Rechtvaardigheid uit geloof
De kern van de theologie van de apostel Paulus is de gedachte
UIT GELOOF TOT GELOOF.
In zijn Brief aan de Romeinen komt die leer uitgebreid aan de orde:
Want rechtvaardigheid Gods wordt daarin geopenbaard: uit geloof tot geloof; gelijk geschreven staat: Maar de rechtvaardige, uit geloof zal hij leven.
UIT GELOOF TOT GELOOF.
In zijn Brief aan de Romeinen komt die leer uitgebreid aan de orde:
Want rechtvaardigheid Gods wordt daarin geopenbaard: uit geloof tot geloof; gelijk geschreven staat: Maar de rechtvaardige, uit geloof zal hij leven.
(Rm 1:17)
Hoe kan een mens een rechtvaardige positie voor Gods aangezicht verwerven?
Hoe kan een mens een rechtvaardige positie voor Gods aangezicht verwerven?
In zijn bediening kreeg de apostel geregeld te maken met de zogeheten Judaïzanten, Joden die tot het christendom waren overgegaan maar die in hun hart bleven hangen aan het joodse stelsel, met de daaraan gekoppelde ijver voor de Wet.
Zo waren zij er voorstanders van dat de nieuwe bekeerlingen uit het Heidendom zich lieten besnijden om aldus voor Gods aangezicht een rechtvaardige positie te kunnen innemen.
Voor Paulus was dat een onverteerbare gedachte:
Jullie werden van [de] Messias afgescheiden, jullie die trachten in wet gerechtvaardigd te worden; van de liefderijke gunst vielen jullie af.
Zo waren zij er voorstanders van dat de nieuwe bekeerlingen uit het Heidendom zich lieten besnijden om aldus voor Gods aangezicht een rechtvaardige positie te kunnen innemen.
Voor Paulus was dat een onverteerbare gedachte:
Jullie werden van [de] Messias afgescheiden, jullie die trachten in wet gerechtvaardigd te worden; van de liefderijke gunst vielen jullie af.
(Gl 5:4)
Deze gelovigen ruilden het gebied van genade in voor dat van wet, iets wat volkomen strijdig was met de hoop die de apostel persoonlijk koesterde en die hij verwoordt in het volgende vers:
Want wij verwachten vurig door geest, uit geloof, [de] hoop der rechtvaardigheid.
Deze gelovigen ruilden het gebied van genade in voor dat van wet, iets wat volkomen strijdig was met de hoop die de apostel persoonlijk koesterde en die hij verwoordt in het volgende vers:
Want wij verwachten vurig door geest, uit geloof, [de] hoop der rechtvaardigheid.
Hoe stond het dan met de Wet die God via Mozes aan het volk Israël had gegeven. Bijvoorbeeld de belofte in Lv 18:5 (WV78):
Onderhoud mijn voorschriften en wetten: de mens die ze volbrengt, vindt daardoor het leven. Ik ben Jahwe.
Tot op de dag van vandaag bouwen de meeste joodse mensen hun religieuze leven op rondom dit soort uitspraken uit de Torah, de Wet. Volgens hen de enige leidraad in het leven om voor Gods aangezicht rechtvaardig te zijn en leven te verwerven.
Onderhoud mijn voorschriften en wetten: de mens die ze volbrengt, vindt daardoor het leven. Ik ben Jahwe.
Tot op de dag van vandaag bouwen de meeste joodse mensen hun religieuze leven op rondom dit soort uitspraken uit de Torah, de Wet. Volgens hen de enige leidraad in het leven om voor Gods aangezicht rechtvaardig te zijn en leven te verwerven.
Destijds, in de Eerste eeuw, en ook nu nog is het voor de Joden dan ook buitengewoon aanstootgevend om te vernemen dat de Wet in dit opzicht machteloos zou zijn. Voor hen is dat, om zo te zeggen, 'vloeken in de kerk'. Maar merk op wat we in Rm 8:3-4 lezen:
Want wat de Wet niet vermocht, machteloos als ze was vanwege het vlees − God, die zijn eigen Zoon zond in een gestalte van zondig vlees en betreffende zonde, veroordeelde de zonde in het vlees, opdat het rechtvaardige vereiste van de Wet vervuld zou worden in ons die niet wandelen naar vlees maar naar geest.
Hier wordt enerzijds de 'machteloosheid' van de Wet vermeld. Die is namelijk te wijten aan de zwakheid van het zondige vlees. Anderzijds wordt ook de mogelijkheid aangegeven om niettemin datgene te volbrengen wat de Wet vraagt.
Want wat de Wet niet vermocht, machteloos als ze was vanwege het vlees − God, die zijn eigen Zoon zond in een gestalte van zondig vlees en betreffende zonde, veroordeelde de zonde in het vlees, opdat het rechtvaardige vereiste van de Wet vervuld zou worden in ons die niet wandelen naar vlees maar naar geest.
Hier wordt enerzijds de 'machteloosheid' van de Wet vermeld. Die is namelijk te wijten aan de zwakheid van het zondige vlees. Anderzijds wordt ook de mogelijkheid aangegeven om niettemin datgene te volbrengen wat de Wet vraagt.
De remedie? Voortaan leven naar de kracht die Gods geest de gelovige mens verleent, en dat in het volste vertrouwen dat Jezus’ verdienste ons daartoe in staat stelt. Alleen op die grondslag wordt het mogelijk om aan het rechtvaardige vereiste (Grieks: dikaiooma) van de Wet te beantwoorden.
Soms wordt niet begrepen waarom de Wet enerzijds machteloos is, terwijl ze aan de andere kant door de apostel heilig, rechtvaardig en goed wordt genoemd:
Zo is dan de wet heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. Is dan het goede mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde…Wij weten immers, dat de wet geestelijk is; ik echter ben vlees, verkocht onder de zonde.
(Rm 7:12-14 NBG)
Niet alleen is de Wet met haar geboden heilig, rechtvaardig en goed, maar zelfs geestelijk. Dat laat nog meer uitkomen dat het probleem bij onszelf ligt: Door Adams opstand tegen God zijn wij verkocht onder de zonde. Zie ook Rm 5:12.
En dat gegeven, de zwakte van ons vlees, maakt de Wet in een bepaalde zin machteloos. Vanwege de Adamitische erfenis zijn wij van nature niet geestelijk. Het gevolg is dat de Wet niet tot haar recht kan komen en kan doen waartoe zij eigenlijk was bestemd: de Israëliet zodanige leiding te verschaffen dat hij rechtvaardig kon zijn voor Gods aangezicht.
Dat dit voor christenen thans wel mogelijk is, is geheel en al toe te schrijven aan de kracht die Jezus' verzoenend offer aan de afzonderlijke christen verleent. Dus in plaats van zijn/haar heil in de Wet te zoeken, daarbij vertrouwend op een eigen, vermeende morele sterkte, zal een gelovige veeleer op de kracht van de losprijs steunen.
Soms wordt niet begrepen waarom de Wet enerzijds machteloos is, terwijl ze aan de andere kant door de apostel heilig, rechtvaardig en goed wordt genoemd:
Zo is dan de wet heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. Is dan het goede mijn dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde…Wij weten immers, dat de wet geestelijk is; ik echter ben vlees, verkocht onder de zonde.
(Rm 7:12-14 NBG)
Niet alleen is de Wet met haar geboden heilig, rechtvaardig en goed, maar zelfs geestelijk. Dat laat nog meer uitkomen dat het probleem bij onszelf ligt: Door Adams opstand tegen God zijn wij verkocht onder de zonde. Zie ook Rm 5:12.
En dat gegeven, de zwakte van ons vlees, maakt de Wet in een bepaalde zin machteloos. Vanwege de Adamitische erfenis zijn wij van nature niet geestelijk. Het gevolg is dat de Wet niet tot haar recht kan komen en kan doen waartoe zij eigenlijk was bestemd: de Israëliet zodanige leiding te verschaffen dat hij rechtvaardig kon zijn voor Gods aangezicht.
Dat dit voor christenen thans wel mogelijk is, is geheel en al toe te schrijven aan de kracht die Jezus' verzoenend offer aan de afzonderlijke christen verleent. Dus in plaats van zijn/haar heil in de Wet te zoeken, daarbij vertrouwend op een eigen, vermeende morele sterkte, zal een gelovige veeleer op de kracht van de losprijs steunen.
Vanuit dit gezichtspunt worden veel verklaringen in de Bijbel helder.
Want de Wet werd door Mozes gegeven, de liefderijke gunst en de waarheid kwamen door Jezus Messias. (Jh 1:17)
Liefderijke gunst of genade, Grieks charis, wordt wel gedefinieerd als welgevallen, gunst, geschenk. Vandaar:
Want door liefderijke gunst zijn jullie geredde [mensen], door geloof; en dat niet uit jullie, [het is] de gave Gods; niet uit werken, opdat niet iemand zou roemen. Want zijn maaksel zijn wij, in Messias Jezus geschapen [met het oog] op goede werken, die God tevoren bereidde, opdat wij daarin zouden wandelen.
(Ef 2:8-10)
Zie ook Gl 3:11-13, 19, 24-26
Maar dat niemand met behulp van de Wet bij God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk: De rechtvaardige zal uit geloof leven. Doch bij de Wet gaat het niet om geloof, maar: Wie haar dingen deed zal daardoor leven. [De] Messias kocht ons vrij van de vloek der Wet doordat hij voor ons een vervloekte werd. Want er staat geschreven: Een vloek rust op elke aan een boom gehangene.
Vanuit theologisch gezichtspunt zeer interessant!
Want de Wet werd door Mozes gegeven, de liefderijke gunst en de waarheid kwamen door Jezus Messias. (Jh 1:17)
Liefderijke gunst of genade, Grieks charis, wordt wel gedefinieerd als welgevallen, gunst, geschenk. Vandaar:
Want door liefderijke gunst zijn jullie geredde [mensen], door geloof; en dat niet uit jullie, [het is] de gave Gods; niet uit werken, opdat niet iemand zou roemen. Want zijn maaksel zijn wij, in Messias Jezus geschapen [met het oog] op goede werken, die God tevoren bereidde, opdat wij daarin zouden wandelen.
(Ef 2:8-10)
Zie ook Gl 3:11-13, 19, 24-26
Maar dat niemand met behulp van de Wet bij God gerechtvaardigd wordt, is duidelijk: De rechtvaardige zal uit geloof leven. Doch bij de Wet gaat het niet om geloof, maar: Wie haar dingen deed zal daardoor leven. [De] Messias kocht ons vrij van de vloek der Wet doordat hij voor ons een vervloekte werd. Want er staat geschreven: Een vloek rust op elke aan een boom gehangene.
Vanuit theologisch gezichtspunt zeer interessant!
Bij de Wet komt het niet in de eerste plaats op geloof aan, eerder op gehoorzaamheid. Want de Wet vordert eenvoudig de vervulling van haar voorschriften.
Leviticus 18:5 zegt weliswaar dat men door het onderhouden van de Wet zal leven, maar de praktijk is [thans] anders. Zelfs degene die wetgetrouwheid nastreeft komt onder een vloek! Want de Wet verleent nu eenmaal niemand de innerlijke kracht om zijn zwakke vlees te overwinnen.
Waarom dan [nog] de Wet? Ter wille van de overtredingen werd zij toegevoegd, totdat het zaad zou komen aan wie de belofte was gedaan.
De Wet is dus onze tuchtmeester geworden tot op [de] Messias, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden. Het geloof echter gekomen zijnde, staan wij niet langer onder een tuchtmeester.
Samengevat:1. De Wet zou in Gods voornemen een tijdelijk karakter hebben. Ze werd aan het verbond met Abraham toegevoegd om de zondige aard van de mens bloot te leggen als gevolg waarvan hij overtredingen begaat.
2. Ze zou dienen als een pedagoog om de mens in de juiste gesteldheid te brengen voor het ontvangen van het ware zaad, de Messias.
3. De Wet kan ons niet tot echte zonen van God maken. Dat vindt alleen plaats op grond van geloof in het Zaad.
Aangezien het Israël naar het vlees als geheel deze les tot op heden niet ter harte neemt, verkeert ze nog steeds in een toestand van verharding, opgesloten in ongehoorzaamheid (Rm 11:25, 31-32).
Voor ons christenen geldt intussen ook een waarschuwing zoals Gl 5:4 laat zien. We herhalen:
Jullie werden van [de] Messias afgescheiden, jullie die trachten in wet gerechtvaardigd te worden; van de liefderijke gunst vielen jullie af.
Leviticus 18:5 zegt weliswaar dat men door het onderhouden van de Wet zal leven, maar de praktijk is [thans] anders. Zelfs degene die wetgetrouwheid nastreeft komt onder een vloek! Want de Wet verleent nu eenmaal niemand de innerlijke kracht om zijn zwakke vlees te overwinnen.
Waarom dan [nog] de Wet? Ter wille van de overtredingen werd zij toegevoegd, totdat het zaad zou komen aan wie de belofte was gedaan.
De Wet is dus onze tuchtmeester geworden tot op [de] Messias, opdat wij uit geloof gerechtvaardigd zouden worden. Het geloof echter gekomen zijnde, staan wij niet langer onder een tuchtmeester.
Samengevat:1. De Wet zou in Gods voornemen een tijdelijk karakter hebben. Ze werd aan het verbond met Abraham toegevoegd om de zondige aard van de mens bloot te leggen als gevolg waarvan hij overtredingen begaat.
2. Ze zou dienen als een pedagoog om de mens in de juiste gesteldheid te brengen voor het ontvangen van het ware zaad, de Messias.
3. De Wet kan ons niet tot echte zonen van God maken. Dat vindt alleen plaats op grond van geloof in het Zaad.
Aangezien het Israël naar het vlees als geheel deze les tot op heden niet ter harte neemt, verkeert ze nog steeds in een toestand van verharding, opgesloten in ongehoorzaamheid (Rm 11:25, 31-32).
Voor ons christenen geldt intussen ook een waarschuwing zoals Gl 5:4 laat zien. We herhalen:
Jullie werden van [de] Messias afgescheiden, jullie die trachten in wet gerechtvaardigd te worden; van de liefderijke gunst vielen jullie af.
Misschien lijkt ons dit een wat overbodige waarschuwing, omdat we over het algemeen wel weten dat we ons heil niet in de Wet moeten zoeken. Niettemin is een waarschuwing in dit verband niet misplaats. Ons religieuze vlees wil ons toch zo graag tot wettische mensen maken. Hoe? Doordat we onze eigen regels en wetjes gaan uitdenken en die dan tot leidraad maken voor 'juist' gedrag. Er zelf aan beantwoorden leidt dan gemakkelijk tot zelfgenoegzaamheid. Zien we dat anderen niet zo handelen als wij voor onszelf wenselijk achten, dan is het maar een kleine stap om hen te veroordelen!
Hierboven wezen we ook reeds op Rm 8:3-4.
Want wat de Wet niet vermocht, machteloos als ze was vanwege het vlees − God, die zijn eigen Zoon zond in een gestalte van zondig vlees en betreffende zonde, veroordeelde de zonde in het vlees, opdat het rechtvaardige vereiste van de Wet vervuld zou worden in ons die niet wandelen naar vlees maar naar geest.
Op grond hiervan zouden we de volgende vraag kunnen opwerpen:
Geeft Paulus hiermee alsnog te kennen dat de Wet door christenen dient te worden nageleefd, aangezien de zwakheid van hun vlees nu gecompenseerd wordt door de nieuwe innerlijke kracht die zij door Gods geest bezitten?
Welnu, zoiets zou strijdig zijn met wat Paulus zelf daarover schreef in zijn Romeinenbrief:
Zonde mag niet over jullie heersen, want jullie zijn niet onder Wet maar onder liefderijke gunst
(Rm 6:14)
Maar nu werden wij afgescheiden van de Wet, doordat wij stierven waarin wij werden vastgehouden
(Rm 7:6)
Want [de] Messias is einde der Wet, tot rechtvaardigheid voor ieder die geloof oefent
(Rm 10:4)
Toch is volgens Rm 8:4 de zaak daarmee niet afgedaan.
In dat vers geeft de apostel immers onomwonden te kennen dat verwacht mag worden dat iets speciaals in verband met de Wet in het leven van elke christen zichtbaar wordt. En waarom?
Omdat de Messias zelf door Gods geest bij de christen inwonend is, wat blijkt uit Rm 8:11
Indien nu de geest van hem die Jezus uit [de] doden opwekte in jullie woont, zal hij die [de] Messias opwekte uit [de] doden ook jullie sterfelijke lichamen levend maken door zijn geest die in jullie woont.
Bijgevolg kunnen christenen geestelijke mensen zijn, in een zin zoals voor de Joden niet mogelijk was. Op grond van dat gegeven kunnen zij voorts –niet uit eigen kracht, maar door de geest die inwonend is- op de Wet de juiste reactie geven, omdat de Wet zelf, zoals wij zagen, ook geestelijk is:
Want wij weten dat de Wet geestelijk is
(Rm 7:14)
In 1Ko 2:12, 14 laat Paulus weten dat eerst wanneer men begunstigd wordt met Gods geest, het pas mogelijk wordt geestelijk te onderscheiden:
Wij nu ontvingen niet de geest van de wereld maar de geest die uit God [is], opdat wij de dingen zouden weten die ons door God goedgunstig werden gegeven…de dingen van de geest Gods …[worden] geestelijk onderzocht
Door de geest kunnen we bijvoorbeeld onderscheiden hoe geestelijk de Wet aan inhoud is. Denk aan de offerprocedures.
In gehoorzaamheid aan de Wet brachten de Israëlieten van jaar tot jaar offers, waarvan het bloed uitgegoten werd aan de voet van het altaar, en dat op de Verzoendag ook nog binnen het Gordijn werd gebracht door de hogepriester.
Aangezien de Joden nog steeds Jezus als de Messias afwijzen en daarmee ook het ene verzoenend offer dat hij heeft gebracht, komen zij niet verder dan de typen, of voorafbeeldingen.
Wij christenen echter die door de geest geestelijke mensen werden, onderscheiden de geestelijke rijkdom daarvan in haar tegenbeeldige betekenis, zoals vastgelegd in ondermeer Hb 9:11-12, 24-26.
Zonde mag niet over jullie heersen, want jullie zijn niet onder Wet maar onder liefderijke gunst
(Rm 6:14)
Maar nu werden wij afgescheiden van de Wet, doordat wij stierven waarin wij werden vastgehouden
(Rm 7:6)
Want [de] Messias is einde der Wet, tot rechtvaardigheid voor ieder die geloof oefent
(Rm 10:4)
Toch is volgens Rm 8:4 de zaak daarmee niet afgedaan.
In dat vers geeft de apostel immers onomwonden te kennen dat verwacht mag worden dat iets speciaals in verband met de Wet in het leven van elke christen zichtbaar wordt. En waarom?
Omdat de Messias zelf door Gods geest bij de christen inwonend is, wat blijkt uit Rm 8:11
Indien nu de geest van hem die Jezus uit [de] doden opwekte in jullie woont, zal hij die [de] Messias opwekte uit [de] doden ook jullie sterfelijke lichamen levend maken door zijn geest die in jullie woont.
Bijgevolg kunnen christenen geestelijke mensen zijn, in een zin zoals voor de Joden niet mogelijk was. Op grond van dat gegeven kunnen zij voorts –niet uit eigen kracht, maar door de geest die inwonend is- op de Wet de juiste reactie geven, omdat de Wet zelf, zoals wij zagen, ook geestelijk is:
Want wij weten dat de Wet geestelijk is
(Rm 7:14)
In 1Ko 2:12, 14 laat Paulus weten dat eerst wanneer men begunstigd wordt met Gods geest, het pas mogelijk wordt geestelijk te onderscheiden:
Wij nu ontvingen niet de geest van de wereld maar de geest die uit God [is], opdat wij de dingen zouden weten die ons door God goedgunstig werden gegeven…de dingen van de geest Gods …[worden] geestelijk onderzocht
Door de geest kunnen we bijvoorbeeld onderscheiden hoe geestelijk de Wet aan inhoud is. Denk aan de offerprocedures.
In gehoorzaamheid aan de Wet brachten de Israëlieten van jaar tot jaar offers, waarvan het bloed uitgegoten werd aan de voet van het altaar, en dat op de Verzoendag ook nog binnen het Gordijn werd gebracht door de hogepriester.
Aangezien de Joden nog steeds Jezus als de Messias afwijzen en daarmee ook het ene verzoenend offer dat hij heeft gebracht, komen zij niet verder dan de typen, of voorafbeeldingen.
Wij christenen echter die door de geest geestelijke mensen werden, onderscheiden de geestelijke rijkdom daarvan in haar tegenbeeldige betekenis, zoals vastgelegd in ondermeer Hb 9:11-12, 24-26.
Toen [de] Messias echter [publiekelijk] optrad als hogepriester van de goede dingen die geschied zijn, door de grotere en volmaaktere Tent, niet met handen gemaakt -dat is niet van deze schepping- ging hij, ook niet door bloed van bokken en kalveren maar door het eigen bloed, eens voor altijd de meest heilige plaats binnen, een eeuwige verlossing verworven hebbend… Want de Messias ging niet binnen in een met handen gemaakte meest heilige plaats, kopie van de ware, maar in de hemel zelf, om nu ten behoeve van ons voor Gods aangezicht te verschijnen. Ook niet opdat hij zichzelf dikwijls [ten offer] zou opdragen, zoals de hogepriester jaarlijks binnengaat in de meest heilige plaats met vreemd bloed; anders moest hij dikwijls lijden sinds [de] grondlegging der wereld. Maar nu is hij eens voor altijd, bij de voleinding der eeuwen, openbaar gemaakt voor terzijdestelling van de zonde door zijn slachtoffer.
De Wet was/is ook geestelijk in de zin door de manier waarop ze wijst in welke verhouding de mens tot zijn Schepper staat:
Hoor, Israël: Jahweh onze God; Jahweh één! Gij zult Jahweh, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht
(Dt 6:4-5)
Daarmee komen we dan in het bijzonder bij wat Paulus noemde de rechtvaardige eis van de Wet, t.w. de dingen die blijvende waarde hebben en altijd gelden: de liefde tot God en de naaste. Vandaar Jezus' antwoord aan de Schriftgeleerde die aan hem had gevraagd waarop het aankomt in de Wet:
Hoor, Israël! de Heer uw God is een enig Heer! En gij zult de Heer, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht: dit is het eerste gebod! En het tweede, daaraan gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf(Mr 12:29-31)
Paulus' commentaar op dat liefdegebod luidde danook als volgt:
Zijt niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de Wet vervuld. Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook is, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling van de Wet.
(Rm 13:8-10)
Wellicht hebben wij dit geluid vaker gehoord. Maar niet altijd gaat die oproep vergezeld van de toelichting dat dit rechtvaardige vereiste van de Wet bij een christen alléén dan een praktische levenswijze kan worden wanneer de machteloosheid van de Wet plaats maakt voor de inwonende kracht van de geest.
De kracht van het verzoenend offer is veel groter dan gewoonlijk wordt gedacht. Ze verlost allen die daarin geloven van de heerschappij der zonde en stelt hen in staat volgens het rechtvaardige vereiste van de Wet te leven; datgene waarop het aankomt.
Die laatste uitdrukking [Grieks: ta diaferonta] komt 2x in het NT voor. Eerst (eveneens) in de Romeinenbrief, in Rm 2:18, waar Paulus de term in verband brengt met de Jood die zich beroemt op de Wet en die (ten onrechte) meent te weten waarop het aankomt. Hij is namelijk geen werkelijke Jood; hij heeft slechts de uiterlijke tekenen, zoals de besnijdenis in zijn vlees.
Echt goed onderscheiden kan de Jood die de besnijdenis van het hart ontvangt door geest (Rm 2:28-29).
Terloops stellen we nog vast dat de apostel, gezien de context, het in dit Schriftdeel heeft over etnische Joden. Zie bijvoorbeeld ook hoe hij verder gaat in Rm 3:1-3. In dit gedeelte bereidt hij zijn uitvoeriger betoog in de hoofdstukken 9 tm 11 voor.
De andere Schriftplaats is Fp 1:10 en daar in een context die ons onderwerp verder verduidelijkt:
9 En dit bid ik, dat jullie liefde nog meer en meer overvloedig mag zijn in verdiepte kennis en volledig waarnemingsvermogen,10 zodat jullie onderscheiden waarop het aankomt, opdat jullie zuiver zijn en geen aanstoot geven tot op de Dag van [de] Messias;11 vervuld van de vrucht der rechtvaardigheid, welke door Jezus Messias tot heerlijkheid en lof van God is.
De Wet was/is ook geestelijk in de zin door de manier waarop ze wijst in welke verhouding de mens tot zijn Schepper staat:
Hoor, Israël: Jahweh onze God; Jahweh één! Gij zult Jahweh, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht
(Dt 6:4-5)
Daarmee komen we dan in het bijzonder bij wat Paulus noemde de rechtvaardige eis van de Wet, t.w. de dingen die blijvende waarde hebben en altijd gelden: de liefde tot God en de naaste. Vandaar Jezus' antwoord aan de Schriftgeleerde die aan hem had gevraagd waarop het aankomt in de Wet:
Hoor, Israël! de Heer uw God is een enig Heer! En gij zult de Heer, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht: dit is het eerste gebod! En het tweede, daaraan gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf(Mr 12:29-31)
Paulus' commentaar op dat liefdegebod luidde danook als volgt:
Zijt niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de Wet vervuld. Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook is, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. De liefde doet de naaste geen kwaad; daarom is de liefde de vervulling van de Wet.
(Rm 13:8-10)
Wellicht hebben wij dit geluid vaker gehoord. Maar niet altijd gaat die oproep vergezeld van de toelichting dat dit rechtvaardige vereiste van de Wet bij een christen alléén dan een praktische levenswijze kan worden wanneer de machteloosheid van de Wet plaats maakt voor de inwonende kracht van de geest.
De kracht van het verzoenend offer is veel groter dan gewoonlijk wordt gedacht. Ze verlost allen die daarin geloven van de heerschappij der zonde en stelt hen in staat volgens het rechtvaardige vereiste van de Wet te leven; datgene waarop het aankomt.
Die laatste uitdrukking [Grieks: ta diaferonta] komt 2x in het NT voor. Eerst (eveneens) in de Romeinenbrief, in Rm 2:18, waar Paulus de term in verband brengt met de Jood die zich beroemt op de Wet en die (ten onrechte) meent te weten waarop het aankomt. Hij is namelijk geen werkelijke Jood; hij heeft slechts de uiterlijke tekenen, zoals de besnijdenis in zijn vlees.
Echt goed onderscheiden kan de Jood die de besnijdenis van het hart ontvangt door geest (Rm 2:28-29).
Terloops stellen we nog vast dat de apostel, gezien de context, het in dit Schriftdeel heeft over etnische Joden. Zie bijvoorbeeld ook hoe hij verder gaat in Rm 3:1-
De andere Schriftplaats is Fp 1:10 en daar in een context die ons onderwerp verder verduidelijkt:
9 En dit bid ik, dat jullie liefde nog meer en meer overvloedig mag zijn in verdiepte kennis en volledig waarnemingsvermogen,10 zodat jullie onderscheiden waarop het aankomt, opdat jullie zuiver zijn en geen aanstoot geven tot op de Dag van [de] Messias;11 vervuld van de vrucht der rechtvaardigheid, welke door Jezus Messias tot heerlijkheid en lof van God is.
Mag dit gebed in ons aller geval verhoord worden!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten