Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

dinsdag 4 december 2012

Op weg naar de Bruiloft - deel 2


Op weg naar de Bruiloft (deel 2)

Wie is die man die ons in het veld tegemoet komt lopen? De dienaar antwoordde: Dat is mijn heer. Toen pakte zij haar sluier en bedekte zich.

Attentie: De gematriawaarden en de daarbij behorende zinsdelen zijn in deze kleur gearceerd.

- Genesis 24:50-62
- Genesis 24:62-65
- Deborah, de Voedster
- Genesis 35
- Genesis 28, Bethel
- Genesis 24:66
- Genesis 24:67
- De Bruiloft – Wanneer?


(ΙΙ - 1Genesis24:50-62

In deel Ι is beslist niet alle typologie van Genesis hoofdstuk 24 aan de orde gekomen. Een zeer belangrijk onderdeel, met name de profetische betekenis van Rebekka's voedster Deborah, bleef tot nu toe buiten beschouwing.
Bovendien kwam ook het feit dat het zwaartepunt van het verhaal vooral gelegen is in het afsluitende gedeelte nog niet voldoende in beeld.
Kijkend naar de slotverzen constateren we het volgende:

(a.)
De verloving werd beklonken direct op de dag dat de knecht in het huis van Laban en Bethuël gastvrij werd ontvangen:

50 Laban en Betuël antwoordden: Jahweh heeft dit alles zo beschikt. Hoe zouden wij er dan tegenin kunnen gaan?
51 Hier is Rebekka. Neem haar met u mee en laat haar de vrouw worden van de zoon van uw meester, zoals Jahweh het wil.
52 Bij het horen van dat antwoord boog Abrahams knecht zich diep neer voor Jahweh.
53 Hierna haalde hij zilveren en gouden sieraden en kledingstukken te voorschijn en gaf ze aan Rebekka. Ook haar broer en haar moeder gaf hijkostbare geschenken.
54 En nadat hij en zijn metgezellen gegeten en gedronken hadden overnachtten ze daar.
Zodra ze de volgende morgen waren opgestaan, zei hij dat hij nu graag terug wilde gaan naar zijn meester.
(NBV; de HEER gewijzigd in Jahweh)

Door de 'transactie' zoals beschreven in vers 53 werd Rebekka verloofd met Isaäk en was zij in principe vanaf dat moment zijn vrouw.
Vergelijk Mt 1:18-20. Tegenover Jozef noemde de engel die hem verscheen Maria -met wie hij tot dan toe verloofd was [of: ten huwelijk beloofd]-reedsMariam, je vrouw.

De gouden en zilveren juwelen en de klederen die de knecht aan Rebekka [de christelijke Bruidgemeente] gaf, vormden een onderpand van haar aanstaande huwelijk en bruiloft met Isaäk [de hemelse Bruidegom Jezus].
Vergelijk 2Ko 1:21-22 en Ef 1:3, 13-14.

Door de kostbare geschenken die haar broer en moeder ontvingen werd voorzien in de bruidsschat.
In 1Ko 6:20 zou Paulus daarover later aan de leden der Gemeente schrijven: Jullie werden duur gekocht.
Uit Ef 5:25-27 wordt duidelijk hoe duur :

Gelijk ook de Messias de Gemeente liefhad en zichzelf voor haar overgaf, opdat hij haar zou heiligen, gereinigd hebbend met het bad deswaters krachtens [het] woord, opdat hij de Gemeente naast zichzelf zou stellen, glorierijk, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn.

(b).
De knecht bracht de nacht, volgend op de verloving, door in Rebekka's ouderlijk huis. Maar direct de volgende morgen werd er afscheid genomen en liet zij haar ouderlijke omgeving voorgoed achter zich (Ps 45:10).
Maar dat niet alleen; het verslag is dusdanig opgesteld dat de lezer de indruk moet krijgen dat ook Isaäk inmiddels op weg is gegaan, zijn bruid tegemoet

54 … Zodra ze de volgende morgen waren opgestaan, zei hij dat hij nu graag terug wilde gaan naar zijn meester.
58 Dus riepen ze Rebekka en vroegen haar: Wil je met deze man meegaan? Ja, antwoordde ze.
59 Toen namen de familieleden afscheid van Rebekka, en ook van haar voedster en van Abrahams knecht en zijn mannen.
61 Rebekka en haar dienaressen maakten zich klaar, bestegen de kamelen en reden achter de knecht aan. Zo vertrok hij, met Rebekka.
(NBV)

62 Isaäk kwam inmiddels van de weg die naar Beër-Lachai-Roï gaat; hij woonde namelijk in het land van de Negeb.

O.i. moet de wijze waarop de gang van zaken hier in het verslag aan ons wordt voorgesteld, tot de volgende conclusies leiden:

(1) De morgen die aanbreekt  de nacht volgend op de verloving markeert de Eindtijdsituatie, met name Jezus' paroesie, vroeg in het begin van de 70ste Jaarweek.

(2) Bijgevolg vertegenwoordigt de 'nacht' de lange periode van bijna 2000 jaar, waarin de voltallige christelijke gemeente bijeen wordt gebracht; de 'gemeente-eeuw' derhalve, waarin de opeenvolgende generaties van christenen werden/worden geroepen, waarbij allen deel krijgen aan de verloving en principieel succesvol richting Bruiloft worden geleid. 
Zoals ook te voren werd voorzegd:
Hij die een goed werk in jullie begon, zal [het] voltooien tot op [de] Dag van Messias Jezus (Fp 1:6).

Voor etnisch Israël evenwel is dit de lange 'nacht' gebleken waarin zij diep 'slaapt' met betrekking tot haar geestelijk waarnemingsvermogen:

Wat dan? Hetgeen Israël najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard, gelijk geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot de dag van heden.
(Rm 11:7-8; NBG)

(3) Het slot van het verhaal maakt de lezer daarom deelgenoot van bijzonderheden die zich vooral in de loop van de 70ste Jaarweek zullen voordoen:

(ΙΙ - 2Genesis 24:62-65

62 Isaäk kwam inmiddels van de weg die naar Beër-Lachai-Roï gaat; hij woonde namelijk in het land van de Negeb.
63 Isaäk ging tegen het vallen van de avond naar buiten om te mediteren in het veld. Toen hij zijn ogen opsloeg en zag, zie, er kwamen kamelen aan.
64 Ook Rebekka sloeg haar ogen op en zag Isaäk; zij liet zich snel van de kameel glijden.
65 Zij zei tegen de knecht: Wie is die man die ons in het veld tegemoet komt? De knecht antwoordde: Dat is mijn meester. Toen pakte zij een sluier en bedekte zich.

Het komt ons voor dat we hier qua tegenbeeld niet moeten denken aan de tocht die de leden van de Bruidgemeente door de eeuwen heen in deze wereld moesten afleggen terwijl zij op weg waren naar hun hemelse bestemming. Nee; het beeld dat in deze slotpassage wordt geschilderd, brengt ons eerder in de sfeer van 1Th 4:15-17

Want de Heer zelf zal neerdalen van de hemel, met een bevelende roep, met de stem van een aartsengel en met Gods trompet; en de doden in[de] Messias, zullen eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden die overblijven [tot het aanbreken van de paroesie], tezamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen wij altijd met de Heer zijn.

De bruidegom daalt af vanuit de hemel om zijn bruid in de lucht te ontmoeten!
Aangezien de bruid in wolken wordt weggerukt, wordt zij onttrokken aan het oog van aardse toeschouwers; in het verhaal voorgesteld door het 'gesluierd' zijn.
Tot dan toe heeft de Rebekkagemeente openlijk gediend als pilaar en ondersteuning van de waarheid (1Tm 3:15).
Maar dan, wanneer de Opname plaats vindt, zal men op aarde bemerken dat haar werkzaamheid - en dat voortdurend onder de bovennatuurlijke invloed van Gods geest - tot een einde is gekomen.


De consequentie daarvan zal zijn dat er voor een korte periode een geestelijk vacuüm op aarde ontstaat met grote consequenties: de barrière die de geest tijdens de gemeente-eeuw opwierp tegen ongebreidelde demoneninvloed, valt tijdelijk weg (2Th 2:1-8).
Een gunstig gevolg kan evenwel zijn dat de nieuwe situatie die daardoor binnen het religieuze toneel van de wereld ontstaat een ommekeer teweeg brengt in het denken van oprechte joodse mensen. Er is immers sprake van een belangrijk leermoment voor de mensheid die dan op aarde achterblijft, in het bijzonder voor Israëls Rest. Tot op die tijd heeft Israël Jezus als haar Messias versmaad; maar dan komen zij te weten dat de christelijke gemeente wel degelijk aan God welgevallig was, juist omdat de leden ervan leefden vanuit geloof jegens de Messias die in de eerste plaats voor Israël was bestemd (Hn 3:17-20).

Maar hoe staat het in die periode van de 70e Week met de vrouwen die Rebekka vergezellen? In vers 59 -bij het vertrek uit de ouderlijke omgeving- wordt één van die vrouwen met name genoemd: haar voedster.
In vers 61 evenwel wordt ons verteld dat Rebekka vertrok in het gezelschap van haar dienaressen.
Hoe dan ook, zij reden allen tezamen weg op de kamelen.
Daarmee geeft het verslag te kennen dat in de leden van dat gemêleerde gezelschap alle dingen die tevoren in het profetische Woord ten aanzien van hen waren aangekondigd, tot een vervulling komen. Profetie en profetisch beeld, regelrechte voorzeggingen en 'schaduwen' worden tot tastbare werkelijkheden, met name in de eindtijd.
Zie wat in deel 1 over de typologie der kamelen is gezegd ( onder I - 2 ).

We stelden reeds vast dat in Psalm 45 ten tijde van de Bruiloft de maagdelijke metgezellinnen van de Bruid tot de Bruidegom worden geleid die inmiddels het koningschap in het Messiasrijk heeft aanvaard. Met het bruidspaar gaan zij het paleis [Nieuw Jeruzalem] van de koning binnen:

Stralend wacht de koningsdochter binnen, van goudbrokaat is haar mantel. Een kleurige stoet brengt haar naar de koning, in haar gevolg de meisjes [maagden], haar vriendinnen.
Zij worden naar hem toe gebracht; begeleid door gejuich en vreugdezang gaan zij het paleis van de koning binnen.
(Ps 45:13-15; NBV)

In Deel 1 ( onder I - 5 ) hebben wij hen vereenzelvigd met de wijze maagden uit de parabel (Mt 25).
Maar vervolgens lezen we dan in vers 16 van de Psalm:

In de plaats van je vaderen zullen je zonen zijn, jij zult hen maken tot vorsten [sarim] in heel het land (of: de aarde).

Moeten wij ook hier, gezien het verband met het voorgaande, nog steeds denken aan de joodse Rest die de bruidsstoet op aarde zal opluisteren en het bruiloftsfeest zal meevieren in het koninklijk paleis (Mt 25:10)?
In aanmerking nemend dat het slotgedeelte van Genesis 24 onderscheid maakt tussen Rebekka’s dienaressen en haar voedster, gaan wij er vanuit dat ook hier, in Psalm 45, sprake is van twee van elkaar onderscheiden groepen van personen en dat voor laatstgenoemde, 'Deborah', vers 16 geldt.

Die gevolgtrekking ligt te meer voor de hand omdat de joodse Rest van 'bruidsmeisjes' pas in de eindtijd, tijdens de laatste (70e) Week voor Israël, op het religieuze wereldtoneel verschijnt, terwijl de tegenbeeldige 'Deborah' als verzorgster van de Rebekkagemeente al vóór Pinksteren 33 AD in beeld was.

Voedsters (verzorgsters) werden in de bijbelse oudheid zeer gerespecteerd; bijvoorbeeld de verzorgster van Jonathans zoon Mefibóseth en die van de latere koning Joas.
Zie 2Sm 4:4 en 2Kn 11:2.
In het Ruthverhaal wordt Naomi de verzorgster van Obed, de zoon die uit het zwagerhuwelijk van Boaz met Ruth werd geboren. Hoewel Ruth baart, zeggen de vrouwen: Aan Naomi is een zoon geboren! Beide vrouwen worden als de moeder van hetzelfde kind beschouwd (Rt 4:16-17).

(ΙΙ - 3)
Deborah, de Voedster

Eigenlijk komen we pas in Gn 35:8 aan de weet dat het bij Rebekka’s voedster (verzorgster) om Deborah gaat:

Toen stierf Deborah, Rebekka's voedster, en zij werd begraven beneden Bethel, onder de eik; en die werd genoemd de Eik van geween [Allon-Báchut].

De Eik van geween waaronder Deborah werd begraven heeft een getalswaarde van 515 en dat is weer opmerkelijk, want zoals we al zagen vertegenwoordigt die GW ook de optelling van de waarden voor Isaäk en Rebekka, resp.: 208 + 307 = 515.
Zie Deel 1 ( onder I - 8 ).
Dat rechtvaardigt de gevolgtrekking dat Deborah onverbrekelijk, ja, over het graf heen, met de Bruidegom Jezus en zijn bruidgemeente verbonden is.

Deborah op zich heeft een GW (getalswaarde) van 211.
Die waarde wordt aangetroffen in Psalm 112, een acrostichon, dat wil zeggen alfabetisch opgebouwd.
Vers 1 begint aldus: Looft Jah! Gezegend de man die Jahweh vreest (GW 211)

En in vers 2 lezen we : Machtig (GW 211op aarde zal zijn zaad worden.

En in vers 7 (onder noen) : Zijn hart is standvastig vertrouwend op Jahweh (GW 211).

Vormt dit op zich al een indicatie voor de richting waarin wij moeten denken qua tegenbeeld, de getalswaarde van het zinsdeel Deborah Rebekka’svoedster, namelijk 1118, biedt nog meer aanknopingspunten.
Die GW wordt namelijk teruggevonden in enkele (voor ons thema) betekenisvolle Bijbelverzen:

(1) Zullen twee tezamen wandelen tenzij zij het eens zijn geworden (Am 3:3)

(2) Hoor Israël Jahweh onze God, Jahweh één (Dt 6:4)

De eerste mens van wie in het Bijbelverslag wordt verhaald dat hij met God wandelde, was Henoch: Henoch wandelde met God; daarna was hij niet, want God nam hem weg (Gn 5:24).
En dat is vooral betekenisvol omdat Henoch het strafgericht over de goddelozen aankondigde dat voltrokken gaat worden wanneer de mensheid zich op de drempel van het Millennium bevindt (Judas 1:14-15).

Bovendien werd Henoch weggenomen.
In Hb 11:5 wordt die gebeurtenis aldus beschreven: In geloof werd Henoch overgebracht om [de] dood niet te zien, en hij werd nergens gevonden, omdat God hem overbracht; want vóór de overbrenging heeft hij getuigenis ontvangen dat hij aan God welgevallig was.

Zonder de dood te hoeven smaken werd Henoch overgebracht. Waar naar toe? Kennelijk naar het moment van zijn opstanding, de opstanding der rechtvaardigen, welke tevens een opstanding des levens is (Hn 24:15; Jh 5:29).
Wanneer Henoch tot (blijvend) leven op aarde terugkeert zal hij dat ervaren alsof er geen onderbreking in zijn levensloop had plaatsgevonden.

Maar wat Henoch ervoer is van de grootste betekenis voor de christelijke Rebekkagemeente. Volgens 1 Th 4:17 zal bij de paroesie van hun Bruidegom, vroeg in de 70ste Jaarweek, de laatste generatie christenen welke tot op dat tijdstip in leven is gebleven worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht.[Overigens  tezamen met alle vorige generaties die eerst opstaan]. 
Daarna zullen zij onvindbaar zijn op aarde.

Zij delen de ervaring van Henoch. Toen God hem wegnam (M), of overbracht (LXX), werd hij nergens gevonden. Blijkbaar hebben de mensen inHenochs omgeving enige tijd naar hem gezocht.
Zonder de dood te zien -of die te 'smaken' - zullen ook de laatste leden van Jezus' Gemeentelichaam worden 'overgebracht'. In een ondeelbaar ogenblik, vergelijkbaar met een knippering van het oog, zullen zij veranderd worden (1Ko 15:51-52).

Dat zal een belangrijk leermoment zijn voor de mensheid die dan op aarde achterblijft, in het bijzonder voor Israëls Rest.
Tot op die tijd heeft Israël Jezus als haar Messias versmaad; maar dan komen zij te weten dat de christelijke gemeente wel degelijk aan God welgevallig was, juist omdat de leden ervan leefden vanuit geloof jegens hun Messias, en op die grondslag in rechtvaardigheid met God wandelden:

Daarom houden ook wij, van de dag af dat wij ervan hoorden, niet op voor jullie te bidden en te vragen dat jullie vervuld mogen worden met de verdiepte kennis van zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht; om de Heer waardig te wandelen tot alle welbehagen, in elk goed werk vrucht dragend en groeiend door de verdiepte kennis van God.
(Ks 1:9-10)

Behalve van Henoch wordt nog slechts van één andere, afzonderlijk persoon gemeld dat hij wandelde met God, namelijk Noach (Gn 6:10). Maar niet alleen Henoch en Noach waren in dit opzicht opvoedende voorbeelden van geloof voor de Rebekkagemeente. In Hebreeën, hoofdstuk 11, zijn zij slechts twee van zulk een wolk van getuigen, getrouwe mannen en vrouwen die, voorafgaand aan het verschijnen van de Rebekkagemeente, wegens hun geloof op eervolle wijze in Gods woord worden vermeld (Hb 12:1).

Om die reden geloven wij dat er alle reden is om aan te nemen dat Deborah
een afbeelding is van de getrouwen vanaf Abel tot en met Johannes de Doper en dat voor die tegenbeeldige 'Deborah' Ps 45:16 geldt:

In de plaats van je vaderen zullen je zonen zijn, jij zult hen maken tot vorsten in heel de aarde.

Ook zij zullen de Bruiloft door hun aanwezigheid opluisteren en evenals de maagdelijke metgezellinnen van de Bruid het paleis van de koning binnengaan. Hoe? Doordat zij rond de tijd van die bijzondere gebeurtenis uit de dood worden opgewekt. Zoals ook aan de getrouwe Daniël werd toegezegd:

Maar jij, ga het einde tegen, en je zult rusten en opstaan tot je bestemming aan het einde der dagen.
(Dn 12:13)

Tot Daniël sprak God over een speciale bestemming voor hem  zijn opstanding. Blijkbaar in de zin van Psalm 45.
Zoals we zagen wordt daar profetisch aan de Messias betreffende zijn voorvaderen deze belofte gedaan:
In de plaats van je vaderen zullen je zonen zijn, jij zult hen maken tot vorsten [sarim] in heel de aarde.

Maar die speciale bestemming geldt niet alleen voor Daniël, maar ook voor de gehele 'Deborah'-klasse.
In het boek Jesaja wordt eveneens aangekondigd dat de Messias in zijn Millenniumrijk vorsten (sarim) tot zijn beschikking zal hebben, tot welzijn van het volk:

Zie, een koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar het recht; en ieder van hen zal zijn als een beschutting tegen de wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land.
(Js 32:1-2; nbg)

Zoals het geval was met zijn voorgangers, de koningen die vanaf David en Salomo als messiassen in Israël -later Juda- regeerden, zal ook Jezus tijdens zijn Messiaanse heerschappij vorstelijke vertegenwoordigers op aarde hebben die nuttige diensten zullen verrichten.
Vergelijk 1Kr 23:1-2; 2Kr 12:5-6; 17:7-9.; 30:2, 12, 23-27.

Zie ook de Studie: Tot leven komen - Wat wordt daarmee bedoeld?
Met name onder 1. In de Openbaring

Dat de Oudtestamentische getrouwen door opstanding aanwezig kunnen zijn bij de Bruiloft kan ook geconcludeerd worden uit wat Jezus zei tot zijn ongelovige joodse broeders:

Iemand nu zei tot hem: Heer, zijn degenen die gered worden weinigenHij nu zei tot hen: Strijdt om binnen te gaan door de nauwe deur; want velen, zeg ik jullie, zullen trachten binnen te gaan en niet in staat zijn. Wanneer de Meester van het huis eenmaal is opgestaan en de deur heeft afgesloten, zullen jullie beginnen buiten te staan en op de deur te kloppen en te zeggen: Heer, doe ons open. Maar als antwoord zal hij tot jullie zeggen: Ik weet niet vanwaar jullie zijn. Dan zullen jullie beginnen te zeggen: Wij hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken, en gijhebt in onze straten onderricht gegeven. En hij zal zeker tot jullie zeggen: Ik weet niet vanwaar jullie zijn; gaat weg van mij, al jullie werkers van ongerechtigheid. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars, wanneer jullie Abraham en Isaäk en Jakob zullen zien en al de profeten in het koninkrijk van God, maar jullie buitengesloten.
(Lk 13:23-28)

De strekking van het parabelachtige antwoord vertoont veel overeenkomst met de parabel van de dwaze en wijze maagden in Mt 25:1-14 en is daarom eindtijdgericht. De vervulling komt danook ten tijde van Jezus’ paroesie (Mt 24:3).

Daar zal het geween zijn en het tandengeknars…
Wat is het verschil tussen de twee? Wenen is een uitdrukking van verdriet; tandengeknars echter van boosaardigheid. Dit laat zien dat de Joden die buitengesloten worden van het koninkrijk, niet huilen van verdriet over hun onberouwvol hart. Integendeel, zij jammeren in hun verstoktheid over de vooruitzichten die zij zichzelf hadden toegedicht, maar die zij nu verloren zien gaan.

Zij worden namelijk geconfronteerd met de verschijning van degenen op wie zij zich altijd hadden beroemd: de aartsvaders en de profeten, de OT-getrouwen van wie zij de verbonden en de beloften hadden overgeërfd. Maar in plaats dat zij met hen verenigd worden, ervaren zij voor zichzelf diskwalificatie en buitensluiting.
Blijkbaar zullen zij, met de rest van de mensenwereld, op de drempel van het Millennium, nog voordat de Messias het oordeel voltrekt, getuige zijn van de opstanding der rechtvaardigen.
Vergelijk Js 26:19-21 waar die volgorde in het verloop van de eindtijdgebeurtenissen lijkt te zijn aangegeven.

(ΙΙ - 4Genesis 35

Op het eerste gezicht lijkt het vreemd om de belangrijke aanvullende persoonsgegevens omtrent Deborah niet in Genesis hoofdstuk 24, maar pas in hoofdstuk 35 aan te treffen. Bij nadere beschouwing blijkt een en ander niet vreemd maar eerder zeer betekenisvol te zijn.
In hoofdstuk 35 wordt namelijk verhaald hoe Jahweh patriarch Jakob, toen deze in de penibele situatie was geraakt door de actie van zijn beide zonen Simeon en Levi te Sichem, opdracht gaf om naar Bethel te trekken en daar opnieuw een altaar op te richten zoals hij enkele tientallen jaren daarvoor ook al had gedaan toen hij op de vlucht was voor de wraak van zijn broeder Esau.
Vergelijk Genesis, de hoofdstukken 28 en 34.

Van al die tussenliggende jaren had Jakob het grootste deel doorgebracht buiten Kanaän, namelijk te Paddan-Aram, in het huis van Bethuël, de vader van zijn moeder Rebekka en van haar broer Laban.
Maar die vroegere, ouderlijke omgeving van Rebekka waar ook Abrahams knecht (Gods geest) tijdelijk verbleef, ademde sindsdien niet meer dezelfde sfeer.

Tijdens zijn verblijf aldaar werd Jakob geconfronteerd met het gechicaneer van zijn oom Laban. Deze kwam met Jakob overeen hem zijn jongste dochter Rachel tot vrouw te geven in ruil voor zeven jaar dienst. Maar Laban bedroog Jakob door in diens huwelijksnacht de oudere dochter Lea voor Rachel in de plaats te geven. Hij schoof Jakobs protesten terzijde door zich op de plaatselijke gewoonte te beroepen en bood Jakob vervolgens Rachel als tweede vrouw aan, mits Jakob hem nog eens zeven jaar zou dienen. Toen Jakob tenslotte wilde vertrekken, drong Laban er bij hem op aan te blijven en hem nog verder te dienen voor een bepaalde hoeveelheid kleinvee als loon. Maar die oorspronkelijke overeenkomst werd gedurende de daaropvolgende jaren geregeld door Laban ten eigen bate veranderd, zodat Jakob naderhand tot hem kon zeggen:

Al die twintig jaar dat ik bij u was, hebben uw ooien en uw geiten geen enkele misdracht gehad, nooit heb ik ook maar één ram van uw kudde gegeten. Met de verscheurde dieren ben ik nooit bij u aangekomen: ik moest ze zelf vergoeden. En ook eiste u van mij een vergoeding voor al het gestolen vee, of het nu overdag was gestolen of 's nachts. Wat heb ik niet moeten doorstaan? Overdag werd ik bevangen door de hitte, 's nachts door de kou, en ik deed geen oog dicht. Twintig jaar ben ik bij u geweest: veertien jaar heb ik voor u gewerkt om uw twee dochters, en zes jaar om uw vee. En u hebt mijn loon keer op keer veranderd. Als de God van mijn vader, de God van Abraham, de God voor wie Isaäk diep ontzag heeft–als die God mij niet geholpen had, dan had u mij nu met lege handen weggestuurd. Maar hij heeft gezien wat ik te verduren had en hoe hard ik heb gewerkt
(Gn 31:38-41; nbv)

In het tegenbeeld voor 'Jakob' (het volk Israël als natie) zouden we dit derhalve kunnen vergelijken met de 'eeuw' waarin het zich in den vreemde van de diaspora onder vele ontberingen moet ophouden.
Maar in hoofdstuk 35 komt, in voorafbeelding, het keerpunt voor Jakob/Israël.
Toen hij voor de eerste keer te Bethel (Luz) verbleef had hij een droom gehad van een ladder waarvan de top tot in de hemel reikte en waarlangs engelen van God opklommen en afdaalden. In die setting had Jahweh, die bovenaan stond, tot hem gezegd:

Ik ben Jahweh, de God van je vader Abraham en de God van Isaäk. Het land, waarop je ligt, aan jou zal ik het geven en aan je zaad. Jouw zaad zal zijn als het stof der aarde; je zult je uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden. En in jou en in jouw zaad zullen alle families van de aardbodem gezegend worden.
(Gn 28:13-14).


In Jesaja 66:1 worden we herinnerd aan dat tafereel: Aldus spreekt Jahweh: De hemel is mijn troon, en de aarde de voetbank voor mijn voeten.
Jahweh zelf verbindt in eigen Persoon hemel en aarde, iets wat vooral werkelijkheid zal worden in de tempelstad Nieuw Jeruzalem.
Welnu, toen Jakob terugkeerde naar Bethel en opnieuw een altaar oprichtte, begon God weer aan hem te verschijnen, maar in die context lezen we ook over de dood en begrafenis van Deborah, beneden Bethel, onder de eik; en die werd genoemd de Eik van geween [Allon-Báchut] (Gn 35:1-15).

Conclusie:
'Deborah' is (wegens de GW 515 van Allon-Báchut) niet alleen onverbrekelijk -tot over het graf heen- verbonden met de Bruidegom Jezus en zijn Bruidgemeente, maar ook met het Huis van God waarin hemel en aarde samenkomen.
De plaats Luz werd om die reden door Jakob voortaan Bethel genoemd, want: Hoe ontzagwekkend is deze plaats. Dit is niets anders dan een Huis van God, en dit is de poort van de hemel (Gn 28:16-19).

(ΙΙ - 5)
Genesis 28 - Bethel

Voor hen die in het gematria-aspect zijn geïnteresseerd het volgende: Luz heeft GW 43 en Bethel 443. De toevoeging van de waarde 400maakte Luz derhalve tot Bethel, Huis van God. Waarom?
(a) 400 is de waarde van de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet en daarom de waarde die de grens aangeeft van het aardse.

(b) In Job 22:12 wordt tot Job gezegd: Is God niet hemelhoog (Letterlijk: hoogte der hemel; GW 400).

(c) Vanuit het Huis van God, Nieuw Jeruzalem, zal God in het Millennium de mensheid grote gunst en barmhartigheid bewijzen op basis van Jezus’ plaatsvervangend sterven voor haar, zoals we ook in Ps 145:8 lezen: Goedgunstig en barmhartig Jahweh (GW 400).
Die gunst zal zich zelfs uitstrekken tot zulk een persoon als de rover die naast Jezus werd terechtgesteld.
In zijn uiterste nood smeekte hij hem die hij kennelijk als de Messias van Israël begon te zien: Jezus, denk aan mij wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt.

Jezus beloofde die berouwvolle man toen een opstanding in het paradijs dat tijdens het Millennium wordt hersteld: Voorwaar, ik zeg je: Heden zal jij met mij in het paradijs zijn.
Jezus en ook de rover stierven beide nog op diezelfde dag. Jezus werd al vlug opgewekt, maar de opstanding van de rover laat nog altijd op zich wachten, Tot de tijd van zijn opstanding 'slaapt' hij in het graf (Jh 11:11-13); de tijd gaat ongemerkt aan hem voorbij. Voor zijn beleving zal het daarom zijn dat zijn opstanding als het ware plaats vindt op dezelfde dag als die waarop hij stierf.

Maar hiermee komen we ook terug op Bethel, het Huis van God.
Toen Abraham op 75-jarige leeftijd Haran verliet, de Eufraat overstak en het land Kanaän binnenging, vestigde hij zich tussen Bethel en Ai(Gn 12:1-8).
Zoals we hierboven al zagen is de GW van Bethel 443. Die van Ai is 85.
De 'afstand' tussen beide plaatsen bedraagt derhalve 358 [443 minus 85].
Maar GW 358 is een bekende waarde, namelijk die van Messias, en dus worden we met Abrahams’ vestiging in het Beloofde land bij voorbaat verplaatst naar het Messiasrijk in het Millennium.
En Abraham sloeg tussen die twee steden zijn tent op en bouwde daar een altaar voor Jahweh. Op de plaats derhalve met de waarde 179[358 gedeeld 2 = 179].
Welnu GW 179 vertegenwoordigt het paradijs: Tuin in Eden (Gn 2:8).

-Laban, de listige, bedrieglijke figuur die het verblijf in den vreemde voor Jakob dikwijls zo verdrietig maakte, heeft GW 82.

-Omgekeerd gelezen wordt Laban tot Nabal -uiteraard ook GW 82- de 'nietswaardige' boer met wie David in zijn ballingschap buiten Israël te maken kreeg (1 Samuël 25).

-In Psalm 38, waarin David al het lijden opsomt dat hij onderging als de vertegenwoordiger van zijn volk Israël en als voorafbeelding van Messias Jezus, heeft vers 20 de waarde 3-082

En zij die kwaad voor goed vergelden weerstaan mij omdat ik het goede najaag

(ΙΙ - 6Genesis 24:66

66 De knecht vertelde Isaäk al de dingen die hij gedaan had.

Als we ook hier aan de knecht blijven denken als voorafbeelding van de werkzaamheid van Gods geest, hoeft het ons niet te verwonderen dat hij in verband met de voltooiing van zijn opdracht niet allereerst verslag uitbracht aan Abraham, degene die hem ten behoeve van zijn zoon had uitgezonden, maar aan die zoon zelf.
Uit het verhaal weten wij dat de knecht zowel over Abraham als over Isaäk sprak als mijn meester. En zoals we reeds vaststelden correspondeert een en ander met Jezus’ uitspraak over de geest in Jh 16:12-15 (Zie Deel 1, onder I - 3).

Dat de geest zowel God als zijn Zoon ter beschikking staat als 'bron van informatie' wordt op treffende wijze aan ons getoond in de Openbaring, met name in de taferelen die in de hfdst 4 en 5 worden geschetst van de situatie nabij Gods troon:

En vanuit de troon komen voort bliksemstralen en stemmen en donderslagen; en voor de troon zeven lampen van vuur brandend, welke zijn de zeven geesten Gods.
(Op 4:5)

God bedient zich van de volledige werkzaamheid van zijn geest, hier voorgesteld door zeven vurige lampen die zorgen voor de geestelijke verlichting van Gods dienaren.
In Op 1:4 waren die zeven geesten ook al vermeld om de zeven gemeenten liefderijke gunst en vrede toe te wensen. Volgens sommigen de Spiritusseptiformis, d.i. de heilige geest in zijn zeven gaven.
Vergelijk Js 11:2-3.

En in het midden van de troon en van de vier levende wezens en in het midden van de oudsten zag ik een lam staande, als zijnde geslacht, hebbend zeven horens en zeven ogen, welke zijn de zeven geesten Gods, uitgezonden tot de gehele aarde.
(Op 5:6)

Ook nu is de volledige werkzaamheid van Gods geest in beeld, en dat die geest hier wordt voorgesteld door de (zeven) ogen van het Lam, laat uitkomen dat hij met een volmaakt onderscheidingsvermogen de joodse eindtijdheiligen op aarde leidt door de geest.
Maar ook doorziet hij volkomen wat de antichristelijke vijand intussen tegen hen beraamt.

Het is overigens opmerkelijk dat de volheid van de geest hier wordt vereenzelvigd met de zeven ogen van het Lam. In Zc 4:2, 6 en 10 is namelijk ook sprake van de krachtige werking van Gods geest, maar daar wordt hij aangeduid met de zeven ogen van Jahweh. Opnieuw een aanwijzing dat God en zijn Zoon op gelijke wijze kunnen beschikken over de werkzaamheid van de geest teneinde de vele aspecten van Gods voornemen te verwezenlijken.

In Deel 1 ( onder I – 6 ) hebben wij uitvoerig stilgestaan bij de betekenis van de put (bron) genaamd Beër-Lachai-Roï [ Put van de Levende die mij ziet] met GW 462.
Isaäk bleek nauwe betrekkingen te hebben met die put. Maar het was wel de Put van de Levende die mij ziet, en die Levende is uiteraard God.
Welnu, de conclusie dat zowel God als zijn Zoon nauw betrokken zijn bij de put wordt bevestigd door de som van de getalswaarden Abraham en Isaäk:248 + 6 + 208 = 462

De knecht vertelde Isaäk al de dingen die hij gedaan had…

De GW van dit vers is 2-263, een waarde die op treffende correspondeert met de Spreuk (25:25):

Als koele wateren is een goed bericht uit een ver land.

Isaäk kreeg destijds voor het eerst te horen hoe het de knecht was vergaan in het volvoeren van zijn missie. Dat kon ook niet anders; er was toen geen moderne berichtgeving.
Wat de tegenbeeldige vervulling betreft moeten wij vanzelfsprekend niet menen dat de grotere Isaäk nu voor het eerst werd geïnformeerd over de wederwaardigheden van de werking van Gods geest in verband met het roepen en bijeenbrengen van de voltallige Rebekkagemeente.

Jezus zélf is gedurende de gehele Gemeente-eeuw ten nauwste betrokken bij die taak, en het is veeleer zó dat de geest daarbij het directe instrument is waardoor hij werkt in de leden van zijn Gemeentelichaam in wording.
Denk bijvoorbeeld aan zulke uitdrukkingen als Messias in jullie.
Zie daarvoor ondermeer Rm 8:9-10.
En vergelijk ten bewijze van dat feit ook zulke schriftpassages als in Ef 4: 15-16.

Maar laten wij, in elk opzicht waarheid sprekend, in liefde opgroeien naar hem toe die het Hoofd is, [de] Messias, uit wie elk lichaam -samengevoegd en bijeengehouden door elke ondersteunende verbinding, naar [de] werking die elk deel is toegemeten- de groei van het Lichaam bewerkt tot opbouw van zichzelf in liefde.

(ΙΙ - 7Genesis 24:67

Tot slot lezen we in Genesis 24:

67 Toen bracht Isaäk haar in de tent van zijn moeder Sara. En hij nam Rebekka en zij werd hem tot vrouw en hij had haar lief. Zo vond Isaäk troost na [de dood van] zijn moeder.

De apostel Paulus noemde in zijn brief aan de Galaten, hoofdstuk 4, Sara de vrije vrouw die de zinnebeeldige moeder (Vrouwe Sion) wordt van al Gods kinderen die, op grond van het Abrahamitische Verbond, tot de belofte behoren.
Krachtens de nieuwe geboorte zal het zaad van deze vrije vrouw tenslotte het gehele Israël Gods omvatten (Gl 6:15-16).

Isaäk was veertig jaar oud toen hij zijn Bruid in de tent van zijn moeder Sara bracht, drie jaar na haar dood. Aangezien Isaäk in 2108 AM werd geboren, vond een en ander dus plaats in 2148 AM (Gn 25:20).
In Ezra 6:18 lezen we met betrekking tot het herstel van de priesterlijke dienst in de herbouwde tempel:
Ook plaatsten zij de priesters in hun afdelingen en de Levieten in hun klassen, met het oog op de dienst van God die in Jeruzalem woont, naar het voorschrift van het boek van Mozes.
De GW van dit vers bedraagt 3875, wellicht op te vatten als 3875 jaren die verlopen vanaf 2148 AM tot de Opname van de Gemeente in 6023 AM (2148 + 3875).

Wanneer de Rebekkagemeente door de Opname van de aarde is verdwenen, breekt in de loop van de 70ste Week het moment aan dat Sion vele nieuwe zonen zal baren (Js 66:7-8).
Voor Israël betekent dat de wedergeboorte van de natie, en het is veelbetekenend dat dit gebeuren zich zal voltrekken binnen een context vannieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Vergelijk Js 65:17-18 en 66:22.
Dan zal het Jeruzalem beneden de zelfde vrijheid genieten zoals het Jeruzalem boven al sinds Pinksteren 33 AD geniet.
Want uit de wijze waarop Paulus Js 54 :1 toepast, hebben beide gemeentes principieel de zelfde 'moeder'.

Jeruzalem boven is al sinds Pinksteren als nieuwe schepping in wording. Maar wanneer in de 70e Week met Israël het Nieuwe Verbond wordt gesloten, zal ook een gelovige Rest door de beloofde uitstorting van de geest tot een nieuwe schepping worden gemaakt (Jl 2:28-32; Ez 36:24-28).
Voor het hele Israël Gods, hemels en aards, is namelijk het verwekt zijn naar de geest essentieel. Het is de enige weg waarlangs de erfenis van Abraham komt, en naar de belofte tot zijn zegenend zaad te gaan behoren.
Maar wanneer dat onderdeel van Gods voornemen volledig zijn beslag zal hebben gekregen komt logischerwijs de taak van Vrouwe Sion, zij die eens onvruchtbaar was, teneinde (Js 54:1).

Voor de grotere Isaäk, Bruidegom Messias Jezus, breekt dan de tijd aan om zijn Bruid, de Rebekkagemeente, in haar 'tent' te brengen: Nieuw Jeruzalem, dat vanaf God uit de hemel neerdaalt, toebereid als een bruid, versierd voor haar echtgenoot.

In zijn visioen hoorde Johannes wat daarvan het effect zal zijn op aarde:

En ik hoorde een luide stem vanuit de troon, zeggend: Zie! De Tent van God met de mensen, en hij zal bij hen verblijven en zij zullen zijn volken zijn, en God zelf zal met hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de Dood zal niet meer zijn, noch rouw noch geschreeuw noch pijn zal er nog zijn; de eerste dingen zijn heengegaan

Opmerking:
Het is zeer betekenisvol dat aansluitend op dit vers (67), waarin we vernemen dat Isaäk zijn bruid in de tent van zijn overleden moeder Sara brengt, we in het eerste vers van hoofdstuk 25 lezen dat Abraham zich opnieuw een vrouw neemt, Qetoerah.
Door velen wordt verondersteld dat Qetoerah niemand anders is dan Hagar, maar dan in een nieuwe positie, niet alleen in waardigheid hersteld maar zelfs daarin verhoogd, precies datgene wat Israël zal ervaren krachtens het Nieuwe Verbond dat met haar wordt gesloten.
Binnen dat Nieuwe Verbond komt Israël in de positie om in het Millennium alsnog het zegenende zaad van Abraham op aarde te worden.

Qetoerahs naam betekent reukwerk; offerrook.
In Maleachi, een boek dat profetisch geheel op de eindtijd is gericht, lezen we dat de tijd komt dat Jahwehs naam groot zal zijn onder de Heidenen [gojim]:

Want van de opkomst der zon tot waar hij ondergaat, zal mijn naam groot zijn onder de Heidenen; in elke plaats zal aan mijn naam offerrookgebracht worden, ja, een reine gave. Voorzeker, mijn naam zal groot zijn onder de Heidenen, spreekt Jahweh der legerscharen.
(Ml 1:11)

Zoals Sara eens stond voor het Abrahamitische Verbond en Hagar voor het Wetsverbond (Gl 4:21-25), zal het Nieuwe Verbond een binding hebben met Abrahams derde vrouw 'Qetoerah'.
Jezus, de grotere Isaäk, is immers de Middelaar van het Nieuwe Verbond, en Isaäk had in minstens twee opzichten een binding met Hagar. Beide hebben niet alleen de zelfde GW (208), maar beide hadden ook een relatie met Beër-Lachai-Roï, [ Put van de Levende die mij ziet ].

Dat aan het einde van hoofdstuk 24 expliciet wordt vermeld dat Isaäk, toen hij op weg was naar de ontmoeting met Rebekka, van de weg kwam die naar Beër-Lachai-Roï voert, terwijl enkele verzen verder (in 25:1) wordt verhaald dat Abraham Qetoerah tot vrouw nam, is in joodse kringen opgevat als een aanwijzing dat Hagar door Isaäk werd teruggebracht naar zijn vader.

Zoals gezegd heeft Hagar GW 208, maar Qetoerahs waarde is 320.
Het is dus de waarde 112 die Hagar tot Qetoerah 'maakt' [320 minus 208].
Ongetwijfeld moet die waarde te maken hebben met Gods liefderijke gunst waardoor voor het Hagar-Israël tijden van herstel kunnen komen.
En dat brengt ons bij Psalm 119, waar de Psalmist in vers 88 God smeekt:
Naar uw liefderijke goedheid [112herstel mij tot leven, en ik zal de getuigenissen van uw mond onderhouden.

We kunnen ook denken aan Ps 37:40, waar de redding van de rechtvaardigen door Jahweh zeker gesteld wordt:
En Jahweh helpt hen en hij bevrijdt hen. Hij zal hen bevrijden van de goddelozen en hen redden. Want zij zoeken toevlucht bij hem. [112].

Overigens, en niet onbelangrijk voor het leggen van verbanden, constateren wij nog dat geheel vers 40 in getalswaarde overeenkomt met vers 15 van de reeds enkele malen geciteerde Psalm 45: Met vreugdebetoon en verheuging zullen zij worden gebracht; zij zullen het paleis van de koning binnengaan.

Dat Isaäk, op weg naar de ontmoeting met Rebekka, van de weg kwam die naar Beër-Lachai-Roï voert, kan tevens een aanwijzing inhouden dat rond de tijd der Opname van de christelijke Gemeente de actualiteit van Genesis 16:12 meer dan ooit gestalte zal krijgen:

Hij [Ismaël, van wie Hagar op dat moment zwanger was] zal een wilde ezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn en de hand van allen tegen hem, en voor het aangezicht van al zijn broeders zal hij wonen.
In de Tanakh geldt dat vroege gebeurtenissen in het leven van een stamvader vaak de toon zetten voor de wijze waarop veel later door het nageslacht van die stamvader wordt opgetreden, zelfs door zeer verre nakomelingen en na vele generaties.
(II - 8)
De Bruiloft – Wanneer?

Uit het voorgaande moge duidelijk zijn dat de "Bruiloft van het Lam" niet onmiddellijk aanbreekt bij de Opname. Een voorname conclusie die ook getrokken kan worden uit de chronologische volgorde waarin volgens de Openbaring de gebeurtenissen die tot de Bruiloft moeten leiden, zich voltrekken.
In tegenstelling tot wat velen denken is het niet de christelijke Gemeente die in de Openbaring centraal staat. Want merk op, in Op 1:1, wie de geadresseerden zijn:

Openbaring van Jezus Messias die God hem gaf om aan zijn slaven de dingen te tonen die vlug moeten geschieden

De Openbaring is bestemd voor de slaven van hem die de bron van alle openbaring is, God. Messias belijdende Joden van de eindtijd zijn hier die 'slaven'.
De gebeurtenissen die Johannes in visioenen te zien kreeg voltrekken zich namelijk voor een groot gedeelte in de 70e Jaarweek van het joodse volk, wanneer Jahweh de draad der geschiedenis in verband met zijn uitverkoren volk weer oppakt (Dn 9:24-27; Op 1:10).

Omdat de beschreven gebeurtenissen in hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 19 zich binnen een bestek van zeven jaar gaan voltrekken, wordt er gezegd dat ze vlug [εν ταχειmoeten verlopen.
Vergelijk ook Op 22:6 en Hn 12:7; 22:18.
Het is een verzekering aan de Joden dat de verdrukkingen die ze stellig gaan ondervinden, met name de Grote Verdrukking in de tweede helft van de Jaarweek, zich binnen een betrekkelijk korte periode zullen voordoen. Dus niet dat ze eindeloos lijken zoals voorafgaand aan de eindtijd het geval was, gedurende het tijdperk van hun opsluiting in ongehoorzaamheid (Rm 11:31, 32).

Aangezien de Gemeente, naar het zich laat aanzien, vroeg in de 70ste Week de Opname zal ervaren, wordt het nog duidelijker dat het niet allereerst om christenen gaat in de Openbaring.
De christelijke Gemeente bevindt zich in de Openbaring zelfs niet meer op aarde.
In de openingsscène van hoofdstuk 4 zien we hen daarom van meet af, onder het zinnebeeld van de 24 Oudsten, rondom Gods troon in de hemel:

Na deze dingen [de zeven boodschappen die Johannes moest overbrengen aan de joodse eindtijdgemeenschap] zag ik, en zie een deur die geopend was in de hemel; en de eerste stem die ik als een trompet met mij had horen spreken, zei: Stijg op hierheen, en ik zal je de dingen tonen die na deze dingen moeten geschieden.
Onmiddellijk geraakte ik in geest; en zie een troon rustte in de hemel, en op de troon iemand zittend. En hij die op de troon is gezeten van aanzien gelijk een jaspis- en sardissteen, en een regenboog rondom de troon, van aanzien gelijk een smaragd.
En rondom de troon vierentwintig tronen, en op de tronen zittend vierentwintig oudsten gekleed in witte bovenklederen, en op hun hoofden gouden kronen.

Voor meer details hierover, zie:

Als de 24 Oudsten in de hemel vervullen zij het beeld van Israëls priesterschap, dat vanaf de tijd van David was onderverdeeld in 24 afdelingen.
Ten bewijze daarvan lezen wij bijvoorbeeld in hoofdstuk 5 dat zij de gebeden van de joodse heiligen die in de eindtijd op aarde zijn, onder het zinnebeeld van reukwerk in gouden schalen voor de troon van God brengen. Vergelijk Lk 1:5, 9-10.

Van de Bruiloft is in dit stadium van de Openbaring voorlopig niets te bespeuren.
Vele andere zaken moeten namelijk eerst hun beslag krijgen, waaronder de ondergang van het grote Babel (de Hoer) een zeer voorname is. Maar daarover lezen we pas in hoofdstuk 19:

Na deze dingen hoorde ik als een grote stem van een talrijke menigte in de hemel, zeggend: Looft Jah! De redding en de heerlijkheid en de kracht [is] van onze God, want waarachtig en rechtvaardig [zijn] de oordelen van hem. Want hij heeft de grote Hoer geoordeeld die de aarde verdierf in haar hoererij; en hij heeft het bloed van zijn slaven van haar hand gewroken. En een tweede maal zeiden zij: Looft Jah! En de rook van haar stijgt op tot in alle eeuwigheid. En de oudsten, de vierentwintig, en de vier levende wezens vielen neer en zij aanbaden God die op de troon is gezeten, zeggend: Amen! Looft Jah!

En een stem ging uit vanaf de troon, zeggend: Prijst onze God, alle slaven van hem, en zij die hem vrezen, de kleinen en de groten. En ik hoorde als een stem van een talrijke menigte en als een geluid van vele wateren en als een geluid van krachtige donderslagen, zeggend: LooftJah! Want de Heer onze God, de Almachtige, heeft zijn koningschap tot uitdrukking gebracht. Laten wij ons verheugen en jubelen, en hem de heerlijkheid geven, want de bruiloft van het Lam is aangebroken en zijn vrouw heeft zichzelf bereid.

Met de eliminatie van de Hoer is de "Bruiloft van het Lam" zeer nabij gekomen, maar ook dan nog steeds geen voldongen feit. Hoe komt dat?
Uit de veel geciteerde Psalm 45 kan namelijk afgeleid worden dat de bruidsstoet pas het paleis van de Koning binnengaat wanneer de koning ten oorlog is uitgereden (Ps 45:1-5, 13-15).
En dat nu is precies datgene wat we ook verder lezen in dit hoofdstuk van de Openbaring:

En hij zegt tegen mij: Schrijf! Gelukkig zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de Bruiloft van het Lam!
En ik zag de hemel geopend, en zie! Een wit paard en hij die erop gezeten is, wordt Getrouw genoemd en Waarachtig. En hij oordeelt en voert oorlog in rechtvaardigheid. Zijn ogen nu als een vuurvlam, en op zijn hoofd vele diademen, hebbend een naam geschreven welke niemand kent dan hijzelf. En hij is gehuld in een bovenkleed dat met bloed besprenkeld is, en zijn naam werd genoemd: Het Woord van God. En de legers in de hemel volgden hem op witte paarden, gekleed zijnde in wit, rein fijn linnen. En uit zijn mond komt een scherp zwaard te voorschijn om daarmee de Heidenen te slaan, en hijzelf zal hen weiden met een ijzeren staf. Oók treedt hijzelf de wijnpers van de toorn der gramschap van God de Almachtige. En op zijn bovenkleed en op zijn dij heeft hij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren.

Ook al is met de ondergang van de Hoer de weg vrijgekomen voor het vieren van de Bruiloft van het Lam, toch ziet Johannes eerst iets geheel anders gebeuren: in plaats van op een feest wordt zijn geestesoog gericht op oorlog! Pas in hoofdstuk 21, bij het neerdalen van Nieuw Jeruzalem uit de hemel, vindt het Bruiloftsfeest plaats. Na de verwoesting van Babylon zijn namelijk nog tal van vijanden overgebleven die vooral voor de bruiloftsgasten op aarde een bedreiging vormen.

Daarom moet eerst de oude regeling waarbij de demonen achter de schermen van onzichtbaarheid heersten over de verdorven maatschappij op aarde, geheel uit het zicht verdwijnen en plaats maken voor het Messiaanse koninkrijk als de enige macht, op aarde, zichtbaar vertegenwoordigd door het volk der heiligen van het Opperwezen (Dn 2:44-45; 7:14, 27):

En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren heengegaan, en de zee is niet meer. En de heilige Stad, Nieuw Jeruzalem, zag ik neerdalen uit de hemel vanaf God, toebereid als een bruid, versierd voor haar echtgenoot. En ik hoorde een luide stem vanuit de troon, zeggend: Zie! De Tent van God met de mensen, en hij zal bij hen verblijven en zij zullen zijn volken zijn, en God zelf zal met hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de Dood zal niet meer zijn, noch rouw noch geschreeuw noch pijn zal er nog zijn; de eerste dingen zijn heengegaan
(Op 21:1-4)

Deze nieuwe aardse maatschappij is van meet af stabiel; de rusteloze, opstandige mensenzee is dan namelijk met de eeuwige afsnijding van de ‘bokken’ voorgoed verleden tijd (Mt 25:33, 41, 46).

In Openbaring hoofdstuk 20 wordt het verloop van het Millennium geschetst vanuit het gezichtspunt van opstanding en oordeel. Er zal dan een omvangrijk opvoedkundig programma werkzaam zijn, maar hier, in hoofdstuk 21, wordt de 1000 jaar vanuit een andere visie benaderd, de periode waarin het Bruiloftsfeest wordt gevierd.

Gelet op de vreugdevolle kenmerken van die gebeurtenis -geen tranen, dood, pijn, geschreeuw [van verdriet]- kunnen we denken aan de vervulling van Js 25:6-9, waar wordt voorzegd dat op de 'Berg' van Gods koninkrijk een feestmaal voor alle volken wordt aangerecht.
Daarom zien we de Bruid nu echt haar intrede doen. Ze komt bij God vandaan uit de hemel, wat laat zien dat ze daar al verbleef; de Opname had, zoals gezegd, al eerder plaats gevonden.

De Bruid is nu volledig toebereid om in het Millennium haar taak aan de zijde van haar echtgenoot, het Lam Jezus Messias, te vervullen. Als degene die, naast een Vredevorst, ook een Eeuwige Vader is, zal hij de verbintenis vruchtbaar maken (Js 9:5).
Voor de Vrouw van het Lam is de taak weggelegd om zijn aardse 'kinderen' tot de volwassen staat te leiden. Naar die situatie ziet de kreunende en zuchtende schepping al sinds de val in Eden reikhalzend uit:

Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods. Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem, die haar [daaraan] onderwierp, in de hoop dat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de verderfelijkheid bevrijd zal worden tot de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods. Want wij weten dat de hele schepping tezamen zucht en tezamen in barensnood verkeert, tot nu toe.
(Rm 8:19-22)

======

Geen opmerkingen: