De Antichrist & Israël – Hoofdstuk 9
De 70ste Week cruciaal
23 Geef dus acht op de zaak en heb begrip van het gezicht
24 70 zevens zijn toebedeeld betreffende uw volk en uw heilige stad
om een einde te maken aan de overtreding
en om zonden te verzegelen
en om ongerechtigheid te verzoenen
en om rechtvaardigheid van eeuwen in te voeren
en om een zegel te drukken op visioen en profetie
en om een heilige der heiligen te zalven
25 Weet dan en onderscheid: Vanaf uitgaan woord om te
herstellen en te bouwen Jeruzalem tot aan Messias Vorst
7 zevens en 62 zevens
Ze zal opnieuw worden gebouwd, plein en gracht
maar in druk der tijden
26 En na de 62 zevens zal Messias worden afgesneden
en niets voor hem
En de stad en het heiligdom zal verderven het volk van
vorst die komt en zijn einde in overstroming
en tot einde oorlog, verordend zijn verwoestingen
27 En naar velen zal hij een verbond kracht bijzetten 1 zeven
En op de helft van de zeven zal hij doen ophouden
slachtoffer en spijsoffer
En op vleugel van gruwelen een verwoester
en tot voleinding zal wat vast besloten is uitgestort worden
op de verwoester
Aldus de beroemde profetie uit Daniël 9:23-27, in een poging de bewoordingen waarin deze zogeheten Jaarwekenprofetie is gesteld, zo letterlijk mogelijk weer te geven. Met welke bedoeling? Omdat er, naar het schijnt, heel wat mysterieuze zaken bewust in zijn verwerkt. Het lijkt dan ook wenselijk die (vaak) raadselachtige elementen over te brengen zoals ze door de auteur werden gepresenteerd. Anders is de kans groot dat reeds bij het weergeven van de tekst verwarring ontstaat omtrent de interpretatie.
De profetie staat bekend als de Jaarwekenprofetie. Jaarweken is een uitleggende vertaling. De grondtekst vermeldt Zevens, d.w.z. periodes van zeven (7 dagen of 7 jaren). Algemeen worden de Zevens als weken van jaren gezien.
Een andere complicatie doet zich voor in verband met de vraag hoe lang die jaren dan wel zijn. Zijn het zonnejaren of jaren van 360 dagen?
Overigens heerst er een algemeen besef dat het om een zeer belangrijke profetie gaat. Ze gaf immers meer dan vijf en een halve eeuw van tevoren het precieze punt in de tijd aan waarop de Joodse Messias zich aan zijn volk zou aanbieden. Joodse commentatoren die nog altijd niets van Jezus [voor hen Yeshua] willen weten, hebben zich dan ook dikwijls erg ongemakkelijk gevoeld door deze profetische aankondiging die door Gabriël - die dicht voor Gods aangezicht staat - aan de door God geliefde Daniël werd overgebracht.
Merk op hoe Gabriël de profeet aanmoedigde om grondig aandacht te schenken aan zijn belangrijke boodschap: Geef dus acht op de zaak en heb begrip van het gezicht (vers 23). Opmerkelijk is dat die aanmoediging in bijna gelijke bewoordingen terugkeert in Mattheüs 24:15, waar de Evangelist Jezus citeert.
In zijn rede over de laatste dagen, verwees Jezus naar vers 27 van de Jaarwekenprofetie met de woorden:
Wanneer jullie dan de gruwel der verwoesting waarvan door Daniël, de profeet, werd gesproken, in een heilige plaats zien staan…, laten dan zij die in Judéa zijn vluchten naar de bergen
(Mt 24:15-16)
De lezer kan in zijn eigen bijbel nagaan dat Mattheüs op de plaats van de puntjes de woorden de lezer gebruikeonderscheidingsvermogen heeft tussengevoegd. En dat laat onmiskenbaar uitkomen dat wij er goed aan doen net zo alert te zijn als Daniël. Vooral wanneer wij onderscheiden dat de gruwel der verwoesting een verwijzing is naar vers 27.
In de NBG-versie wordt dit vers -gedeeltelijk- aldus weergegeven:
En op een vleugel van gruwelen een verwoester
een aankondiging die doelt op het optreden van de Antichrist in de 70ste en laatste Jaarweek. Het Hebreeuwse woord dat met "verwoester" is weergegeven, zou ook vertaald kunnen worden met "ontsteltenis-veroorzaker", een typering die de bedoelingen van de valse Messias precies bloot legt.
In de Jaarwekenprofetie zijn maar weinig dingen echt doorzichtig. Soms lijken er meer vragen dan antwoorden te zijn. Schriftverklaring vraagt in dit geval dan ook meer dan ooit een gepaste terughoudendheid.
Ook moet niet vergeten worden dat Daniël de profetie ontving als antwoord op een door hem vurig opgezonden gebed.
Tijd: Het jaar 539 v.Chr. kort nadat Babylon als wereldrijk was gevallen en Cyrus, de veroveraar, Darius de Meder als koning had geïnstalleerd.
Op grond van de profetische uitspraken van Jeremia, in Jeremia 25:11 en 29:10, beseft Daniël dat herstel voor Israël, in het bijzonder voor haar hoofdstad Jeruzalem, nabij moet zijn. Waarom? Omdat hij kon nagaan dat er inderdaad ca. 70 jaar voor Babel waren verstreken. En dan? Zie Jeremia 29:10 volgens de vertaling van dr. B.N. Wambacq:
Want aldus heeft Jahweh gesproken: Want eerst nadat zeventig jaar voor Babel verlopen zijn, zal ik naar u omzien en in uw voordeel mijn woord gestand doen om u naar deze plaats terug te voeren
In 539 v.Chr. waren inderdaad 70 jaar voor het Neobabylonische Rijk als wereldmacht verlopen, de periode 609-539 v.Chr.
Voor YHWH, Israëls God, was derhalve de tijd gekomen om weer in gunst naar zijn volk om te zien en hen naar Juda en Jeruzalem terug te voeren.
Dit doet ons vanzelfsprekend vooruitzien naar de Eindtijd van het huidige wereldstelsel waarvoor een vrijwel identieke belofte geldt ten aanzien van het toekomstige Joodse overblijfsel: Bevrijding uit Babylon de Grote en terugvoering naar hun homeland. Zie Openbaring 18:4
Gaat uit van haar, mijn volk
en Ezechiël 36:28
En gij zult stellig wonen in het land dat ik aan uw voorvaders heb gegeven, en gij moet mijn volk worden en ikzelf zal uw God worden.
Wanneer we het boetvaardige gebed dat Daniël destijds tot YHWH opzond diep tot ons laten doordringen, dan is onze conclusie wellicht: Precies dezelfde belijdenis past oprechte Joodse mensen thans. Het toekomstige overblijfsel zou Daniëls woorden letterlijk kunnen herhalen in een toepassing op zichzelf:
4 Ach Heer, grote en geduchte God, die het verbond gestand doet en vol erbarmen zijt voor hen die U liefhebben en uw geboden volbrengen;
5 Wij hebben gezondigd en kwaad gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld en zijn weerspannig geweest, wij zijn afgeweken van uw geboden en wetten;
6 Wij hebben niet geluisterd naar uw dienaren, de profeten, die in uw naam gesproken hebben tot onze koningen, hoogwaardigheidsbekleders, familiehoofden en tot heel de gezeten bevolking van het land.
7 Heer, Gij staat in uw recht, maar wij hebben reden om ons te schamen en we staan nu ook beschaamd, wij, de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem en heel Israel, zowel degenen die dichtbij als die veraf wonen in de landen waarheen Gij hen verstoten hebt, omdat zij U ontrouw geworden zijn.
8 Heer, wij moeten ons schamen, wij, onze koningen, onze hoogwaardigheidsbekleders en onze familiehoofden, omdat wij tegen U gezondigd hebben.
9 Moge de Heer onze God barmhartig zijn en vergevingsgezind, want wij zijn weerspannig geweest tegen Hem,
10 en we hebben niet geluisterd naar de Heer onze God en niet geleefd naar de geboden die Hij ons door zijn dienaren, de profeten, gegeven heeft.
11 Heel Israel heeft uw wet overtreden en zich van U afgekeerd door niet te luisteren naar uw woord. Daarom, omdat wij gezondigd hebben tegen Hem, zijn de vervloekingen en verwensingen die in de wet van Mozes staan aan ons in vervulling gegaan.
12 Hij heeft de straf waarmee Hij ons en degenen die ons bestuurden bedreigd heeft, voltrokken en zo grote rampspoed over ons en over Jeruzalem gebracht als er onder de hele hemel nog nooit is voorgekomen.
13 Maar in de wet van Mozes stond al deze rampspoed, die ons is overkomen, reeds beschreven. En toch hebben wij niet getracht YHWH, onze God, te vermurwen door ons van onze boosheid te bekeren en door uw wet te betrachten.
14 Maar dit is YHWH niet ontgaan en Hij heeft dit onheil over ons gebracht. Waarlijk! Rechtvaardig is YHWH, onze God, in al wat Hij doet: wij hebben niet naar Hem geluisterd.
15 Heer onze God, die met krachtige hand uw volk uit Egypte geleid hebt en U zo roem verworven hebt tot op de dag van vandaag; wij erkennen dat wij gezondigd en misdaan hebben.
16 Maar laat toch omwille van al uw weldaden, Heer, uw hevige toorn tegen uw stad Jeruzalem, uw heilige berg, bedaren: want vanwege onze zonden en vanwege de boosheid van onze voorvaderen drijven al onze buren de spot met Jeruzalem en met uw volk.
17 Luister dan, onze God, naar het bidden en smeken van uw dienaar en laat omwille van Uzelf de glans van uw gelaat weer stralen over uw tempel, die verwoest is.
18 Mijn God, neig uw oor en luister! Open uw ogen en zie neer op de puinen van de stad die naar U genoemd is. Niet op grond van onze verdiensten richten we onze smeekbeden tot U, maar op grond van uw grote barmhartigheid.
19 Heer, luister toch! Heer, vergeef toch! Heer, zie toch naar ons om! Toef niet langer en grijp in, omwille van Uzelf, Heer, want de stad en het volk dragen uw naam.’
(Daniël 9; wv78, aangepast)
Conclusie uit het voorgaande: De context van Daniël 9 wekt het vermoeden dat de Jaarwekenprofetie ons, Bijbellezers, in onze betrokkenheid bij het Joodse volk, ver voorbij de oude geschiedenis van Israël zal brengen; ja ons helemaal door de eeuwen heen naar de Eindtijd voert. En dat blijkt bij nader onderzoek ook het geval te zijn.
Zeventig weken zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad, om
• de overtreding te beëindigen,
• de zonden te verzegelen,
• de ongerechtigheid te verzoenen,
om
• een eeuwige gerechtigheid te brengen,
• visioen en profeet te verzegelen,
• de Heiligheid van heiligheden te zalven.
(HSV).
Het gaat hier duidelijk om een zo geheten tijdprofetie die betrekking heeft op een periode van 70 x 7 = 490 jaar met betrekking tot het volk Israël en hun stad Jeruzalem. Dat impliceert dat in die periode van 490 jaar Jeruzalem niet alleen als stad werkelijk moet bestaan maar ook nog eens met Joodse mensen bevolkt moet zijn.
Ogenschijnlijk een overbodige conclusie, maar dat is toch niet het geval.
Want de profetie laat verderop zien dat de 70 weken zijn verdeeld in tijdvakken van 7-62-1 weken, en juist Jezus' verwijzing in Mattheüs 24:15 naar een NOG STEEDS TE VERWACHTEN gruwel der verwoesting, laat krachtig uitkomen dat die ene en laatste Week van 7 jaar nog altijd moet aanbreken!
In de tussenliggende tijd, met name de eeuwen die volgden op 70 AD, was Jeruzalem zo goed als ontvolkt wat de Joden betreft.
Er worden in vers 24 zes zaken opgesomd die in de loop van die 490 jaar hun beslag moeten krijgen.
In zijn werk The Coming Prince geeft Sir Robert Anderson als zijn mening te kennen dat alle genoemde kenmerken nog steeds toekomstig zijn, hoewel de basis voor hun verwezenlijking werd gelegd toen Jezus zijn leven in de dood offerde:
A careful study of the Angel's words (Daniel 9:24) will show that not so much as one of them has been thus accomplished. The sixty-ninth week was to end with Messiah's death; the close of the seventieth week was to bring to Judah the full enjoyment of the blessings resulting from that death.
Die 6 zaken laten zich volgens sommigen verdelen in 2 reeksen van 3 die elkaar aanvullen. De eerste 3 lijken betrekking te hebben op het probleem dat zonde heet, uitgesplitst naar drie specifieke tekortkomingen waardoor Israël haar verhouding tot YHWH ernstig schaadde.
In de eerste plaats moet de overtreding tot een einde komen.
Het Hebreeuwse woord פשע staat in het enkelvoud met het lidwoord: de overtreding. Welke overtreding in het bijzonder dient Israël achter zich te laten?
Antwoord: haar grote misstap in verband met haar Messias.
Interessant is dat פשע in de LXX o.a. verschijnt als παραπτωμα dat de betekenis heeft van misstap, afdwaling.
Dat is het geval in Ezechiël 14:11 waar YHWH aan de profeet laat weten dat hij zal optreden tegen de valse profeten opdat zij -het huis van Israël- nooit meer achter mij vandaan dwalen, en zich nooit meer verontreinigen met al hun overtredingen (LXX: παραπτωμα; misstappen).
Wanneer Paulus in Romeinen 11:11, 12 aantoont dat Israël weliswaar een ernstige misstap beging in verband met Jezus, hun Messias, maar daardoor niet volledig ten val kwam, gebruikt hij παραπτωμα; zelfs tweemaal.
Welnu, die misstap, de overtreding, komt in de 70ste Week ten einde en daarmee zal de Gemeente Israël de verharding van vele eeuwen achter zich laten (Rm 11:25).
In het volgende vers, Rm 11:26, onderbouwt Paulus die gedachte door vanuit de LXX Jesaja 59:20 te citeren:
De Bevrijder zal uit Sion komen en de goddeloze praktijken van Jakob afwenden.
Blijkbaar citeert de apostel doelbewust vanuit de LXX waar de term ασεβειας verschijnt, welke weergegeven kan worden met goddeloze praktijken.
Waarop doelt Paulus in dat geval? Blijkbaar denkt hij - onder de sturende leiding van de geest - aan Israëls goddeloze gedrag in de afwijzing van hun eigen Messias, de zoon van David; en dat zij in dat goddeloze handelen eeuw na eeuw hebben volhard.
De brontekstversie van Jesaja 59:20 duidt daarop, want op de plaats van goddeloze praktijken in de LXX heeft de MT weer פשע, dus overtreding of misstap:
Maar voor Sion zal een Verlosser komen voor wie in Jakob omkeren van hun misstap, uitspraak van YHWH
Terloops constateren we nogmaals dat vers 24 van de Jaarwekenprofetie ons door deze benadering profetisch verplaatst naar de Eindtijd, d.i. naar de 70ste Week. