Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zaterdag 1 december 2012

Hoe schonk God overvloedig ruimte aan Jafeth?


Hoe schonk God overvloedig ruimte aan Jafeth?

In de uitgave van 12 februari 2008 van het blad DePers werd commentaar geleverd op een boek van de Utrechtse hoogleraar Floris Cohen, getiteld De herschepping van de wereld. In het artikel
Verandering is een westerse uitvinding
leek ons het volgende belangwekkend:
Na de Vrede van Westfalen van 1648 waarmee een einde komt aan de godsdienstoorlogen, sluiten de katholieke en protestantse kerken zoiets als vrede met de wetenschap: die wordt erkend als een weg om God te zoeken. Daar komt bij dat de Europese vorstenhoven wetenschappelijke academies oprichten en zo de kwaliteit en continuïteit van onderzoek garanderen.

Maar daarnaast is er volgens Cohen toch ook zoiets als ‘karakter’ in het spel. Hij staat stil bij de wetenschappelijke vorderingen in China en de islamitische wereld, maar moet constateren dat de Europese reuzensprongen daar waarschijnlijk onmogelijk waren. In de islamitische wereld vooral om religieuze redenen; in China ontbrak het volgens Cohen aan pure nieuwsgierigheid, aan de wil om door te zetten.

Bij het lezen hiervan werden wij herinnerd aan een soortgelijk verhaal, waarin werd uitgelegd waarom er juist in Europa veel grotere vooruitgang op allerlei terreinen kon worden geboekt, speciaal vanaf de periode die bekend kwam te staan als de Verlichting.

Er werd gewezen op het feit dat -in vergelijking met andere werelddelen- vooral in Europa het christendom vaste grond kreeg en bijgevolg een sterke invloed kon gaan uitoefenen op de levenswijze van haar burgers. Want in Europa bereikte het christendom verreweg haar grootste omvang, in die mate dat het werelddeel zo goed als geheel ‘gekerstend’ werd, zoals dat heet.

En hoewel, zoals eveneens door velen wordt erkend, er tegelijkertijd sprake was (is) van veel ‘naamchristendom’ -het best aan te duiden met christenheid- werden de gezonde beginselen waarop het christelijk geloof berust, mettertijd op vrij grote schaal in praktijk gebracht. Daarmee uiteraard doelend op de aanmoedigingen die aanzetten tot vlijt, deugd, rechtschapenheid, het leveren van eerlijk werk, huwelijkstrouw, etc., morele deugden die door middel van Bijbelverspreiding en -toelichting op grote schaal onder de aandacht van de Europese volken kwamen.

Bijgevolg kwamen bij mensen die daarvoor ontvankelijk waren, een arbeidzaam leven in plaats van luiheid, eerlijkheid in plaats van bedrog, nederigheid in plaats van hoogmoed, oprechtheid in plaats van huichelarij, naastenliefde in plaats van haat, hoog in het vaandel te staan.

Voordien was ook Europa in het Heidendom gedompeld geweest.
In die sfeer dienden de mensen over het algemeen een pantheon van (af)goden die hun aanbidders niet zelden tot de meest afgrijselijke daden aanzetten.
In de 50-er jaren van de Eerste eeuw signaleerde de apostel Paulus de heersende afgoderij onder de Heidenvolken:
Kijkt u eens naar het volk van Israël. Hebben tempeldienaars die van de offers eten niet eveneens deel aan hetgeen geofferd wordt? Wat wil ik met dit alles zeggen? Dat offervlees een bijzondere betekenis heeft? Of dat afgoden echt bestaan? Dat niet, maar wel dat Heidenen aan demonen offeren en niet aan God, en ik wil niet dat u één wordt met demonen. (1Ko 10:18-20; nbv)
De apostel beschreef hier niet een situatie die onder verre Heidenvolken bestond, maar veeleer de overheersende religieuze praktijk van het toenmalige Europa. Toen Paulus kort daarvoor tijdelijk in Athene verbleef werd zijn geest geprikkeld door het feit dat de stad vol afgodsbeelden was (Hn 17:16).
Maar door de stichting van christelijke gemeenschappen kwam onder het gewone volk geleidelijk het bijbelonderricht op gang waardoor zij van hun afgoden tot God werden gekeerd en zich, met goede resultaten, gingen spiegelen aan het leven dat de Messias hun had 'voorgeleefd'.

Interessant is het om vast te stellen dat er in samenhang daarmee een menigte aan kernachtige gezegdes onder de mensen ontstonden, die tot een positieve opstelling en voorbeeldig gedrag aanspoorden. Men kent ze wel: 
Ga tot de mier, gij luiaard, ontleend aan Spreuken 6:6. Je licht niet onder de korenmaat zetten (Mattheüs 5:15); Haal eerst de balk uit je eigen oog (Mattheüs 7:5); en talloze andere.

Voor Bijbelonderzoekers is in dit verband het volgende o.i. nog interessanter.
Zoals bekend mag worden verondersteld is de gehele mensheid afgestamd van de drie zonen van Noach: Sem, Cham en Jafeth. Enige tijd na de Vloed sprak Noach een profetie over die zonen uit die tot heel ver in de tijd zou reiken:
Vervloekt zij Kanaän [een nakomeling van Cham], een knecht der knechten worde hij voor zijn broeders. En hij voegde er aan toe: Gezegend zij Jahweh, Sems God, en laat Kanaän hem tot knecht worden. Moge God Jafeth uitbreiden, en hij zal wonen in de tenten van Sem.
(Genesis 9)

Noach zegent hier Jahweh als Sems God, de Verbondsgod van Israël. Uit de lijn van Sem kwam daarom de eerste gemeente voort, het volk Israël.
Maar Jafeth zou mettertijd in de tenten van Sem verblijven.

Welnu, de naties die wat gebied betreft de grootste uitbreiding hebben gekend in de wereldgeschiedenis, stamden van Jafeth af. Daartoe kunnen de Grieken en de Romeinen worden gerekend en al die naties die uit de Romeinse wereldmacht zijn voortgekomen, de Europese volken dus, waartoe ook wij behoren. Uit de tabel der volken, opgesomd in Genesis, hoofdstuk 10, kan afgeleid worden dat de nakomelingen van Jafeth het Europese werelddeel gingen bevolken.

Maar hoe zouden de Jafethieten dan in de tenten van Sem komen te wonen?
Dat vond plaats door de stichting van de tweede Gemeente in de bijbelse geschiedenis: de christelijke gemeente.
Maar het NT toont:

a. dat door de prediking van de apostel Paulus en van hen die bij hem waren, het evangelie al in een vroeg stadium werd gefocust op Europa. Men kan het boek Handelingen daarop nalezen, in het bijzonder vanaf 16:9.
Al snel ontstonden er daardoor christelijke gemeenschappen in Filippi, Thessalonica, Korinthe, Rome;

b. dat het christendom zijn wortels had in het Jodendom.

Paulus zou later, in zijn Efezebrief, schrijven dat wij, de christenen afkomstig uit het Heidendom, eens
veraf waren, zonder Messias, vervreemd van het burgerschap van Israël, vreemden wat de verbonden der belofte betreft. Wij leefden in de wereld zonder hoop en zonder een band met God. Maar toen God ons tot zijn Zoon trok, kwamen wij die eens veraf waren, in Messias Jezus dichtbij, in het bloed van de Messias. [Vergelijk ook Johannes 6:44]

Bijgevolg trekt Paulus de conclusie:
Zo zijn jullie dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten Gods.
Aldus kwamen wij, die christenen werden, in de tenten van Sem te wonen.
Zie Efeziërs, hoofdstuk 2, vanaf vers 11.

Conclusie:
De grotere vlucht die de vooruitgang in Europa kon maken, is niet toevallig.
Vanaf de tijd van Noach was al door God voorzien dat het mettertijd die richting zou opgaan. En heel veel Europeanen hebben -ook zij die niet actief het christendom gingen aanhangen- daarvan de vruchten geplukt.
Terecht merkt de Utrechtse hoogleraar op dat er ook zoiets als 'karakter' in het spel is.
-.-.-

Geen opmerkingen: