Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

vrijdag 14 december 2012

De Eerste Korinthebrief - Hoofdstuk 1


1 Korinthe
Zie ook de hdst
2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14  15  16

Restanten van de tempel voor Aphrodite op de Akrokorintos

Hoofdstuk 1


1 Παυλος κλητος αποστολος Xριστου Iησου δια θεληματος θεουκαι Σωσθενης ο αδελφος,
Paulus, geroepen apostel van Messias Jezus door Gods wil, en Sosthenes de broeder,
2 τη εκκλησια του θεου τη ουση εν Kορινθωηγιασμενοις εν Xριστω Iησουκλητοις αγιοιςσυν πασιν τοις επικαλουμενοις το ονοματου κυριου ημων Iησου Xριστου εν παντι τοπωαυτων και ημων
aan de gemeente van God die in Korinthe [is], aan geheiligden in Messias Jezus, geroepen heiligen, tezamen met allen die de naam van onze Heer Jezus Messias aanroepen op elke plaats, van hen en van ons.
3 χαρις υμιν και ειρηνη απο θεου πατρος ημων και κυριου Iησου Xριστου.
Liefderijke gunst [zij] jullie en vrede van God onze Vader en van Heer Jezus Messias.

Plaats: Efeze. Tijd: waarschijnlijk lente 55 AD, tijdens Paulus’ derde zendingsreis. Vergelijk 1Ko 16:5-9.
Korinthe was volgens Halley "een vermaarde en wellustige stad, waar de verdorvenheden van Oost en West elkaar ontmoetten". Gelegen op de smalle istmus tussen de Peloponnesos en het vasteland van Griekenland, beheerste Korinthe de landroute naar het vasteland. In de dagen van de apostel Paulus werd het inwonertal van de stad (zo’n 400.000) slechts overtroffen door Rome, Alexandrië en Syrisch Antiochië. Ten Oosten van Korinthe lag de Egeïsche Zee, en ten westen lagen de Golf van Korinthe en de Ionische Zee.


Aldus nam Korinthe, de hoofdstad van de provincie Achaje, met zijn twee havens Kenchrea en Lechaeum, in commercieel opzicht een positie van grote strategische betekenis in. Het was ook een centrum van Griekse geleerdheid. De rijkdom van deze stad was zo beroemd, dat hij spreekwoordelijk was; dit gold ook voor de verdorvenheid en losbandigheid van haar inwoners. Tot haar heidense religieuze praktijken behoorde de aanbidding van Aphrodite (de tegenhangster van de Romeinse Venus). Zinnelijkheid was een vrucht van de in Korinthe beoefende aanbidding.

Omstreeks 50 AD, tijdens zijn Tweede zendingsreis arriveerde de apostel Paulus in deze bloeiende, maar moreel decadente metropolis van de Romeinse wereld. Tijdens zijn 18 maanden durende verblijf werd daar een christelijke gemeente opgericht (Hn 18:1-11). De apostel koesterde grote liefde voor deze gelovigen die hij als eerste het Evangelie over de Messias had kunnen brengen.
In onze Brief herinnerde hij hen aan de geestelijke band die er tussen hen was ontstaan (1Ko 4:15). Diepe bezorgdheid om hun geestelijke welzijn bewoog Paulus ertoe tijdens zijn derde zendingsreis die (officieel) Eerste brief aan de Korinthische christenen te schrijven.

Sindsdien waren enkele jaren verstreken en klaarblijkelijk had hij van de betrekkelijk nieuwe gemeente in Korinthe een brief ontvangen, die beantwoord moest worden. Bovendien waren Paulus verontrustende berichten ter ore gekomen (1Ko 7:1; 1:11; 5:1; 11:18). Deze waren zo bedroevend dat de apostel pas in het beginvers van hoofdstuk 7 gewag maakt van hun brief met vragen. Vooral door de berichten die Paulus had ontvangen, voelde hij zich genoopt zijn medechristenen in Korinthe te schrijven.

De Brief stelt ons in de gelegenheid een blik in de Korinthische gemeente zelf te werpen. Deze christenen hadden met problemen te kampen en hadden vragen die opgelost moesten worden. Er waren partijen binnen de gemeente, want sommigen volgden mensen. Er was een schokkend immorele situatie ontstaan. Enkelen leefden in religieus verdeelde huisgezinnen. Dienden zij bij hun ongelovige huwelijkspartners te blijven of hen te verlaten? En hoe stond het met het eten van vlees dat aan afgoden was geofferd? Mochten zij ervan nemen?

De Korinthiërs hadden raad nodig betreffende het leiden van hun bijeenkomsten, waaronder de viering van het Avondmaal des Heren. Welke plaats diende de vrouw in de gemeente in te nemen? Verder bevonden zich onder hen ook personen die de opstanding loochenden. De problemen waren talrijk. De apostel was er echter voornamelijk in geïnteresseerd de Korinthiërs weer tot een gezonde geestelijke denkwijze terug te brengen.

4 Eυχαριστω τω θεω μου παντοτε περι υμων επι τη χαριτι του θεου τη δοθειση υμιν εν Xριστω Iησου,
Ik breng altijd dank aan mijn God betreffende jullie voor Gods liefderijke gunst welke jullie werd geschonken in Messias Jezus.
5 οτι εν παντι επλουτισθητε εν αυτωεν παντι λογω και παση γνωσει,
Want in elk opzicht werden jullie verrijkt in hem, in alle woord en alle kennis,
6 καθως το μαρτυριον του Xριστου εβεβαιωθη εν υμιν,
gelijk het getuigenis van de Messias onder jullie werd bevestigd
7 ωστε υμας μη υστερεισθαι εν μηδενι χαρισματιαπεκδεχομενους την αποκαλυψιν του κυριου ημων Iησου Xριστου
zodat jullie in geen enkel charisma tekort schieten, terwijl jullie vurig uitzien naar de openbaring van onze Heer Jezus Messias,
8 ος και βεβαιωσει υμας εως τελους ανεγκλητους εν τη ημερα του κυριου ημων Iησου [Xριστου].
die jullie ook ten einde toe standvastig zal maken, zonder blaam in de Dag van onze Heer Jezus Messias.
9 πιστος ο θεος δι ου εκληθητε εις κοινωνιαν του υιου αυτου Iησου Xριστου του κυριου ημων.
God is getrouw door wie jullie werden geroepen tot [de] gemeenschap van zijn Zoon Jezus Messias onze Heer.

Kijkend naar de achtergrond van de gemeente te Korinthe kunnen wij de roeping van de afzonderlijke leden inderdaad slechts toeschrijven aande liefderijke gunst die God hun in Messias Jezus schonk (vers 4). Korinthe was namelijk een stad van rijkdom en cultuur, gevestigd op het kruispunt van het Romeinse Rijk, waar alle handel en commercie van het Rijk langs kwamen. Maar mede daardoor was het ook een stad van prostitutie en passie, gewijd aan de aanbidding van de godin der seks. Op de kleine heuvel die achter de oude stad verrijst was een tempel voorAfrodite gebouwd, en elke avond plachten de priesters en priesteressen - mannelijke en vrouwelijke prostituees - vanuit de tempel af te dalen om in de straten hun klanten te lokken.
Geen wonder dat Paulus veel reden had om God steeds weer te danken voor het wonder dat onder die omstandigheden toch velen tot geloof kwamen en in Messias Jezus geheiligden genoemd konden worden (vers 3 en 1Ko 6:9-11).
Maar die zelfde liefderijke gunst hebben door de eeuwen heen tot nu toe ook alle anderen ervaren die werden geroepen om leden van de christelijke Gemeente te zijn.
In Messias Jezus worden wij, nadat het getuigenis omtrent hem bij ons vaste voet heeft gekregen, verrijkt met een goed inzicht in de geloofswaarheden en tevens met het vermogen daaraan door het gesproken woord uiting te geven (vers 5). Terwijl ons geloofsleven zich verdiept kijken we tegelijkertijd met grote verwachting naar de toekomst, omdat wij beseffen dat de huidige Gemeente-eeuw afgesloten zal worden met de Opname, wanneer Messias Jezus zich opnieuw aan de wereld gaat openbaren (vers 7).
Wat God in ons begon bij onze roeping voltooit hij ook, want hij is getrouw. Tezamen verkerend in de gemeenschap [koinoonia; gemeenschap]van zijn Zoon, de PERSOON die ons bindt, helpt hij ons standvastig te blijven ten einde toezonder blaam, precies zoals de apostel ons later in Fp 1:6 opnieuw zou verzekeren: hiervan overtuigd zijnde dat hij die een goed werk in jullie begon, [het] zal voltooien tot op [de] Dag van Messias Jezus.
Aνεγκλητοςzonder blaam betekent niet zonder zonde maar eerder vrij van beschuldigingAangezien wij op grond van geloof gerechtvaardigd zijn kan niemand, ook de Satan niet, met succes een beschuldiging inbrengen tegen uitverkorenen Gods. In zijn Dag zal Messias Jezus ons heilig en onberispelijk en vrij van beschuldiging voor zijn aangezicht stellen (Rm 8:33; Ks 1:22).

10 Παρακαλω δε υμαςαδελφοιδια του ονοματος του κυριου ημων Iησου Xριστουινα το αυτο λεγητε παντεςκαι μη η εν υμινσχισματαητε δε κατηρτισμενοι εν τω αυτω νοι και εν τη αυτη γνωμη.
Maar ik vermaan jullie, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Messias, dat jullie allen eenstemmig zijn en dat er onder jullie geen scheuringen zijn maar dat jullie ordelijk verenigd zijn, in dezelfde gezindheid en in dezelfde opvatting.

