Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zondag 10 december 2017

De Brief van Jakobus - Hoofdstuk 5

1. Ontmaskering van de corrupte rijkdom (5:1-6)

Αγε νυν οι πλουσιοι κλαυσατε ολολυζοντες επι ταις ταλαιπωριαις υμων ταις επερχομεναις
Welaan nu, gij Rijken, weent, kermend over de rampen die jullie overvallen¹.

¹ Treffend is Ps 73:18-19, waarin aan de Joodse Rijken een overeenkomstige aankondiging wordt gedaan: Waarlijk, u [YHWH Elohim] stelt hen op glibberige plaatsen. U brengt hen ten val. Hoe worden zij in een oogwenk tot een voorwerp van ontzetting. Plotseling gaan ze ten onder. Ineens is het met ze gedaan, vergaan door verschrikkingen!

Volgens Lk 6:24-25 uitte Masjiach Yeshua zelf dienaangaande overeenkomstige profetische woorden: Wee jullie, de Rijken, want jullie hebben je vertroosting [al] ontvangen. Wee jullie die thans verzadigd zijn, want jullie zullen hongeren. Wee jullie die nu lachen, want jullie zullen treuren en wenen.

ο πλουτος υμων σεσηπεν και τα ιματια υμων σητοβρωτα γεγονεν
Jullie rijkdom is verrot en jullie gewaden zijn aangevreten door de motten¹.

¹ Al in Jk 2:1-5 had Jakobus zich zeer ongunstig uitgelaten over hen die bij de samenkomsten in de synagoge de Rijken begunstigden boven de armen.

ο χρυσος υμων και ο αργυρος κατιωται και ο ιος αυτων εις μαρτυριον υμιν εσται και φαγεται τας σαρκας υμων ως πυρ εθησαυρισατε εν εσχαταις ημεραις
Jullie goud en zilver zijn verroest en hun roest zal tot een getuigenis tegen jullie zijn en jullie vleesdelen als vuur verteren. Gij hebt schatten vergaard in de laatste dagen¹. 

¹  Met betrekking tot de Laatste dagen is 2Tm 3:1-4 bijzonder relevant.
Treffend is ook de waarschuwing die Paulus gaf in 1Tm 6:9-10, gericht tot hen die graag rijk willen worden.

ιδου ο μισθος των εργατων των αμησαντων τας χωρας υμων ο απεστερημενος αφ υμων κραζει και αι βοαι των θερισαντων εις τα ωτα κυριου Σαβαωθ εισεληλυθασιν
Zie, luid schreeuwt het loon dat gij hebt onthouden aan de arbeiders die jullie akkers hebben gemaaid, en de kreten der oogsters zijn tot de oren van de Heer Tsebaooth doorgedrongen¹.

¹ Vergelijk Lv 19:13 ; Dt 24:14-15 Jb 31:38-40.

ετρυφησατε επι της γης και εσπαταλησατε εθρεψατε τας καρδιας υμων εν ημερα σφαγης  
Gij hebt op de aarde een luxueus en wellustig leven geleid. Gij hebt jullie harten vetgemest op een dag van slachting¹.

¹ Tot op de dag van slachting gaan de Rijken ermee door wellustig te leven en hun hart vet te mesten. Bijgevolg kunnen zij vergeleken worden met slachtdieren die eten zoveel als ze kunnen, maar die zich niet (kunnen) realiseren dat zij vetgemest worden voor een spoedige slacht: Er zijn er die op hun vermogen vertrouwen en die pronken met hun grote rijkdom… Hun innerlijke wens is dat hun huizen altijd blijven bestaan, hun tenten van generatie op generatie. Ze hebben hun landerijen naar zichzelf vernoemd… Maar een mens blijft niet leven, ook al heeft hij aanzien, hij is niet beter af dan dieren die vergaan. Dit is de weg van de dwazen en van wie hen volgen en genieten van hun lege woorden. Als schapen zijn ze bestemd voor sjeool, de dood zal hun herder zijn. De oprechten zullen in de morgen over hen heersen. Elk spoor van hen zal vervagen, geen paleis maar sjeool zal hun thuis zijn (Psalm 49).

κατεδικασατε εφονευσατε τον δικαιον ουκ αντιτασσεται υμιν
Gij hebt veroordeeld, vermoord de rechtvaardige. Hij verzet zich niet tegen jullie.

Het lijkt er in bovenstaande perikoop op dat Jakobus profetisch voorzag dat er zich in de Laatste dagen, tijdens Yeshua’s paroesie, een aantal zeer rijke mensen op aarde zouden bevinden die hun rijkdom verwierven door handig te profiteren van de alom heersende economie die tegen die tijd wereldwijd was ontstaan. Wellicht ondermeer doordat zij op slinkse wijze hun kansen grepen.
Wanneer we thans om ons heen kijken is het overduidelijk dat de ‘grote jongens’ - onder wie zich niet zelden Joodse zakenlieden bevinden – gewiekst reageren op die huidige, zeer gecompliceerde wereldecomie. Daarvoor was er van hun zijde wellicht niet eens zoveel rechtstreeks bedrog nodig. Zij hoefden ‘slechts’ handig in te spelen op de vele behoeften die in deze tijd – vlak voor de Laatste Dagen – zijn opgekomen bij een enorm breed, overwegend hedonistisch georiënteerd publiek.
Vergelijk 2 Timotheus 3.

Voor het boeken van zulke ongekende resultaten moesten zij zich uiteraard niet al te zeer bekommeren om de [soms ellendige] omstandigheden van hen die het gros van de arbeid binnen die economie verrichtten.
Hier ontvangen zij echter bij voorbaat de boodschap dat de Heer er voor zal zorgen dat hun rijkdom voor hen tot een strik zal worden. De wereldeconomie zal onverwacht instorten, wellicht mede veroorzaakt door de hebzucht van de Rijken die geen grenzen kenden.
Neem in dit verband ook notitie van de voorzegging in Op 3:17-18, waarin aan de Joodse Eindtijdgemeenschap een met het bovenstaande overeenkomende waarschuwing wordt gegeven:

Omdat je zegt "Ik ben rijk en ik heb me verrijkt en aan niets heb ik gebrek", terwijl het je ontgaat dat jij de ellendige en deerniswekkende en arme en blinde en naakte bent, raad ik je aan bij mij goud te kopen dat in vuur gelouterd is, opdat je rijk moogt worden; ook witte bovenklederen opdat je je moogt kleden en de schande van je naaktheid niet openbaar wordt, en oogzalf om je ogen te bestrijken opdat je moogt zien.

Zie tevens de notitie onder 5:1-6 in de Inleiding.

2. Geduldig wachten op de paroesie (5:7-11)

Μακροθυμησατε ουν αδελφοι εως της παρουσιας του κυριου ιδου ο γεωργος εκδεχεται τον τιμιον καρπον της γης μακροθυμων επ αυτω εως λαβη προιμον και οψιμον
Weest dan geduldig, broeders, tot de paroesie van de Heer.
Zie, de landman wacht de kostelijke vrucht van het land af, er geduld mee hebbend, totdat ze de vroege en late regen ontvangt.

παρουσια (paroesie) tegenwoordigheid; verschilt van komst door de nadruk die daarbij ligt op het verblijf welke volgt op de aankomst ergens.
De paroesie van de Heer is altijd in eschatologische zin.
Vers 7 richt de aandacht van de Joodse lezers dan ook op de Eindtijd, d.i. de 70ste Jaarweek, waarin Israëls herstel aanbreekt en een Joods overblijfsel zich berouwvol tot God wendt naar het voorbeeld van Job (Job 42; Js 10:20-22).

μακροθυμησατε και υμεις στηριξατε τας καρδιας υμων οτι η παρουσια του κυριου ηγγικεν
Weest ook gij geduldig, sterkt jullie hartenwant de paroesie van de Heer is nabijgekomen.

Uit deze verklaring - dat de paroesie van de Heer is nabijgekomen – kunnen we afleiden dat Jakobus’ gedachten al door zijn hele Geschrift heen eindtijdgericht waren!

μη στεναζετε αδελφοι κατ αλληλων ινα μη κριθητε ιδου ο κριτης προ των θυρων εστηκεν
Zucht niet tegen elkaar, broeders, opdat gij niet geoordeeld wordtZie, de Rechter staat voor de deur.
10 υποδειγμα λαβετε αδελφοι της κακοπαθειας και της μακροθυμιας τους προφητας οι ελαλησαν εν τω ονοματι κυριου
Broeders, neemt als voorbeeld van het lijden van kwaad en van het geduld de profeten,
die gesproken hebben in de naam van de Heer.

Met de aankondiging Zie, de Rechter staat voor de deur blijven Jakobus’ gedachten op de het Eindtijdgebeuren gefocust. De laatste Jaarweek (de 70ste) zal voor Israël namelijk ook een tijd van oordeel zijn.
Denk vooral aan de profetie van Maleachi, zoals Ml 3:16 – 4:2 >>

In die tijd spraken zij die YHWH vreesden met elkaar, ieder met zijn metgezel, en YHWH schonk er aandacht aan en luisterde. Er er werd voor zijn aangezicht een gedenkboek geschreven; voor degenen die YHWH vrezen en voor hen die aan zijn naam denken. ‘Zij zullen beslist van mij zijn’, heeft YHWH der legerscharen gezegd, ‘op de dag dat ik een speciaal bezit voortbreng. Ik zal medegevoel met hen hebben, zoals een man medegevoel heeft met zijn zoon die hem gehoorzaamt. Dan zullen jullie het verschil weer zien tussen een rechtvaardige en een goddeloze, tussen iemand die God dient en iemand die hem niet diende. Want ziet! De dag komt, brandend als een oven. Dan zullen alle overmoedigen en al degenen die goddeloosheid bedrijven als stoppels worden. De dag die komt zal hen beslist verslinden en hen met wortel en tak uitroeien’, zegt YHWH der legerscharen. ‘Maar voor jullie die mijn naam vrezen zal de zon derr gerechtigheid gaan schijnen, met genezing in haar vleugels. En jullie zullen naar buiten gaan en rondhuppelen als kalveren uit de stal’.

Het Joodse overblijfsel wacht onvermidelijk het lijden van kwaad, zeker tijdens de Grote Verdrukking. Maar dat is naar het voorbeeld der profeten een teken van uitverkiezing. Uit die weergaloos zware verdrukking zullen zij danook gered worden.

11 ιδου μακαριζομεν τους υπομειναντας την υπομονην Ιωβ ηκουσατε και το τελος κυριου ειδετε οτι πολυσπλαγχνος εστιν ο κυριος και οικτιρμων
Zie, wij prijzen hen gelukkig die volhard hebben. Gij hebt gehoord van de volharding van Job en gij hebt de afloop van de Heer gezien, dat de Heer vol genegenheid is en meedogend.


Het getrouwe deel van Israël zal - naar het profetische beeld van mijn knecht Job - de Ebed YHWH worden. D.i. de Knecht van YHWH.
In het Bijbelboek Jesaja wordt die Ebed profetisch vooral geschilderd als hun Masjiach – Yeshua - het meest prominente lid van die Knecht-natie. Bijgevolg wordt hij in die hoedanigheid feitelijk het eigenlijke Zelf van Israël, in het bijzonder van het getrouwe deel, het altijd weer verschijnende Overblijfsel (ook in de Eindtijd).



3. Lichtvaardig zweren vermijden (5:12)

12  Προ παντων δε αδελφοι μου μη ομνυετε μητε τον ουρανον μητε την γην μητε αλλον τινα ορκον ητω δε υμων το Ναι ναι και το Ου ου ινα μη υπο κρισιν πεσητε
Maar voor alles, mijn broeders, zweert niet, noch bij de hemel noch bij de aarde, noch enige andere eed. Maar laat het Ja van jullie [gewoon] Ja en het Nee [gewoon] Nee zijn, opdat gij niet onder een oordeel valt.

Wanneer in de Eindtijd Israëls herstel aanbreekt, moeten zij die tot het overblijfsel behoren stoppen met alle onwaarachtigheid. Met het oog op de paroesie van de Heer moeten zij twijfelachtig gedrag niet langer maskeren door zich schijnheilig te beroepen op dingen die met God te maken hebben, waarbij zij er – zogenaamd heel vroom - angstvallig voor waken Gods naam zelf te gebruiken. Want de hemel is zijn troon, de aarde zijn voetbank en Jeruzalem de stad van de grote koning (Ps 48:1-2, 9-10Js 66:1-2).
Dat Jakobus lichtzinnig zweren in het dagelijkse leven op het oog heeft – overigens op zich een aanwijzing dat men er moeite mee heeft geduldig te volharden - blijkt uit Dt 10:20Ps 63:11Js 65:16 en Jr 23:7-8.

4. De kracht van het gebed (5:13-18)

13  Κακοπαθει τις εν υμιν προσευχεσθω ευθυμει τις ψαλλετω
Lijdt iemand bij jullie kwaad? Laat hij biddenIs iemand welgemoed? Laat hij psalmzingen.
14  ασθενει τις εν υμιν προσκαλεσασθω τους πρεσβυτερους της εκκλησιας και προσευξασθωσαν επ αυτον αλειψαντες [αυτον] ελαιω εν τω ονοματι του κυριου
Is iemand bij jullie ziek? Laat hij de oudsten van de gemeente bij zich roepen en laten zij, na [hem] ingewreven te hebben met olie, over hem bidden in de naam van de Heer.
15  και η ευχη της πιστεως σωσει τον καμνοντα και εγερει αυτον ο κυριος καν αμαρτιας η πεποιηκως αφεθησεται αυτω
En het gebed des geloofs zal hem die uitgeput is redden en de Heer zal hem oprichten. En als hij zonden begaan heeft, zal het hem vergeven worden.

Redden in de zin van Mr 6:56Hn 3:7.
Volgens Mt 9:1-8, 21 heeft redding (genezing) in zich het bewijs dat zonden zijn vergeven; de twee gaan samen.

16  εξομολογεισθε ουν αλληλοις τας αμαρτιας και ευχεσθε υπερ αλληλων οπως ιαθητε πολυ ισχυει δεησις δικαιου ενεργουμενη
Belijd daarom elkaar openlijk de zonden en bidt voor elkaar, opdat gij gezond gemaakt wordtEen smeking van een rechtvaardige – innerlijk werkzaam - oefent veel kracht uit.

Niet jullie zonden, maar de zonden.
De leden van het Overblijfsel moeten in de Eindtijd eerlijk tegenover elkaar staan en ruiterlijk erkennen dat zij allen ten aanzien van hun Masjiach schromelijk in gebreke zijn gebleven.
Volgens Dn 9:24 moet dan primair een einde gemaakt worden aan de overtreding, namelijk Israëls grote misstap in verband met haar eeuwenlange ontkenning van Yeshua als hun ware Masjiach.

Zij kunnen zich spiegelen aan Mr 1:5. Toen namelijk in de Eerste eeuw, in 29 AD, ‘Elia’ verscheen in de persoon van Johannes (de Doper), beleed een menigte Joden openlijk hun (gemeenschappelijke) zonden, als een teken van hun berouw.
Jakobus propageert hier een geheel nieuwe manier van bidden: Met volle overtuiging, komend van binnenuit, geleerd en gepropageerd door de werking van heilige geest.

17 Ηλιας ανθρωπος ην ομοιοπαθης ημιν και προσευχη προσηυξατο του μη βρεξαι και ουκ εβρεξεν επι της γης ενιαυτους τρεις και μηνας εξ
Elia was een mens van dezelfde gevoelens als wij. En hij bad met aandrang dat het niet zou regenen, en het regende drie jaar en zes maanden niet op de aarde.

De vermelding van Elia richt de aandacht van de Masjiachbelijdende Joden wederom op de Eindtijd en Masjiach Yeshua’s paroesie. Want in die periode zal de tweede ‘Elia’ verschijnen.
D.i. met dezelfde gewaarwordingen; óók met dezelfde zwakheden.


18 και παλιν προσηυξατο και ο ουρανος υετον εδωκεν και η γη εβλαστησεν τον καρπον αυτης
En hij bad wederom en de hemel gaf regen en de aarde bracht haar vrucht voort.


19 Αδελφοι μου εαν τις εν υμιν πλανηθη απο της αληθειας και επιστρεψη τις αυτον
Mijn broeders, als iemand bij jullie tot afdwalen van de waarheid gebracht zou worden en iemand doet hem terugkeren,
20  γινωσκετω οτι ο επιστρεψας αμαρτωλον εκ πλανης οδου αυτου σωσει ψυχην αυτου εκ θανατου και καλυψει πληθος αμαρτιων
laat hem weten dat wie een zondaar van zijn dwaalweg deed terugkeren, zijn ziel uit een [toestand van] dood zal redden en een menigte van zonden zal bedekken.

De genoemde ‘iemand’ is intermediair. YHWH Elohim ziet er op toe dat degene die tot dwaling werd misleid, veilig wordt teruggeleid.
De afgedwaalde broeder blijft aldus onder het zondeverzoenende offer van de Masjiach. Alleen daardoor worden zijn zonden bedekt.
In zijn gebruikelijke, directe en bondige stijl vertelt Jakobus niet het gehele verhaal. De teruggebrachte broeder zal zich in gebed berouwvol door Yeshua tot God moeten wenden. Of er zal met hem en ten behoeve van hem worden gebeden (Jk 5:14-15).
Bijgevolg zullen zijn zonden, hoeveel ook, worden verzoend of ‘bedekt’.


In zijn Brief verwijst Jakobus naar enkele Oudtestamenische figuren.
Het is duidelijk dat de geest van inspiratie hem daarbij heeft geleid. Bijgevolg hebben de vier vermelde personen voor de leden van het Joodse overblijfsel in de Eindtijd hun eigen specifieke betekenis:


Aan hem werden de vele oerbeloften gedaan die in het bijzonder bij het aanbreken van het Millennium en de overgang naar die wereldperiode, op ongekende schaal in vervulling zullen gaan:
- alle families van de aardbodem worden in zijn zaad gezegend
- de landbelofte wordt aan de natie Israël vervuld
- zijn zaad zal ‘de poort van hun vijanden’ in bezit nemen
- een koninkrijk van priesters zal de heerschappij van het Messiaanse rijk
uitoefenen.




Zij was degene die de boodschappers heimelijk had binnengelaten en via een andere weg heenzond. Daarmee identificeerde zij zich op uitgesproken wijze met de leden van Gods natie Israël en uiteraard met YHWH Elohim zelf in de eerste plaats:

Ik weet dat YHWH jullie het land heeft gegeven: De angst voor jullie heeft ons overvallen en alle bewoners van het land sidderen voor jullie. Wij hebben gehoord, dat YHWH bij de uittocht uit Egypte de Rietzee voor jullie heeft drooggelegd en dat jullie in het Overjordaanse de twee koningen van de Amorieten, Sichon en Og, met de ban hebt geslagen. Toen wij dat hoorden, is ons de schrik om het hart geslagen en heeft niemand nog de moed gehad iets tegen jullie te ondernemen. Werkelijk, YHWH jullie God is God in de hemel boven en op de aarde beneden.
(Jz 2:9-11)

Op grond van dat gelovig handelen is Rachab een profetisch beeld geworden van de rechtvaardige ‘schapen’ die bij het oordeel van de natiën, de Heidenvolken, door de koning aan zijn rechterhand van gunst worden geplaatst. Want ook dezen zullen zich vereenzelvigen met de Israëlitische broeders van de koning. Zij zullen zich bij hen aansluiten omdat zij onderscheiden dat God in de Eindtijd met dat Overblijfsel is (Zc 8:23 en Mt 25:31-40).
Zie de studies Schapen en Bokken


In de 70ste Jaarweek zal blijken dat door het lijden van Job, en zijn uiteindelijk herstel, een profetisch drama werd opgevoerd, waarin de getrouwe kern van het lijdende Israël zichzelf uiteindelijk zal herkennen.
Zoals Job altijd Gods knecht was gebleven, zo zal ook de getrouwe rest - in haar verbondenheid met Gods knecht bij uitstek, de Masjiach - tijdens diens paroesie als de voorzegde getrouwe en verstandige slaaf optreden, daarbij de knechtprofetieën uit het bijbelboek Jesaja vervullend.



Zie, ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag van YHWH komt. Hij zal het hart der vaders terugbrengen tot dat der kinderen en het hart der kinderen tot dat van hun vaders. Opdat ik niet kom en het land met de ban tref.
(Ml 4:5-6)

Die profetische aankondiging welke de Joden altijd zo heeft geïntrigeerd, is duidelijk eschatologisch en moet daarom eveneens haar (uiteindelijke) vervulling krijgen in de 70ste Week.
Yeshua heeft daarop gewezen toen hij het transfiguratievisioen toelichtte.
Ook Petrus verbond dat visioen met de Eindtijd, en in de Openbaring zien we ‘Elia’ terug in het optreden van de Twee Getuigen.

Onder het zinnebeeld van de 144000 verzegelde Joden uit de 12 stammen van Israël, een eerstelingsgave voor God en het Lam, zal deze ‘Elia’ een nieuw lied [zingen] vóór de troon en vóór de vier levende wezens en de oudsten. Een lied dat niemand zal kunnen leren behalve de 144000, zij die van de aarde gekocht zijn.


Relatie met Judas

Overigens schijnt deze Brief een voortzetting te hebben in De Brief van Judas. Blijkbaar de reden waarom Judas zijn schrijven inleidde met de woorden:
Judas, slaaf van Masjiach Yeshua, een broer echter van Jakobus…

Ook in zijn brief refereert Judas aan enkele voor Joden zeer bekende oudtestamentische figuren, maar in tegenstelling met Jakobus gaat het bij Judas om personen met een ongunstige reputatie: Kaïn, Bileam en Korach.
Blijkbaar wordt hij door inspiratie daartoe gebracht teneinde krachtig te laten uitkomen dat er tijdens Yeshua’s paroesie voor het Overblijfsel grote geestelijke gevaren dreigen. Gevaren die zullen komen van de kant van de ‘boze slaaf’, van de zijde derhalve van die Joden die in de 70ste Week hun afvalligheid compleet maken door de Antichrist te verkiezen boven de ware Masjiach.

Zoals door Judas wordt aangetoond komen die Joden overeen met die voorvaders van hen die bij de uittocht uit Egypte door YHWH Elohim ter dood werden gebracht in de wildernis vanwege hun ongeloof.
Het gaat dus om het altijd terugkerende ongelovige deel van Israël dat de regelingen van God niet erkent.
Zoals hun prototypen het leiderschap van Mozes minachtten, zullen hun tegenhangers zich minachtend en schimpend uitlaten over hen die Yeshua’s heerschappij in de Eindtijd zullen vertegenwoordigen (Js 66:5).

-.-.-.-.-

De Brief van Jakobus - Hoofdstuk 4

1. Onderlinge twisten onjuist (4:1-3)

1  Ποθεν πολεμοι και μαχαι εν υμιν ουκ εντευθεν εκ των ηδονων υμων των στρατευομενων εν τοις μελεσιν υμων
Vanwaar oorlogen en vanwaar gevechten bij jullie? [Komen ze] niet hiervandaan: Uit jullie zinnelijke genoegens, die strijd voeren in jullie leden?
2  Eπιθυμειτε και ουκ εχετε φονευετε και ζηλουτε και ου δυνασθε επιτυχειν μαχεσθε και πολεμειτε ουκ εχετε δια το μη αιτεισθαι υμας
Gij begeert en [toch] bezit gij niet; gij moordt en zijt naijverig, en [toch] kunt gij niet verkrijgen. Gij vecht en voert oorlog. Gij bezit niet, omdat gij niet vraagt.
3  Aιτειτε και ου λαμβανετε διοτι κακως αιτεισθε ινα εν ταις ηδοναις υμων δαπανησητε
Gij vraagt en [toch] ontvangt gij niet. Gij vraagt namelijk met een verkeerde bedoeling, om het in jullie zinnelijke genoegens door te brengen.

Zie ons commentaar op 4:1-4 onder Inleiding.

2. God en de wereld (4:4-10)

4  Μοιχαλιδες, ουκ οιδατε οτι η φιλια του κοσμου εχθρα του θεου εστιν; ος εαν ουν βουληθη φιλος ειναι του κοσμου, εχθρος του θεου καθισταται.
Overspeelsters, weten jullie niet dat de vriendschap der wereld vijandschap jegens God is? Wie dus een vriend van de wereld wil zijn, betoont zich een vijand van God.

Mοιχαλιδες is vrouwelijk. Het verwijst naar de Oudtestamentische gedachte dat God in een huwelijksverbond leefde met zijn volk Israël. Als Joden zich daarom tot de wereld wenden als hun ware liefde, dan plaatsen zij emotie tussen hen en God.

5  η δοκειτε οτι κενως η γραφη λεγει, Προς φθονον επιποθει το πνευμα ο κατωκισεν εν ημιν;
Of meent gij dat de Schrift tevergeefs zegt:
Met na-ijver verlangt hij de geest welke hij in ons deed wonen ?

De mens werd zó geschapen dat God voor hem het summum van zijn liefde en voldaanheid zou zijn. Bijgevolg verwacht hij precies die reactie bij de mens; diens genegenheid en toewijding dient op hem gericht te zijn.
In het bijzonder de Jood zou de Psalmist vanuit het hart moeten nazeggen: Overvloed van vreugde is bij uw aangezicht.
En ook: Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar u, o God; mijn ziel dorst naar God, naar de levende God; wanneer zal ik komen en voor Gods aangezicht verschijnen?
Die gezindheid begeert God met na-ijver voor zichzelf (Ex 34:14).

6  μειζονα δε διδωσιν χαριν· διο λεγει,
Ο θεος υπερηφανοις αντιτασσεται, ταπεινοις δε διδωσιν χαριν.
Hij schenkt echter een groter genade. Daarom zegt hij:
God weerstaat hovaardigen, maar aan nederigen schenkt hij gunst.

Door de erfenis van Adam blijft ieder mens - zelfs eerst de Jood - in gebreke al zijn genegenheid op zijn Schepper te richten. Gewoonlijk heeft de oude, vleselijke natuur bij hem de overhand. Door de Masjiachbelijdende Jood echter te begunstigen met de nieuwe natuur der wedergeboorte, schenkt God hem een genade die veel groter is, krachtig genoeg om de oude natuur de baas te blijven. Maar dat besef is bij de Joden als natie nog altijd niet doorgedrongen (Ez 36:26-27).

Met Daarom zegt hij wordt uiteraard de Schrift bedoeld (zoals in vers 5)

7  υποταγητε ουν τω θεω· αντιστητε δε τω διαβολω, και φευξεται αφ υμων·
Onderwerpt je daarom aan God; maar weerstaat de Duivel, en hij zal van jullie wegvluchten.

Zoals God hoogmoedigen weerstaat, moeten Masjiachbelijdende Joden de Duivel weerstaan.

8  εγγισατε τω θεω, και εγγιει υμιν. καθαρισατε χειρας, αμαρτωλοι, και αγνισατε καρδιας, διψυχοι.
Nadert tot God en hij zal tot jullie naderen. Reinigt je handen, zondaars, en zuivert je harten, [mensen] van tweeërlei gevoelen

Tot God naderen verwijst naar een term die vooral toepasselijk is op het Heiligdom (Ex 19:22).
Haggaï verweet zijn Joodse broeders dat alles wat zij aan YHWH aanboden, al het werk van hun handen, onrein was (Hg 2:14). Om God in zijn nieuwe Tempelheiligdom te kunnen naderen in priesterlijke dienst, zullen zij hun handen moeten reinigen en hun harten zuiveren (Js 1:12-202:1-5).
Van tweeërlei gevoelen troffen we ook al aan in Jk 1:8.

9  ταλαιπωρησατε και πενθησατε και κλαυσατε ο γελως υμων εις πενθος μετατραπητω και η χαρα εις κατηφειαν
Beseft jullie ellende en treurt en weent. Laat jullie lachen in treuren verkeren en de vreugde in verslagenheid.
10  ταπεινωθητε ενωπιον κυριου, και υψωσει υμας
Vernedert je voor het aangezicht van de Heer en hij zal jullie verheffen.

3. Geen kwaadsprekerij (4:11-12)

11  Μη καταλαλειτε αλληλων αδελφοι ο καταλαλων αδελφου η κρινων τον αδελφον αυτου καταλαλει νομου και κρινει νομον ει δε νομον κρινεις ουκ ει ποιητης νομου αλλα κριτης
Spreekt geen kwaad van elkaar, broeders. Wie van een broeder kwaad spreekt of zijn broeder oordeelt, spreekt ten nadele van wet en oordeelt wet. Maar als je wet oordeelt, ben je geen dader van wet maar een rechter.
12  εις εστιν νομοθετης και κριτης ο δυναμενος σωσαι και απολεσαι συ δε τις ει ο κρινων τον πλησιον
Eén is Wetgever en Rechter, hij die de macht heeft te redden en te vernietigen. Maar jij, wie ben jij die de naaste oordeelt?
  
4. God kennen in je plannen (4:13-17)

13  Αγε νυν οι λεγοντες Σημερον η αυριον πορευσομεθα εις τηνδε την πολιν και ποιησομεν εκει ενιαυτον και εμπορευσομεθα και κερδησομεν
Welaan nu, gij die zegt: Vandaag of morgen zullen wij naar die bepaalde stad reizen en daar een jaar doorbrengen en handel drijven en winst maken.
14  οιτινες ουκ επιστασθε το της αυριον ποια η ζωη υμων ατμις γαρ εστε η προς ολιγον φαινομενη επειτα και αφανιζομενη
Gij die niet weet hoe morgen jullie leven [is]. Want gij zijt een damp die een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt.
15  αντι του λεγειν υμας Εαν ο κυριος θεληση και ζησομεν και ποιησομεν τουτο η εκεινο
In plaats dat gij zegt: Indien de Heer wil zullen wij leven en dit of dat doen.
16  νυν δε καυχασθε εν ταις αλαζονειαις υμων πασα καυχησις τοιαυτη πονηρα εστιν
Nu echter roemt gij in jullie grootspraak; al zulk roemen is goddeloos.
17  ειδοτι ουν καλον ποιειν και μη ποιουντι αμαρτια αυτω εστιν
Voor wie daarom weet juist te doen en [het] niet doet, voor hem is het zonde.