook maar enige interpretatie van de dromen geven; ja, zelfs niet eens in die richting iets suggereren!

Zoals welbekend is fungeert Egypte in de Bijbel als een afbeelding van deze wereld. In de tijd van Jozef was het land van de farao’s zelfs het centrum van onderwijs en cultuur, de trotse leider van de oude beschavingen. Maar de mensen waren afgodendienaars; ze misten echte kennis over God en daarom leefden ze in diepe spirituele duisternis. Zoals we in de psalmen lezen: Bij u is de bron van het leven; door uw licht kunnen wij licht zien.
Buiten hem is alles slechts een en al duisternis, moreel en spiritueel. Bijgevolg stonden Farao’s magiërs volkomen machteloos; die zogenaamde 'wijze mannen' konden slechts hun onwetendheid etaleren.
En ongetwijfeld had YHWH God precies dát in de zin: Farao moest de machteloosheid van alle menselijke hulpbronnen en de waardeloosheid van alle menselijke wijsheid ‘proeven’.

Overigens was het eeuwen later niet anders het geval met Nebukadnezar. Toen het er echt op aankwam waren die zogenaamd wijze mannen van Chaldea even hulpeloos als de magiërs van Egypte. Alléén Daniël, eveneens als Jozef verkerend onder goddelijke sturing, had werkelijk begrip (Daniël 2).
Zó was het weer later ook gesteld met Belsazar en al diens metgezellen. De oude profeet moest worden geroepen om de mysterieuze boodschap op de muur te ontcijferen (Daniël 5).

Pas toen ‘ontwaakte’ de schenker in het besef van zijn eigen onverschilligheid tegenover Jozef. Hij vertelde de Farao dat hij en de bakker dromen hadden gehad die hen van streek hadden gebracht, totdat een jongeman in de gevangenis, een Hebreeër, hun dromen had geïnterpreteerd. En al vlug bleek dat zijn interpretaties in beide gevallen volkomen correct waren geweest .

Dientengevolge liet Farao onmiddellijk Jozef ontbieden en deze kwam; geschoren en met andere kleren aan. Omtrent de reden waarvoor hij in de gevangenis was gezet werd in het geheel geen navraag gedaan. Bijgevolg werd hij ook nooit vrijgesproken van de aanklacht die – uiteraard geheel ten onrechte - tegen hem was ingediend. Kennelijk liet Jozef dat alles in de hand van God. YHWH weet immers heel precies hoe hij moet zorgen voor de reputatie van zijn dienaren die hem dierbaar zijn!

En precies zó verging het ook onze Heer Yeshua in tegenbeeld. Israël mocht hem dan veracht, verworpen en aan een paal gehangen hebben; en vervolgens zijn levenloze lichaam in een graf gelegd, het graf verzegeld en een wacht geplaatst hebben, desondanks wekte God hem op door hem te bevrijden van de smarten des doods, aangezien het niet mogelijk was dat hij daardoor werd vastgehouden (Handelingen 2:24).

Integendeel! Op de derde dag triomfeerde hij over het graf, de windsels van zijn dode lichaam achter zich latend; precies zoals tevoren werd voorschaduwd in het geval van Jozef: Het veelkleurige gewaad dat door de broers in het bloed van dieren werd gedompeld om het vervolgens aan hun vader Jakob aan te bieden.
Vergelijk Johannes 20:5-8 >>

En zich vooroverbukkend, zag hij [Johannes] de windsels liggen, maar hij ging niet naar binnen. Toen kwam ook Simon Petrus, die hem volgde, en hij ging het herinneringsgraf binnen. En hij zag de windsels liggen, ook de doek die op zijn hoofd was geweest, niet bij de windsels liggend, maar afzonderlijk opgerold op één plaats. Toen ging daarom ook de andere discipel, die het eerst bij het herinneringsgraf was aangekomen, naar binnen, en hij zag en geloofde.

Het is dus volkomen duidelijk dat ook Jozef door de hand van God uit de gevangenis werd verlost.
Hij was immers de Veroorzaker van
de onrustige geest bij de Farao door zijn mysterieuze dromen;
het falen van de priesterlijke magiërs om zijn dromen te interpreteren;
de plotselinge herinnering van de schenker aan die Hebreeuwse uitlegger, die zijn vrijlating tot gevolg had gehad.

Ook Jozef zelf onderscheidde dit, zoals blijkt uit wat hij later sprak tot zijn broers:

God heeft mij voor jullie uit gezonden om voor jullie een overblijfsel op de aarde te stellen en jullie door een grote ontkoming in het leven te houden. Nu dan, niet jullie hebben mij hierheen gezonden, maar de God zelf, opdat hij mij kon aanstellen tot een vader voor Farao en tot Heer over zijn gehele huis en tot heerser over het gehele land Egypte.
Trekt vlug op naar mijn vader, en jullie moeten tot hem zeggen: Dit heeft je zoon Jozef gezegd: God heeft mij tot Heer over heel Egypte aangesteld. Kom naar mij toe. Draal niet. (Gn 45:7-9).

En precies zó was het ook met de Heer Yeshua toen hij werd bevrijd uit de gevangenis van het graf:

Namelijk Yeshua, die van Nazareth was, hoe God hem met heilige geest en kracht had gezalfd, en hij ging het land door, terwijl hij goeddeed en allen gezond maakte die door de Duivel onderdrukt waren, want God was met hem. En wij zijn getuigen van al de dingen die hij zowel in het land der Joden als in Jeruzalem heeft gedaan; maar zij hebben hem ook om het leven gebracht door hem aan een paal te hangen. God heeft hem op de derde dag opgewekt en heeft gegeven dat hij openbaar werd, niet aan het gehele volk, maar aan getuigen die door God tevoren waren aangewezen, aan ons, die - nadat hij uit de doden was opgestaan - met hem gegeten en gedronken hebben.
(Hn 10:38-41) 

We keren echter weer terug tot Farao. Tegenover Jozef gaf hij ruiterlijk toe dat hij in eigen kring niemand had kunnen vinden die zijn dromen kon interpreteren, maar dat hij óók had vernomen dat Jozef dit wél zou kunnen. Jozef echter neemt onmiddellijk volledig afstand van elk persoonlijk vermogen in die richting. Die gave heeft de ware God hem geschonken. Dus laat hij Farao ronduit weten dat slechts ook God in staat is om hem een betrouwbare uitleg te geven; daarbij tevens aangevend dat die interpretatie voor Farao een antwoord van vrede zou zijn >> Ik hoef niet in aanmerking genomen te worden! God zal Farao een antwoord van vrede geven. 

Dát eenvoudige vertrouwen in YHWH God was het geheim van het feit dat Jozef zulke openbaringen van hem ontving. Bijgevolg interpreteerde Jozef ook zonder enige aarzeling Farao’s dromen en begon hij hem uit te leggen dat de dromen slechts één waren! Waarmee gezegd wilde zijn dat de tweede droom simpelweg een bevestiging was van de eerste. YHWH God liet Farao tevoren zien wat Hijzelf in Egypte ging doen.
Bovendien betekenden de zeven koeien zeven jaar, alsook de zeven goede korenaren zeven jaar. Evenzo betekenden de zeven magere koeien en de zeven uitgedroogde, door de Oostenwind verzengde korenaren elk zeven jaar. De goed gevoede koeien en de goede korenaren gaven aan dat er zeven jaar sprake zou zijn van een overvloedige opbrengst in het hele land Egypte. Daarentegen waren de magere koeien en de dunne korenaren profetisch voor zeven jaar hongersnood. Vanwege de ernst van de hongersnood zouden de goede jaren worden vergeten alsof ze waren opgeslokt door de slechte jaren.
Het feit dat de tweede droom een bevestiging was van de eerste, gaf aan dat de zaak door YHWH God volledig was vastgesteld en dat Hij zijn voornemen dienaangaande vlug zou volbrengen.
Zoals in het Bijbelboek Openbaring wordt aangegeven zal een zelfde beginsel gelden voor de Eindtijd, cq de Zeventigste Jaarweek voor Israël. Direct in Op 1:1 lezen we >> Openbaring van Yeshua Masjiach die God hem gaf om aan zijn slaven de dingen te tonen die vlug moeten geschieden.
In Op 3:11, gericht tot de Joodse Eindtijdgemeenschap, voorgesteld door de gemeente Filadelfia >> Ik kom vlug. Houd vast wat je hebt opdat niemand je kroon neemt.
En in het laatst hdst (22:6-7) >> En hij zei tot mij: Deze woorden zijn betrouwbaar en waarachtig. En de Heer, de God der geesten van de profeten, zond zijn engel om aan zijn slaven de dingen te tonen die vlug moeten geschieden. En zie! Ik kom vlug. Gelukkig hij die de woorden van de profetie van dit boek onderhoudt.

In Jesaja 65 wordt mbt de Eindtijdperiode voor Israël profetisch hetzelfde, dan geldende beginsel vermeld >>

Daarom, dit heeft de Heer YHWH gezegd:

Ziet! Mijn knechten zullen eten, maar jullie zullen honger lijden.
Ziet! Mijn knechten zullen drinken, maar jullie zullen dorst lijden.
Ziet! Mijn knechten zullen zich verheugen, maar jullie zullen beschaamd staan.
Ziet! Mijn knechten zullen een vreugdegeroep aanheffen wegens de goede hartentoestand, maar jullie het uitschreeuwen wegens de hartenpijn en jullie zullen jammeren wegens louter verbreking des geestes.

En jullie zullen je naam bij mijn uitverkorenen tot een eed achterlaten, en de Heer YHWH zal werkelijk individueel ter dood brengen, maar zijn eigen knechten zal hij met een andere naam noemen, zodat wie zich zegent op de aarde, zich zal zegenen bij de God der trouw, en wie een beëdigde verklaring aflegt op de aarde, zal zweren bij de God der trouw; omdat de vroegere benauwdheden vergeten zullen zijn en omdat ze voor mijn ogen verborgen zullen zijn.

Uit Jesaja’s profetie kunnen wij bovendien nog iets heel speciaals afleiden. Terwijl in Jozefs dagen de zeven jaren van buitengewone voorspoed werden gevolgd door zeven jaren van hongersnood, zullen in het tegenbeeld van de Eindtijd de twee periodes van zeven jaren samenvallen. Dus tegelijkertijd eten, maar ook honger lijden; tegelijkertijd drinken, maar ook dorst lijden; etc.
Bovendien zal er dan sprake zijn van nog een verschil >> In de Eindtijd van Israëls laatste (70ste) Jaarweek zal er enerzijds sprake zijn van geestelijke overvloed [voor het Joodse Overblijfsel], maar tegelijkertijd ook van grote geestelijke honger. Zie dienaangaande hieronder de profetie van Amos >>


Zie! Er komen dagen, luidt het woord van de Heer YHWH, en ik zal een hongersnood in het land zenden, geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar naar het horen van de woorden van YHWH. En zij zullen wankelen van zee tot zee, en van het Noorden zelfs tot de opgang [der zon]. Zij zullen her- en derwaarts blijven gaan op zoek naar het woord van YHWH, maar zij zullen [het] niet vinden (Amos 8:11-12).

Jozef gaf Farao vervolgens een goed advies hoe hij zich het best op de toekomst kon voorbereiden. Hij moest een wijze, betrouwbare man aanwijzen om het grote werk van het bijeenbrengen van producten in pakhuizen in het hele land Egypte te beheren. Velen zouden nodig zijn om hem daarin bij te staan. Gedurende de zeven jaren van overvloed zouden zij slechts een vijfde van de opbrengst van het land nodig hebben om voor de toekomst te reserveren.
Ook in dat opzicht voorschaduwde Jozef de Masjiach, Yeshua, in de hoedanigheid van een wijze raadgever:

Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; en de vorstelijke waardigheid zal op zijn schouder komen. En zijn naam zal worden genoemd: Wonder van een Raadgever, Sterke Goddelijke, Vader voor eeuwig, Vredevorst (Jesaja 9).

De interpretatie van de droom was in principe zó eenvoudig en passend dat Farao er geen moeite mee had Jozef gelovig te aanvaarden en bijgevolg zijn advies goed te keuren.
Maar dat niet alleen, hij besefte tegelijkertijd ook dat Jozef precies de gekwalificeerde persoon moest zijn voor het ter hand nemen van het grote werk; zoals toezien op het opslaan van de opbrengst in Egypte. Het was voor hem zonneklaar dat Gods geest in Jozef was. En aangezien Die hem de interpretatie van de dromen had onthuld, was er absoluut niemand die zo goed kon onderscheiden, maar ook wijs was als Jozef.

Daarom is het zeker geen toeval dat we over Jozefs Tegenbeeld lezen: De Masjiach in wie alle schatten van wijsheid en van kennis zorgvuldig verborgen [aanwezig] zijn (Ks 2:2-3).

Om die reden ook maakten Yeshua’s woorden tijdens zijn aardse bediening, temidden van zijn eigen Joodse volk, een diepe indruk op allen die hem hoorden: Toen Yeshua nu deze woorden had geëindigd, was de uitwerking dat de scharen versteld stonden van zijn manier van onderwijzen; want hij onderwees hen als iemand die autoriteit heeft, en niet zoals hun Schriftgeleerden (Mt 7:28-29).

En nadat hij in zijn eigen gebied was gekomen, ging hij hen in hun synagoge onderwijzen, zodat zij versteld stonden en zeiden: Waar heeft deze man die wijsheid en deze krachtige werken vandaan?
(Mt 13:54).  

Net zoals Farao en zijn dienaren werden getroffen door Jozefs wijsheid, verwonderden eveneens degenen die in de Eerste eeuw naar de Heer Yeshua luisterden zich over diens wijsheid.
Vergelijk ook 1 Korinthe 2:14-15 >>

De fysieke mens echter aanvaardt niet de dingen van de geest Gods, want voor hem zijn ze dwaasheid en hij kan [ze] niet te weten komen omdat [ze] geestelijk worden onderzocht. De geestelijke [mens] daarentegen onderzoekt alle dingen; zelf echter wordt hij door niemand onderzocht.

Niet alleen onderscheidt de spirituele mens spirituele dingen, maar ook onderscheidt hij terecht tijdelijke zaken beter dan elke ongelovige, eenvoudig omdat
a.)   God de Schepper is van materiële dingen net zo goed als zaken die spiritueel van aard zijn;
b.)   Elk lid van Yeshua’s Gemeentelichaam de geest van God bezit >>
Wij nu ontvingen niet de geest van de wereld maar de geest die uit God [is]. Zie 1Ko 2:10-16.

In dat opzicht herinneren we ons ook Yeshua’s eigen belijdenis:
Ik doe niets uit eigen beweging, maar deze dingen spreek ik zoals de Vader mij heeft geleerd… Want ik heb niet uit mijzelf gesproken, maar de Vader, die mij zond, heeft mij zelf een gebod gegeven met betrekking tot wat ik zeggen en wat ik spreken moet (Jh 8:28 en 12:49).

Dus gebruikte YHWH de gevangenschap van Jozef als een stap in de richting van een veel hogere waardigheid dan hij had genoten in het huis van Potifar.
Hij was nu over het Huis van Farao geplaatst. Door het woord van Jozef moest het hele volk van Egypte geregeerd worden. Farao zou uiteraard niet zijn troon aan Jozef afstaan, maar hij zou op Jozef steunen als de Beheerder van al zijn zaken. De waardigheid van Farao's positie bleef overeind, maar hij droeg zijn autoriteit vrijwel geheel over aan Jozef. Zoals hijzelf zei: Ik ben Farao, maar zonder uw machtiging mag niemand zijn hand of zijn voet opheffen in het gehele land Egypte.

Dus lezen we in Openbaring 3:21 dat de verhoogde Masjiach over zichzelf zegt: Hem die overwint zal ik geven om met mij op mijn troon plaats te nemen, gelijk ook ik overwon en met mijn Vader plaats nam op zijn troon.
Al sinds zijn verhoging tot de hemel in 33 AD, deelt onze Heer Yeshua Masjiach de troon van de Vader, zoals ook Jozef eens de troon van Farao deelde. En zoals Jozef met zijn woord regeerde over Farao's Huis, zó regeert onze Heer Yeshua over het huishouden van de Vader, t.w. het huishouden van geloof, thans nog de Christelijke gemeente. ter ondersteuning voor die gedachte verwijzen we naar Ef 1:9-11 >>

Hij heeft ons namelijk het geheimenis van zijn wil bekend gemaakt, naar zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen in hem, voor een huishoudelijk bestuur [een oikonomia; d.i. beheer] van de volheid der tijden, om alle dingen onder één Hoofd samen te brengen in de Masjiach; de dingen met betrekking tot de hemelen en de dingen op de aarde, in hem, in wie wij ook tot erfgenamen zijn gemaakt, waartoe wij tevoren bestemd waren naar [het] voornemen van hem die alle dingen tot stand brengt naar het raadsbesluit van zijn wil.

Maar er is wat betreft type en antitype nog veel meer sprake van analogie >>
YHWH God blijft uiteraard altijd in de waardigheid van eeuwige heerlijkheid. Niettemin heeft hij zijn geliefde Zoon – na diens dood, opstanding en hemelvaart - de plaats gegeven van hoogste autoriteit over zijn schepping:

Alle macht in de hemel en op aarde is mij gegeven… En ziet! ik ben met jullie alle dagen tot de voleinding der eeuw (Mt 28).

Dat hield wat Yeshua zelf betreft beslist een gezegende verandering in, evenals ook het geval was met Jozefs verhoging:
Van schaamte tot heerlijkheid; van de gevangenis naar de plaats van heerschappij; van een slaaf in boeien tot hoog verheven boven allen, slechts Farao uitgezonderd.

Hoe schitterend spreekt dit tot ons met betrekking tot hem die Jozef voorafschaduwde! Hier op aarde verbleef Yeshua in vernedering en schaamte, maar hij is nu eenmaal niet langer hier. YHWH God, zijn Vader, heeft zijn Zoon hoog verheven:

Daarom ook verhief God hem hoog en gaf hem goedgunstig de naam die boven elke naam is, opdat in de naam van Yeshua elke knie zich zou buigen van hen die in de hemel en van hen die op de aarde en van hen die onderaards zijn, en elke tong openlijk zou belijden dat Yeshua Masjiach Heer is, tot heerlijkheid van God de Vader (Fp 2:9-11).

Die verhoging werd ook afgebeeld doordat Farao Jozef de eer verleende om in zijn tweede erewagen te rijden, terwijl er voor hem uit werd geroepen >> Avrekh, wellicht betekenend Buig de knie!

Neem ook nota van 1 Petrus 3:18, 22, om te constateren wat Yeshua Masjiach ervoer nadat hij eens voor altijd was gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen:

Die [ná zijn opstanding] aan Gods rechterhand is, heengegaan naar de hemel, terwijl engelen, machten en krachten aan hem onderworpen werden.

Ten bewijze dat Farao Jozef tot Heerser verhief, trok hij zijn zegelring van zijn eigen hand en deed die vervolgens aan Jozefs hand. Ook hulde hij hem in kleding van fijn linnen en hing hem een gouden halsketting om de hals.
Sommigen veronderstellen dat de ring - die uiteraard geen einde heeft - spreekt van Yeshua's eeuwige identificatie met God, zijn Vader. Het fijne linnen zou ons herinneren aan zijn volmaakte zuiverheid; terwijl de gouden halsketen zijn eenheid met de Vader zou afbeelden. 

Farao zei ook tegen Jozef: Ik ben Farao, en zonder jouw toestemming mag niemand zijn hand of voet opheffen in heel het land Egypte.
Dat was een imperiaal decreet, precies zoals YHWH God heeft bepaald dat buiten zijn Messiaanse Zoon om er in de hele wereld geen sprake kan zijn van ware arbeid (de hand), cq van echt wandelen (de voet) met God.

Vergelijk Gn 5:24 >> Henoch wandelde met God; daarna was hij niet, want God nam hem weg. 
In Hb 11:5 wordt nog, als verklaring van Gods handelen met hem, het volgende toegevoegd >> want vóór de overbrenging ontving hij getuigenis dat hij aan God welgevallig was.
Buiten Henoch wordt nog slechts van één andere, afzonderlijk persoon vermeld dat hij wandelde met God, namelijk Noach (Gn 6:10).

Farao gaf Jozef de naam Zafnath Paäneach, wat in het Koptisch onthuller van geheimen betekent, maar in het Egyptisch Verlosser van de wereld. Beide betekenissen zijn toepasselijk op Masjiach Yeshua, want hij heeft de Vader en diens raadgevingen geopenbaard. En voorts is hij, op grond van zijn grote offer op Golgotha, inderdaad de Redder van de wereld.

Volgens Mt 1:21 liet YHWH God mbt Yeshua’s menselijke geboorte aan [een andere] Jozef weten >> Zij [Maria] zal een zoon baren, en gij moet hem de naam Yeshua geven, want hij zal zijn volk van hun zonden redden.

Yeshua’s eigen volk, Israël, is dus ook begrepen in de redding die door hun voornaamste Joodse broeder mogelijk is geworden! Op grond daarvan zou de apostel Paulus naderhand met grote nadruk in Romeinen 11 het volgende schrijven >> Ik zeg dan: Verstiet God zijn volk? Mag dat niet geschieden! Ook ik ben immers een Israëliet, uit Abrahams zaad, van stam Benjamin. God verstiet zijn volk dat hij tevoren kende niet.
Uiteraard een ernstige les voor die ‘christelijke’ denominaties die leren dat Israël bij God heeft afgedaan sinds de nationale verwerping van hun Masjiach!

Wat betreft de vrouw die Jozef kreeg, Asnath, wordt ons bijna niets verteld, behalve dat zij een dochter was van Potifera, de priester van On. Maar als een van origine Heidense bruid is ze zeer wel typologisch voor Yeshua’s  Bruidgemeente. Die Heidense vrouw, aan Jozef geschonken in de tijdspanne dat hij van zijn broers was gescheiden, is prachtig typologisch voor Yeshua’s Bruidgemeente in de (toch vrij lange) periode dat hij ‘verloren’ is voor zijn broeders naar het vlees, de Joodse natie.


Rond die tijd, zo wordt ons in het verslag verteld, had Jozef de leeftijd van 30 jaar bereikt, dezelfde als die van Yeshua toen die, Jozefs Antitype, zijn openbare bediening begon (Lk 3:23).
Daaruit kunnen we overigens verder afleiden dat de gecombineerde tijd - slaaf [van Potifar] en daarna een gevangene - 13 jaar bedroeg.
Maar nu, na die moeilijke periode, ging hij door heel het land Egypte om toezicht te houden op het plan om op veel opslagplaatsen de enorme hoeveelheid graan te verzamelen die slechts een vijfde was van de super overvloed die tijdens de vruchtbare eerste zeven jaren werd verkregen. De hoeveelheden waren uiteindelijk  zo groot dat het onmogelijk was om ze nog te tellen.

Gedurende de zeven jaren van overvloed werden door Asnath twee zonen aan Jozef geboren, de eerste genaamd Manasse, wat vergeten betekent >> Want, zoals hij zei: God heeft me al mijn moeite en het gehele huis van mijn vader doen vergeten.
Tegenbeeldig beschouwd zouden we wellicht mogen stellen dat Yeshua Masjiach - in zekere zin -  het zwoegen van zijn dagen in het vlees 'vergat', alsook de verdrietige ervaring dat hij door het merendeel van zijn broeders werd verworpen. Oók nadat hij, vanaf Pinksteren 33 AD, de heilige geest begon uit te storten op zijn gelovige Joodse broeders die op die wijze verwekt werden – of >> opnieuw geboren - tot nieuwe personen.

Iets dergelijks kan overigens ook gezegd worden van het Christendom als geheel. De waarheden die we vanuit het Evangelie vernemen - en trouwens vanuit het volledige profetische Woord - hebben niet zelden op ons de uitwerking dat verdrietige ervaringen vanwege onze Adamitische herkomst geleidelijk verbleken, of zelfs geheel naar een vaag verleden worden verbannen. Er is bij ons iets veel beters geïntroduceerd >> de nieuwe schepping, waarvan de Masjiach het Hoofd is.

Vergelijk 2 Korinthe 5:14-17 >>
Want de liefde van de Masjiach dringt ons, daar wij tot dit oordeel kwamen dat één voor allen stierf. Allen stierven dus. En hij stierf voor allen, opdat de levenden niet langer voor zichzelf zouden leven, maar voor hem die voor hen stierf en werd opgewekt. Bijgevolg kennen wij van nu af niemand naar vlees; zelfs indien wij Masjiach naar vlees gekend hebben, kennen wij [hem] nu toch niet meer. Nu dan, indien iemand in Masjiach [is], [is hij] een nieuwe schepping. De dingen van oudsher gingen voorbij; zie, nieuwe dingen ontstonden.

Zijn tweede zoon werd door Jozef Efraïm genoemd, wat vruchtbaar betekent. Want zei hij, God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land van mijn ellende.
Hoewel onze Heer [volgens Daniël 9:26] ná de tweeënzestig weken, als Masjiach werd afgesneden en (nog) niets had  met betrekking tot het koninkrijk, werd hij niettemin 'vruchtbaar' in de redding van menigten van zondaars uit de Heidenen, zoals hierboven al werd gememoreerd.
Want binnen de nieuwe schepping is er sprake van ware vruchtbaarheid voor YHWH God.

Zelfs in het land van Jozefs ellende, maakte God hem vruchtbaar. Evenzo is het gesteld met een Christen. Zeker, hij kan ellende ervaren, maar als de nieuwe schepping is hij niettemin geschikt om vrucht te dragen voor YHWH God.

De zeven jaren van overvloed liepen ten einde, zoals YHWH tevoren door Jozef had gewaarschuwd. De voorzegde hongersnood kwam; niet alleen voor Egypte, maar eveneens voor alle andere landen. Maar alleen Egypte had zich op de hongersnood voorbereid.
Het volk van Egypte deed een beroep op Farao voor voedsel; maar hij zei tegen hen: Ga naar Jozef en doe alle dingen die hij jullie zegt.

Hoewel de tegenbeeldige toepassing van het verhaal over enerzijds overvloed en anderzijds hongersnood in de Eindtijd komt, t.w. in de 70ste Jaarweek voor Israël, was er door de eeuwen heen toch ook een les uit te trekken voor de Christelijke Gemeente: En wij hebben aanschouwd en wij getuigen, dat de Vader de Zoon heeft gezonden [als] redder van de wereld (1Jh 4:14). Bijgevolg heef hij door de eeuwen heen steeds de aandacht van ons allen gericht op de Heer Yeshua als Degene die is aangesteld om in onze geestelijke behoeften te voorzien.

Maar als we in vers 56 van dit hoofdstuk lezen dat Jozef alle pakhuizen van Egypte liet openen, moet toch in het bijzonder aan de genoemde 70ste Week voor Israël worden gedacht.
Ook herinneren we de lezer aan vers 50: Voordat het jaar van de hongersnood aanbrak, werden Jozef twee zonen geboren, die Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde. 

Jozefs zonen werden dus geboren voordat de jaren van hongersnood kwamen! En weer kunnen we denken aan de lange tussenperiode vanaf 33 AD, welke gekenmerkt werd door het bijeenbrengen (verzamelen) van alle leden van het lichaam van Yeshua. In Romeinen 11 genoemd de volheid der Heidenen, allen verbonden met de olijfboom die zijn wortels heeft in het Abrahamitische Verbond. Zie Romeinen 11.

Bovendien verduidelijkt die voorafbeelding van Jozefs zonen de waarheid dat voor Yeshua's Gemeentelichaam de dag van gunst zal sluiten vóórdat de Grote Verdrukking [de tijd van benauwdheid voor Jacob] aanbreekt, een waarheid trouwens die ook rechtstreeks wordt onderwezen in de Joods Christelijke Geschriften. Dus beslist eerst nádat Yeshua, de Heer, zijn Vrouwgemeente in de Opname heeft weggenomen.

Hoofdstuk 42

1. Ten slotte zag Jakob dan dat er in Egypte graan was. Toen zei Jakob tot zijn zonen: Waarom blijven jullie elkaar aankijken?  
2. En hij voegde eraan toe: Ziet, ik heb gehoord dat er in Egypte graan is. Daalt daarheen af en koopt vandaar voor ons, opdat wij in leven blijven en niet sterven.
3. Bijgevolg daalden tien broers van Jozef af om koren uit Egypte te kopen.  
4. Maar Jakob zond Benjamin, Jozefs broer, niet met zijn andere broers mee, want hij zei: Anders overkomt hem misschien een dodelijk ongeluk. 

Nadat zij hun broer Jozef in de handen van de Heidenen hadden verkocht, was hij voor zijn verwanten, zijn jaloerse broers, zo goed als dood. In het bijzonder ook voor hun vader Jakob die in de overtuiging leefde dat een wild dier zijn lievelingszoon had gedood.
In die ervaring voorschaduwde Jozef de geliefde Zoon van de Vader, YHWH God, die op zijn bestemde tijd zijn Zoon uit sjeool (het graf) verloste en hem verhoogde tot aan zijn rechterhand in de hemel.
Na die hemelvaart en verheerlijking is Yeshua Masjiach aangeboden als de Verlosser van de wereld, het Brood des Levens voor een mensheid die bezig is ten onder te gaan. Precies zoals hijzelf tevoren had verzekerd:

Ik ben het brood des levens. Wie tot mij komt, zal geen honger meer hebben; en hij die in mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.
(Vergelijk Johannes 6).

Tijdens het huidige aeon (wereldtijdperk) - dat van de Christelijke gemeente, Yeshua’s Gemeentelichaam - zijn de Joden echter opzijgezet. Sinds de Eerste eeuw heeft YHWH God een volk voor zijn naam uit de Heidenen genomen. Vergelijk Handelingen 15.
Pas na vele eeuwen van verstrooiing onder de natiën, en nadat het volledige aantal leden van Yeshua's Gemeentelichaam ‘ingezameld’ zal zijn, zal God opnieuw zijn aangezicht wenden tot zijn vanouds uitverkoren volk, precies zoals werd voorzegd door Amos, de profeet:

Ziet! De ogen van de Heer YHWH zijn op het zondige koninkrijk, en hij zal het wis en zeker van de oppervlakte van de aardbodem verdelgen. Niettemin zal ik het Huis van Jakob niet geheel en al verdelgen, luidt het woord van YHWH. 
Want ziet! ik geef bevel, en ik wil het Huis van Israël onder alle Heidenvolken schudden, net zoals men de zeef schudt, zodat er geen steentje ter aarde valt. Door het zwaard zullen zij sterven — alle zondaars van mijn volk, zij die zeggen: De rampspoed zal niet naderbij komen noch tot aan ons reiken.
Op die dag zal ik de hut van David, die vervallen is, weer oprichten, en ik zal zijn bressen herstellen. En haar puinhopen zal ik oprichten, en ik zal haar opbouwen als in de dagen van weleer, opdat zij in bezit mogen nemen wat er van Edom is overgebleven, en alle natiën waarover mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van YHWH, die dit doet.
(Amos 9:8-12)

Het wereldtijdperk van de hemelse Gemeente loopt thans nagenoeg teneinde; haar activiteit op aarde - de Evangelieverkondiging - die YHWH God voor haar bestemde, zal binnenkort, bij het aanbreken van de 70ste Jaarweek voor Israël, geheel voltooid zijn. 
Voor de huidige mensenmaatschappij, en met name voor Israël, zullen dan zware tijden aanbreken.
Vergelijk Twee Timotheüs, hoofdstuk 3.

Na de verwijdering van Gods heilige geest van de aarde - als gevolg van de opname van die hemelse Gemeente - zal er een zware tijd van geestelijke honger aanbreken. We lazen het al eerder in Amos >> Ik zal een hongersnood in het land zenden, geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar naar het horen van de woorden van YHWH.
Met name in de tweede helft van die bijzondere Jaarweek zal Israël de tijd van benauwdheid voor Jakob ervaren (Jeremia 30), door Yeshua destijds zelf aangeduid als een weergaloos Grote Verdrukking:

Want dit heeft YHWH gezegd: Het geluid van beving hebben wij gehoord, angst, en er is geen vrede. Vraagt en ziet of een man baart. Waarom dan heb ik iedere krachtige man gezien met zijn handen op zijn lendenen als een barende vrouw, en zijn alle aangezichten bleek geworden? Wee! Want groot is die dag, zodat geen andere eraan gelijk is; het is de tijd van benauwdheid voor Jakob. Maar hij zal zelfs daaruit worden gered.

Niettemin zal YHWH God juist in die ernstige wereldperiode zijn omgang met de Joden, de broeders van de Masjiach naar het vlees, hervatten.
Hoe geheel juist blijkt dan ook de voorafbeelding te zijn wat betreft Jozefs broers!
Ten eerste. Vanwege het geestelijk vacuüm dat na de Opname van de Gemeente zal ontstaan, zal de geestelijke hongersnood op aarde nijpend worden. Tot wie moeten de mensen, met inbegrip van het Joodse volk, zich wenden? Voor hen is er niets anders dan het huidig wereldbestel, afgebeeld door het land Egypte.

Voor Israël zal dat haar diepste vernedering betekenen, afgebeeld door de tien broers die zich net als andere mensen naar Egypte moesten begeven, waar echter 'Jozef' ontmoet zou worden; in tegenbeeld de Hemelhoge Zoon van YHWH Elohim!
De les? Eerst vernedering om teneinde alsnog de zegen van YHWH Elohim te ontvangen!

Bij het begin van de hongersnood woonden ze echter in Kanaän, in een land waar geen koren was, en er wordt ons verteld: Ze gingen graan kopen onder degenen die reisden, want de schaarste aan voedsel was in het land Kanaän.
Er was niets in Kanaän om hen te ondersteunen. Het zou de dood voor hen betekenen als ze zouden besluiten in dat land te blijven. Daarom gebood Jakob zijn zonen naar Egypte te gaan en daar koren te kopen: Opdat wij mogen leven en niet sterven. Bijgevolg daalden tien broers van Jozef af om koren uit Egypte te kopen.  

Maar dát is nu juist de plaats [toestand] waar profane toestanden overheersen! Vervreemd van het leven van God, leven ze in een wereld die wordt getroffen door een geestelijke hongersnood, in een wereld die de ziel geen voedsel verschaft; geheel overeenkomend met de situatie en ervaringen van de Verloren zoon in de parabel van Yeshua: En geregeld begeerde hij verzadigd te worden met de schillen die de zwijnen aten, en niemand gaf hem [ook maar iets]. 

De tien broers van Jozef daalden af om koren te kopen uit Egypte ...
Het woord "kopen" komt niet minder dan vijf keer voor in de eerste tien verzen van dit hoofdstuk. Het was duidelijk dat de broers niet anders in gedachte hadden dan het benodigde voedsel te verkrijgen door het te kopen.
Iets dergelijks is voor de fysieke mens van nature altijd diens opvatting en voor hem de natuurlijke gang van zaken. Zijn eigen geest stijgt nooit naar het niveau alwaar men een geschenk van God, de hemelse Vader, ontvangt. Veeleer veronderstelt hij dat hij de goedkeuring van God moet verdienen; zijn gunst moet winnen; zijn aanvaarding door Hem moet verdienen! 

Zie 1 Korinthe 2:14-15 >>
De fysieke mens echter aanvaardt de dingen van de geest Gods niet, want voor hem zijn ze dwaasheid en hij kan [ze] niet te weten komen omdat [ze] geestelijk worden onderzocht. De geestelijke [mens] evenwel onderzoekt alle dingen; zelf echter wordt hij door niemand onderzocht.
 
Zó immers was het ook gesteld met Naäman toen hij naar Gods profeet ging om van zijn melaatsheid te worden genezen.
Het was eveneens de instelling die bij de de Verloren zoon overheerste: Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik zondigde tegen de hemel en voor jouw aangezicht, ik ben niet waard nog langer je zoon genoemd te worden; maak mij als één van je dagloners. Dat wil zeggen, als iemand die moest werken voor wat hij ontvangt.
En precies zó was het ook hier, bij de tien broers van Jozef.

5. Israëls zonen dan kwamen tegelijk met de anderen die kwamen kopen, want de hongersnood heerste in het land Kanaän. 
6. En Jozef was de machthebber over het land. Hij was degene die aan al het volk van de aarde verkocht. Dientengevolge kwamen Jozefs broers en bogen zich diep voor hem met hun aangezicht ter aarde. 


7. Toen nu Jozef zijn broers zag, herkende hij hen dadelijk, maar hij maakte zich onherkenbaar voor hen. Daarom sprak hij hun met hardheid toe en zei tot hen: Waar komen jullie vandaan? Waarop zij zeiden: Uit het land Kanaän, om levensmiddelen te kopen.
8. Aldus herkende Jozef zijn broers, maar zij herkenden hem niet. 
9. Onmiddellijk herinnerde Jozef zich de dromen die hij met betrekking tot hen had gedroomd, en hij zei verder tot hen: Jullie zijn verspieders! Jullie zijn gekomen om te zien waar het land open en bloot ligt!

Jozef was intussen verheven om over het gehele Huis van Farao te gaan, maar hoe konden Jakob en zijn zonen zoiets weten; laat staan zelfs maar vermoeden! 
Hetzelfde is waar gebleken in het geval van Jakobs nakomelingen sinds de tijd dat zij hun Masjiach verwierpen.
Om die reden zendt God hun een werking van dwaling zodat zij geloof hechten aan de leugen, opdat allen geoordeeld worden, zij die geen geloof stelden in de waarheid maar behagen schepten in de ongerechtigheid, precies zoals ook het geval was met de goddeloze koning Achab (1 Koningen 22:1-38).
In 1Kn 22:20-22 lezen we >>
En YHWH zei voorts: Wie zal Achab misleiden, dat hij optrekt en valt bij Ramoth-Gi̱lead? … Ten slotte trad een geest naar voren en ging voor YHWH staan en zei: Ik zal hem misleiden. Daarop zei YHWH tot hem: Op welke wijze? Hierop zei hij: Ik zal heengaan, en ik zal een bedrieglijke geest worden in de mond van al zijn profeten.
Hij dan zei: Jij zult hem misleiden, en, wat meer is, je zult als overwinnaar te voorschijn komen. Ga heen en doe zo.

Door hun eigen schuld, omdat ze de voorkeur gaven - en nog steeds geven - aan de leugen, weet de meerderheid van het Joodse volk niet dat Elohim zijn Geliefde, de Heer Yeshua, uit de dood heeft opgewekt. Door alle lange eeuwen van het christelijke tijdperk heen was Yeshua wat hen betreft dood. Daarom is er eveneens al die tijd, een sluier over hun hart geweest en daarom zullen ze bij het aanbreken van de Eindtijdverdrukking nog steeds onwetend zijn wat betreft de verhoging en de heerlijkheid van de Heer Masjiach Yeshua.

Ja, Jozef "zag" zijn broers, zijn oog was op hen gericht, ook al herkenden zij hem niet. Evenzo - als de vertegenwoordiger van zijn Vader - is het oog van Yeshua altijd op de Joden gericht geweest: Want mijn ogen zijn op al hun wegen; ze zijn niet verborgen geweest voor mijn gezicht, noch is hun dwaling onttrokken geweest aan mijn ogen (Jr 16:17).

10. Toen zeiden zij tot hem: Neen, mijn heer, maar uw knechten zijn gekomen om levensmiddelen te kopen. 
11. Wij zijn allen zonen van slechts één man. Wij zijn oprechte mensen. Uw knechten treden niet als verspieders op. 
12. Maar hij zei tot hen: Niet waar! Want jullie zijn gekomen om te zien waar het land open en bloot ligt.

Het is waar dat Jozef nu vrij grof met hen omging door hen streng toe te spreken, maar de hele tijd bij hun eerste ontmoeting probeerde hij niets anders dan hun geweten wakker te schudden met betrekking tot hun vroegere oneerlijkheid.
Merk echter hun ontkennende houding op: We zijn betrouwbaar; uw dienaren zijn geen spionnen.
Ze nemen nog steeds een zelfrechtvaardige houding aan, zelfs terwijl ze voor de Heer van Egypte komen; in dit geval Jozef die hen op de proef stelt.

Het is precies hetzelfde wanneer God zijn werk begint in de zondige mens: Desnoods 'verwondt' Hij, om naderhand te genezen. Door zijn geest zendt hij als het ware pijlen van overtuigingskracht uit, dingen die de natuurlijke Adamitische mens veroordelen. En wat is meestal het eerste antwoord van de zondaar? Hij verwerpt de beschuldigingen die tegen hem worden ingebracht. Hij ontkent dat hij verdorven is als gevolg van zijn Adamitische afstamming: dood in overtredingen en zonden…, van nature kinderen des toorns, evenals de overigen…, toen óók wij doden waren in de overtredingen (Ef 2:1-5).
Hij probeert zichzelf te rechtvaardigen. Zelfingenomen beweert hij dat hij een waarachtig mens is!

13. Hierop zeiden zij: Uw knechten zijn twaalf broers. Wij zijn de zonen van slechts één man in het land Kanaän; en zie, de jongste is heden bij onze vader, terwijl de andere er niet meer is.
14. Jozef zei echter tot hen: Het is zoals ik tot jullie gesproken heb, toen ik zei: Jullie zijn verspieders! 
15. Hierdoor zullen jullie getoetst worden. Zo waar Farao leeft, Jullie zullen van hier niet weggaan, tenzij jullie jongste broer hierheen komt.
16. Stuurt een van jullie om jullie broer te halen, terwijl jullie geboeid blijven, opdat jullie woorden getoetst mogen worden als de waarheid in jullie geval. En zo niet, zo waar Farao leeft, dan zijn jullie verspieders. 

Wanneer Jozef hen blijft ondervragen, geven ze hem, stukje bij beetje, de informatie dat hun vader twaalf zonen had. Eén van hen, de jongste, was thuis gebleven, bij zijn vader. Van de andere zeggen zij slechts dat hij er niet meer is.
Hoe weinig vermoedden zij dat die gouverneur de feiten beter kende dan zijzelf! 
Vervolgens gaat hij hen beproeven jegens die andere, jongere broer, Benjamin. Hij zegt hun dat ze in de gevangenis moeten worden gehouden terwijl één van hen naar huis terugkeert om Benjamin met zich mee terug te brengen:

17. Daarop stelde hij hen drie dagen lang tezamen in verzekerde bewaring.

Dit was geen onrechtvaardige actie van Jozefs zijde; het was eigenlijk precies wat de broers verdienden. Hij wees hen feitelijk hun juiste plaats toe, de plaats van schaamte en veroordeling. 
Naar verwachting zal YHWH Elohim aldus ook met Yeshua's Joodse broeders van de Eindtijd handelen. Zij moeten tot het besef worden gebracht wat hun rechtens verschuldigd is. Hun moet geleerd worden dat ze niets anders dan straf verdienen; dat ze terecht thuishoren in de plaats van veroordeling en schaamte.
Zij moeten vernederd worden vóórdat ze verhoogd kunnen worden!

We zullen moeten afwachten hoe in dat opzicht de zaken zich in de Tijd van het Einde zullen ontwikkelen, maar we weten bijvoorbaat met zekerheid dat in de 70ste Week voor Israël het Schriftwoord vervuld moet worden wat Daniël schreef (9:24):

Zeventig zevens zijn vastgesteld met betrekking tot uw volk en betreffende uw heilige stad, om DE OVERTREDING te doen eindigen.

Welke overtreding moet beëindigd worden?
Het Hebreeuwse woord פשע staat in het enkelvoud bij het bepaalde lidwoord: DE overtreding. Uiteraard hebben we het dan over Israëls grote misstap met betrekking tot haar ware Masjiach, Jozefs tegenbeeld.

18. Daarna zei Jozef op de derde dag tot hen: Doet dit en blijft in leven. Ik vrees de God. 
19. Indien jullie oprecht zijn, laat dan één van jullie broers geboeid blijven in het huis waar jullie in verzekerde bewaring zijn, maar de overigen van jullie: Gaat, neemt graan voor de hongersnood in jullie huizen. 
20. Dan moeten jullie je jongste broer bij mij brengen, opdat jullie woorden betrouwbaar bevonden mogen worden; en jullie niet zullen sterven. Toen deden zij zo. 
21. Nu zeiden zij tot elkaar: Ongetwijfeld zijn wij schuldig met betrekking tot onze broer, want wij zagen zijn zielsbenauwdheid, toen hij ons om mededogen smeekte, maar wij hebben niet geluisterd. Daarom is deze benauwdheid over ons gekomen. 
22. Toen antwoordde Ruben hun en zei: Heb ik jullie niet gezegd: Bezondigt je niet aan het kind, maar jullie hebben niet geluisterd? En ziet, nu wordt zijn bloed beslist teruggeëist. 
23. Zij nu wisten niet dat Jozef luisterde, want er was een tolk tussen hen. 
24. Dientengevolge wendde hij zich van hen af en weende toen. Daarop keerde hij tot hen terug en sprak tot hen en nam Simeon van hen weg en boeide hem voor hun ogen.

Door Simeon te binden om de plaats van zijn broers in te nemen, werden zij geconfronteerd met een voor hen nieuw principe; een beginsel overigens dat hun tegenhangers, de Joden van de Eindtijd, zich nog altijd eigen moeten maken, t.w. de leer van plaatsvervangend lijden voor de verzoening van zonden. Een beginsel overigens dat nu reeds bijna twintig eeuwen binnen het ware Christendom wordt onderwezen:

Want de liefde van de Masjiach dringt ons, daar wij tot dit oordeel kwamen dat één voor allen stierf. Allen stierven dus. En hij stierf voor allen, opdat de levenden niet langer voor zichzelf zouden leven, maar voor hem die voor hen stierf en werd opgewekt (2Ko 5).

De apostel Paulus, die deze goddelijk geïnspireerde waarheid opschreef, wist heel goed dat Yeshua zijn ziel offerde voor de hele mensheid; een waarlijk bevrijdend offer voor het verzoenen van zonden. En het was zijn diepe waardering voor die daad van vervangende dood die hem voortstuwde in al zijn spirituele activiteiten.
In Galaten 2:19-20 schreef hij eerder:

Ik ben met Masjiach aan een paal gehangen. Maar niet meer ik leef, doch Masjiach leeft in mij. Voor zover ik nu in [het] vlees leef, leef ik in geloof jegens de Zoon van God die mij liefhad en zichzelf voor mij overgaf.

Wij allen, Adams afstammelingen, stierven fundamenteel met betrekking tot zonde, en wel in de plaatsvervangende dood van Yeshua. Onze verlossing van het oordeel over zonde kwam in die ene daad van Gods Zoon tot uitdrukking. Uiteraard ervaren alleen degenen die echt geloof stellen in dat plaatsvervangend sterven werkelijk het wegnemen van de straf voor zonde.
Het is daarom een volkomen illusie van de zijde der Joden die menen dat door het onderhouden van een steeds hogere vorm van Thorah zij bijgevolg ook een grotere mate van heiligheid kunnen bereiken in de ogen van Elohim.

Het zou voor hen veel beter zijn om diepe aandacht te schenken aan de goddelijk geïnspireerde waarheden die door de profeet Jesaja werden opgetekend [in Jesaja 53] wat betreft de grootse effecten van het lijden van YHWH's meest prominente Ebed, Yeshua de Masjiach:

Hij was veracht en werd door de mensen gemeden, een man bestemd voor smarten en om vertrouwd te zijn met ziekte… Hij was veracht, en wij [de Joodse voorouders in de Eerste eeuw] achtten hem als van geen belang.
Waarlijk, onze ziekten droeg hij; en onze smarten torste hij…
Hij werd doorstoken om onze overtreding; hij werd verbrijzeld om onze dwalingen.

De tuchtiging bedoeld voor onze vrede was op hem, en wegens zijn wonden is er voor ons genezing gekomen. Als schapen hebben wij allen rondgedoold; wij hebben ons ieder naar onze eigen weg gekeerd; en YHWH zelf heeft hem de dwaling van ons allen doen ontmoeten.
Hij kreeg het zwaar te verduren, en hij liet zich kwellen; toch placht hij zijn mond niet open te doen. Hij werd net als een schaap ter slachting geleid; en als een ooi die voor haar scheerders stom is geworden, placht ook hij zijn mond niet open te doen…

Wegens de overtreding van mijn volk werd hij dodelijk getroffen. Men zal zijn grafstede bij de goddelozen geven en bij een Rijke in zijn dood… [Mt 27:57-60]
Maar het was YHWH die het behaagde hem te verbrijzelen…
Indien gij zijn ziel tot een schuldoffer zult stellen, zal hij zijn nageslacht zien, zal hij dagen verlengen…

Door het kennen van hem zal de Rechtvaardige, mijn Knecht, velen in een rechtvaardige positie brengen; en hun dwalingen zal hijzelf torsen.
Om die reden zal ik hem een deel geven onder de velen, en met de machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn ziel zelfs in de dood heeft uitgestort en onder de overtreders werd geteld; en hijzelf droeg van velen de zonde, en voor de overtreders ging hij bemiddelen. 

Toen Jozef zijn broers tegen elkaar hoorde zeggen:
Ongetwijfeld zijn wij schuldig met betrekking tot onze broer, want wij zagen zijn zielsbenauwdheid, toen hij ons om mededogen smeekte, maar wij hebben niet geluisterd. Daarom is deze benauwdheid over ons gekomen. 
moest hij zich afwenden. Het was voor hem duidelijk dat YHWH God een werk in hun hart was begonnen door hen een bewustzijn van veroordeling te geven. Maar Jozef zou zich nog niet aan hen openbaren, want er was nog een dieper werk nodig dat meer tijd zou vergen. Toch beloonde Elohim de wijsheid van Jozef tot dan toe door het kennelijke zelfoordeel dat zich bij zijn broers begon te manifesteren.

25. Daarna gaf Jozef bevel en men vulde toen hun zakken met koren. Ook moesten zij het geld van de mannen in ieders zak terugleggen en hun mondvoorraad voor de reis geven. Bijgevolg werd hun zo gedaan. 

Waarom handelde Jozef op deze manier? Wat was zijn beweegreden voor het betonen van deze gunst die de broers zeker niet verdiend hadden? Kennelijk moeten we er een voorafschaduwing in zien van de grootse waarheid die door de apostel Paulus veel later in Ef 2:8-9 werd vastgelegd: Want door liefderijke gunst zijn jullie geredde [mensen], door geloof; en dat niet uit jullie, [het is] de gave Gods; niet uit werken, opdat niet iemand zou roemen.

26. Zij dan laadden hun graan op hun ezels en gingen vandaar op weg. 
27. Toen één zijn zak opendeed om in het nachtverblijf zijn ezel voer te geven, zag hij prompt zijn geld, en zie, het was in de opening van zijn zak.
28. Daarop zei hij tot zijn broers: Mijn geld is teruggegeven, en nu, ziet, het is in mijn zak! Toen ontzonk hun de moed, zodat zij zich bevend tot elkaar wendden en zeiden: Wat heeft God ons nu aangedaan? 
29. Ten slotte kwamen zij bij hun vader Jakob, in het land Kanaän, en zij vertelden hem wat hun allemaal was overkomen, en zeiden: 
30. De man die de Heer van het land is, heeft ons met hardheid toegesproken, daar hij ons hield voor mensen die het land kwamen verspieden. 
31. Maar wij zeiden tot hem: Wij zijn oprechte mensen. Wij treden niet op als verspieders. 
32. Wij zijn twaalf broers, de zonen van onze vader. Eén is er niet meer, en de jongste is heden bij onze vader in het land Kanaän. 
33. Maar de man die de Heer van het land is, zei tot ons: Hieraan zal ik weten dat jullie oprecht zijn: Laat één van jullie broers bij mij blijven. Nemen jullie vervolgens iets mee voor de hongersnood in jullie huizen en gaat heen. 
34. En brengt jullie jongste broer bij mij, opdat ik weet dat jullie geen verspieders zijn, maar dat jullie oprecht zijn. Jullie broer zal ik aan jullie teruggeven, en jullie mogen zaken doen in het land. 35. Het geschiedde dan toen zij hun zakken ledigden, dat zie, ieders buidel met geld in zijn zak was. Zowel zij als hun vader zagen nu hun buidels met geld, en zij werden bevreesd. 

Het is waar dat er door de eeuwen heen geen volk is geweest dat - noch enig andere natie die - zoveel heeft geleden als de Joden. We hoeven alleen maar te denken aan de zes miljoen van hen die zijn vermoord in de crematoria van Hitler. Niettemin zag Elohim er altijd op toe dat zij als volk overleefden, noch volledig assimileerden temidden van de volkeren onder wie zij in hun diaspora situatie verbleven (Ez 20:32-38).

YHWH heeft hen gedurende al die lange eeuwen - waarin zij afwezig waren van hun eigen land - ondersteund. Zelfs meer dan dat! Door de dienst van zijn eigen Zoon heeft Hij ook echt voor hen gezorgd, wat Deze trouwens ook alsnog zal doen voor zijn nu nog dwalende Eindtijdbroers!  Voor die wel zeer gekenmerkte periode in hun geschiedenis inspireerde YHWH Jeremia om de volgende profetie vast te leggen:

En het moet geschieden op die dag, luidt het woord van YHWH der legerscharen, dat ik het juk van hun hals zal verbreken, en hun banden zal verscheuren, en vreemden zullen hen niet meer als knechten uitbuiten. En zij zullen YHWH, hun God, dienen en [de tegenbeeldige] David, hun koning, die ik voor hen zal verwekken.
En wat u betreft, wees niet bevreesd, mijn knecht Jakob, luidt het woord van YHWH, en word niet met verschrikking geslagen, Israël.

Want zie, ik red u uit verre streken en uw nageslacht uit het land van hun gevangenschap. En Jakob zal zeker terugkeren en rust genieten en onbezorgd zijn, en er zal niemand zijn die beving verwekt. Want ik ben met u, luid het woord van YHWH, om u te redden. Maar ik zal een verdelging aanrichten onder al de Heidenvolken waarheen ik u verstrooid heb. In uw geval zal ik echter geen verdelging aanrichten. En ik zal u in de juiste mate moeten tuchtigen, daar ik u geenszins ongestraft zal laten.
(Jr 30:8-11)

Kennelijk pas bij hun thuiskomst ontdekten zij dat ieders buidel met geld in zijn zak was.
Toen zij, en ook hun vader Jakob, dát ontdekten wisten zij kennelijk met de situatie in het geheel ‘geen raad meer’. Zij allen konden zich nog slechts bezorgd afvragen wat voor vreemde zaken er aan de hand waren!  
Maar wellicht zal ook dát gebeuren een overeenkomstige vervulling hebben binnen het Eindtijdvolk Israël. Misschien in de zin dat zij voor geheel onverwachte gebeurtenissen komen te staan die niemand onder hen ook maar in het minst had kunnen voorzien!

Eén ding is echter wél duidelijk.
YHWH Elohim zal de Joodse zielen pas gerustheid gunnen wanneer zij het moment bereiken dat zij volmondig  erkennen dat slechts Yeshua, nota bene de door hen zo lang versmade broeder, beslist hun ware Masjiach is.
Juist met het oog daarop veroorzaakte YHWH destijds zulke ervaringen onder de tien broers! Elk gevoel van valse vrede diende onder hen verdreven te worden.

Evenzo, op een manier die hijzelf zal kiezen, zal de tegenbeeldige Jozef omgaan met het ontwaakte Overblijfsel van Israël om hun verder zelfoordeel en herstel aan te moedigen. Hun Thorah, met zijn strikte voorschriften en eisen, hoewel in staat de zonden van mensen bloot te leggen, zal hen nooit tot berouw en ommekeer leiden. Nee, de gang van zaken die succesvol zal blijken te zijn, wordt beschreven in Romeinen 2: 3-4, waar de Jood Paulus (Saul van Benjamin) een denkbeeldig polemisch gesprek voert met een hooghartige landgenoot wie het totaal ontgaat dat hij, net als alle andere Adamieten, in een berouwvolle stemming tot Elohim dient te naderen >>

Denk jij soms, o mens, die hen oordeelt die zulke dingen beoefenen, en ze zelf doet, dat jij aan het oordeel van God zult ontkomen? Of veracht je de rijkdom van zijn vriendelijkheid, geduld en lankmoedigheid, terwijl je niet weet dat de mildheid van God je tot berouw wil leiden?

36. Toen riep hun vader Jakob uit tot hen: Mij hebben jullie van kinderen beroofd! Jozef is er niet meer en Simeon is er niet meer, en Benjamin zullen jullie nog wegnemen! Op mij is dit allemaal neergekomen! 37. Maar Ruben zei tot zijn vader: Mijn eigen twee zonen moogt gij ter dood brengen indien ik hem niet bij u terugbreng. Geef hem onder mijn hoede, en ík zal hem u teruggeven.
38. Hij zei echter: Mijn zoon zal niet met jullie afdalen, want zijn broer is dood en hij is alleen overgebleven. Indien hem een dodelijk ongeluk overkomt op de weg die jullie zouden gaan, dan zouden jullie beslist mijn grijze haren met droefheid in Sjeool doen neerdalen.

We kunnen ons gemakkelijk voorstellen waarom Jakob uiting gaf aan zijn diepe bezorgdheid, aangezien hij door al het gebeuren erg verontrust was geraakt. Hij beschuldigt zijn zonen dat ze hem van Jozef hadden beroofd - wat overigens méér waar was dan door hem zelfs maar vermoed kon worden - maar ook van Simeon, en dat ze zowaar nu ook nog Benjamin met hen willen meenemen. 
"Alles en iedereen is tegen mij", roept Jakob in zijn wanhoop uit. Hoe kon hij op dat moment ook maar enig idee hebben op welke wijze al die gebeurtenissen geweldig voor hem zouden gaan uitwerken!
In dit alles worden beslist lessen gevonden voor het berouwvolle Joodse Eindtijdoverblijfsel. In de Romeinenbrief lezen we namelijk ook het volgende: Wij nu weten dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, voor hen die naar [zijn] voornemen geroepenen zijn. Uiteraard doelde de apostel in die passage in het bijzonder op de leden van Yeshua’s Gemeentelichaam, maar naar we mogen aannemen dat het ook hier om een veel verder reikend beginsel gaat. Allen die in groot geloofsvertrouwen naar God opzien zullen beslist veilig bij Hem zijn.

Overigens stelt Ruben nog aan Jakob voor dat hij alle verantwoordelijkheid voor het welzijn van Benjamin op zich zal nemen. Als zekerheid biedt hij Jakob de levens van zijn eigen twee zonen aan. Maar dat aanbod was eigenlijk niets anders dan gedachteloze dwaasheid. Als Benjamin van Jakob werd weggenomen, zou dan de dood van zijn twee kleinzonen hem tot troost kunnen dienen?
Daarom weigert Jakob botweg, zeggend dat zijn zoon niet met hen mee zal gaan naar Egypte, uit angst dat iets Benjamin zou kunnen overkomen. Want in dat geval zou dat bij Jakob zo'n verdriet veroorzaken dat het tot zijn eigen dood zou leiden.
Maar uiteindelijk is er ook hier sprake van een diepere betekenis. Zonder het Benjamin-overblijfsel zou Israël (Jakob), als Elohims uitverkoren volk ophouden te bestaan!
Zie voor toelichting op die leerstellige zekerheid de studie Esther, zij die zich verborgen hield.
Met name onder het onderkopje Koning Saul en Agag (Amalek).

Hoofdstuk 43

1. En de hongersnood was zwaar in het land.
2. Nu geschiedde het dat zodra zij het graan dat zij uit Egypte hadden meegebracht, helemaal hadden opgegeten, hun vader voorts tot hen zei: Gaat terug, koopt ons wat voedsel.
3. Toen zei Juda tot hem: De man heeft ons uitdrukkelijk betuigd en gezegd: Jullie mogen mijn aangezicht niet weer zien, tenzij jullie broer bij jullie is. 
4. Indien gij onze broer met ons zendt, zijn wij bereid af te dalen en voedsel voor u te kopen. 
5. Maar indien gij hem niet zendt, zullen wij niet afdalen, want waarlijk, de man heeft ons gezegd: Jullie mogen mijn aangezicht niet weer zien, tenzij jullie broer bij jullie is.
6. En Israël riep uit: Waarom moesten jullie mij kwaad berokkenen door de man te vertellen dat jullie nog een broer hadden?
7. Hierop zeiden zij: De man informeerde rechtstreeks naar ons en onze bloedverwanten, en zei: Leeft jullie vader nog? Hebben jullie nog een broer? En wij hebben het hem toen overeenkomstig deze feiten verteld. Hoe konden wij nu weten dat hij zou zeggen: Brengt jullie broer mee? 
8. Tenslotte zei Juda tot zijn vader Israël: Zend de jongen met mij mee, opdat wij kunnen opstaan en gaan en opdat wij in leven mogen blijven en niet sterven, zowel wij als gij en onze kleine kinderen. 
9. Ik zal borg voor hem staan. Van mijn hand moogt gij de straf voor hem eisen. Indien ik hem niet bij u breng en vóór u stel, dan zal ik voor altijd tegen u gezondigd hebben. 
10. Maar hadden wij niet zo getalmd, dan zouden wij nu al tweemaal heen en terug zijn geweest.
11. Derhalve zei hun vader Israël tot hen: Indien het zo gesteld is, doet dan dit: Neemt de voortreffelijkste producten van het land in jullie zakken en brengt ze de man als geschenk: Wat balsem, en wat honing, ladanum en harsrijke schors, pistaches en amandelen.
12. Neemt ook dubbel geld in jullie hand; en het geld dat in de opening van jullie zakken werd teruggegeven, moeten jullie in jullie hand terugbrengen. Misschien was het een vergissing.
13. En neemt jullie broer en staat op, gaat terug naar de man. 
14. En mag God de Almachtige geven dat jullie medelijden vinden voor het aangezicht van de man, opdat hij jullie beslist jullie andere broer en Benjamin vrijlaat. Maar ik, ingeval ik van kinderen beroofd moet worden, dan zal ik van hen beroofd zijn!
15. Bijgevolg namen de mannen dit geschenk, en zij namen dubbel geld in hun hand, benevens Benjamin. Toen stonden zij op en daalden af naar Egypte en kwamen voor Jozef te staan.

Slechts vanwege de druk van "zware tijden" stemt Jakob er uiteindelijk in toe dat Benjamin mee reist naar Egypte, samen met zijn andere zonen. Niettemin tracht hij bij voorbaat al het mogelijke te doen om de gouverneur van Egypte gunstig te stemmen ten opzichte van hen. Hij meent dat te moeten doen door een uitgebreid geschenk van balsem, honing, ladanum, harsrijke schors, pistaches en amandelen mee te sturen. 
Evenzo zullen de Joden zelfs in de periode van de Grote Verdrukking nog steeds geneigd zijn de gunst van Elohim te zoeken door ijverige Thorah-onderhouding en een daarmee gepaard gaande wettische geest aan de dag te leggen.
Aan de Galatische christenen met een Thorah-achtergrond zag Saul van Benjamin zich ook al genoodzaakt te schrijven:

O, onverstandige Galaten, wie betoverde jullie, voor wier ogen Yeshua Masjiach als een aan een paal gehangene werd getekend? Dit alleen wil ik van jullie te weten komen: Ontvingen jullie de geest ten gevolge van werken der Wet of wegens gelovig horen?
Zijn jullie zó onverstandig? Na in geest begonnen te zijn worden jullie nu voltooid in vlees? Ondervonden jullie zulke grote dingen tevergeefs? Indien waarlijk ook tevergeefs!

Hij dan die jullie de geest verleent en die in jullie krachtige werken teweeg brengt, [is dat] ten gevolge van werken der Wet of wegens gelovig horen? Evenals Abraham geloof stelde in God en het hem tot rechtvaardigheid werd gerekend.
Jullie weten heus wel: Zij die uit geloof [zijn], díe zijn zonen van Abraham.

Abraham stelde geloof in Elohim toen Die de patriarch verzekerde - hoewel op dat moment nog steeds kinderloos - dat voor hem een zoon als zijn erfgenaam zou worden geboren; en ook dat zijn nakomelingen [zaad] net zo talrijk zouden worden als de sterren aan de hemel. Wat bij YHWH Elohim verdienstelijk bleek te zijn waren niet Abrahams ‘vermeende’ werken, maar zijn onvoorwaardelijk geloof. En dat was des temeer het geval omdat zijn geloofsvertrouwen in feite tegen alle hoop inging (Genesis 15).

Zoals we eerder uit Romeinen 2 citeerden >> Of veracht je de rijkdom van zijn vriendelijkheid, geduld en lankmoedigheid, terwijl je niet weet dat de mildheid van God je tot berouw wil leiden?
Hoe weinig kenden de broers Jozef! Wat moest hij als gouverneur over heel Egypte eigenlijk met hun geschenken!

16. Toen Jozef Benjamin bij hen zag, zei hij terstond tot de man die over zijn Huis ging: Breng de mannen naar het huis en slacht dieren en tref voorbereidingen, want de mannen dienen vanmiddag bij mij te eten. 
17. Onmiddellijk deed de man juist zoals Jozef gezegd had. De man bracht de mannen dus naar Jozefs huis. 
18. Maar de mannen werden bevreesd, omdat zij naar Jozefs huis waren gebracht, en zij zeiden nu: Het is vanwege het geld dat in het begin met ons terugging in onze zakken, dat wij hierheen worden gebracht, opdat zij ons kunnen overrompelen en aanvallen en ons tot slaven kunnen nemen met onze ezels!
19. Derhalve traden zij toe op de man die over Jozefs huis ging en spraken tot hem aan de ingang van het huis, 
20. en zij zeiden: Neem ons niet kwalijk, mijn heer! Wij zijn inderdaad in het begin hierheen gekomen om voedsel te kopen.
21. Maar nu gebeurde het dat toen wij in het nachtverblijf kwamen en vervolgens onze zakken opendeden, zie, daar was ieders geld in de opening van zijn zak, ons geld naar het volle gewicht. Wij zouden het daarom graag met onze eigen handen teruggeven.
22. En wij hebben meer geld in onze handen meegenomen om voedsel te kopen. Wij weten beslist niet wie ons geld in onze zakken gelegd heeft.
23. Toen zei hij: Het is wel in orde met jullie. Weest niet bevreesd. Jullie God en de God van jullie vader heeft jullie een schat in jullie zakken gegeven. Jullie geld is eerst bij mij gekomen. Daarna bracht hij Simeon bij hen.

De broers zagen niet alleen Jozefs aangezicht, maar zij werden ook tot zijn favoriete gasten gemaakt. Maar bij hen wekte die vriendelijkheid en genadige behandeling slechts angst en achterdocht >> Zij zijn eropuit ons te overrompelen om ons tot slaven te kunnen nemen; met onze ezels!   
Dat nu is wat genade teweegbrengt bij degenen die slechts willen dat zaken op een wettische grondslag worden geregeld!
Ten diepste vreesden zij dat Jozef hun een dergelijke vriendelijkheid slechts betoonde met een verkeerd motief: Een voorwendsel vinden om alles wat zij hadden te stelen. Hoe weinig kenden zij Jozefs hart!  
Evenzo zullen veel Joden in de Eindtijd achterdochtig reageren op de genade die Elohim hun in Masjiach Yeshua zal willen betonen.

24. Vervolgens bracht de man hen in Jozefs huis en gaf water opdat hun voeten gewassen konden worden, en hij gaf voer voor hun ezels.
25. Daarop maakten zij het geschenk gereed voor Jozefs komst op de middag, want zij hadden gehoord dat zij aldaar brood zouden eten.
26. Toen Jozef nu het huis binnenkwam, brachten zij voorts het geschenk dat in hun hand was, tot hem in het huis en wierpen zich voor hem ter aarde neer.
27. Hierna informeerde hij of zij het goed maakten en zei: Maakt jullie vader, de bejaarde man over wie jullie spraken, het goed? Leeft hij nog?
28. Waarop zij zeiden: Uw knecht, onze vader, maakt het goed. Hij leeft nog. Toen bogen zij zich en wierpen zich neer.

Voordat ze in Jozefs huis gingen eten, benaderden de broers eerst de man die over zijn huis ging om hem toch maar vooral te laten weten dat zij na hun vertrek bij hun eerste bezoek, en nadat zij al een afstand hadden afgelegd, in hun zakken het geld hadden ontdekt dat zij juist hadden meegebracht om graan te kopen.
Geheel onbekend met het feit hoe het geld daarin was terechtgekomen, verzekeren zij hem nu dat ze hem dat geld graag terug willen geven, tezamen met het geld om verdere voorzieningen te kopen.

Het is in orde met jullie, antwoordde de man vriendelijk, hen omtrent die zaak geruststellend.
Ze moesten slechts hun God, de God van hun vader, bedanken; hen voorts uit de droom helpend door hun te vertellen: Jullie geld kwam eerst bij mij. En dat was waar: Hij had het ontvangen; maar… geen verdere details over het hoe, wat en waarom! Daarop bracht hij Simeon bij hen terug.

Alle mogelijke vriendelijkheid werd hun betoond om zich maar gerust te voelen, zelfs tot aan het voeden van hun ezels toe.
Op die typologische wijze werd hun de goddelijke waarheid ingeprent dat Gods verlossing tot de mens komt in een goedheid die onverdiend is. De mens wordt gered op grond van onverdiende goedheid; gewoonlijk aangeduid met de term GENADE. Dus in het geheel niet op grond van vermeende verdienstelijke werken. God komt in onverdiende goedheid tot de mens. Hij wordt gered door genade, niet door verdienstelijke werken; een waarheid overigens welke degenen die geneigd zijn tot legalisme, nog moeten leren; vooral het Joodse volk.

Toen ze hoorden dat Jozef met hen zou eten, maakten zij het geschenk gereed dat ze voor hem hadden meegebracht. Toen hij binnenkwam, gaven ze het aan hem en wierpen zich voor hem neer ter aarde.
Hoe weinig kenden deze mannen Jozef!  Wat moest hij, nota bene gouverneur over heel Egypte, aan met hun geschenken! Evenzo, hoe weinig weet de niet wedergeboren mens van Gods genade die hij ons betoont in zijn Messiaanse Zoon!

Jozef evenwel gaf zijn broers een voorproefje van een dergelijke onverdiende genade; naar hij had bevolen: Deze mannen zullen 's middags met mij dineren (vers 16). Vergelijk de parabel die Yeshua zelf sprak, volgens Lukas 14 >>

Een zeker mens rechtte een groot avondmaal aan en nodigde velen. En hij zond zijn slaaf uit op het uur van het avondmaal om tot de genodigden te zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed. En allen begonnen zich eenparig te verontschuldigen.

Toen YHWH God ten tijde van de Exodus de Israëlieten verkoos om zijn eigen volk te zijn, en Hij hen binnen een verbond met zichzelf bracht, ontvingen zij in principe een invitatie voor een plaats in het Messiaanse Rijk. Als het natuurlijke zaad van Abraham was YHWH bereid om hen tot een koninkrijk van priesters te maken, in die positie in staat om tot een zegen te worden voor alle andere naties, de Heidenvolkeren. 

Met de komst van Yeshua nam het Messiaanse tijdperk een aanvang; de beoogde koning was toen immers in hun midden aanwezig. En als de meest prominente dienaar van YHWH herinnerde hij zijn Joodse broeders aan de oorspronkelijke uitnodiging. Bij de Sinaï hadden ze de uitnodiging unaniem aanvaard: Alles wat YHWH heeft gesproken, zijn wij bereid te doen (Ex 19:3-8).

Dat historische feit zou een eventuele weigering - met de beoogde koning in hun midden - tot een vorm van ongekende grofheid maken jegens hun hemelse Gastheer. Niettemin bleek in de Eerste eeuw een dergelijke onbeleefde houding exact datgene te zijn wat Yeshua ondervond van de zijde van zijn eigen Joodse familieleden, onmiddellijk nadat hij in hun midden was gearriveerd.
In de Messiaanse kwestie brachten zij zichzelf in koor in dezelfde positie als de genodigden in de parabel: Zij lieten zich verontschuldigen op grond van betekenisloze excuses.

29. Toen hij zijn ogen opsloeg en zijn broer Benjamin zag, de zoon van zijn moeder, zei hij verder: Is dit jullie jongste broer, over wie jullie tot mij gesproken hebben? En hij voegde eraan toe: Moge God je zijn gunst betonen, mijn zoon. 
30. Jozef was nu gehaast, want zijn innerlijke gevoelens werden opgewekt jegens zijn broer, zodat hij [een plaats] zocht om te wenen, en hij ging een binnenkamer in en barstte daar in tranen uit.
31. Daarna waste hij zijn gezicht en kwam naar buiten en bedwong zich en zei: Dient de maaltijd op.
32. Toen diende men voor hem afzonderlijk op en voor hen afzonderlijk en voor de Egyptenaren die met hem aten afzonderlijk; want de Egyptenaren konden geen maaltijd gebruiken met de Hebreeën, omdat dit iets verfoeilijks is voor de Egyptenaren.
33. En zij zaten vóór hem, de eerstgeborene naar zijn eerstgeboorterecht en de jongste naar zijn jeugd; en de mannen bleven elkaar verbaasd aankijken. 
34. En hij liet hun al maar porties van voor zijn aangezicht brengen, maar Benjamins portie maakte hij wel vijfmaal zo groot als de porties van alle anderen. Zo bleven zij feestmaal houden en volop met hem drinken.

Vanzelfsprekend was Jozef zeer benieuwd om iets meer te vernemen over hun vader; leefde hij nog? Ja, vertellen ze hem, hun vader leefde nog. En ja, hij verkeerde ook nog in redelijk goede gezondheid.
Bezien vanuit typologisch gezichtspunt vertelt dit ons dat tijdens de Grote Verdrukking de leden van het Joodse overblijfsel ertoe gebracht zullen worden met hun gedachten stil te staan bij de aard van hun relatie met YHWH, de levende God.

Wederom bogen de broers hun hoofd in verering van Jozef, niet wetend dat hij de broer was die zij ooit hadden verworpen. In tegenbeeld >> In de Eindtijd zal Gods levende Zoon zich al met Israël bezig houden zonder dat zijzelf daarvan ook maar enig besef zullen hebben. De Joden zullen zich voor een periode niet realiseren dat hij, die zich bezig houdt met hun zieleroerselen, dezelfde is als Degene die zij ooit verwierpen. Israël moet alsnog leren dat er een onbreekbaar verband bestaat tussen een regerende Messias en een (eens) lijdende Messias. 

Benjamin, echter, de jongere zoon van Rachel is van vitaal belang voor Jozef, in veel meer opzichten dan de broers zich ook maar in het minst konden voorstellen. Want hoe konden zij ooit bedenken dat hij, Jakobs jongste zoon, als een voorafbeelding diende van het Joodse Eindtijd overblijfsel dat zo vaak wordt aangekondigd in Gods  profetisch woord, zoals in Jesaja 10:20-25 >>

En het moet geschieden op die dag dat de Rest van Israël, en zij die ontkomen van het Huis van Jakob, nooit meer zullen steunen op Degene die hen sloeg, maar in waarheid zullen steunen op YHWH, de Heilige Israëls, in waarachtigheid.
Slechts een Rest zal terugkeren, het Overblijfsel van Jakob, tot de Sterke God. Want al zou uw volk, o Israël, als de zandkorrels der zee blijken te zijn, slechts een Rest onder hen zal terugkeren. Een verdelging is vast besloten, overvloeiend van gerechtigheid.
Want een verdelging en een strenge beslissing zal de Heer, YHWH der legerscharen, voltrekken in het midden van het gehele land.
Daarom heeft de Heer, YHWH der legerscharen, dit gezegd: Wees niet bevreesd, o mijn volk dat in Sion woont, wegens de Assyriër, die jullie slaat met de stok en zijn roede tegen jullie opheft, zoals in Egypte geschiedde. Want nog een zeer korte tijd — en dan is de gramschap teneinde, en mijn toorn zal zich richten op hún vernietiging! 

Het Benjaminoverblijfsel werd ook tevoren afgebeeld door Hadassah (Esther).

Vanuit het Estherverhaal is op vele manieren duidelijk dat Mordekai in antitype Masjiach Yeshua vertegenwoordigt. Mordekai is immers degene die Esther voortdurend stuurt; een opvallende voorafbeelding hoe Gods geest in de Eindtijd het Estheroverblijfsel zal voortleiden door Yeshua Masjiach, in die setting de tegenbeeldige Mordekai.

Esther 10:3 is trouwens ook zeer onthullend. Daar lezen we over de grootheid waartoe de koning Mordekai verhief: Want de Jood Mordekai was de tweede in rang, volgend op koning Ahasveros, en was groot onder de Joden en goedgekeurd door het grote aantal van zijn broeders, terwijl hij voor het welzijn van zijn volk werkte en vrede sprak tot heel hun nageslacht.

Zoals Jozef, afbeeldend Masjiach Yeshua, direct na Farao kwam, was iets soortgelijks het geval met Mordekai. Ook vernemen we dat Mordekai na zijn moedig optreden werd aanvaard en geliefd door zijn Joodse broeders.
Een en ander leidt tot de conclusie dat ook Yeshua uiteindelijk van harte zal worden aanvaard door de gelovigen onder YHWHs oude Godsvolk.
Vandaar dat we Jozef tot Benjamin horen zeggen >> Moge God je zijn gunst betonen, mijn zoon

Het zien van zijn broer bracht echter zo'n golf van emotie bij hem teweeg dat hij hen onmiddellijk moest verlaten. We kunnen dit best begrijpen, want hij had Benjamin ongeveer 22 jaar niet meer gezien. Na die emotie keerde hij terug tot zijn normale zelfbeheersing, waste zijn gezicht en verscheen weer, maar nu om met zijn broers een maal te gebruiken.




Maar zelfs in het huis werd zorgvuldig een zekere scheiding tussen hen gehandhaafd. Jozef at afzonderlijk, de Egyptische dienaren zelf en ook de broers.
Daarmee worden we herinnerd aan het feit dat de Heer Yeshua zich bevindt in de door God zelf aan hem geschonken unieke positie waarvan Paulus getuigde in onder meer Ef 1:10 >> Hij heeft ons namelijk het geheimenis van zijn wil bekend gemaakt, naar zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen in hem,
voor een huishoudelijk bestuur van de volheid der tijden, om alle dingen onder één Hoofd samen te brengen in de Masjiach; de dingen met betrekking tot de hemelen en de dingen op de aarde.

De broers waren verbaasd toen ze vaststelden dat zij aan tafel geplaatst waren in de volgorde van hun leeftijden. Evenzo zal Israël zich verbazen wanneer zij ontdekken dat de Heer Yeshua hen net zo goed kent als zij zichzelf. In feite zelfs beter dan zij zichzelf kennen.
Maar toen ze werden bediend, kreeg - minstens even bijzonder - Benjamin vijf keer zoveel als alle anderen. Daardoor werd hun ingeprent dat een jongere broer meer erkenning kon krijgen dan zij die ouder waren.
Eerder, in een niet zover verleden, hadden zijzelf een jongere broer afgewezen, terwijl - wat zij uiteraard niet konden weten - beide jongere broers (Jozef en Benjamin) betekenisvolle typen waren; respectievelijk van de Heer Yeshua en van het Eindtijd Overblijfsel.
De speciale gunst die Jozef aan Benjamin verleende, was bedoeld om de broers in te prenten dat YHWH Elohim - verre van een jongere broer te verachten - hem daarentegen een ereplaats toekent.

Niet zelden kijken ouderen neer op iemand die jonger is, maar YHWH Elohim blijkt ook in zulke situaties anders van gedachten te zijn: Want jullie gedachten zijn niet mijn gedachten, noch zijn jullie wegen mijn wegen (Jesaja 55).
Volgens natuurlijke geboorte was de Heer Yeshua een jongere broer in Israël. Bijgevolg moest ook in dat opzicht de trots der ouderen getemperd worden!

De laatste zin (in vers 34) van dit hoofdstuk (43) - Zo bleven zij feestmaal houden en volop met hem drinken - kan ook als volgt worden gelezen:
Aldus bleven ze volledig met hem feesten en drinken.
Of: Aldus feestten en dronken zij vrijelijk met hem.
Of: En zij dronken en waren vrolijk met hem.
Of zelfs: Aldus aten en dronken zij met Jozef totdat ze dronken waren.

Naar aanleiding van de laatste geopperde mogelijkheid schreef Arthur Pink als commentaar:
“Ah, wat is de mens! Er was nog niets over zonde verteld. Nog geen juiste relatie was tot stand gebracht. Niettemin konden ze 'vrolijk' zijn.
Een oppervlakkige waarnemer zou geconcludeerd kunnen hebben dat alles nu wel in orde was. Het herinnert ons aan de steenachtige grond in de parabel van de zaaier: Die op de rotsachtige plekken is gezaaid, dat is hij die het woord hoort en het terstond met vreugde aanvaardt. Hij heeft echter geen wortel in zich, maar blijft een tijdlang, en nadat er wegens het woord verdrukking of vervolging is ontstaan, wordt hij terstond tot struikelen gebracht.

Gods reddende werk gaat veel dieper dan het voortbrengen van vluchtige emoties”.

Hoofdstuk 44

1. Later gebood hij de man die over zijn huis ging en zei: Vul de zakken van de mannen met voedsel, zoveel zij kunnen dragen, en leg het geld van ieder in de opening van zijn zak.
2. Maar mijn beker, de zilveren beker, moet gij in de opening van de zak van de jongste leggen, met het geld voor zijn graan. Hij dan deed naar het woord van Jozef, dat hij gesproken had.
3. De morgen was aangelicht toen de mannen werden heengezonden, zowel zij als hun ezels. 
4. Zij gingen de stad uit. Zij waren nog niet ver gekomen, toen Jozef tot de man die over zijn huis ging, zei: Sta op! Jaag de mannen na, en gij moet hen inhalen en tot hen zeggen: Waarom hebben jullie kwaad voor goed vergolden? 
5. Is dit niet het voorwerp waaruit mijn meester drinkt en waarvan hij zich met grote bedrevenheid bedient om voortekens te lezen? Het is een slechte daad die jullie bedreven hebben. 
6. Tenslotte haalde hij hen in en sprak deze woorden tot hen. 
7. Maar zij zeiden tot hem: Waarom spreekt mijn heer met zulke woorden? Het is ondenkbaar dat uw knechten zo iets zouden doen. 
8. Zie, het geld dat wij in de opening van onze zakken vonden, hebben wij u uit het land Kanaän teruggebracht. Hoe zouden wij dan zilver of goud uit het huis van uw meester kunnen stelen?
9. Laat degene van uw slaven bij wie hij gevonden moge worden, sterven en laat ook ons slaven worden van mijn meester.
10. Hij dan zei: Laat het nu precies zo zijn, naar jullie woorden. Degene bij wie hij gevonden moge worden, zal dus mijn slaaf worden, maar jullie zullen onschuldig zijn gebleken.
11. Daarop zette ieder van hen vlug zijn zak op de grond neer en ieder opende zijn eigen zak. 
12. Vervolgens stelde hij een zorgvuldig onderzoek in. Hij begon bij de oudste en eindigde bij de jongste. Ten slotte werd de beker in Benjamins zak gevonden. 




13. Toen scheurden zij hun mantels en ieder tilde zijn lading weer op zijn ezel en zij keerden terug naar de stad. 
14. Zo kwamen Juda en zijn broers in Jozefs huis, en hij was daar nog; en zij vielen voorts voor hem ter aarde. 
15. Jozef zei nu tot hen: Wat is dat voor een daad die jullie bedreven hebben? Wisten jullie niet dat een man als ik bedreven is in het lezen van voortekens?

Inderdaad, hun opluchting en vrolijkheid aan Jozefs tafel bleken beide van korte duur te zijn geweest. Eerder dan ze zich hadden kunnen voorstellen was hun oppervlakkige vrede verstoord. Jozef had de man van zijn huis bevolen hen in te halen en hen te beschuldigen van het feit dat zij goed met kwaad hadden vergolden door het stelen van Jozefs zilveren beker. De broers moesten kennelijk tot het uiterste geschokt worden en diep geraakt in hun geweten! En inderdaad was het precies dát wat er gebeurde.
Vanuit hun standpunt bezien, kunnen we gemakkelijk begrijpen dat ze verontwaardigd waren over de beschuldiging. Maar in hun zelfvertrouwen gingen ze wel heel ver; gevaarlijk ver, door te verzekeren dat, als iemand van hen zou worden aangetroffen in het bezit van de beker, hij zou moeten sterven en de overigen Jozefs slaven zouden moeten worden!
De man die over Jozefs Huis ging verklaarde zich akkoord met hun verzekering, maar bleek toch ook veel milder te zijn in zijn antwoord aan hen. Uiteraard had Jozef hem zorgvuldig geïnstrueerd zoals hij trouwens ook had gedaan bij al de vorige ontmoetingen met de broers.
Daarom kan deze speciale man - hij die voortdurend als Jozefs verlengstuk fungeerde - heel goed Gods geest, zijn werkzame kracht typeren, precies zoals trouwens ook het geval was met Abrahams dienaar Eliëzer die naar Charan werd gestuurd met de missie om een vrouw te vinden voor zijn zoon Isaäk (commentaar op Gn 24:10).
Zie ook de gematriastudie >> Genesis 44/45 – Jozef en zijn broers.

En vergelijk Johannes 16:12-15, waar we Yeshua tegen zijn leerlingen horen zeggen: 
Nog veel dingen heb ik jullie te zeggen, maar jullie kunnen ze op het ogenblik niet dragen. Wanneer die [de door hem al genoemde Helper] echter gekomen is, de geest der waarheid, zal hij jullie in alle waarheid leiden, want hij zal niet uit zichzelf spreken, maar zal spreken al wat hij hoort en jullie de komende dingen bekendmaken. Die zal mij verheerlijken, want hij zal van het mijne ontvangen en het jullie bekendmaken. Alles wat de Vader heeft, is van mij. Dáárom heb ik gezegd dat hij van het mijne ontvangt en [het] jullie bekendmaakt.

Dus deze man - geheel verkerend onder Jozefs leiding - was toch heel wat milder dan de broers zelf. Hij zegt tot hen dat de schuldige als een slaaf van zijn Meester (Jozef) zou worden gehouden en dat de anderen vrij konden terugkeren naar Kanaän. 
Wat een schok voor hen allen toen Jozefs beker in Benjamins zak werd gevonden! Wat een traumatische ervaring ook voor Benjamin die uiteraard voor zichzelf heel goed wist onschuldig te zijn!
Vanzelfsprekend begrepen de broers dat zij Benjamin onder deze omstandigheden niet alleen konden laten en zelf teruggaan naar huis.

Zeer bezwaard van hart keerden ze dan ook terug naar de stad, waar Jozef nog steeds in zijn huis verbleef. Nogmaals buigen zij zich voor hem neer, maar ook hij confronteert hen met dezelfde beschuldiging: Wat is dat voor een daad die zij begaan hebben? Wisten zij dan niet dat een man zoals hij bedreven was in het lezen van voortekens.
Op dit punt moeten de broers hebben begrepen dat de God van hun vader Jakob tegen hen was, in die zin dat hij al hun zogenaamde trouw en oprechtheid van de hand wees. Tot op dit moment hadden ze nog steeds de ware feiten in ongerechtigheid ten onder gehouden, zoals ook Saul van Benjamin [de apostel Paulus] zoveel later zou schrijven over mensen die de ware feiten over Elohim en zijn schepping ontkennen:

Zijn onzichtbare hoedanigheden worden immers sinds de schepping der wereld met het verstand duidelijk onderscheiden uit zijn werken, namelijk zijn eeuwige kracht én goddelijkheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn (Romeinen 1:18-20).

16. Hierop riep Juda uit: Wat kunnen wij tot mijn meester zeggen? Wat kunnen wij spreken? En hoe kunnen wij bewijzen dat wij rechtvaardig zijn? De God heeft de dwaling van uw slaven ontdekt. Zie, wij zijn slaven van mijn meester, zowel wij als degene in wiens hand de beker werd gevonden!
17. Hij zei echter: Het is voor mij ondenkbaar dat te doen! De man in wiens hand de beker werd gevonden, die zal mijn slaaf worden. Wat de overigen van jullie betreft, trekt in vrede naar jullie vader op.
18. Nu trad Juda op hem toe en zei: Ik bid u, mijn meester, laat uw slaaf alstublieft een woord ten aanhoren van mijn meester spreken, en laat uw toorn niet tegen uw slaaf ontbranden, want gij zijt gelijk aan Farao.

Het is niet Ruben, de oudste, die namens de broers zich tot Jozef richt, maar Yehuda (Juda), degene die ook oorspronkelijk de leiding had genomen in de verkoop van Jozef als slaaf. Hij pleit voor geen enkel onderscheid maar ook. Hoewel hij zich niet persoonlijk schuldig had gemaakt aan het stelen van de beker, realiseert hij zich nu dat God hem op deze manier confronteert met hun eerdere schuld bij de verkoop van Jozef.
Hij zegt daarom tegen de gouverneur: De God heeft de ongerechtigheid van uw dienaren ontdekt.
In feite veroordeelt hij Benjamin niet, noch rechtvaardigt hij zichzelf. Daarentegen neemt hij zijn plaats in bij Benjamin en zijn broers in een bereidheid om de eventuele slavernij bij Jozef te aanvaarden.

Jozef antwoordt echter dat hij niet eist dat de broers zijn slaven worden. Slechts Benjamin zal hij als slaaf houden. Het wordt de overige broers toegestaan naar hun vader terug te keren.
Uiteraard was Jozef goed op de hoogte van de genegenheid van zijn vader voor Benjamin; en eveneens dat de vermelding van hun vader voldoende was om het verlangen van de broers om zonder hem terug te keren teniet werd gedaan. Vooral Juda had zich borg gesteld voor Benjamin, dus bevond hij zich in een zeer hachelijke situatie. Wat zou hij nu anders kunnen doen dan bij de gouverneur pleiten voor het betonen van barmhartige consideratie?

In de Profeten treffen we diverse opvallende tekstdelen aan die licht werpen op de tegenbeeldige betekenis van dit punt:
Ezechiël 20:42-43 >> En jullie zullen moeten weten dat ik YHWH ben, wanneer ik jullie op Israëls bodem breng, naar het land waarvoor ik mijn hand [in een eed] heb opgeheven om het aan jullie voorvaders te geven.  En jullie zullen aldaar terugdenken aan jullie wegen en aan al jullie handelingen waardoor jullie je verontreinigd hebben. En jullie zullen werkelijk een walging voelen voor jullie eigen aangezicht wegens al jullie slechte dingen die jullie gedaan hebben.

Ook Hosea 5:15 >> Ik zal heengaan, ik wil naar mijn plaats terugkeren totdat zij hun schuld dragen; en mijn aangezicht zoeken. Wanneer zij erg in benauwdheid verkeren, zullen zij mij zoeken.
Zie: Gematria van Hosea 5.

Terugkijkend op de gang van zaken tot hiertoe, is het volkomen duidelijk dat Jozef de ene stap na de andere zette teneinde de broers in hun geweten wakker te schudden. Zijn tegenbeeld in de Eindtijd, Masjiach Yeshua zelf, zal zich slechts dan volledig aan zijn Joodse broeders openbaren wanneer zij oprecht hun overtreding [DE overtreding bij uitstek; Daniël 9:24] belijden.

Slechts wanneer Israël zich in echte en diepe boetvaardigheid tot Elohim zal wenden, zal zijn Zoon zich in alle goddelijke barmhartigheid weer met hen inlaten.
Vergelijk ook wat Petrus kort na Pinksteren zijn Joodse broers vertelde over hun Messias, die vanwege hun aandrang door de Romeinse Overheid aan een paal was gehangen >>

En nu, broeders, ik weet dat jullie in onwetendheid hebben gehandeld, evenals jullie regeerders. Maar op die wijze heeft God datgene wat hij tevoren bij monde van alle profeten had aangekondigd, dat zijn Masjiach zou lijden, in vervulling doen gaan.
Hebt daarom berouw en keert je om, dat jullie zonden worden uitgewist, opdat er tijden van verkwikking mogen komen van het aangezicht van de Heer.

Maar we luisteren verder naar Juda die zich genoodzaakt ziet om voor Jozefs aangezicht de hele gang van zaken tot dan toe gedetailleerd op te sommen >>

19. Mijn meester vroeg zijn slaven en zei: Hebben jullie een vader of een broer?
20. Wij zeiden dus tot mijn meester: Ja, wij hebben een bejaarde vader en een kind van zijn ouderdom, de jongste. Maar zijn broer is dood, zodat hij de enig overgeblevene van zijn moeder is, en zijn vader heeft hem werkelijk lief.
21. Gij hebt toen tot uw slaven gezegd: Brengt hem naar mij toe, opdat ik mijn oog op hem kan richten.
22. Maar wij zeiden tot mijn meester: De jongen kan zijn vader niet verlaten. Zou hij zijn vader wel verlaten, dan zou deze zeker sterven.
23. Daarop hebt gij tot uw slaven gezegd: Indien jullie jongste broer niet met jullie meekomt, mogen jullie mijn aangezicht niet meer zien.
24. Het geschiedde dan dat wij naar uw slaaf, mijn vader, optrokken en hem vervolgens de woorden van mijn meester meedeelden. 
25. Later zei onze vader: Gaat terug, koopt ons wat voedsel.
26. Maar wij zeiden: Wij kunnen niet afdalen. Indien onze jongste broer bij ons is, zullen wij afdalen, want wij kunnen het aangezicht van de man niet zien wanneer onze jongste broer niet bij ons is.
27. Toen zei uw slaaf, mijn vader, tot ons: Jullie weten zelf heel goed dat mijn vrouw mij slechts twee zonen heeft gebaard. 
28. Later ging de ene uit mijn gezelschap weg, en ik riep uit: Ach, hij is vast en zeker in stukken gescheurd! En ik heb hem tot nu toe niet gezien. 
29. Indien jullie ook deze van mijn aangezicht zouden wegnemen en hem een dodelijk ongeluk zou overkomen, zouden jullie zeker mijn grijze haren met rampspoed in Sjeool doen neerdalen. 
30. En nu, zodra ik bij uw slaaf, mijn vader, zou komen zonder dat de jongen bij ons is, terwijl diens ziel zo nauw verbonden is aan de ziel van deze,
31. dan staat het beslist te geschieden dat, zodra hij ziet dat de jongen er niet is, hij zonder meer zal sterven, en uw slaven zullen werkelijk de grijze haren van uw slaaf, onze vader, met droefheid in Sjeool doen neerdalen.  
32. Want uw slaaf is borg geworden voor de jongen zolang hij weg is van zijn vader, door te zeggen: Indien ik hem niet bij u terugbreng, dan zal ik voor altijd tegen mijn vader gezondigd hebben. 
33. Nu dan, laat alstublieft uw slaaf, in plaats van de jongen, als slaaf van mijn meester achterblijven, opdat de jongen met zijn broers kan optrekken. 
34. Want hoe kan ik naar mijn vader optrekken als de jongen niet bij mij is, uit vrees dat ik dan de rampspoed zou aanzien die mijn vader zal treffen? 

Volgens vers 16 had Juda al enkele zaken erkend: God heeft de dwaling van uw slaven ontdekt.
In naam van al zijn broers belijdt Juda nu hun gemeenschappelijke schuld.
De laatste woorden van Juda’s pleidooi zijn vooral verfrissend wat betreft de wijze waarop de kern van de hele zaak wordt aangeroerd. Hij vraagt Jozef immers om hem de gelegenheid te geven de plaats van Benjamin als slaaf in te nemen, zodat Benjamin kan terugkeren naar zijn vader. Wat een tegenstelling met de manier waarop Juda zijn jongere broer Jozef eerder had behandeld!

Welnu, dit was het doel dat Jozef stap voor stap had nagestreefd, om in Juda en diens broers sporen van oprecht berouw te ontdekken, alsook de bereidheid om eventueel te lijden zoals hij in het verleden zijn broer Jozef had doen lijden.
Die ommekeer op grond van waar berouw bij Juda is uiteraard Gods oogmerk voor het hele Joodse volk, waarvoor Juda door de eeuwen heen een prototype werd, zoals we al in hoofdstuk 38 constateerden.

Wat Petrus kort ná Pinksteren tot zijn (ook voor hem) Joodse broeders zei, geldt ook thans >> Hebt daarom berouw en keert je om, dat jullie zonden worden uitgewist, opdat er tijden van verkwikking mogen komen van het aangezicht van de Heer.

Samengevat >> Wat een verandering van hun eerdere houding tegenover Jozef, toen de broers nog hadden beweerd dat ze betrouwbare mannen waren! Nu geven ze alle pogingen om zichzelf te zuiveren op en nemen ze de plaats in van de schuldigen voor Jozefs aangezicht. Dat resultaat was het doel dat Jozef al die tijd voor ogen had en goddelijk doelmatig had nagestreefd!

En precies ook dát oogmerk zal het centrale punt zijn wat betreft de activiteit van Elohims geest in diens relatie met de Eindtijd-joden. Pas als zij ermee ophouden zichzelf te rechtvaardigen en, geheel in tegenstelling daarmee, hun gemeenschappelijke schuld als natie erkennen, kunnen zij verwachten wederom echte zegeningen te ontvangen.
Langs die [moeizame] weg zal Jozefs 'rentmeester' [de geest] de broeders terugbrengen in de gezegende tegenwoordigheid van de tegenbeeldige Jozef, precies zoals we ook lezen in Ezechiëls profetie:

 En ik wil jullie uit de Heidenvolken halen en jullie bijeenbrengen uit alle landen en jullie brengen op jullie bodem. En ik wil rein water op jullie sprenkelen, en jullie zullen rein worden; van al jullie onreinheden en van al jullie drekgoden zal ik jullie reinigen. En ik wil jullie een nieuw hart geven, en een nieuwe geest zal ik in jullie binnenste leggen, en ik wil het stenen hart uit jullie vlees wegnemen en jullie een hart van vlees geven. En mijn geest zal ik in jullie binnenste leggen, en ik wil dusdanig handelen dat jullie in mijn voorschriften zullen wandelen en mijn rechterlijke beslissingen zullen onderhouden en werkelijk zullen volbrengen. En jullie zullen wis en zeker wonen in het land dat ik aan jullie voorvaders gaf, en jullie zullen mijn volk worden en ikzelf zal jullie God worden.
(Ez 36:24-28)

Op precies die wijze zal Israël uit haar ongevoelige houding worden gehaald. En zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien, werd de hindernis die Jozef in de weg stond om zich aan hen bekend te maken, aldus verwijderd. Nu zijn broers hun schuld hadden erkend, bestond er geen verdere noodzaak voor uitstel. Dat wat Jozef had verhinderd zich eerder te openbaren, was nu verdwenen. 


In deze fase van ons onderzoek lijkt het nuttig om een ​​tussentijdse evaluatie te maken van enkele specifieke waarheden die we tot hier toe aan de hand van het Genesisverslag konden vaststellen.

1. De door Jozef voorspelde hongersnood was niet beperkt tot het land Egypte >>
De hongersnood werd in alle landen voelbaar (Gn 41:54).
De hongersnood heerste over de gehele oppervlakte der aarde (Gn 41:56).
De hongersnood had de gehele aarde stevig in zijn greep.
Bijgevolg kwamen mensen van heel de aarde naar Egypte om bij Jozef te kopen (Gn 41:57).

In Openbaring 3:10 worden wij erover ingelicht dat die specifieke hongersnood van destijds typologisch lijkt te zijn voor het uur der beproeving dat gaat komen over heel de bewoonde aarde [oikoumenè], om hen die op de aarde wonen op de proef te stellen.

In die boodschap - volgens Openbaring 3:7-13, gericht tot de Joodse Eindtijdgemeenschap; in dat Schriftdeel vertegenwoordigd door de gemeente Filadelfia - wordt het derde deel beschreven waarvan in Zacharia 13:8-9 wordt aangekondigd dat het in het land zal worden achtergelaten, gelouterd en beproefd; als het ware door vuur.
Het betreft het volk dat hun God kent, zij die met zijn hulp zullen zegevieren. Bij Daniël gaat het om precies dat zelfde, ware volk van God dat door hem zal worden geantwoord wanneer zij zijn naam aanroepen.
Zie Daniël 11 en 12.

Hun bedrieglijke broeders die voor de valse Pseudo-masjiach kiezen, zijn om die reden geen echte Joden, zoals gedefinieerd in Romeinen 2:28-29 >>
Want niet hij is Jood die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt. Maar hij is Jood die het in het verborgene is, en besnijdenis is die van het hart, in geest, niet naar de letter; wiens lof niet uit mensen is, maar uit God. 

Masjiach Yeshua heeft dat ware (Benjamin) Overblijfsel lief en zal de leden daarvan veilig door de Grote Verdrukking leiden. Omwille van hen, de uitverkorenen, zullen de dagen van die verdrukking zelfs worden verkort, anders zou geen vlees gered worden (Mt 24:22).
De verdrukking die (voor het merendeel) over hen komt, dient een specifiek doel: Om de inwoners van de bewoonde aarde op de proef te stellen.

Voor het bereiken van dát doel, wordt aan hen de taak toevertrouwd om Mt 24:14 te vervullen >> Het goede nieuws van het [dan gevestigde] koninkrijk op de gehele bewoonde aarde [oikoumenè] te prediken als een getuigenis voor alle Heidenvolken.
Hun prediking zal de Heidenen confronteren met een beslissende uitdaging: Zullen zij zich identificeren met Gods volk waarop duidelijk zijn gunst rust? Zullen zij hen hulp bieden bij hun bezoekingen?

2. Zoals hierboven al opgemerkt, worden we in Mattheüs 24:14 geïnformeerd over een toekomstige, wereldwijde prediking van het dan in werking gekomen koninkrijk Gods; het zal de gehele oikoumenè bereiken.
Aangezien dat Messiaanse Rijk zal worden opgericht op de helft van de 70ste Jaarweek voor Israël, zullen de ‘goede tijdingen’ daaromtrent tijdens de tweede helft van die Week worden aangekondigd. En dát nu betreft juist de periode waarin de spirituele hongersnood zo zwaar zal zijn dat het blijkbaar samenvalt met het proces dat wordt aangekondigd in Openbaring 3:10. Zoals hierboven al werd aangegeven >> Het uur der beproeving dat gaat komen over heel de bewoonde wereld.

Destijds opende Jozef alle pakhuizen voor de uitgehongerde volken.
Precies zó zal Masjiach Yeshua de rijke, volle ‘voorraadkamers’ van Gods genade openen voor de Heidenvolken. Hij, de Regeerder van het tegenbeeldige land ‘Egypte’, de gehele oikoumenè, zal het getrouwe Joodse overblijfsel dan gebruiken om voedsel te verstrekken ten behoeve van de geestelijk hongerige mensen. Zoals werd voorspeld in Zacharia 8 >>

Zo zegt YHWH der legerscharen: Veel volkeren en de inwoners van veel steden zullen alsnog komen; en de inwoners van de ene [stad] zullen naar [die van] een andere gaan en zeggen: Laten we snel gaan om de gunst van YHWH af te smeken en YHWH der legerscharen te zoeken. Ikzelf wil ook gaan. Ja, vele volken en machtige naties zullen komen om YHWH der legerscharen in Jeruzalem te zoeken en de gunst van YHWH af te smeken.

Zo zegt YHWH der legerscharen: In die dagen zullen tien mannen uit alle talen der Heidenvolken vastgrijpen, ja, zij zullen werkelijk vastgrijpen de slip van een man die een Jood is, zeggend: Wij willen met jullie gaan, want wij hebben gehoord dat God met jullie is. 

Daarom zien we in de volken die naar Jozef stroomden om graan te kopen, een grote beweging afgebeeld onder de naties van het Heidendom, gretig op zoek naar een plaats waar geestelijk voedsel voor de ziel kan worden gevonden. Wij verwachten dat deze beweging mede in gang zal worden gezet vanwege de verwijdering van Yeshua's Gemeentelichaam, door de Opname.
Die hemelse gemeente zal dan metterdaad nauw verbonden zijn met haar hemelse Bruidegom. Oók dat gebeuren werd in het Jozefverhaal afgebeeld doordat Farao de Egyptische Asnath als vrouw aan Jozef gaf, toen hij 30 jaar oud was. Precies dus zoals ook Adam op dertigjarige leeftijd Eva als zijn vrouw ontving. 

Na die gebeurtenis, de Opname, zal de geest van Elohim echter gedurende een bepaalde periode niet actief zijn onder de mensheid. En het zou heel goed kunnen dat die situatie een wereldwijd gebrek aan spirituele voeding zal veroorzaken. 

3. Jozefs broers moesten door heel wat pijnlijke ervaringen gaan voordat Jozef zich aan hen bekendmaakte. Maar ook die verdrietigheden waren voorafbeeldingen naar de toekomst toe, met name datgene waar het Joodse overblijfsel berouwvol doorheen moet gaan in de Laatste dagen, voordat zij volledig worden aanvaard en erkend door hun ware Masjiach.

Hoofdstuk 45

1. Nu kon Jozef zich niet langer bedwingen voor allen die bij hem stonden. Daarom riep hij uit: Laten allen van mij weggaan! En er stond niemand anders bij hem toen Jozef zich aan zijn broers bekend maakte. 
2. Daarop verhief hij zijn stem met geween, zodat de Egyptenaren het te horen kregen en Farao’s Huis het te horen kreeg.  
3. Ten slotte zei Jozef tot zijn broers: Ik ben Jozef. Leeft mijn vader nog? Maar zijn broers waren volstrekt niet in staat hem te antwoorden, want zij waren ontsteld wegens hem.
4. Daarom zei Jozef tot zijn broers: Komt alsjeblieft dichter bij mij. Toen kwamen zij dichter bij hem. Vervolgens zei hij: Ik ben Jozef, jullie broer, die jullie naar Egypte verkocht hebben.
5. Maar jullie moeten je nu niet diepbedroefd voelen en weest ook niet toornig op jezelf dat jullie mij hierheen verkocht hebben; want tot levensbehoud heeft God mij voor jullie uit gezonden.
6. Want het is nu het tweede jaar van de hongersnood op aarde, en er komen nog vijf jaren waarin er geen ploegtijd of oogst zal zijn.
7. Dientengevolge heeft God mij voor jullie uit gezonden om een overblijfsel voor jullie op de aarde te stellen en jullie door een grote ontkoming in het leven te houden. 
8. Nu dan, niet jullie hebben mij hierheen gezonden, maar de God zelf, opdat hij mij kon aanstellen tot een vader voor Farao en tot Heer over zijn gehele Huis en tot heerser over het gehele land Egypte.
9. Trekt vlug op naar mijn vader, en jullie moeten tot hem zeggen: Dit heeft je zoon Jozef gezegd: God heeft mij tot Heer over heel Egypte aangesteld. Kom naar mij toe. Draal niet. 
10. En gij moet wonen in het land Gosen, en gij moet dicht bij mij blijven, gij en je zonen en de zonen van jouw zonen. Ook je schapen en je runderen en al wat gij hebt. 
11. En ik zal je daar beslist van voedsel voorzien, want er komen nog vijf jaren van hongersnood; opdat gij met je huis en al wat je hebt, niet tot armoede vervalt.
12. En ziet, jullie ogen en de ogen van mijn broer Benjamin zien dat het mijn mond is die tot jullie spreekt. 
13. Jullie moeten mijn vader dus vertellen over al mijn heerlijkheid in Egypte en over alles wat jullie hebben gezien; en jullie moeten je haasten en mijn vader hierheen brengen.
14. Toen viel hij zijn broer Benjamin om de hals en weende, en Benjamin weende aan zijn hals.
15. Voorts kuste hij al zijn broers en weende aan [hun hals], en daarna spraken zijn broers met hem.


Nu Gods goedgunstigheid oprecht berouw had gewekt in de harten van de broers, en bij Juda in het bijzonder, en nu zij hun schuld hadden erkend, bestond er niet langer ook maar enige noodzaak voor verder uitstel. Alle obstakels die Jozef hadden verhinderd zich eerder bekend te maken, waren nu verdwenen.
Merk op dat met name Jozef het bevel gaf: Laat iedereen van me weggaan!
Precies zó zal het zijn wanneer Yeshua zich zal openbaren aan zijn berouwvolle Joodse broeders tijdens zijn tegenwoordigheid (paroesie). Niemand mag tussen hen en hun hemelse Loskoper komen.

Weg daarom, jullie ongelovige rabbijnen die altijd gewend waren om voor hun mede-Joden te beslissen wat goed en toelaatbaar was, of (meestal) niet toegestaan!

Weg daarom, al die religieuze betweters die zich altijd presenteerden als onmisbare bemiddelaars.
Weg ook met al die ritualisten met hun zelf verzonnen verordeningen als voorwaarden voor redding: Laat iedereen van mij weggaan!
In die ontwikkeling zien we duidelijk wat Yeshua al veel vroeger over die religieuze elite had gezegd in de dagen van zijn vlees:

Toen kwamen er Farizeeën en Schriftgeleerden uit Jeruzalem naar Yeshua, die zeiden: Waarom overtreden jouw leerlingen de overlevering van de mannen uit vroeger tijden? Zij wassen bijvoorbeeld hun handen niet vlak voordat zij een maaltijd gebruiken.
Hij gaf hun ten antwoord: Waarom overtreden ook jullie het gebod van God terwille van jullie overlevering? …  Huichelaars, treffend heeft Jesaja over jullie geprofeteerd, toen hij zei: Dit volk eert mij met lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd. Tevergeefs blijven zij mij aanbidden, omdat zij mensengeboden als leerstellingen onderwijzen…
Toen kwamen de leerlingen naar hem toe en zeiden: Weet gij dat de Farizeeën bij het horen van uw woorden er aanstoot aan hebben genomen? Hij gaf ten antwoord: Elke plant die mijn hemelse Vader niet heeft geplant, zal ontworteld worden. Laat hen maar begaan. Zij zijn blinde gidsen. Indien nu een blinde een blinde leidt, zullen beiden in een kuil vallen.

Daarom ook weg met die blinde gidsen!
Maar wat zal dan bij de tweede gelegenheid voor Israël het resultaat zijn wanneer hun grote Masjiach zich aan de natie zal openbaren als de Heer Yeshua die zij vroeger aan een paal hadden gehangen, maar dan wordt 'gezien' als levend?
Zacharia heeft ver van tevoren - ja, zelfs lang voordat Yeshua zichzelf voor het eerst als hun Masjiach aan de natie aanbood – al het profetische antwoord op die brandende kwestie gegeven:

En ik wil over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem de geest van gunst en smekingen uitstorten, en zij zullen opzien naar degene die zij doorstaken, en zij zullen over hem weeklagen zoals bij het geweeklaag over een enige [zoon]; en er zal een bittere jammerklacht over hem zijn zoals wanneer er een bittere jammerklacht is over de eerstgeboren [zoon]. Op die dag zal het geweeklaag in Jeruzalem groot zijn…

Het is beslist opmerkelijk dat Jozef onmiddellijk - toen hij zich aan zijn broers openbaarde - aan hen opnieuw vroeg: Leeft mijn vader nog?
Volgens Genesis 43:7 en 27-28 had hij die vraag immers al twee keer gesteld, en daarop een bevestigend antwoord ontvangen!

Kennelijk moeten we dit als een profetische verwijzing zien naar de onzekerheid of er aan het begin van de Eindtijd binnen het Jodendom nog iets resteert van de oorspronkelijke patriarchale gehechtheid aan hun Elohim, YHWH.
Is er binnen het huidige moderne Jodendom nog iets te vinden van het diepe vertrouwen van Jakob-Israël in de zekerheid van zijn beloften? 

We kunnen daarbij vooral denken aan die beloften welke verband houden met het Zaad der Belofte, maar ook aan hun opdracht om als volk zelf tot een zegen te worden voor de hele Heidenwereld!
Kennelijk kent Yeshua thans de juiste antwoorden op die indringende vragen, maar dat was op dát moment (nog) niet aan de orde. De vragen van Jozef moeten blijkbaar in hun typologische betekenis naar waarde worden geschat.
Zoals we in vers 4 zagen, waren de broers niet in staat om ook maar enig antwoord op Jozefs vraag te geven. Bevend stonden zij als het ware 'aan de grond genageld'. 
Wat ontvingen zij daarom nu een gezegende uitnodiging! Alle afstandelijkheid wordt door Jozef opzijgezet.

Zal het in de Eindtijd eveneens precies zo gaan? Zal de tegenbeeldige Jozef dan genadig alle obstakels opzij schuiven, zodat berouwvolle Joden hem vrijelijk kunnen benaderen?
Gezien de aard van het verhaal zal dat alles ongetwijfeld het geval zijn!
Hij die op grond van het offer van zijn eigen ziel tevens hun Redder is geworden, zal zonder enige aarzeling zijn Joodse broers alle ruimte bieden om van hun berouwvolle gevoelens blijk te geven.

Hij verkondigt hen immers schitterende tijdingen: Elohim zond mij voor jullie uit om voor jullie een overblijfsel op aarde te bewaren en jullie in leven te houden door een grote verlossing.
Hoe gaarne toonde Jozef zich bereid om hun angsten volledig weg te nemen! YHWH God had soeverein ten gunste van hen gewerkt om het leven voor velen te behouden.
En als hij - Gods bemiddelend werktuig - niet wilde dat ze boos bleven op zichzelf, dan was er alle reden om aan die oproep gehoor te geven!
Wat een geweldige houding voor een verheven Heerser!

Jozef informeert hen ook over de ernst van de hongersnood, door hen te laten weten dat de twee jaar van hongersnood die ze ondertussen hadden geleden, slechts een begin was. Er zouden nog vijf jaar komen.
Uiteraard moeten zij zich hebben afgevraagd hoe hij dergelijke feiten van tevoren kende, maar ze twijfelden niet aan zijn woord.
En natuurlijk laat ook dit weer de Joden van de Eindtijd zien dat hun ware Masjiach toegerust is met bovennatuurlijke vermogens, belast met het beheer van al Elohims overheidszaken.
Vergelijk Efeziërs 1:9-11 >>

Hij heeft ons [de leden van de Christelijke Gemeente] namelijk het geheimenis van zijn wil bekend gemaakt, naar zijn welbehagen, dat hij zich had voorgenomen in hem [de Masjiach],
voor een huishoudelijk bestuur van de volheid der tijden, om alle dingen onder één Hoofd samen te brengen in de Masjiach; de dingen met betrekking tot de hemelen en de dingen op de aarde, in hem, in wie wij ook tot erfgenamen zijn gemaakt, waartoe wij tevoren bestemd waren naar [het] voornemen van hem die alle dingen tot stand brengt naar het raadsbesluit van zijn wil.

Volgens Jozefs instructies moeten de broers zich nu naar hun vader haasten, met het opwindende nieuws dat Elohim hem tot Heer van heel Egypte heeft gemaakt, en hem zeggen dat hij onmiddellijk naar Jozef moet komen en al zijn familieleden en goederen mee moet nemen. Allen kunnen leven in het land Gosen in Egypte.
In voorafbeelding onthult dit alles wat er in het hart van de Grotere Jozef is! Hij wil dat zijn verlosten dicht bij hemzelf zijn! Hij zal geen vreemdeling voor hen zijn, en bovendien belooft hij hen te steunen.
In werkelijkheid een belofte aan allen die geloven, zoals aangegeven in één van Paulus' Brieven (Fp 4:19) Mijn God daarentegen zal in al jullie behoefte voorzien naar zijn rijkdom in heerlijkheid in Masjiach Yeshua.

Bovendien spoorde Jozef zijn broers aan: Jullie moeten mijn vader dus vertellen over al mijn heerlijkheid in Egypte en over alles wat jullie hebben gezien; en jullie moeten je haasten en mijn vader hierheen brengen.
Bijgevolg zal Yeshua - in wonderbare goedgunstigheid - evenzo zijn Joodse familieleden in de Eindtijd opdracht geven om eropuit te gaan, op zoek naar anderen die hem nog niet kennen.
Jozef drong er bij zijn broers op aan om hun vader Jakob niet alleen te vertellen dat hij [nog] leefde, maar ook dat YHWH Elohim hem Heer van heel Egypte had gemaakt, daarbij melding makend van zijn heerlijkheid.

Ook spoorde hij zijn broers aan - zelfs twee keer - dat ze zich onderweg moesten haasten (de verzen 9 en 13).
Evenzo geldt voor het gelovig Joods Eindtijd-overblijfsel: Geen traagheid. De zaken van de koning vereisen spoed; ware gelovigen zullen worden uitgezonden in geheel de bewoonde wereld [oikoumenè]. Het goede nieuws betreft dan een opgericht Messiaans koninkrijk. Het getuigenis daarvan moet door alle Heidenvolken vernomen worden voordat het einde (binnen 3½ jaar) komt (Mt 24:14).
Vergelijk Daniël 2:43-44.
Zie bovendien: Tussentijdse evaluatie

Jozef belooft ook voor hen te zorgen tijdens de vijf jaren van honger die nog moeten komen.
Op die manier 'betaalde' Jozef zijn broers veel goeds terug voor het kwaad dat zij hem hadden aangedaan.
Hoeveel groter nog zal de goedheid van de Heer Yeshua zijn, die veel schandelijker is behandeld dan destijds Jozef. Hij zal Israël - zijn broeders naar het vlees - in het komende millenniumtijdperk zegenen in overvloedige genade!

Nu omhelsde Jozef zijn broer Benjamin opnieuw en beide weenden. Jozef had natuurlijk een speciale band met hem die de zoon van zijn moeder was. Blijkbaar, in voorafbeelding, verwijzend naar de meer dan hartelijke relatie tussen Yeshua en het Benjamin overblijfsel dat in de Eindtijd zal verschijnen.
Maar hij kuste ook al zijn andere broers en weende over hen, en daarna spraken zijn broers met hem ...
Dat Jozef ook de andere broers kuste, betekende dat hij hen had vergeven. Het bewees dat hij nu volledig met zijn broers was verzoend. Het sprak eveneens van liefde.

Bedenk dat de verloren zoon aldus werd begroet door zijn vader na zijn terugkeer uit het verre land en bekende dat hij had gezondigd. Zie >> De verloren Zoon.

Merk tevens op dat het Jozef was die hen kuste, en niet de broers Jozef. Dus ook naar het patroon van de Vader die zijn zoon kuste. YHWH Elohim neemt altijd het initiatief, een houding die zorgvuldig wordt nagebootst door zijn Geliefde Zoon.
Hoe betekenisvol zijn ook de woorden: En daarna spraken zijn broers met hem.
Hun angsten waren nu allemaal verdwenen. Verzoend met Jozef konden ze nu genieten van zijn gemeenschap en met hem praten. Zo zal het zijn wanneer de joodse broeders van Yeshua oprecht hun schuld belijden; het zal ongetwijfeld leiden tot een compleet nieuwe relatie met hun Messiaanse broer.

16. En het nieuws werd in het Huis van Farao gehoord, doordat men zei: Jozefs broers zijn gekomen!
En het bleek goed te zijn in de ogen van Farao en van zijn dienaren.
17. Bijgevolg zei Farao tot Jozef: Zeg tot uw broers: Doet dit: Belaadt jullie lastdieren en trekt heen, gaat naar het land Kanaän,
18. en neemt jullie vader en jullie huisgezinnen en komt naar mij toe, opdat ik jullie het goede van het land Egypte moge geven; en eet het vette deel van het land.
19. En u wordt bevolen: Doet het volgende: Neemt uit het land Egypte wagens mee voor jullie kleinen en jullie vrouwen, en jullie moeten je vader erop tillen en hierheen komen.
20. En laat jullie oog geen leed gevoelen wegens jullie uitrusting, want het goede van het gehele land Egypte is voor jullie.


Het nieuws over de komst van Jozefs broers bereikt Farao, die daarmee erg ingenomen is; zoals we lezen >> En het bleek goed te zijn in de ogen van Farao en van zijn dienaren. 
Wij weten volgens Yeshua's eigen verklaring dat God en de engelen, zoals Farao en zijn dienaren, zich verheugen wanneer zondaars tot berouw worden gebracht.
Overal ontstaat vreugde: Jozef verheugt zich; zijn broers verheugen zich; Farao verheugt zich; zijn dienaren verheugen zich.

Farao bevestigt ook wat Jozef had gezegd, dat de broers naar Kanaän moesten terugkeren om hun vader en hun huishoudens mee terug te nemen naar Egypte, waar Farao hun het beste van het land zou geven.
Uiteraard realiseerde Farao zich heel goed dat hij veel aan Jozef te danken had en hij verheugde zich dat op deze wijze blijk kon geven van zijn waardering.
Meer nog, hij beveelt hen wagens mee te nemen uit Egypte om hun vrouwen en kinderen en hun vader op te halen. Wat hun bezittingen betreft, zegt hij dat ze zich geen zorgen hoeven te maken, want voor alles wat ze nodig hadden, zou in Egypte voor hen worden voorzien.

Natuurlijk zouden ze hun kuddes meenemen, en ongetwijfeld zouden er veel dingen zijn die ze niet zouden willen achterlaten, maar Farao wilde dat ze wisten dat hij zou voorzien in welke goederen maar ook die zij nodig hadden.

21. Toen deden de zonen van Israël aldus, en Jozef gaf hun volgens Farao’s bevel wagens en gaf hun mondvoorraad voor onderweg. 
22. Aan ieder van hen gaf hij, stuk voor stuk, wisselmantels, maar aan Benjamin gaf hij driehonderd zilverstukken en vijf wisselmantels.
23. En aan zijn vader zond hij het volgende: Tien ezels, die goede dingen van Egypte droegen, en tien ezelinnen, die koren en brood en proviand voor zijn vader voor onderweg droegen. 


Jozef deed naar alles wat Farao had toegezegd. Hij gaf de broers wagens - waaronder natuurlijk ook dieren om ze te trekken - en voorzieningen voor hun reis, zelfs inclusief kledingwisselingen, maar aan Benjamin gaf hij vijf kledingwisselingen en voegde daaraan nog driehonderd zilverstukken toe.
Men zou zich kunnen afvragen of Benjamin misschien een beetje moeite heeft gehad om te weten hoe hij met al die extra begunstiging moest omgaan!
Hoe dan ook, Jozefs hart vloeide over van gunst en hij stuurde naar zijn vader tien ezels, afgeladen met de beste dingen van Egypte en tien ezelinnen met lasten van graan, brood en ander voedsel, alles bestemd voor de reis die zijn vader zou moeten maken.

Kennelijk vond Jozef de wagens niet voldoende om al dit voedsel te vervoeren.

24. Zo zond hij zijn broers weg, waarop zij heengingen. Hij zei echter tot hen: Wordt onderweg niet verbitterd op elkaar.
25. Zij trokken nu op uit Egy̱pte en kwamen ten slotte in het land Kanaän, bij hun vader Jakob. 
26. Toen berichtten zij hem en zeiden: Jozef leeft nog, en hij is heerser over het gehele land Egy̱pte! Maar zijn hart werd ongevoelig, want hij geloofde hen niet.
27. Toen zij vervolgens al Jozefs woorden tot hem spraken, die hij tot hen gesproken had, en hij voorts de wagens zag die Jozef had gestuurd om hem te vervoeren, leefde de geest van hun vader Jakob weer op.
28. Toen riep Israël uit: Het is genoeg! Mijn zoon Jozef leeft nog! Ah, laat mij gaan en hem zien voordat ik sterf! 


Toen Jozef zijn broers wegzond vermaande hij hen om onderweg geen ruzie met elkaar te maken! Vanwaar die aanmoediging?  Omdat hij hun karakter te goed kende, precies zoals Yeshua het natuurlijke karakter van Israël door en door kent! Hij voorzag dat zij geneigd zouden zijn elkaar de schuld te geven, of misschien (Ruben) zichzelf volledig vrij zou pleiten van hun schuld voor de verdwijning van Jozef. De kennis dat Jozef leefde zou echter voor Jakob het bedrog van zijn zonen verre overstijgen.

Daarnaast wist hij als geen ander dat de Duivel er altijd op uit is om tweedracht te zaaien en een geest van rivaliteit en jaloezie op te wekken.
Dus keerden ze tenslotte terug naar hun vader met het onverwachte nieuws dat Jozef nog leefde en dat hij ook nog eens Heerser was over heel Egypte. En uiteraard ook dat hij hun op het hart had gedrukt om tot hun vader te zeggen: Kom naar mij toe, draal niet.

Evenzo moet het Joodse overblijfsel van de Eindtijd een missie vervullen jegens een door geestelijke hongersnood getroffen wereld. Zij zullen moeten getuigen van de verhoging en glorie van hun ware Masjiach; geheel naar het patroon in voorafbeelding: Yeshua is niet langer Degene door mensen veracht en verworpen.
Zie Jesaja 53.
Integendeel: Hij is verheven en in de hoogste eer geplaatst aan de rechterhand van de Majesteit in de hemelen. Anderen moeten overtuigd worden: Ga naar Jozef!

Wat Jakob betreft, hij was verbluft en aanvankelijk kon hij niet geloven wat zijn zonen hem vertelden. Maar telkens weer bevestigden zij hem dat zij slechts al de woorden doorgaven die Jozef tot hen had gesproken.
In die tijd moet ook wel de waarheid zijn uitgekomen, dat de broers Jozef - zo'n 22 jaar eerder - naar Egypte hadden verkocht en bijgevolg hun vader al die lange jaren hadden bedrogen.
De kennis dat Jozef leefde zou echter voor Jakob van veel groter gewicht zijn dan het bedrog van zijn zonen.

Ten slotte, wat betreft al de woorden die Jozef had gesproken, was Jakob tenslotte overtuigd. Natuurlijk helemaal toen hij de wagens zag die door hem waren gestuurd. Zijn geest herleefde en hij zei: Het is genoeg. Mijn zoon Jozef leeft nog. Ik zal hem zien voordat ik sterf.

Vers 27 luidt dus: Toen zij vervolgens al Jozefs woorden tot hem spraken, die hij tot hen gesproken had, en hij voorts de wagens zag die Jozef had gestuurd om hem te vervoeren, leefde de geest van hun vader Jakob weer op.

Dit vond plaats in het tweede jaar van de 7-jarige hongerperiode. In het tegenbeeld is dat derhalve het jaar 6024 AM. En natuurlijk is het geen toeval dat vers 27 de getalswaarde 6024 heeft (!)

Hoofdstuk 46

1. Bijgevolg brak Israël met al de zijnen op en kwam te Berseba, waar hij vervolgens slachtoffers aan de God van zijn vader Isaäk offerde. 
2. Toen sprak God tot Israël in nachtvisioenen en zei: Jakob, Jakob! Waarop hij zei: Hier ben ik! ik!
3. Voorts zei hij: Ik ben de God, de God van je vader. Wees niet bevreesd naar Egypte af te dalen, want ik zal je daar tot een grote natie maken.
4. Ikzelf zal met je naar Egypte afdalen en ikzelf zal je ook beslist weer opvoeren; en Jozef zal zijn hand op je ogen leggen. 
5. Daarna ging Jakob uit Berseba op weg, en de zonen van Israël bleven hun vader Jakob en hun kleinen en hun vrouwen vervoeren op de wagens die Farao had gestuurd om hem te vervoeren.



6. Ook hun kudden en hun have, die zij in het land Kanaän vergaard hadden, namen zij mee. Ten slotte kwamen zij in Egypte, Jakob en zijn gehele nageslacht met hem. 
7. Hij bracht zijn zonen en de zonen van zijn zonen met zich, zijn dochters en de dochters van zijn zonen, ja, zijn gehele nageslacht, met zich naar Egypte. 


Op weg naar Egypte hield Jakob halt bij Beërsheba, wat bron van de eed betekent, wat hem uiteraard herinnerde aan Gods belofte waarvan hij zich geheel afhankelijk wist. Voor Jakob was het derhalve een vanzelfsprekende zaak om aldaar de reis te onderbreken. Niet alleen omdat die plaats het middelpunt was geweest van veel van Isaäks activiteiten, maar ook omdat Beërsheba de laatste buitenpost van Kanaän, het Beloofde Land, was. Daar had Elohim met zijn vader, Isaäk, gesproken (Gn 26:24). Isaäk was naar Beërsheba gegaan omdat YHWH hem had gezegd niet naar Egypte af te dalen (Gn 26:2). Elohims boodschap aan Jakob was echter van een andere aard.

Later kwam Beërsheba te staan voor het meest Zuidelijke punt van het Beloofde Land, tot uitdrukking komend in het spreekwoordelijk gezegde van Dan tot  Beërsheba.
Zowel Dan als Beërsheba waren gelegen aan de natuurlijke grenzen van het land, en Beërsheba werd een van de belangrijkste steden van Juda, niet alleen omdat het een uitstekende watervoorziening had, maar ook omdat belangrijke wegen er vanuit verschillende richtingen samenkwamen. De plaats werd voor het eerst genoemd in verband met Hagar, die met haar zoon Ismaël ronddoolde in de wildernis van Beërsheba toen zij door Abraham was weggestuurd (Gen 21:14).

Uit Genesis 12 en 13 vernemen we dat Abraham tijdens een hongersnood zo onverstandig was om Kanaän te verlaten en naar Egypte te gaan. Daarom was het heel passend voor Jakob dat hij nu volledig zeker wilde zijn van Elohims ondubbelzinnige goddelijke leiding. Kanaän was immers in principe het land dat Elohim aan Jakob en zijn familie had toegezegd. Dus verlangde hij ernaar gerustgesteld te worden omtrent de dingen die hem te wachten stonden.
Die verlangde zekerheid kreeg Jakob nog diezelfde nacht toen God tot hem sprak in een visioen, een herinnering aan de droom die YHWH de patriarch te Bethel had gegeven toen hij voor Ezau naar Charan vluchtte (Gn 28:10-15).
Maar hoe verschillend waren zijn omstandigheden nu, toen God tot hem zei: Ik ben Elohim, de Elohim van je vader, deze keer zijn volledige goedkeurig gevend aan de reis naar Egypte.
In feite vertelt hij hem dat hij voornemens is Jakob tot een grote natie te maken, daar in Egypte. Daarmee bevestigde hij zijn woord aan Abraham volgens Genesis 15:13, dat Abrahams zaad vreemdeling zou zijn in een vreemd land, waar zij - dan slaven zijnde - verdrukt zouden worden! 

YHWH Elohim belooft zijn eigen aanwezigheid bij Jakob, en dat hij hem zeker terug zal brengen. Die terugkeer verwees natuurlijk naar Jakobs nageslacht, de natie Israël. Want wat Jakob zelf betrof, Jozef zou zijn ogen sluiten, dat wil zeggen bij zijn dood, hoewel hij in het land Kanaän begraven moest worden. Hij zou het lijden van zijn nageslacht niet persoonlijk ervaren.

En de zonen van Israël vervoerden hun vader Jakob en hun kleinen en hun vrouwen op de wagens die Farao had gestuurd om hem te vervoeren.
Zoals we uit hoofdstuk 45:21 vernamen, was er gezorgd voor vervoer, aangezien Jozef hun - volgens de opdracht van Farao - wagens had gegeven.
In tegenbeeldige zin zouden de wagens kunnen beantwoorden aan Elohims heilige geest, door de Vader gezonden om de geestelijk hulpeloze Joden naar Jozefs Tegenbeeld, hun glorierijke Messiaanse broeder, te leiden.

Voor de Eindtijdperiode wordt immers Gods geest beloofd in samenhang met het Nieuwe Verbond dat dan - veel betekenend - zal worden gesloten met het nageslacht van de Exodusgeneratie:

Zie! Er komen dagen, verzekering van YHWH, dat ik met het Huis van Israël en met het Huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal; niet één gelijk het verbond dat ik met hun voorvaders heb gesloten op de dag dat ik hen bij de hand vatte om hen uit het land Egypte te leiden, mijn verbond dat zij verbroken hebben, terwijl ik hen als echtgenoot bezat.
Voorzeker, dit is het verbond dat ik na die dagen met het Huis van Israël sluiten zal, spreekt YHWH: Ik zal mijn Wet
 in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot God zijn en zíj zullen mij tot volk zijn.
Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken YHWH, want zij allen zullen mij kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt YHWH.
 Want ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken.
 
Let onder meer op de toezeggingen: Ik zal mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven
Die belofte wordt ook in Ezechiël gegeven, maar daar met de extra vermelding dat Israël, door de werking van Gods geest, uit haar verharde houding gehaald zal worden: 
Ik zal jullie uit de Heidenvolken halen en jullie uit alle landen bijeenbrengen. Dan zal Ik jullie naar je land brengen. Ik zal rein water op jullie sprenkelen en jullie zullen rein worden. Van al jullie onreinheden en van al jullie stinkgoden zal Ik jullie reinigen.
Dan zal Ik jullie een nieuw hart geven en een nieuwe geest in je binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit jullie lichaam wegnemen en jullie een hart van vlees geven. Ik zal mijn geest in jullie binnenste geven. Ik zal maken dat jullie in mijn verordeningen wandelen en dat jullie mijn bepalingen in acht nemen en ze houden.
Jullie zullen wonen in het land dat ik jullie vaderen gegeven heb. Jullie zullen een volk voor mij zijn en ik zal een God voor jullie zijn.
(Ez 36:24-28). 

Elke Joodse lezer thans kan in alle oprechtheid zelf wel bepalen in welk opzicht Israël (als natie) sinds de Eerste eeuw blijk heeft gegeven van een niet aflatende verharding jegens Elohim en zijn regeling voor verlossing! Zie ook de profetie van Joël, in Jl 2:2-32. 

8. Dit nu zijn de namen van Israëls zonen die in Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen: Jakobs eerstgeborene was Ruben.
9. En de zonen van Ruben waren Hanoch en Pallu en Hezron en Karmi.
10. En de zonen van Simeon waren Jemuël en Jamin en Ohad en Jachin en Zohar en Saul, de zoon van een Kanaänitische vrouw.
11. En de zonen van Levi waren Gerson, Kehath en Merari.
12. En de zonen van Juda waren Er en Onan en Selah en Perez en Zera. Er en Onan stierven echter in het land Kanaän. De zonen van Perez dan waren Hezron en Hamul.
13. En de zonen van Issaschar waren Tola en Puva en Job en Simron.
14. En de zonen van Zebulon waren Sered en Elon en Jahleël.
15. Dit zijn de zonen van Lea, die zij Jakob in Paddan-Aram gebaard heeft, benevens zijn dochter Dina. Alle zielen van zijn zonen en van zijn dochters waren drieëndertig.
16. En de zonen van Gad waren Zifjon en Ha̱ggi, Suni en Ezbon, Eri en Arodi en Areli.
17. En de zonen van Aser waren Jimna en Jisva en Jisvi en Beria, en dan was er Serah, hun zuster. En de zonen van Beria waren Heber en Malkiël.
18. Dit zijn de zonen van Zilpa, die La̱ban aan zijn dochter Lea had gegeven. Mettertijd baarde zij dezen aan Jakob: zestien zielen.
19. De zonen van Rachel, Jakobs vrouw, waren Jozef en Benjamin.
20. En aan Jo̱zef werden in het land Egypte Manasse en Efraïm geboren, die Asnath, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde. 
21. En de zonen van Benjamin waren Bela en Becher en Asbel, Gera en Naäman, Ehi en Ros, Muppim en Huppim en Ard. 
22. Dit zijn de zonen van Rachel, die aan Jakob werden geboren. In het geheel veertien zielen.
23. En de zonen van Dan: Husim. 
24. En de zonen van Naftali waren Jahzeël en Guni en Jezer en Sillem.
25. Dit zijn de zonen van Bilha, die Laban aan zijn dochter Rachel had gegeven. Mettertijd baarde zij dezen aan Jakob; in het geheel zeven zielen. 
26. Alle zielen die met Jakob naar Egypte kwamen, waren degenen die uit zijn opperdij waren voortgekomen, afgezien van de vrouwen van Jakobs zonen. In het geheel zesenzestig zielen. 
27. En Jozefs zonen, die hem in Egypte geboren werden, waren twee zielen. Alle zielen van het huis van Jakob die naar Egypte kwamen, waren zeventig.

Jozef en zijn twee zonen waren al in Egypte. De 70 mensen [zielen] in vers 27 omvatten ook hen evenals Jakob zelf. Het getal 70 heeft in de Bijbel vaak een speciale betekenis; het betekent dat iets volledig is. En dat is duidelijk de reden waarom precies dat getal wordt vermeld.
De exacte opsomming is raadselachtig en er zijn bepaalde aanpassingen nodig. Door het getal 70 te vermelden, wilde de geïnspireerde schrijver blijkbaar aangeven dat een volledig aantal van de Joodse Gemeenschap in de Eindtijd toevlucht en zorg zal zoeken in het tegenbeeldige Egypte, de hele bewoonde aarde waar Masjiach Yeshua dan de koninklijke scepter zal zwaaien:

En zijn naam zal worden genoemd: … Vredevorst.
Aan de overvloed van de vorstelijke heerschappij en aan vrede zal geen einde zijn, op de troon van David en over zijn koninkrijk, om het stevig te bevestigen en om het te schragen door middel van gerechtigheid en door middel van rechtvaardigheid, van nu aan en tot onbepaalde tijd. Ja, de ijver van YHWH der legerscharen zal dit doen.  

(Jesaja 9)

28. En hij zond Juda+ voor zich uit naar Jozef om voor hem uit inlichtingen naar Gosen te zenden. Daarna kwamen zij in het land Go̱sen.
29. Toen liet Jozef zijn wagen gereedmaken en trok op om zijn vader Israël in Gosen te ontmoeten. Toen hij voor hem verscheen, viel hij hem dadelijk om de hals en barstte aan zijn hals in tranen uit, telkens en telkens weer.
30. Ten slotte zei Israël tot Jozef: Ditmaal ben ik bereid te sterven, nu ik je aangezicht heb gezien, daar gij nog leeft.


Israël kan nu sterven, want Jozef leeft! Volgens dat beginsel beleed Johannes de Doper: Hij [Yeshua] moet toenemen, maar ik moet afnemen (Jh 3:30).
Wanneer aan Masjiach Yeshua zijn plaats van hoogste eer wordt gegeven, zal Israël, de natie naar het vlees, zich erin schikken om tot niets te worden gereduceerd. 

Uiteraard een les die wij thans ook persoonlijk al ter harte kunnen nemen, verheugd om te ervaren dat het vleselijke in ons wordt gedood, zodat de Messias kan worden verhoogd.

Binnen de nieuwe regeling der dingen - een nieuwe fase met betrekking tot het lange veelkleurige gewaad van Jozef - zal Israël wereldwijd worden verheven tot het aardse deel van Gods Nieuwe Israël, door op aarde de hemelse Tempelstad Nieuw Jeruzalem te vertegenwoordigen (Op 21:1-5). Vergelijk Galaten 6:15-16 >>

Want noch besnijdenis is iets noch voorhuid, maar een nieuwe schepping.

En allen die volgens deze regel het spoor zullen houden, vrede op hen en barmhartigheid; ja, op het Israël Gods

31. Toen zei Jozef tot zijn broers en tot het huisgezin van zijn vader: Laat mij optrekken en het aan Farao berichten en tot hem zeggen: Mijn broers en het huisgezin van mijn vader, die in het land Kanaän waren, zijn hier bij mij gekomen.
32. En de mannen zijn herders, want zij zijn veefokkers geworden; en hun schapen en hun runderen en alles wat van hen is, hebben zij meegebracht.
33. En wat moet geschieden is, dat wanneer Farao jullie zal roepen en werkelijk zal zeggen: Wat is jullie beroep?
34. Jullie moeten zeggen: Uw knechten zijn van onze jeugd af tot nu toe altijd veefokkers geweest, zowel wij als onze voorvaders, opdat jullie in het land Gosen mogen wonen, want elke schaapherder is voor Egypte iets verfoeilijks. 


Geleid door goddelijke wijsheid bereidt Jozef zijn broers en hun huishoudens nu voor op hun ontmoeting met Farao. Om te beginnen zal hij hun komst aan Farao aankondigen. Oók is hij van plan om Farao te vertellen dat zijn broers herders zijn, die hun kuddes hebben meegenomen. En dat alles met de bedoeling dat Farao bereid zal zijn om hun een deel van het land toe te wijzen dat goed afgezonderd is van gebieden der Egyptenaren. Die waren er namelijk aan gewend een walging voor herders te voelen.
Exact om die reden moesten de broers ook zelf Farao laten weten dat ze vanaf hun jeugd herders waren geweest en dat zij vanzelfsprekend die activiteit wilden voortzetten, ondanks de houding die voor Egyptenaren tegenover herders gebruikelijk was.

Vanzelfsprekend kunnen wij in die gang van zaken wederom een les in typologische zin ontdekken: Elohim verwacht dat zijn eigen mensen een gezindheid hebben als die van 'herders', een noodzaak om zorg te kunnen dragen voor de geestelijke behoeften van andere menselijke zielen.
Thans is de situatie nog zo dat de wereld (Egypte) niet alleen dergelijke zorg negeert, maar het ook niet op prijs stelt dat anderen erbij betrokken raken.
In het nieuwe aeon echter - het Millenniumrijk van de Masjiach - zullen mensen die door de millennia heen zijn gestorven, in grote getale op aarde worden opgewekt om voor de Grote Witte Troon van oordeel te verschijnen.
Niet met de bedoeling om onmiddellijk verantwoordelijk te worden gehouden voor hun manier van leven in het verleden. Voor dat oude Adamitische leven van zonde hadden zij immers al de prijs betaald: hun fysieke dood.

In plaats daarvan wordt van hen verwacht dat ze een programma van opleiding zullen gaan volgen. De kleinen en de groten - mensen die uit alle lagen van de wereldbevolking afkomstig zijn - moeten vernemen wat het leven voor de Millenniumperiode  precies behelst. Daartoe zullen er boekrollen van instructie worden geopend om hen te oefenen in de weg van rechtvaardigheid. Hun reactie op die speciale vorm van onderwijs zal beslissend zijn voor het oordeel van een ieder persoonlijk.
Zie: Openbaring 20:11-15.

Op aarde zal het Israël van God echter een volk van priesters zijn, toegerust om in dit verband een herderlijke taak uit te oefenen; een toewijzing overigens waarin zij zullen worden bijgestaan door mensen uit de Goyim (Heidendom). Zoals we vernemen uit Jesaja 61:5-10 >>

En vreemden zullen werkelijk staan en jullie kudden weiden, en de zonen van een vreemd land zullen jullie landbouwers en jullie wijngaardeniers zijn.
Maar wat jullie betreft, de priesters van YHWH zullen jullie worden genoemd; de dienaren van onze God zal men jullie heten. Het vermogen der natiën zullen jullie eten, en in hun heerlijkheid zullen jullie uitgelaten over jezelf spreken.
In plaats van jullie schaamte zal er een dubbel deel zijn, en in plaats van schande zullen zij een vreugdegeroep aanheffen over hun deel. Daarom zullen zij in hun land zelfs een dubbel deel in bezit nemen.
Verheuging tot onbepaalde tijd zal hun geworden. Want ik, YHWH, heb gerechtigheid lief; ik haat roof met onrechtvaardigheid. En ik wil in waarachtigheid hun loon geven, en een voor onbepaalde tijd durend verbond zal ik jegens hen sluiten. En hun nageslacht zal werkelijk zelfs onder de Heidenvolken bekend zijn, en hun nakomelingen onder de volken. Allen die hen zien, zullen hen herkennen, dat zij het nageslacht zijn dat door YHWH gezegend is.

Zonder mankeren zal ik mij uitbundig verheugen in YHWH. Mijn ziel zal blij zijn in mijn God. Want hij heeft mij bekleed met de klederen der redding; in de schoudermantel der rechtvaardigheid heeft hij mij gehuld, zoals de bruidegom die, naar priesterlijke wijze, een hoofdtooisel ombindt, en gelijk de bruid die zich met haar sieraden tooit.  

Hoofdstuk 47

1. Bijgevolg ging Jozef het aan Farao berichten en zei: Mijn vader en mijn broers zijn met hun schapen en hun runderen en alles wat van hen is, uit het land Kanaän gekomen, en zie, zij zijn in het land Gosen.
2. En van het gehele aantal van zijn broers nam hij vijf mannen om hen aan Farao voor te stellen.
3. Toen zei Farao tot zijn broers: Wat is jullie beroep? Zij dan zeiden tot Farao: Uw knechten zijn schaapherders, zowel wij als onze voorvaders.
4. Daarna zeiden zij tot Farao: Wij zijn gekomen om als vreemdelingen in het land te vertoeven, omdat er geen weide is voor het kleinvee dat uw knechten hebben, want de hongersnood is zwaar in het land Kanaän. Nu dan, laat uw knechten alstublieft in het land Go̱sen wonen.
5. Daarop zei Farao tot Jozef: Uw vader en uw broers zijn hier bij u gekomen. 
6. Het land Egypte staat tot uw beschikking. Laat uw vader en uw broers in het allerbeste deel van het land wonen. Laat hen in het land Gosen wonen, en indien gij weet dat er onder hen moedige mannen zijn, moet gij hen aanstellen tot veeopzichters over wat het mijne is.


Het juiste moment kwam voor Jozef om zijn familie aan Farao voor te stellen. Dus koos hij vijf broers namens de hele familie om Farao te ontmoeten; hij nam niet allen mee. Er wordt ons niet meegedeeld op welke basis hij die vijf verkoos. Barnes licht toe: Five men, a favorite number in Egypt. Volgens anderen zouden het ook de vijf oudsten onder de broers geweest kunnen zijn.

Clarke heeft over vers 2 het volgende geschreven >>
"Er is iets heel vreemds in het origineel; letterlijk vertaald betekent het van het einde of uiterste (מקצה miktseh) van zijn broeders nam hij vijf mannen.
Dit wordt op zes verschillende manieren begrepen.
1. Jozef nam vijf van zijn broers - willekeurig, zij die meteen beschikbaar waren.
2. Vijf die er nogal gemeen uitzagen, uit angst dat Farao - in het geval van vijf met de meest fraaie verschijning - die voor zichzelf zou nemen; dus voor zijn eigen dienst, waardoor hun geloof en moraal gecorrumpeerd konden worden.
3. Juist de vijf besten en fraaisten, zodat bij Farao een gunstige mening over de familie werd gewekt.
4. De vijf jongsten.
5. De vijf oudsten.
6. Letterlijk vertaald – zoals boven al aangegeven - vanuit een tekst die op zich nogal merkwaardig is: De vijf van het uiteinde of einde van zijn broeders, d.i. enkelen van de oudsten en enkelen van de jongsten, t.w. Ruben, Simeon, Levi, Issachar en Benjamin (Rabbi Solomon).

Eerder, toen Jozef samen met zijn broers at, had hij geregeld vijf porties aan Benjamin gegeven.
 Hoe dan ook, in de Bijbel lijkt het getal vijf te verwijzen naar een deel van geheel Israël naar het vlees, zoals het geval is in

● Twee Koningen 7:13, waar we iets lezen over de drastische maatregelen die bij een andere hongersnood werden genomen tijdens de profetische dienst van Elisa >> Toen antwoordde een van zijn dienaren en zei: Laat men vijf van de overgebleven paarden nemen die er in de stad zijn overgebleven. Zie! Ze staan gelijk met heel de menigte van Israël die daarin is overgebleven. Zie! Ze staan gelijk met heel de menigte van Israël die is vergaan. En laten wij [die] uitzenden en zien.

● Twee van Yeshua’s parabels >>
   1.) Mt 25; de vijf wijze, en de vijf dwaze ‘maagden’. Zie link.
   2.) Lk 16; de vijf broers in het sektarische huis van de Rijke man en de arme Lazarus.

Overigens is er tussen de vijf dwaze maagden en de vijf broers van de Rijke man veel overeenkomst:
Vanwege hun ongeloof in Yeshua zijn hun Messiaanse verwachtingen verkeerd gericht. Op het cruciale moment ervaren ze afwijzing en buitensluiting.

Misschien waren de vijf die Jozef koos zij die zich goed konden uiten namens hun andere broers. Zij beantwoordden de vraag van Farao over hun bezigheid precies zoals Jozef hen eerder in de mond had gelegd (in Genesis 46:33-34). Zij bevestigden het woord van Jozef dat zij herders waren zoals hun vaders geweest waren, en dat zij in Egypte wilden verblijven, aangezien er niet langer weiden beschikbaar waren in Kanaän vanwege de hongersnood. Ze vroegen daarom dat ze zich mochten vestigen in het land Gosen.

Farao bleek uiterst vriendelijk jegens hen te zijn. Tegenover Jakob en diens familie gedroeg hij zich niet alsof zij vreemden waren. Klaarblijkelijk had hij die houding vanwege Jozef. Jozef had Farao gezegend. Op zijn beurt wilde Farao Jozefs familie zegenen.

De ligging van Gosen is niet precies bekend. Waarschijnlijk moeten we de regio in het Oostelijke deel van de Nijldelta situeren, nabij de Wadi Tumilat, de eigenlijke toegang tot Egypte. Dit wordt aangegeven door het feit dat Jozef - toen hij zijn Egyptische verblijven verliet - zijn vader (die vanuit Kanaän kwam) in Gosen ontmoette (Gn 46:28, 29).

Farao hield vee in Gosen, en het werd de broers toegestaan aldaar hun kudden te weiden.
De beschrijving van de regio als de allerbeste van het land Egypte, is blijkbaar een relatieve term. Kennelijk doelend op het meest vruchtbare, beschikbare pastorale land, geschikt voor de specifieke behoeften van Jakobs familie.
Gosen is misschien hetzelfde geweest als het land Rameses.

Later, na 215 jaar in de regio te hebben doorgebracht, bij de aanvang van de vierde plaag [pest], liet YHWH Elohim  het gebied "Gosen" bewust 'buiten schot', zodat Jakobs nakomelingen aldaar ongedeerd bleven (Ex 8:22; 9:26).

De getalswaarde van Gosen is 353. Daarom is Micha 5:7, met zijn waarde 4-353 [4000 verwijst naar aardse omstandigheden] van belang:
En het overblijfsel van Jakob moet in het midden van vele volken worden als dauw van YHWH, als overvloedige regenbuien op het gras, dat niet hoopt op de mens, noch wacht op de mensenzonen.

In plaats van de broeders direct te antwoorden, spreekt Farao tot Jozef, wat ons eraan herinnert dat YHWH Elohim alle zegeningen verleent door tussenkomst van Yeshua, Degene in wie hij groot behagen schept (Mt 3:13-17).
Door Jozef wordt daarom alles wat zij verlangen vrijelijk aan hen verleend, want Farao zegt Jozef dat zij het beste van het land mogen hebben. Pure genade derhalve!
Maar ook op grond van bekwaamheid kon aan sommigen van hen de positie worden gegeven om leiding te hebben over het vee van Farao. Daar hij Jozef kende, verwachtte hij dat ten minste enkele van zijn broers capabele mannen zouden zijn.

Overigens kan het beste van het land een verwijzing zijn naar Gan Eden, het oorspronkelijke paradijsachtige deel van de aarde. Een en ander kan heel goed afbeelden hoe Yeshua Israël gaat herstellen om tot grote zegen te worden voor de Heidenvolken, daarbij zelf onderworpen aan zijn autoriteit. Hoe geweldig zal het voor Israël in het Millennium zijn om blijvend gesetteld te zijn, terwijl er overvloedig in haar behoeften wordt voorzien!

Tijdens het Millennium-koninkrijk van de Masjiach zal de aarde blijkbaar geleidelijk worden gecultiveerd tot een paradijsachtige omgeving, waar de opgestane mensheid zich voor de Grote Witte Troon zal bevinden tijdens het 1000-jarige oordeel. Zoals Yeshua trouwens persoonlijk [volgens Lukas 43] aan de berouwvolle crimineel beloofde:

Eén van de gehangen misdadigers nu hoonde hem: Ben jij niet de Messias? Red jezelf en ons. Ten antwoord zei de andere echter bestraffend tot hem: Vrees zelfs jij God niet, daar je in hetzelfde oordeel bent? En wij zeker terecht, want wij ontvangen terug wat onze daden verdienen. Maar deze heeft niets verkeerds gedaan.
Voorts zei hij: Yeshua, denk aan mij, wanneer gij in uw koninkrijk gekomen bent. En hij zei tot hem: Voorwaar, ik zeg je: Heden zal jij met mij in het paradijs zijn.

Met die belofte bedoelde Yeshua uiteraard niet dat deze man diezelfde dag nog in de hemel zou zijn. In feite werd Yeshua zelf pas op de derde dag opgewekt en zijn terugkeer naar de hemel vond 40 dagen daarna plaats.
Hier is helemaal geen sprake van de hemel. Yeshua sprak met de gelovige rover binnen een Joodse setting. Bijgevolg verwees hij naar een paradijs dat tijdens het Millennium wordt hersteld; een verwachting die zelfs bij de Joden leefde. En Yeshua zal samen met die voormalige crimineel in het paradijs zijn in de zin dat hij hem tot leven zal wekken, en ervoor zal zorgen dat er voorzien wordt in zowel zijn fysieke als spirituele behoeften.


Als Elohims koning van het Messiaanse Koninkrijk zal Yeshua niet alleen bij deze man zijn, maar bij de hele mensheid die op aarde zal zijn gedurende het Millennium. Zijn koninklijke aandacht zal aan iedereen worden besteed.

7. Toen bracht Jozef zijn vader Jakob binnen en stelde hem aan Farao voor, waarop Jakob Farao zegende.
8. Farao zei nu tot Jakob: Hoeveel zijn de dagen van uw levensjaren?
9. Jakob dan zei tot Farao: De dagen van de jaren van mijn inwonende vreemdelingschap zijn honderd dertig jaren. Weinig en rampspoedig zijn de dagen van mijn levensjaren gebleken, en ze hebben niet de dagen van de levensjaren van mijn vaderen bereikt, in de dagen van hun inwonende vreemdelingschap. 
10. Daarna zegende Jakob Farao en ging van voor Farao heen.



11. Zo zorgde Jozef ervoor dat zijn vader en zijn broers konden wonen, en hij gaf hun een bezitting in het land Egypte, in het allerbeste deel van het land, in het land Rameses, juist zoals Farao geboden had. 
12. En Jozef bleef zijn vader en zijn broers en het gehele huisgezin van zijn vader van brood voorzien, naar het getal van de kleinen. 


Opmerkelijk is dat we vernemen dat Jakob Farao zegende voordat Farao met de patriarch sprak. Kennelijk vond dit plaats volgens het beginsel waarover we lezen in Hebreeën 7:7 >> Nu wordt ontegenzeglijk het mindere gezegend door het betere. 

In dat Bijbeldeel verwees de geïnspireerde schrijver naar Melchizedek die Abraham zegende na diens terugkeer van het verslaan van de vijandige koningen, waardoor hij aantoonde dat hij de grotere was en Abraham de mindere.
Uiteraard gold dat beginsel ook voor Abrahams nageslacht, zijn Zaad, vooral met het oog op de stam Levi. 

Zoals kan worden afgeleid uit Psalm 110, zal het priesterschap van Yeshua, de Masjiach, naar de orde van Melchizedek zijn. Om die reden zal zijn priesterschap ook superieur zijn aan dat van Levi, wiens priesterlijke orde in de Thora uitvoerig was beschreven! Een les overigens waarmee het Joodse volk het nog moeilijk zal krijgen!

Maar hier zegent Jakob [de grotere] Farao [de mindere] een beeld van de komende Millennium dag, wanneer de Heidenen gezegend zullen worden door Israël. De grote en machtige monarch van het toenmalige wereldrijk Egypte werd gezegend door de arme oude Jakob, een voorafbeelding van wat Israël nog moet worden voor de naties der aarde.

In antwoord op de vraag van Farao over zijn leeftijd, spreekt Jakob over zijn jaren als weinigen en kwaad, en ook achterblijvend bij de leeftijd van zijn vaderen, Abraham en Isaäk.
Tijdens zijn 130-jarige 'pelgrimage' had hij veel grote problemen gehad en veel verdriet ervaren; overigens precies zoals geldt voor zijn afstammelingen, de Joodse natie, die gedurende een periode van eeuwen meer verdrukking heeft ervaren dan enig ander volk. Daarna zegende Jakob Farao opnieuw voordat hij hem verliet.

13. Nu was er in het gehele land geen brood, want de hongersnood was zeer zwaar; en het land Egypte en het land Kanaän raakten uitgeput ten gevolge van de hongersnood.
14. En Jozef ging voort al het geld op te zamelen dat in het land Egypte en in het land Kanaän werd gevonden, voor het graan dat men kocht; en Jozef bleef het geld in Farao’s Huis brengen. 
15. Na verloop van tijd was het geld uit het land Egypte en het land Kanaän verbruikt, en alle Egyptenaren kwamen toen naar Jozef toe en zeiden: Geef ons brood! En waarom zouden wij in uw bijzijn sterven omdat er geen geld meer is?
16. Waarop Jozef zei: Geeft jullie vee en ik zal jullie brood geven in ruil voor jullie vee, indien er geen geld meer is.
17. Toen brachten zij hun vee tot Jozef; en Jo̱zef bleef hun brood geven in ruil voor hun paarden en de levende have van kleinvee en de levende have van rundvee en de ezels, en hij bleef hen dat jaar van brood voorzien in ruil voor al hun vee.
18. Geleidelijk liep dat jaar ten einde, en toen kwamen zij in het volgende jaar naar hem toe en zeiden tot hem: Wij zullen het voor mijn heer niet verbergen, maar het geld is op en de veestapel der huisdieren is aan mijn heer gekomen. Er blijft niets meer over voor mijn heer dan ons lichaam en ons land.
19. Waarom zouden wij voor uw ogen sterven, zowel wij als ons land? Koop ons en ons land voor brood, en wij zullen met ons land slaven van Farao worden; en geef ons zaad, opdat wij leven en niet sterven en ons land niet woest komt te liggen.
20. Zo kocht Jozef al het land van de Egyptenaren voor Farao, want elk van de Egyptenaren verkocht zijn veld, omdat de hongersnood hen stevig in zijn greep had gekregen; en het land werd van Farao.
21. Wat het volk aangaat, hij verplaatste hen naar steden, van het ene einde van het gebied van Egypte tot het andere einde daarvan.
22. Alleen het land van de priesters kocht hij niet, want de rantsoenen voor de priesters [kwamen] van Farao en zij aten hun rantsoenen, die Farao hun gaf. Daarom verkochten zij hun land niet.
23. Toen zei Jozef tot het volk: Ziet, ik heb heden jullie en jullie land voor Farao gekocht. Hier hebben jullie zaad, en jullie moeten het land ermee bezaaien.
24. Wanneer het opbrengst heeft geleverd, dan moeten jullie een vijfde aan Farao geven, maar vier delen zullen van jullie worden, tot zaad voor het veld en tot voedsel voor jullie en voor wie in jullie huizen zijn, en opdat jullie kleinen kunnen eten.
25. Dientengevolge zeiden zij: Gij hebt ons in het leven gehouden. Laat ons gunst vinden in de ogen van mijn Heer, en wij willen slaven van Farao worden.
26. Toen maakte Jozef het tot een verordening tot op de huidige dag met betrekking tot het grondbezit van Egypte, dat aan Farao een vijfde zou behoren. Alleen het land van de priesters als afzonderlijke groep werd niet van Farao.

De hongersnood bleek inderdaad zo ernstig als Jozef had voorspeld. Egypte en Kanaän werden beide zwaar getroffen. De mensen bleven voedsel van Jozef kopen zolang ze geld hadden. Toen ze echter alles hadden uitgegeven en nog steeds voedsel nodig hadden, zei Jozef dat ze hun vee moesten brengen om in te ruilen voor voedsel.

Die regeling duurde een jaar en het volk kwam opnieuw naar Jozef en zei hem dat er niets anders was overgebleven dan hun lichamen en hun land. Dus vragen ze Jozef: Koop ons en ons land voor brood, en wij zullen met ons land slaven van Farao worden; en geef ons zaad, opdat wij leven en niet sterven en ons land niet woest komt te liggen.
Ja, zij zijn zelfs bereid slavernij te aanvaarden, als zij maar in leven kunnen blijven.

Uit die gang van zaken in de oudheid zal de hele wereldbevolking alsnog – maar dan ten tijde van de Grote Verdrukking - de les moeten leren dat alle mensen zijn gekocht met een zeer kostbare prijs. Uiteraard werd die prijs door Yeshua voor hen 'betaald' door het loskoopoffer van zijn ziel. Zoals we in Mt 20:28 lezen>>

Evenals de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen.

Door die goddelijke ‘transactie’ is de hele mensheid het eigendom geworden van YHWH Elohim.
Destijds, in Egypte, onderscheidde het volk dat zij, voor het behoud van hun leven, volledig afhankelijk waren van het leven onderhoudende regime dat Jozef, met Farao's toestemming, had opgezet. Ze gaven uiting aan hun bereidheid om volledig zijn bezit te worden; ja, zelfs zijn slaven.

In samenhang met die regeling bracht Jozef de mensen over naar steden. Het land van de priesters was echter uitgesloten van dat decreet, omdat zij al door de Farao werden ondersteund. Voor hen hoefde in dat opzicht niets gewijzigd te worden.
Hoewel dezen geen priesters waren die ook maar enige ordinatie hadden van de zijde van YHWH Elohim, beeldden zij niettemin duidelijk de priesterlijke leden van Yeshua's Gemeentelichaam af, sedert Pinksteren 33 AD.
Sindsdien hebben zij gedurende het hele christelijke aeon ware, geestelijke vrijheid ervaren. 

In Galaten 5:1 worden deze priesters dan ook aldus aangemoedigd: Voor de vrijheid maakte [de] Messias ons vrij; staat dan vast en laat je niet opnieuw een juk van slavernij opleggen.

Uiteraard was die Egyptische priesterschap geheel van Heidense origine. Hetzelfde is nagenoeg ook gebleken in de roeping van Yeshua’s priesterlijke Gemeentelichaam. Zoals we lezen in  Romeinen 11 >>

Indien echter hun misstap [van de Joden] rijkdom van de wereld [betekent] en hun vermindering rijkdom der Heidenvolken, hoeveel te meer hun volheid! Maar tot jullie, de Heidenen, zeg ik: Voor zover ikzelf dan waarlijk een apostel van de Heidenvolken ben, mijn bediening maak ik heerlijk, of ik wellicht mijn vlees tot jaloezie zal prikkelen en enigen uit hen zal redden. 

Interessant is nog dat we aan de hand van het totaal der gematriawaarden van Genesis 47:20-22, t.w. 13003, bevestigd krijgen dat de Egyptische priesterschap van destijds mede als voorafbeelding diende van Yeshua’s priesterlijk Gemeentelichaam. Markus 14:14 heeft namelijk ook GW 13003. >> En waar hij ook naar binnen gaat, moeten jullie tot de heer des huizes zeggen: De Leraar [Yeshua] zegt: Waar is het logeervertrek voor mij, waar ik met mijn leerlingen het Pascha kan eten?  

Samengevat >> In de situatie van het volk werd het terrein waarop de Overheid actief is zichtbaar, terwijl de priesters de sfeer overbrachten van de vrije werking van Elohims geest. Als priesters van YHWH Elohim zijn alle leden van Yeshua's Gemeentelichaam nooit in slavernij geweest aan de Israëlitische Thora, aangezien zij zich het gehele aeon door ten volle verheugden in de geestelijke voorzieningen die voor hen waren getroffen op grond van onverdiende liefdevolle gunst.

Jozef was geen wrede dictator die zijn eigen rijkdom zocht door het volk te verarmen. Vreemd genoeg hebben sommigen het plan dat hij uitvoerde bekritiseerd, maar de mensen zelf bleken het juist te waarderen. Hij had zowel henzelf als hun land gekocht. In ruil daarvoor gaf hij hun zaad om het land te bezaaien. Voor hun arbeid ontvingen zij vier vijfde van de oogst. Deze regeling zou opmerkelijk goed werken, echter alleen dan
a.) wanneer de heersers rechtvaardig waren en zich attent jegens het volk opstelden; en
b.) als het volk verantwoord op de regeling zou reageren.

Het is duidelijk dat dit alles op treffende wijze de komende heerschappij van de Heer Yeshua in zijn koninkrijk weergeeft. Zoals al het geld van de Egyptenaren door Jozef werd verzameld, worden wij evenzo profetisch in Haggai 2:8 geïnformeerd dat YHWH in verband met zijn voornemen verklaart: Het zilver is van mij, en het goud is van mij.
En precies zoals door de regeling van Jozef ook het vee het eigendom van Farao werd, zegt YHWH: Al het wild gedierte van het woud is van mij, en de beesten op duizend bergen (Psalm 50:10).

En zoals Jozef het hele land Egypte voor Farao kocht, zo kocht de Heer Yeshua door het offer van zijn eigen leven het veld, dat is de hele wereld der mensheid (Mt 13:38).
Daarom zal in het Millenniumtijdperk worden verkondigd: Aan YHWH behoort de aarde en dat wat haar vult (Psalm 24:1). 

Meer nog, Jozef kocht de mensen zelf, en om die reden zegt YHWH Elohim tot ons in Ezechiël 18:4 >> Zie! Alle zielen, mij behoren ze toe.
Onze natuurlijke zelfzucht, tot uitdrukking komend in het idee dat hetgeen wij bezitten strikt van onszelf is, is door de jaren heen erg schadelijk gebleken voor ons eigen geluk. Niets is namelijk echt van ons, een waarheid welke Israël op een zeer praktische manier nog zal moeten leren in het Millennium. 

Laten wij, gelovigen, daarom steeds onthouden dat wij slechts rentmeesters zijn, belast met wat YHWH Elohim toebehoort, en verantwoordelijk om hem wat terug te geven voor alle goedheid die hij ons in Masjiach Yeshua betoont. Alleen die houding zal echt geluk geven.
En precies zoals de hongersnood in Egypte ertoe leidde dat de mensen eigendom werden van Farao, zo zal de grote hongersnood tijdens de komende Verdrukking ertoe leiden dat Joden en Heidenen zich zullen realiseren dat zij werkelijk het eigendom zijn van de Heer Yeshua; hij die in Openbaring 17:14 wordt aangeduid als de Heer der heren en de Koning der koningen.

Vanwege hun grote problemen thans zullen velen in de wereld der mensheid meer tevreden en gelukkig worden dan ooit tevoren, net zoals allen van het volk Egypte zegen ervoeren door de wijsheid en vriendelijkheid van Jozef. Het bestuur van Jozef zou voor meer gelijkheid onder de mensen zorgen, waarbij iedereen op zijn minst voldoende zou hebben voor hun behoeften.

De huidige regeringen in de wereld hebben zeker geen reputatie zoals die destijds van Jozef! Enorme aantallen lijden tot het punt van uithongering, terwijl het aantal miljardairs in de wereld verbazingwekkend toeneemt. Het volk van Egypte zei bereid te zijn om de slaven van Jozef te worden, maar nochtans behandelde Jozef hen niet louter als zodanig.

27. En Israël bleef in het land Egypte wonen, in het land Gosen; en zij vestigden zich daarin en waren vruchtbaar en werden tot zeer velen.
28. En Jakob leefde in het land Egypte nog zeventien jaar, zodat Jakobs dagen, de jaren van zijn leven, honderd zevenenveertig jaar bedroegen.
29. Geleidelijk naderden de dagen dat Israël moest sterven. Hij riep derhalve zijn zoon Jozef en zei tot hem: Indien ik nu gunst in je ogen heb gevonden, leg dan je hand alsjeblieft onder mijn dij, en je moet liefderijke goedheid en trouw jegens mij betrachten. Begraaf mij alsjeblieft niet in Egypte. 
30. Ik moet bij mijn vaderen liggen, en jij moet mij uit Egypte vervoeren en mij in hun graf begraven. Bijgevolg zei hij: Ikzelf zal doen naar uw woord.
31. Toen zei hij: Zweer mij. Hij dan zwoer hem. Daarop boog Israël zich neer over het hoofdeinde van het rustbed.

Jakobs eerste zorg was ervan verzekerd te zijn dat zijn eigen beenderen niet in vreemde grond zouden rusten, zelfs niet tijdelijk. ‘Israel’ moest rusten in het Land der Belofte!
Jakob vertrouwde erop dat YHWH Elohim de familie terug zou brengen naar Kanaän en door Jozef aan hem te laten zweren, herinnerde Jakob zijn familie er krachtig aan dat Elohim precies ook dát zou doen.

Egypte was niet werkelijk hun echte thuis. Elohim had gezworen het land Kanaän te geven aan Abrahams zaad (Gn 15:7), wat naderhand werd bevestigd aan Isaäk (26:3) en ook aan Jakob zelf (28:13).


De laatste zin van dit hoofdstuk - Daarop boog Israël zich neer over het hoofdeinde van het rustbed - kan in het Hebreeuws betekenen dat de patriarch op het hoofd van zijn stok leunde. Het was misschien niet het hoofdeinde van het bed. We weten immers dat Jakob toen een zwakke oude man was.

Hoofdstuk 48

1. Nu geschiedde het na deze dingen dat men tot Jozef zei: Zie, uw vader wordt zwak. Daarop nam hij zijn twee zonen, Manasse en Efraïm, met zich mee. 
2. Toen werd aan Jakob gemeld en gezegd: Zie, uw zoon Jozef is tot u gekomen. Israël dan verzamelde zijn krachten en ging overeind zitten op zijn rustbed. 
3. En Jakob zei nu tot Jozef: God de Almachtige is mij te Luz in het land Kanaän verschenen om mij te zegenen.
4. Vervolgens zei hij tot mij: Zie, ik maak je vruchtbaar, en ik zal je zeker tot velen maken en je tot een verzameling van volken doen worden, en ik zal dit land aan jouw zaad na jou geven als een bezit tot onbepaalde tijd. 
5. En nu, je twee zonen die je in het land Egypte geboren zijn voordat ik hier bij jou in Egypte kwam, die zijn van mij. Efraïm en Manasse zullen van mij worden zoals Ruben en Simeon.
6. Maar jouw kroost waarvan je na hen vader zult worden, zal van jou worden. Tezamen met de naam van hun broers zullen zij genoemd worden in hun erfdeel.
7. En wat mij aangaat, toen ik uit Paddan kwam, is Rachel aan mijn zijde gestorven in het land Kanaän, onderweg, terwijl er nog een flinke uitgestrektheid land was om tot Efrath te komen, zodat ik haar daar op de weg naar Efrath, dat wil zeggen Bethlehem, begraven heb. 


Hier claimt Jakob de twee zonen van Jozef als de zijnen, en de geschiedenis heeft bewezen dat dit geen onbelangrijke zaak was. In die tijd had Jakob twaalf zonen, het exacte aantal van bestuurlijke volledigheid. En nu, zonder twijfel volledig geleid door Elohim's wijsheid, gaf hij Jozef een extra plaats onder de stammen door ze naar zijn twee zonen te noemen.
Want later bemerken we dat Levi geen onderscheidend erfdeel onder de stammen werd gegeven (Nm 1:47-53) omdat die stam werd afgescheiden voor Elohims dienst in de Tabernakel te midden van alle (overige) stammen.


Aldus kregen de twaalf stammen elk hun eigen onderscheiden erfdeel in het land Kanaän, terwijl de Levieten verspreid werden onder de stammen. Alle zonen echter die Jozef daarna zou hebben, zouden worden beschouwd als verbonden met hetzij Efraïm, hetzij Manasse.

Vers 7 is de enige vermelding die we van Jakobs lippen horen over de dood van zijn favoriete vrouw, Rachel. Weliswaar staat hij niet uitvoerig stil bij die geliefde vrouw - kennelijk bedwong hij zijn gevoelens daaromtrent - maar de herinnering aan haar, Jozefs moeder, was echt en aangrijpend, als hij Jozef vertelt over de exacte locatie van haar dood en de plaats van haar begrafenis. Dit waren dingen die hij zeker niet zou vergeten. 

8. Toen zag Israël Jozefs zonen en zei: Wie zijn dit? 
9. Jozef dan zei tot zijn vader: Dit zijn mijn zonen, die God mij op deze plaats gegeven heeft. Hierop zei hij: Breng hen alsjeblieft bij mij, opdat ik hen moge zegenen.
10. De ogen van Israël nu waren dof van ouderdom. Hij kon niet zien. Bijgevolg bracht hij hen dicht bij hem, en toen kuste hij hen en omhelsde hen.
11. Vervolgens zei Israël tot Jozef: Ik had nooit gedacht dat ik je aangezicht nog zou zien, maar zie, God heeft mij ook je nageslacht laten zien. 
12. Daarna nam Jozef hen van tussen zijn knieën weg, en hij boog zich neer met zijn aangezicht ter aarde.
13. Jozef nam nu hen beiden, Efraïm met zijn rechterhand links van Israël, en Mana̱sse met zijn linkerhand rechts van Israël, en bracht hen dicht bij hem. 
14. Maar Israël stak zijn rechterhand uit en legde die op Efraïms hoofd, ofschoon deze de jongste was, en zijn linkerhand op Manasses hoofd. Hij legde zijn handen opzettelijk zo, want Manasse was de eerstgeborene. 



15. En hij ging ertoe over Jozef te zegenen en zei: De God, voor wiens aangezicht mijn vaderen Abraham en Isaäk gewandeld hebben, de God, die mij mijn leven lang tot op deze dag heeft geweid; 
16. de engel die mij tot nu toe uit alle rampspoed heeft verlost, zegene de jongens. En moge mijn naam over hen uitgeroepen worden en de naam van mijn vaderen, Abraham en Isaäk; en mogen zij toenemen tot een menigte in het midden der aarde. 


Om de zegen van Jakob te ontvangen, bood Jozef Manasse aan Jakobs rechterhand aan en Efraïm aan zijn linker. Maar Jakob kruiste zijn armen en legde zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm en zijn linker op het hoofd van Manasse. Voordat hij echter de twee zonen zegende, vernemen we dat Jakob eerst Jozef zegende en vervolgens Elohims zegen opriep over zowel Efraïm als Manasse, de God van zijn vaders, Abraham en Isaäk, Degene die hem zijn hele leven [als zijn Herder] had ‘geweid’.


Omdat hij beide zonen voor zichzelf had opgeëist verzoekt hij God dat zijn naam op hen zou zijn, alsook de namen van Abraham en Isaäk, daarmee de voortgang van Gods zegen op die speciale familie benadrukkend: Mogen zij uitgroeien tot een menigte in het midden van de aarde.

17. Toen Jozef zag dat zijn vader zijn rechterhand op Efraïms hoofd liet rusten, mishaagde hem dit, en hij trachtte de hand van zijn vader te grijpen om die van Efraïms hoofd naar Manasses hoofd te verplaatsen. 
18. Derhalve zei Jozef tot zijn vader: Zo niet, mijn vader, want dit is de eerstgeborene. Leg je rechterhand op zijn hoofd.
19. Maar zijn vader bleef weigeren en zei: Ik weet het, mijn zoon, ik weet het. Ook hij zal tot een volk worden en ook hij zal groot worden. Maar dat neemt niet weg dat zijn jongere broer groter zal worden dan hij, en zijn nageslacht zal de volheid van natiën worden. 
20. En hij ging voort hen op die dag te zegenen en zei Moge Israël door bemiddeling van jou herhaaldelijk een zegen uitspreken en zeggen: God make u als Efraïm en als Manasse. Aldus bleef hij Efraïm vóór Manasse plaatsen. 
21. Daarna zei Israël tot Jozef: Zie, ik ben stervende, maar God zal beslist met jullie blijven en jullie naar het land van jullie voorvaders terugbrengen. 
22. Wat mij aangaat, voorwaar, ik geef jou één stuk [land] meer dan aan je broeders, een bergrug, die ik door mijn zwaard en door mijn boog uit de hand der Amorieten heb genomen.

De aanneming van Jozefs zonen is zowel interessant als leerzaam. Als de nakomelingen van de Heidense vrouw Asnath liepen ze het gevaar om in het Heidendom op te gaan en zodoende het Huis van hun vader te vergeten. Door beide zonen te adopteren verijdelde Jakob die (eventuele) geneigdheid. Het was van zijn kant een daad van geloof. 

Zoals veel later in de Hebreeën Brief door Paulus werd vastgelegd: In geloof zegende een stervende Jakob elk der zonen van Jozef en hij bracht hulde [leunend] op het uiteinde van zijn staf (Hb 11:21).

Opnieuw had de jongere zoon de voorkeur. Denk aan Perez / Zerah en Jakob / Ezau.
Vervuld van hoop voorspelde de stervende Jakob tenslotte ook nog de terugkeer van zijn nakomelingen naar het land Kanaän.  

Hoofdstuk 49

1. Later riep Jakob zijn zonen en zei: Vergadert je, opdat ik jullie moge vertellen wat jullie in het laatst der dagen zal geschieden.  
2. Komt bijeen en luistert, jullie zonen van Jakob, ja, luistert naar Israël, jullie vader.



Dit hoofdstuk (49) is algemeen bekend komen te staan als Jakobs sterfbedprofetie.
Vanzelfsprekend allerbelangrijkst voor die leden van Jakobs familie die de Eindtijd, of Laatste dagen, gaan meemaken. De oprechten en (werkelijk) godvruchtigen binnen de huidige Joodse wereldgemeenschap zouden dan ook - eigenlijk als vanzelfsprekend - hiervoor de grootste belangstelling moeten hebben!
In hoofdstuk 38 constateerden we eerder het onderstaande >>

“Het verhaal over Jozef wordt hier onderbroken, en dat uiteraard met een goddelijke bedoeling. Welke? Blijkbaar om de schaamte van een belangrijk deel van Israëls geschiedenis bloot te leggen in samenhang met de stam Juda.
Juda wordt hier immers getoond als degene die zijn broers verlaat, terwijl niettemin juist zijn wederwaardigheden gedetailleerd worden verhaald, in tegenstelling tot die van de overige tien broers.
En inderdaad is Israëls lange geschiedenis - met als kernpunt hun verwerping van hun ware Masjiach – vrijwel uitsluitend die van de stam Juda gebleken”.

In zijn sterfbedprofetie liet ook Jakob zelf dat punt krachtig uitkomen:

8. Juda, jou zullen je broeders loven. Jouw hand zal op de nek van je vijanden zijn. De zonen van je vader zullen zich voor je neerwerpen.
9. Een leeuwenwelp is Juda. Van de prooi, mijn zoon, zal je omhoog komen. Hij kromde zich, hij strekte zich uit als een leeuw en, als een leeuw, wie durft hem opjagen?
10. De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en hem zullen de volken gehoorzamen.

Op de helft van de 70ste Jaarweek, wanneer de Tijden der Heidenen eindigen, zal Silo - de Mensenzoon van Daniël 7 - op Sion het koninkrijk van YHWH Elohim, de Oude van dagen, in ontvangst nemen.
En zoals we kunnen lezen vindt dat precies plaats in de tijd dat ook de demonische Kleine Horen zich op de kop van het Romeinse Beest verheft, om Israëls heiligen 3½ tijd te belagen (Dn 7:8-14, 26).

Ongeveer 236 jaar nadat Jakob in zijn sterfbedprofetie met betrekking tot Juda had geprofeteerd dat uit diens stam de Masjiach zou voortkomen, die hij aanduidde als Silo, maar ook als een leeuwenwelp, schreef ook Mozes profetisch over een concurrerende leeuwenwelp, maar dan voortkomend uit de stam Dan:

Dan is een leeuwenwelp; uit Basan stormt hij tevoorschijn (Dt 33:22).

Basan was destijds het gebied van de Refaïeten. Uit de Bijbel kunnen we afleiden dat het daarbij om een reuzengeslacht ging dat met de stam Juda wedijvert wat betreft de aanspraken in de Masjiachkwestie.
In Psalm 68 lezen we volgens de NBV aangepast :

Machtige berg, berg van Basan, veeltoppige berg, berg van Basan, waarom afgunstig, veeltoppig gebergte, op de berg die God als zetel koos? YHWH woont daar voor eeuwig.

Basan kijkt dus met afgunst naar Sion, waar de ware Masjiach zal zetelen in het langverwachte koninkrijk Gods. Met die afgunst, welke voor Elohims volk steeds weer de vorm van vijandschap aannam, belanden we bijgevolg bij zaken die een toekomstig hersteld Israël in de ‘laatste dagen’ nog te wachten staan.
Demonisch ‘Basan’ zal daarin wederom een voorname rol spelen, precies zoals in het verre verleden het geval was.
Alvorens Israël immers het Land der Belofte kon binnentrekken moest er worden afgerekend met de twee reuzenvolken onder respectievelijk Sihon, de koning van Hesbon, en Og, de koning van Basan (Nm 21:31-35Dt 3:1-11).

Toen Jakob dan ook tijdens zijn sterfbedprofetie bij de stam Dan arriveerde, vergeleek hij Dan met een verraderlijke demonische ‘slang’

16. Dan zal zijn volk richten als één der stammen van Israël.
17. Dan blijke een slang aan de kant van de weg te zijn, een hoornslang aan de kant van het pad, die het paard in de hielen bijt, zodat zijn berijder achterover stort.  
Vandaar Jakobs smeekbede:
18. Op uw redding wacht ik, o YHWH.

In verband met de stam Dan valt nog een interessant opmerking te maken.
Dan was een zoon van Jakobs bijvrouw Bilha, en zij baarde hem twee zonen Dan en Naftali (Gn 30:1-8).
Welnu, hun gematriawaarden zijn respectievelijk 42 + 54 + 570 = 666. Dus het getal van het demonische Beest.

Zie Openbaring 13:18

-----------------------------------

Opmerkelijk is ook nog dat in de twee andere Bijbelboeken met een hoofdstuk 49, Jesaja en Jeremia, aanvullende informatie gevonden wordt in verband met Israëls Eindtijdsituatie.

1.) Jesaja 49:6; een profetie van de wederoprichting der twaalf stammen na een eeuwenlange periode van diaspora >>

En hij zei vervolgens: Het is meer dan een onbeduidende zaak geweest dat gij mijn knecht zijt geworden om de stammen van Jakob op te richten en zelfs de beveiligden van Israël terug te brengen; ik heb je ook tot een licht der Heidenvolken gegeven, opdat mijn redding mag reiken tot het uiteinde der aarde.

2.) Jeremia 49:34-39, dat een oordeelsprofetie bevat over Elam, dat in het huidige, jegens Israël zeer vijandig gezinde Iran (Perzië), bekend is geworden door de aldaar gebouwde Busher kernreactor >>  

Het woord van YHWH dat tot de profeet Jeremia kwam betreffende Elam, in het begin van het koningschap van Zedekia, de koning van Juda, luidde: Dit heeft YHWH der legerscharen gezegd: Zie, ik verbreek de boog [in modern jargon raketinstallatie] van Elam, het begin van hun macht.
En ik wil de Elamieten verbrijzelen voor het aangezicht van hun vijanden en voor het aangezicht van degenen die hun ziel zoeken, en ik wil een rampspoed over hen brengen, mijn brandende toorn, luidt het woord van YHWH. En ik wil hun het zwaard achterna zenden totdat ik hen uitgeroeid zal hebben. En ik wil mijn troon in Elam zetten en ik wil daaruit de koning en de vorsten verdelgen, luidt het woord van YHWH.
En het zal stellig geschieden in het laatst der dagen, dat ik de gevangenen van Elam zal vergaderen luidt het woord van YHWH.

We verwijzen naar een commentaar door Bill Salus >>


The Elamites were warlike people and expert archers, according to Genesis 14:1–9 and Isaiah 22:6. Jeremiah predicts that Iran will suffer the fate of a broken bow, which might imply that the Iranian Revolutionary Guard Corps will be unable to launch scores of its missiles at its enemies. Additionally, he declares that Iran will be struck at the foremost place of its might, which today could infer an attack upon its nuclear program. One of Iran’s most strategic and vulnerable nuclear targets is the Bushehr nuclear reactor, located in the heart of ancient Elam. 


Jozefs begrafenis


Over het einde van Jozef zelf lezen we in hoofdstuk 50 het volgende:

22. En Jozef bleef in Egypte wonen, hij en het huis van zijn vader; en Jozef leefde honderd tien jaar. 
23. En Jozef kreeg Efraïms zonen te zien tot het derde geslacht, ook de zonen van Machir, Mana̱sses zoon. Zij werden op Jozefs knieën geboren.  
24. Ten slotte zei Jozef tot zijn broers: Ik ben stervende; maar God zal zonder mankeren zijn aandacht op jullie richten, en hij zal jullie beslist uit dit land opvoeren naar het land dat hij aan Abraham, Isaäk en Jakob onder ede beloofde.   
25. Bijgevolg liet Jozef de zonen van Israël zweren, terwijl hij zei: God zal zonder mankeren zijn aandacht op jullie richten. Bijgevolg moeten jullie mijn gebeente van hier opvoeren.  
26. Daarna stierf Jozef op de leeftijd van honderd tien jaar; en zij lieten hem balsemen, en hij werd in Egypte in een doodkist gelegd.

Met een verwijzing naar dit Schriftdeel schreef de apostel Paulus (Saul van Benjamin): In geloof maakte Jozef, toen zijn einde naderde, melding van de Uittocht van de zonen van Israël, en hij gaf bevelen betreffende zijn gebeente (Hebreeën 11:22).
En inderdaad, uit Exodus 13:19 en Jozua 24:32 weten we dat ten tijde van Israëls Exodus de beenderen van Jozef metterdaad werden ‘rondgedragen’ en daarna begraven in het veld dat Jakob had gekocht van de zonen van Hamor in het land Kanaän.

De vraag kan echter rijzen waarom Jozef voor zijn eigen begrafenis van zijn Israëlische broeders niet dezelfde procedure verlangde als die hij zelf, 54 jaar eerder, namens zijn vader had geregeld.
Over de ceremonie die bij Jakobs begrafenis werd gevolgd lezen we in Gn 50:7-14 >>

7. Jozef trok dus op om zijn vader te begraven, en met hem trokken op al Farao’s dienaren, de oudsten van zijn huis en alle oudsten van het land Egy̱pte, 
8. en het hele huisgezin van Jozef en zijn broers en het huisgezin van zijn vader.Alleen hun kleine kinderen en hun schapen en hun runderen lieten zij in het land Gosen achter.  
9. Ook trokken met hem op zowel wagens als ruiters, en het kamp werd zeer talrijk.  
10. Toen kwamen zij aan de dorsvloer van Atad, die in de Jordaanstreek is, en daar hielden zij een zeer grote en zware weeklacht, en hij liet de rouwplechtigheden voor zijn vader zeven dagen duren. 
11. De bewoners van het land, de Kanaänieten, dan zagen de rouwplechtigheden op de dorsvloer van Atad, en zij riepen uit: Dit is een zware rouw voor de Egyptenaren! Daarom gaf men daaraan de naam Abel-Mizraïm, dat in de Jordaanstreek ligt.
12. Voorts deden zijn zonen voor hem precies zoals hij hun geboden had. 
13. Derhalve vervoerden zijn zonen hem naar het land Kanaän en begroeven hem in de grot van het veld van Machpela, het veld dat Abraham tot een grafstede in eigendom had gekocht van Efron de Hethiet, tegenover Mamré. 
14. Later, nadat hij zijn vader begraven had, keerde Jozef naar Egypte terug, hij en zijn broers en allen die met hem opgetrokken waren om zijn vader te begraven.

Met zijn uitdrukkelijk verzoek om begraven te worden in Kanaän, in de grot Machpelah nabij Hebron, gaf Jakob uiting aan zijn geloof in Elohims belofte dat Kanaän definitief het thuisland van zijn zaad zou worden, de Israëlieten. Jozef werd gekenmerkt door hetzelfde geloof en het zou kunnen dat het - gezien zijn positie die hij aan het hof van de Farao had ingenomen - voor hem moeilijk was om een soortgelijke procedure te regelen als die voor Jakob.
De nationalistische gevoelens van de Egyptenaren hebben zich mogelijk verzet tegen een begrafenis in het land Kanaän.

Afgezien daarvan lijkt de Schrift aan te geven dat God, met de dode Jozef, absoluut andere bedoelingen had dan met zijn vader Jakob. En dat zou ons niet moeten verbazen, vooral als we bedenken dat Jozef, zoals we duidelijk vaststelden, in veel opzichten een profetisch beeld was van de Masjiach, Yeshua.
Dat de regeling van Jakobs begrafenis paste binnen de voorzienigheid van Elohim, blijkt uit het feit dat hij die gebeurtenis tot een beeld heeft gemaakt van Israëls toekomstige 'exodus' vanuit de wereld, het tegenbeeldige Egypte. De zeer grote en zware klaagzang bij de dorsvloer van Atad - letterlijk bij de dorsvloer van de doornachtige struik - was blijkbaar typologisch voor de weergaloze Grote Verdrukking waar Israël nog steeds doorheen moet om de Millenniumrust binnen te gaan. Vergelijk Rechters 9:14-15.

In de Bijbel is de dorsvloer, waar de tarwe wordt gescheiden van het kaf, vaak een afbeelding van de scheiding die het oordeel van Elohim veroorzaakt tussen de rechtvaardigen en de goddelozen.
In Ezechiël 20: 34-38 wordt een dergelijk beeld opgeroepen in samenhang met Israels toekomstige 'exodus' van Israël uit de volkeren.

Wederom zullen zij zowel in een wildernis- als in een oordeelsituatie geraken, opdat YHWH Elohim degenen onder zijn volk kan uitziften die zich, zelfs binnen de gezegende toestand van het Nieuwe Verbond, nog steeds zullen verharden en weerstand zullen bieden aan Elohim in de Messiaskwestie.

In het geval van de dood en begrafenis van Jozef had Elohim echter duidelijk iets heel anders in gedachten. Het is zeker niet onwaarschijnlijk dat Jozef na zijn dood in een Egyptische piramide begraven had kunnen worden, maar in plaats daarvan wenste hij te worden gebalsemd en in een doodskist bewaard, zodat zijn beenderen later - ten tijde van Israëls Exodus - door zijn broeders konden worden meegenomen en begraven in het Land van Belofte. Met het oog op Genesis 15:13-16 en de verzekering van Jakob in deze zaak, had Jozef alle reden om een dergelijke Uittocht te verwachten.

Achteraf bleek de wil van Jozef voor Jakobs zich uitbreidende familie in Egypte grote geestelijke voordelen te hebben. Daardoor bleven zij namelijk gefocust op een toekomstige uittocht van bevrijding uit de slavernij waarin zij waren geraakt. Later, onder een nieuwe Farao die niet bekend was geweest met Jozef, werden zij zwaar onderdrukt en zelfs tot diens slaven gemaakt. Doch ooit zou de tijd aanbreken voor hun vertrek uit Egypte, en daarmee de gelegenheid om de beenderen van Jozef mee te nemen naar het Beloofde land.
Daar zijn lichaam tot die dag in hun midden verbleef - waarschijnlijk in het land Gosen, onder de hoede van enkele leden van zijn nakomelingen - werd die belofte onder hen levend gehouden.

Tenslotte, in het jaar 2514 AM - 144 jaar na Jozefs dood - brak in Elohims tijdschema de dag aan voor het vertrek van Israël uit Egypte:

En Mozes nam het gebeente van Jozef mee, want deze had de zonen van Israël plechtig laten zweren, door te zeggen: God zal zonder mankeren zijn aandacht op jullie richten, en jullie moeten mijn gebeente van hier met jullie opvoeren. Vervolgens vertrokken zij uit Sukkoth en legerden zich te Etham, aan de rand van de wildernis (Ex 13:19-20).




De volgende veertig jaar werd de doodskist met het gebalsemde lichaam van Jozef in de wildernis rondgedragen, terwijl het volk van de ene tussenstop naar de volgende verhuisde. En mogelijk ook nog enige tijd daarna, toen het onder leiding van Jozua toch nog bijna zes jaar duurde om het land grotendeels te veroveren. Want pas aan het einde van het boek Jozua wordt Jozefs laatste begrafenis vermeld (Numeri 33 en Jozua 14:7-10; 24:32).

Wanneer we er rekening mee houden dat Jozef op opmerkelijke wijze de Masjiach op vele manieren tevoren heeft afgebeeld, kunnen we ons afvragen waar precies in Gods Woord, en onder welke omstandigheden, we de tegenbeeldige betekenis van dat specifieke feit kunnen vinden, namelijk dat Israël het lijk van Jozef gedurende minstens veertig jaar ronddroeg in de wildernis, voordat hij met Israël rust vond in het land van typologische Rust (Hebreeën 4:8).

Het lijkt erop dat de sleutel tot die kwestie ons in 2 Korinthiërs 4:10 wordt aangereikt:

Altijd in het lichaam ronddragend het sterven van Yeshua, opdat ook het leven van Yeshua in ons lichaam openbaar wordt gemaakt.

Tot op heden is die situatie toepasselijk geweest op de leden van Yeshua's Gemeentelichaam, het hemelse deel van het Israël Gods (Gl 6:15-16 >> Want noch besnijdenis is iets noch voorhuid, maar een nieuwe schepping. En allen die volgens deze regel het spoor zullen houden, vrede op hen en barmhartigheid; ja, op het Israël Gods).
Met die verklaring maakte de apostel in de eerste plaats melding van zijn eigen beproevingen en verdrukkingen tijdens zijn bediening: Te allen tijde droeg hij in zijn lichaam het sterven [of: het doden] van Masjiach Yeshua rond.

Maar wanneer het Nieuwe Verbond wordt gesloten met de Hebreeën - Israëls heiligen in de Eindtijd - en zij hun gewaden hebben gewassen, wit gemaakt in het bloed van het Lam, zullen ook zij zich in die situatie bevinden (Openbaring 7).
Aangezien zij dan geconfronteerd zullen worden met bittere tegenstand, vervolging en veel dingen zullen moeten lijden tijdens de Grote Verdrukking van de 70ste  Jaarweek, zullen ook zij de dood van hun Messias in hun lichaam rond dragen. Uiteindelijk zullen echter ook zij leven in de ware zin van het woord. Dankzij hem, het echte leven: Het leven van hun Masjiach zal in hen worden gemanifesteerd in de vorm van een nieuwe schepping.
Vergelijk >> Op 7:13-15 en Gl 6:15-16.

Tijdens zijn turbulente leven toonde de patriarch Jozef in veel opzichten zijn geloof; het is daarom des te opmerkelijker dat de apostel precies dát facet van zijn geloof noemde: Door geloof maakte Jozef, toen zijn einde nabij was, melding van de Exodus van de zonen van Israël, en hij gaf bevelen betreffende zijn beenderen.
Minstens veertig jaar droegen zijn broers zijn gebalsemde lichaam in de wildernis rond, een 'teken' dat voortdurend bij de hand was, namelijk Elohims belofte dat Hij hen gegarandeerd naar het Beloofde land Kanaän zou brengen.

Dát kenmerk van de Exodus werpt echter ook een speciaal licht op hun rebellie en ongeloof ten tijde van de terugkeer van de twaalf verspieders. Vanwege het demoraliserende verslag dat door tien van hen werd uitgebracht, weigerde het volk om nog verder te trekken; in hun ongelovige opvatting hun ondergang tegemoet!
Ja, in hun opstand wilden ze zelfs de twee getrouwe verspieders, Jozua en Kaleb, doden en Mozes als hun hoofd vervangen om onder een nieuwe leider naar Egypte terug te keren!

Rijst de vraag: Wat hadden zij in dat geval dan willen doen met de doodskist waarin zij het gebeente van Jozef meedroegen? Wilden ze dat bijzondere teken mee terug nemen naar Egypte? Let wel, het teken dat hun goedgunstig verleend was door YHWH Elohim als waardeloos beschouwen; van geen enkele betekenis? Blijkbaar waren ze in hun ongeloof bereid precies dat te doen!
In werkelijkheid zou een dergelijk handelen echter het verbreken van een eed betekenen; nota bene de eed die aan de stervende Jozef was afgelegd, en zelfs meer: Niets minder dan het tonen van ontrouw aan YHWH hun Elohim (Nm 13:17 tot 14:10).

Hierboven wezen we al op Ezechiël 20:34-38, waar de bijeenbrenging van Israël uit hun diaspora in de Eindtijd wordt vergeleken met de Exodus uit Egypte. Zelfs dan zullen er opstandelingen zijn onder het volk en overtreders. Bijgevolg zal zich voor God opnieuw de noodzaak voor doen om die Joden te oordelen.

In die dagen van oudsher was een van de redenen dat Israël weigerde om hun reis voort te zetten de zogenaamde ‘reuzen’, de Nefilim, zoals de verspieders meldden:

En zij bleven tegenover de zonen van Israël een slecht bericht uitbrengen over het land dat zij hadden verspied, door te zeggen: Het land dat wij zijn doorgetrokken om het te verspieden, is een land dat zijn bewoners verslindt; en al het volk dat wij in het midden ervan hebben gezien, bestaat uit mannen van buitengewone afmetingen. En wij hebben daar de Nefilim gezien, de zonen van Enak, die van de Nefilim afkomstig zijn, zodat wij in onze eigen ogen als sprinkhanen werden, en dat werden wij ook in hun ogen (Nm 13:32-33).

Desalniettemin verleende YHWH Elohim veertig jaar later Israël de overwinning op twee van deze ‘Giganten’ naties: Sihon, koning van Hesbon en Og, de koning van Basan (Nm 21:31-35; Dt 3:1-13).
Soortgelijke dingen wachten de Hebreeën van de Eindtijd. Zij zullen uit het ‘Egypte’ van deze wereld worden geleid. En ook zij zullen worden geconfronteerd met reuzen: De demonische sprinkhanen tijdens het Eerste Wee, op het moment dat de Vijfde engel op de trompet blaast.

Die 'sprinkhanen' zullen opstaan te midden van een roetige duisternis uit de put van de afgrond (Op 9:1-12).
Vergelijk: Gn 6:1-4; Judas 1 5-7; 2Pt 2:4; en 2Tm 3:1-6.

Bijgevolg zullen de Eindtijd Joden hard worden getroffen. Echter, in een teken dat een zekere overwinning hun deel zal zijn – althans voor een gelovige Rest - zullen zij in hun eigen lichaam het sterven ronddragen van de Grotere Jozef. Met welk doel? Zodat het leven van Yeshua ook in hun eigen lichaam mag worden gemanifesteerd! Zoals geschreven staat >> Altijd in het lichaam ronddragend het sterven van Yeshua, opdat ook het leven van Yeshua in ons lichaam openbaar wordt gemaakt.

-.-.-.-