Het eerste knelpunt: Grote verdeeldheid door de opkomst van partijschappen. Na hun 'staat' bij God geroemd te hebben ― in alle opzichten geestelijk verrijkt in de Messias (de genadestaat) ― gaat Paulus nu over tot een beschouwing van hun werkelijk 'stand' van zaken. Staat en stand kunnen in de praktijk van het christelijke geloofsleven nogal ver uiteen liggen! Maar bij alle mistoestanden vanwege vleselijk denken en handelen moeten we nooit vergeten dat we door God geroepen zijn en in zijn Zoon geheiligd.
Het bevreemdt ons daarom zeker niet dat de apostel in de eerste 10 verzen tot nu toe ook 10x melding maakte van de persoon van onze Heer, Jezus Messias. In Paulus’ beleving is hij van overwegend belang en of het nu om het probleem van verdeeldheid gaat binnen de gemeente, of om andere ernstige tekortkomingen onder christenen ― hierna zullen nog diverse andere mistoestanden aan de orde gesteld worden, waaronder ook immoraliteit en leerstellige dwaling  ― het antwoord moet altijd bij deze Zoon van God, onze Heer, gezocht en gevonden worden. Geen wonder natuurlijk, want de christelijke Gemeente is zijn Lichaam en hijzelf is het Hoofd (Hoofdstuk 12). Bij alle vraagstukken staan we onder zijn heerschappij.
Om die reden beroept Paulus zich van meet af op Jezus’ messiaanse gezag om zijn broeders ernstig te vermanen. Het veel voorkomende werkwoord παρακαλεω dat primair betekent oproepen; opwekken; aansporen, wordt door sommigen ook weergegeven met bezweren, d.i.dringend verzoeken. Dus: Ik bezweer jullie broedersetc, want hun diepe, onderlinge verdeeldheid is immers een volkomen aanfluiting gelet op hun roeping: geheiligden in Messias Jezus, geroepen heiligen (vers 2).
Later, in Fp 2:2, zou hij iets in gelijke trant schrijven: Maakt dan mijn vreugde volledig dat jullie hetzelfde bedenken, dezelfde liefde hebbend, in ziel verenigd, het ene bedenkend. En waarop doelde de apostel toen specifiek? Vanaf Fp 2:5 gaf hij dat aan: Laat die denkwijze in jullie zijn welke ook in Messias Jezus [was], die, bestaande in gestalte Gods, geen roof heeft overwogen om aan God gelijk te zijn, maar zichzelf ontledigde, gestalte van een slaaf aangenomen hebbend, geworden in gelijkheid der mensen. En in uiterlijk als mens bevonden, zichzelf vernederde, gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood der martelpaal.
Als een ieder besluit de dingen van de Messias de voorrang te geven, en bereid is zonodig verlies te lijden zodat de eer en heerlijkheid van de Messias bevorderd wordt, zal dat eensgezindheid binnen een gemeente teweegbrengen. Het is het nederige denken over zichzelf en het zich dienstbaar opstellen ten behoeve van de ander dat als een verbindende factor binnen een groepje van christenen zal werken.

11 εδηλωθη γαρ μοι ερι υμωναδελφοι μουυπο των Xλοης οτι εριδες εν υμιν εισιν.
Want mij werd door de [huisgenoten] van Chloë omtrent jullie, mijn broeders, meegedeeld dat er onenigheden zijn onder jullie.
12 λεγω δε τουτοοτι εκαστος υμων λεγειEγω μεν ειμι ΠαυλουEγω δε AπολλωEγω δε KηφαEγω δε Xριστου.
Ik bedoel dit: Een ieder van jullie zegt "Ik ben inderdaad van Paulus; maar ik van Apollos; maar ik van Kèfas; maar ik van Christus".

Nu vernemen wij waarom er geen eenstemmigheid heerst onder de Korintiërs en zij niet met één mond kunnen spreken, noch verenigd zijn in dezelfde gezindheid en in dezelfde opvatting (vers 10). Paulus vermeldt in alle openhartigheid zijn bron. Die van Chloë [de blonde] hadden blijkbaar hun bezorgdheid tegenover de apostel geuit omtrent het geruzie over persoonlijkheden. Elk heeft zijn eigen leuze in verband met mannen die binnen de gemeente als persoonlijkheden gelden. Terwijl Paulus in vers 9 getoond heeft dat er voor christenen maar één persoon is als bindend element, hun Heer Messias Jezus, waren de Korintiërs zo onverstandig om zich met hun leiders te identificeren. Weliswaar hadden dezen hun eigen, van God ontvangen specifieke gaven, maar tenslotte waren ook zij slechts zwakke mensen.
Sommigen hadden voorkeur voor Paulus, kennelijk omdat zij hem als hun geestelijke vader beschouwden. Anderen daarentegen voor Apollos, een welsprekend en geschoold man in de Griekse wijsbegeerte en retoriek (Hn 18:24-28). De aanhangers van Kèfas (Petrus) waren misschien vooral de joodse gelovigen onder hen. En dan was er nog een vierde partij waarvan de aanhang zich vooral op Christus beriep. Maar ook die partij ontsnapt niet aan Paulus’ afkeuring! Waarom niet? Omdat hun invloed misschien nog wel gevaarlijker was dan van de andere genoemde partijen, aangezien
1. zij niets wilden weten van Gods dienstknechten die hij nu juist als speciale gaven aan de Gemeente had geschonken: En hijzelf gaf sommigen als apostelen, anderen als profeten, anderen als evangelisten, anderen als herders en leraren. Met het oog op de toerusting der heiligen voor dienstwerk, tot opbouw van het Lichaam van de Messias. Totdat wij allen geraken tot de eenheid van het geloof en van de verdiepte kennis van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot een gestaltemaat van de volheid der Messias ( Ef 4:11-13 ).
Maar van zulke 'gaven in mensen' scheidden zij zich juist af; zij waanden zich verheven boven hun medegelovigen in Messias Jezus.
2. zij in hun verwaandheid de christelijke vrijheid overdreven. Zie: Galaten 5.
Het is daarom niet onwaarschijnlijk dat Paulus vooral hen op het oog heeft als hij zinspeelt op de 'libertijnen' onder de Korintiërs en polemiseert tegen hen die beweren dat alles hun geoorloofd is (6:12; 10:23-24).

13 μεμερισται ο Xριστοςμη Παυλος εσταυρωθη υπερ υμων, η εις το ονομα Παυλου εβαπτισθητε;
Bestaat de Messias verdeeld? Paulus werd [toch] niet voor jullie aan een paal gehangen; of werden jullie in de naam van Paulus gedoopt?
14 ευχαριστω [τω θεωοτι ουδενα υμων εβαπτισα ει μη Kρισπον και Γαιον,
Ik dank God dat ik niemand van jullie doopte behalve Krispus en Gaius,
15 ινα μη τις ειπη οτι εις το εμον ονομα εβαπτισθητε.
zodat niemand kan zeggen dat jullie in mijn naam werden gedoopt.
16 εβαπτισα δε και τον Στεφανα οικον∙ λοιπον ουκ οιδα ει τινα αλλον εβαπτισα.
Zeker, ik doopte ook het huisgezin van Stefanas; verder weet ik niet of ik [nog] iemand anders doopte.
17 ου γαρ απεστειλεν με Xριστος βαπτιζειν αλλα ευαγγελιζεσθαιουκ εν σοφια λογουινα μη κενωθη ο σταυρος του Xριστου.
Want [de] Messias zond mij niet om te dopen maar om het Evangelie te verkondigen, niet in wijsheid van woord opdat de martelpaal van de Messias niet ontledigd zou worden.

We zouden kunnen zeggen dat Paulus in de vv 13 tm 17 niet alleen sektarisme bestrijdt maar ook klerikalisme, waarbij het laatste door van Dalealdus wordt gedefinieerd: aan de geestelijkheid meer macht toekennen dan haar rechtens toekomt. De Korintiërs waren daartoe geneigd en hen hebben velen binnen de christenheid die neiging nagevolgd: gewone mensen op een voetstuk zetten; hun een positie toeschrijven die hen niet toebehoort. Jezus had er al voor gewaarschuwd om mensen tot een geestelijke 'stand' te verheffen: Laat jullie ook geen leiders noemen, want één is jullie leider, de Messias.
Noch Paulus, noch Apollos, noch Petrus, noch anderen ― ook al blinken zij wellicht op een specifiek terrein uit ― verdienen zulk een positie. Heeft iemand van hen ook maar ooit zelfs een fractie voor de mensheid kunnen doen dan wat Jezus deed: zijn ziel als losprijs geven in ruil voor velen? Ook al bezitten sommige christenen op een opvallende wijze de 'gave van het woord', dan nog geldt ook voor hen: Laat jullie je echter geen rabbi noemen, want één is jullie leraar; jullie allen nu zijn broeders (Mt 20:28; 23:8-11).
Maar ook het sektarisme wordt door Paulus aangepakt met het opwerpen van de vraag: Bestaat de Messias verdeeld?  Dus: Heeft elke partijrichting soms een stukje van de Messias? Doordat de Korintiërs zich een Messias vormen naar eigen smaak verbreken zij de eenheid van Jezus’ Gemeentelichaam. Om het absurde van hun aanhankelijkheid aan slechts een mens krachtig te laten uitkomen, gaat Paulus ook absurde vragen opwerpen: Werd ik soms voor jullie aan een paal genageld? Werden jullie soms tot mijn naam gedoopt?
Als Paulus zulke absurde vragen opwerpt moet er binnen de Korinthische partijschappen wel sprake geweest zijn van een zo vurig fanatisme jegens een mens dat Messias Jezus daardoor geheel op de achtergrond werd gedrongen! Dat fanatisme had kennelijk ondermeer de extreme vorm aangenomen in het idee dat er een soort van mystieke band bestond tussen doper en gedoopte, ongeveer op de zelfde wijze waarop er in de Heidense mysteriecultus een band zou bestaan tussen de ingewijden en degenen die hen die cultus binnenvoerden, de mystagogen.
Met het oog daarop is de apostel God dankbaar dat hij het dopen van de nieuwe gelovigen voornamelijk aan anderen overliet die hem in zijn evangelieprediking vergezelden. Vergelijk Joh 4:1-2 en Hn 10:44-48; 19:1-7.
Paulus werd door de Heer dus vooral uitgezonden met het oog op de verkondiging van het Evangelie en dat niet in wijsheid van woord opdat de martelpaal van de Messias niet ontledigd zou worden.
Met die laatste opmerking maakt de apostel een overgang naar het volgende gedeelte; hij gaat aantonen dat alle neiging tot sektarisme en klerikalisme tot de werken van het vlees gerekend moet worden, eigen aan een wereld met een totaal verkeerd gerichte waardebepaling. Centraal staat daarin de martelpaal [voor velen: het kruis] van de Messias. Door de voorliefde die de Korintiërs hebben voor de kenmerken der Griekse cultuur ― kunstzinnige schoonheid, wijsbegeerte, sierlijke rede en de welsprekendheid van hun retoren ― dreigt namelijk Jezus’ martelpaal van zijn inhoud en kracht beroofd te worden.
Het door Paulus gebruikte werkwoord is κενoω [leegmaken; ontdoen van] dat hij ondermeer ook in Fp 2:7-8 gebruikte om de nederige gezindheid van Messias Jezus te tekenen: die zichzelf ontledigde [van zijn hemelse heerlijkheid], gestalte van een slaaf aangenomen hebbend, geworden in gelijkheid der mensen… zichzelf vernederde, gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood der martelpaal.
Jezus toonde zich bereid om de heerlijkheid op te geven die hij naast de Vader bezat eer de wereld was. Vervolgens bereidde God hem een volmaakt menselijk lichaam doordat de heilige geest over zijn draagmoeder kwam en kracht van de Allerhoogste haar overschaduwde. In 33 AD droeg Jezus dat volmaakte, heilige leven ten offer op aan de martelpaal, maar door een wijze van Evangelieverkondiging die er op gericht was de mensen van deze wereld met hun vleselijke voorkeuren te behagen, dreigde nu juist die martelpaal van zijn kracht, waarde en inhoud ontdaan te worden  Vergelijk: Jh 17:5; Hb 10:5; Lk 1:35.
Ironisch genoeg had Paulus persoonlijk die les moeten leren, zoals we straks in hoofdstuk 2 zullen zien, want als hij schrijft dat Messias Jezus hem niet uitzond om te dopen maar om het Evangelie te verkondigen, niet in wijsheid van woord [of: rede], maakt hij geen verwijten naar anderen toe maar doelt hij in de eerste plaats op zichzelf.

18 λογος γαρ ο του σταυρου τοις μεν απολλυμενοις μωρια εστιντοις δε σωζομενοις ημιν δυναμις θεου εστιν.
Want het woord omtrent de martelpaal is inderdaad dwaasheid voor hen die vergaan, maar voor ons die gered worden is het een kracht Gods.
19 γεγραπται γαρ,
Aπολω την σοφιαν των σοφων,
και την συνεσιν των συνετων αθετησω.
Er staat namelijk geschreven:
Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan,
En het verstand der verstandigen tenietdoen.
20 που σοφοςπου γραμματευςπου συζητητης του αιωνος τουτουουχι εμωρανεν ο θεος την σοφιαν του κοσμου;
Waar [is de] wijze? Waar [de] schriftgeleerde? Waar [de] redetwister van deze eeuw? Maakte God de wijsheid der wereld niet tot dwaasheid?

In plaats van Griekse welsprekendheid aan te wenden had Paulus begrepen dat in zijn prediking alle nadruk moest komen te liggen op Jezus’ verdienstelijk werk aan de martelpaal. Maar in de wereld van zijn tijd was iets dergelijks een volkomen dwaze onderneming: een Messias verkondigen die de meest schandelijke dood had ondergaan die men kon bedenken! Alleen misdadigers van de ergste soort werden in die tijd op die wijze terechtgesteld. Maar juist op deze, voor de mensen van toen meest onlogische manier, moest Paulus te werk gaan; geen gloedvolle argumentatie, geen scherpzinnig debat, maar het voeren van een 'promotiecampagne' welke in menselijke ogen slechts dwaasheid behelsde(!)
Maar Paulus heeft bij voorbaat een weerwoord: Wat deed God met alle zogenaamde wijsheid van een van hem totaal vervreemde wereld? Wat hebben haar 'knappe mensen', haar filosofen, haar retoren (in de Griekse, heidense wereld) en de rabbijnen (in de joodse sfeer), de mensheid aan blijvende goede dingen opgeleverd? Wat was al hun 'wijsheid' waard? Ongeacht wat andere wereldwijze personen ook mogen beweren, in Gods ogen was en is dat alles slechts dwaasheid.
In Korinthe bijvoorbeeld trachtten allerlei wijsgerige scholen, religieuze stromingen en heidense mysteriecultussen aanhang onder de bevolking te verkrijgen. Er werden discussies gevoerd over allerlei levensvragen, waarbij de verschillende wijsgerige- en religieuze stromingen elkaar onderling probeerden af te troeven. Was de gewone man daarbij gebaat geweest; had al het geredetwist hem geestelijk verrijkt? Voor God was het allemaal dwaasheid!
Dan maar veel liever de 'de dwaasheid van de martelpaal' verkondigen, want daarin komt werkelijk Gods kracht tot redding tot uitdrukking.
Het Griekse  μωρια [mooria] behelst een vorm van dwaasheid die medelijden, ja, de spotlust opwekt. Zó bezagen de wereldwijze mensen van die tijd, met hun verkeerd gerichte waardebepaling, de verkondiging van een Evangelie dat Jezus’ martelpaal als centraal thema heeft.
Dat menselijke wijsheid geen enkele rol speelt als het op de redding van de mensheid aankomt toont Paulus verder aan door te verwijzen naar Js29:14, geciteerd volgens de LXX (Septuagint). In die Jesaja tekst laat Jahweh zijn verbondsvolk weten dat er met het oog op de invasie van het Assyrische leger onder Sanherib geen redding gelegen zou zijn in de zogenaamde wijsheid van de regeerders in Juda, want die zochten, dwaas genoeg, geen steun bij God maar bij het heidense Egypte. Die actie mocht in de ogen van sommigen misschien van politieke schranderheid getuigen, maar vanuit Gods visie was het slechts een daad van opstand tegen Hem, de Heilige van Israël. De politieke aanpak van Juda’s 'wijze, beleidvolle' leiders werd dan ook volkomen door Jahweh God tenietgedaan; het koninkrijk Juda werd tot een hulpeloos vazalstaatje gereduceerd. Zie 2Kn 18:13-25 en vergelijk Mt 15:7-9, waarin Jezus ook naar Js 29 verwees.
Overigens zorgde Jahweh God naderhand op zijn eigen manier voor de oplossing van de Assyrische dreiging en overheersing: Toen ging de engel van Jahweh uit en sloeg in het leger van Assyrië honderdvijfentachtigduizend man. Toen men vroeg in de morgen opstond, zie, zij waren allemaal dood, lijken. Dus brak Sanherib, de koning van Assur, op en aanvaardde de terugtocht; en hij bleef te Nineve (Js 37:36-37).
Naar het schijnt wordt met de uitdagende woorden Waar [is de] wijze? Waar [de] schriftgeleerde? Waar [de] redetwister van deze eeuw? van vers 20 eveneens op een passage in Jesaja gezinspeeld, t.w. Js 33:18, waar profetisch een tafereel wordt geschilderd waarin door de macht van Jahweh alle bewijzen van de ogenschijnlijk onoverwinnelijke 'Assyriër' zijn weggevaagd: Uw hart zal de verschrikking overpeinzen: Waar is nu de schrijver, waar de weger, waar de teller der torens? (nbg).  Geen onbelangrijke passage aangezien er in de komende eindtijd nogmaals zo’n Assyrische tiran zal opstaan, de demonische Antichrist. De jood die dan de geleden verschrikkingen onder diens tirannieke heerschappij overpeinst bevindt zich dan inmiddels in de gezegende situatie van een opgericht Messiasrijk: Uw ogen zullen de Koning in zijn schoonheid aanschouwen; zij zullen een wijd uitgestrekt land zien (vers 17).

Paulus laat zijn Korinthische broeders nu weten dat dit altijd Gods strategie is; het is eigen aan God dat hij de wijsheid der wijzen doet vergaan, en het verstand der verstandigen tenietdoet.  Bezien vanuit dit goddelijk dogma is de conclusie gewettigd dat onze zienswijze met betrekking tot Jezus’ martelpaal en zijn betekenis beslissend is voor de vraag of wij toegewijd zijn aan dwaling of aan de waarheid van God. Want zoals we hierboven reeds zagen verdelen de feiten omtrent de martelpaal de mensen in twee kampen: zij die op weg zijn te vergaan en zij die gered zullen worden. Voor de eersten is de martelpaal een ergerlijke dwaasheid, voor de laatsten een kracht Gods tot redding.

21 επειδη γαρ εν τη σοφια του θεου ουκ εγνω ο κοσμος δια της σοφιας τον θεονευδοκησεν ο θεος δια της μωριας του κηρυγματοςσωσαι τους πιστευοντας.
Want aangezien in de wijsheid Gods de wereld door de wijsheid God niet leerde kennen, dacht het God goed door de dwaasheid der prediking hen te redden die geloven.
22 επειδη και Iουδαιοι σημεια αιτουσιν και Eλληνες σοφιαν ζητουσιν,
Want Joden eisen tekenen en Grieken zoeken wijsheid,
23 ημεις δε κηρυσσομεν Xριστον εσταυρωμενονIουδαιοις μεν σκανδαλον εθνεσιν δε μωριαν,
maar wij prediken een aan de paal gehangen Messias, voor Joden weliswaar een struikelblok maar voor Heidenen dwaasheid,
24 αυτοις δε τοις κλητοιςIουδαιοις τε και EλλησινXριστον θεου δυναμιν και θεου σοφιαν
voor hen echter die geroepenen zijn, zowel Joden als Grieken, [een] Messias, Gods kracht en Gods wijsheid.
25 οτι το μωρον του θεου σοφωτερον των ανθρωπων εστινκαι το ασθενες του θεου ισχυροτερον των ανθρωπων.
Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen, en het zwakke van God is sterker dan de mensen.
De apostel motiveert uitvoerig Gods wijsheid, geplaatst tegenover de wijsheid van de wereld waarin men die bovennatuurlijke wijsheid als dwaas beschouwt, met name Gods voorziening voor redding welke geheel besloten ligt in 'de dwaasheid' van Jezus’ martelpaal:
• Omdat de wereld de voorkeur geeft aan haar eigen gebrekkige inzichten en kortzichtige 'wijsheid' en niet te rade gaat bij de superieure inzichten van God, regelde God het in zijn wijsheid zó dat de wereld hem ook niet leerde kennen (vers 21). Weliswaar kan ieder mens in het geschapene zijn eeuwige macht en Godheid onderscheiden ―voor elke eerlijke waarnemer is een en ander volkomen helder― maar omdat de meeste mensen daarvan niets willen weten heeft God hen verdwaald laten raken op hun eigen duistere, dwaze, kortzichtige wegen (Rm 1:18-32). Wat in hun ogen een en al dwaasheid is, de prediking waarin de kracht van Jezus’ martelpaal centraal staat, benut God intussen om al degenen die geloof oefenen naar eeuwige redding te leiden.
• De wereld, toen religieus verdeeld in twee groepen, heeft haar eigen geliefkoosde thema’s waarop men altijd weer in ongeloof teruggrijpt (vers 22). De Joden zijn verzot op 'tekenen'. De Messias van hun keuze moet voldoen aan het eigen verwachtingspatroon. Evenals Jezus eigen volksgenoten eisen zij bovennatuurlijk bewijsmateriaal; sensationele wondertekenen: Leraar, wij willen een teken van je zien (Mt 12:38). Door iets anders, zelfs niet door vervulde profetie, laten zij zich niet vermurwen. Voor Gods liefde die zijn eigen Zoon niet spaarde en door hem voorzag in het ene, ware slachtoffer, houden zij zich met opzet blind.
De Grieken [Heidenvolken] daarentegen wijzen het Evangelie af omdat zij wijsheid najagen, maar dan wel wijsheid van de menselijke soort, zoals diepe wijsgerige gedachten en ideeën, het liefst vervat in filosofische bespiegelingen. Bij hen zou de vraag kunnen opkomen of Jezus zich wel kon meten met mensen als Plato en anderen van hun grote wijsgeren. Het was en [is nog steeds] vooral de intellectuele hoogmoed welke zulke personen, ook thans nog, ontoegankelijk maakt voor de verkondiging van de martelpaal. 

• Maar er is een derde groep, zij die uit de wereld der Joden en Grieken worden geroepen tot het christendom. Zij zijn degenen die geloof stellen in de 'dwaasheid van de martelpaal'. Voor hen vertegenwoordigt die voor Joden ergerlijke voorziening zowel Gods kracht als Gods wijsheid. Gods kracht omdat zij in dat geloof gerechtvaardigd worden, en Gods wijsheid omdat God daarin een middel vond om de mensheid naar redding te leiden.
Hij houdt er namelijk een geheel andere maatstaf op na dan de wereld. In zijn wijsheid redt hij gelovige mensen met heel andere middelen dan waaraan de wereld waarde hecht (de vv 23 tm 25). Wat in de ogen van hoogmoedige, aan de wereld gehechte mensen dwaas en zwak is, benut God voor het verwezenlijken van zijn eigen, verheven en grootse voornemen: Het zegenen van de Heidenvolken in het zaad van Abraham. En of mensen het nu erkennen of niet, tijdens de huidige Gemeente-eeuw maar ook in het Millenniumrijk van de Messias, zal redding van zonde en dood alleen dan komen wanneer er geloof wordt geoefend in de vermeende dwaasheid der martelpaal:

En zoals Mozes de slang omhoog hief in de wildernis, zo moet ook de Mensenzoon omhoog geheven worden [aan de martelpaal], opdat een ieder die in hem geloof stelt [zoals Israëlieten die door slangen waren gebeten voor genezing opzagen naar de omhoog geheven koperen slang], eeuwig leven mag hebben. Want God had de wereld zo lief, dat hij zijn eniggeboren Zoon gaf, opdat ieder die in hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven zou hebben.

26 Bλεπετε γαρ την κλησιν υμωναδελφοιοτι ου πολλοι σοφοι κατα σαρκαου πολλοι δυνατοιου πολλοι ευγενεις
Let namelijk op jullie roeping, broeders, dat er niet veel wijzen naar het vlees [zijn], niet veel invloedrijken, niet velen van adel.

Paulus gaat het direct voorafgaande nu op zijn Korinthische broeders toepassen. Zijzelf zijn een voorbeeld van Gods vermeende dwaasheid. Wat in de ogen van hoogmoedige, aan de wereld gehechte mensen slechts dwaas en zwak lijkt ― een ogenschijnlijk hulpeloze koning genageld aan een boom ― benut God voor het verwezenlijken van zijn eigen voornemen. Redding van zonde en dood wordt slechts het deel van hen die geloof in de 'dwaze' martelpaal stellen.
Maar degenen aan wie als eersten die redding ten deel valt, zij die tijdens de 'eeuw' der Gemeente door hem tot geloof worden geroepen, zijn ook zelf een voorbeeld van Gods 'dwaas' handelen.

Wellicht hebben de Korintiërs zich bij het (voor)lezen van de Brief in toenemende mate verbaasd over Paulus’ paradoxale uitspraken, maar in dat geval moeten zij maar eens aandacht aan hun eigen roeping schenken. Dan zullen zij toch niet kunnen ontkennen dat er in hun midden nauwelijks personen te vinden zijn die in de ogen van de wereld wijs, invloedrijk of van hoge geboorte zijn. Met uitzondering van enkelen, bijvoorbeeld Krispus, SosthenesErastus, was de meerderheid van hen toch afkomstig uit de lagere standen: arbeiders, vrijgelatenen maar ook zij die nog in slavernij verkeerden. Vergelijk 1Ko 7:20-21.
Dat God zulk soort mensen verkoos om tot het Gemeentelichaam van de Messias te gaan behoren, is een sprekend bewijs dat hij met het oordeel van de wereld, waar wijsheid, invloed en adellijke afkomst hoog worden aangeslagen, totaal geen rekening houdt. 

27 αλλα τα μωρα του κοσμου εξελεξατο ο θεος ινα καταισχυνη τους σοφουςκαι τα ασθενη του κοσμου εξελεξατο ο θεος ινακαταισχυνη τα ισχυρα,
Maar God verkoos voor zichzelf het dwaze van de wereld om de wijzen te beschamen, en God verkoos voor zichzelf het zwakke der wereld om het sterke te beschamen,
28 και τα αγενη του κοσμου και τα εξουθενημενα εξελεξατο ο θεοςτα μη ονταινα τα οντα καταργηση,
en het onedele der wereld en het verachtelijke verkoos God voor zichzelf, wat niet is, om wat is teniet te doen,
29 οπως μη καυχησηται πασα σαρξ ενωπιον του θεου.
zodat geen vlees zou roemen voor Gods aangezicht.

Nu wordt duidelijk waarom God het zogenaamd dwaze, zwakke, ja, het onedele en verachtelijke verkoos om hem te gaan toebehoren als de geestelijke lichaamsleden van zijn Zoon: Om uiteindelijk aan de wereld duidelijk te maken wat werkelijk bij hem telt, dat degenen die in de ogen van wereldse mensen niets zijn in werkelijkheid alles bezitten wat echt van waarde is: ware wijsheid, werkelijke kracht, waar adeldom. In die eenvoudige mensen, zij die in de wereld niet van enig belang worden geacht, die daarin ook niet uitblinken, ja, die voor de wereld eigenlijk niet eens bestaan [wat niet is], zet hij de wereld bij wijze van spreken 'voor schut', plastisch uitgedrukt!
Keulers merkt in zijn toelichting op deze perikoop nog op dat de door Paulus gehanteerde neutra ― de dwaze dingen; de zwakke dingen; de onedele dingen; de verachtelijke dingen ― om de Korinthische gelovigen te beschrijven (en met hen ook ons), aan de gedachte een meer abstracte en algemene betekenis verlenen: God handelt altijd op deze manier.
En waarom verbindt de apostel die neutra telkens met de genitief der wereld? Kennelijk om te benadrukken dat God bewust dit soort mensen voor zichzelf uit de wereld nam, dus juist vanwege hun zwakke en onaanzienlijke positie daarin. Sterker nog, omdat zij voor de wereld niet eens bestonden bracht hij hen als het ware voort uit niets. Vergelijk Rm 4:17 waar we over God vernemen dat hij de dingen die niet zijn, roept alsof ze zijn.
En met het oog daarop is er nog een reden: Er blijft voor niemand ook maar iets over waarop hij/zij zich zou kunnen beroemen: zodat geen vlees zou roemen voor Gods aangezicht.
Ook van de neiging der Korintiërs om vooraanstaande mannen tot het middelpunt van een partijschap te maken wordt daarmee niets heel gelaten; dus niets van sektarisme noch van klerikalisme. Door zulke schadelijke toestanden onder hen te bevorderen dreigde de enige Persoon die altijd centraal dient te staan, hun Hoofd, de Heer Jezus Messias, te worden verdrongen. Het gebruik van de term vlees (geen vlees heeft reden tot roemen) tekent de mens namelijk als zwak en geneigd tot schadelijk handelen. Paulus had daarmee kennelijk Jr 9:22-23 (wv78) op het oog:

Zo spreekt Jahweh:
De wijze moet zich niet beroemen op zijn wijsheid,
de sterke niet op zijn kracht,
de rijke niet op zijn rijkdom.
Als iemand zich ergens op wil beroemen,
dan moet hij zich erop beroemen
dat hij inziet en erkent
dat Ik, Jahweh, genade schenk,
en recht en gerechtigheid vestig op aarde,
want daarin heb Ik welbehagen
– godsspraak van Jahweh.

30 εξ αυτου δε υμεις εστε εν Xριστω Iησουος εγενηθη σοφια ημιν απο θεουδικαιοσυνη τε και αγιασμος και απολυτρωσις,
Uit hem echter zijn jullie in Messias Jezus, die voor ons wijsheid werd vanwege God, rechtvaardigheid alsook heiliging en verlossing door loskoop,
31 ινα καθως γεγραπται,
καυχωμενος εν κυριω καυχασθω.
opdat gelijk geschreven staat
Laat hij die roemt roemen in de Heer.

Nogmaals haalt Paulus fel uit tegen de neiging om mensen op een voetstuk te plaatsen. Alle geheiligden in Messias Jezus, geroepen heiligen (vers 2) ― ook de broeders onder de Korintiërs die hun veel hulp hadden geboden qua onderwijs en opleiding, zoals Paulus en Apollos ― wij allen hebben ons zijn, d.i ons geestelijk bestaan, te danken aan God. Dat zijn/bestaan is daarom van een hogere orde; binnen de natuurlijke orde zijn we er immers niet eens, althans in de ogen der wereld. Dat bestaan van hogere orde viel ons ten deel toen we ingelijfd werden in het geestelijke Lichaam van Messias Jezus, en vanaf dat moment werd hij ook voor ons wijsheid vanwege God, rechtvaardigheid alsook heiliging en verlossing door loskoop.

Werkelijk een reden tot roemen voor een ieder die, zoals velen te Korinthe, het roemen niet laten kunnen, maar dan alleen in de Heer, de Jahweh van Jeremia 9. In onze Heer Messias Jezus zijn wij waarlijk wijzen, rechtvaardigen, geheiligden en verlosten, maar alles vanwege God.
We mogen gerust stellen dat Paulus zijn broeders te Korinthe met al het voorgaande streng aanpakte; misschien voelden zij zich op een gegeven moment wel vernederd door hem, vooral toen hij hun wees op hun niets zijn wat betreft de hen omringende wereld. Maar dit was nu juist nodig zodat zij hun eigenlijke waardigheid zouden inzien en leren waarderen. En dat alles hadden zij te danken aan God in zijn Zoon, en niet aan een mens!

Keulers schreef: Wat heeft Christus niet voor hen gedaan en wat zijn zij niet door hem geworden! Wat waren zij vroeger en wat zijn ze nu !

Geen opmerkingen: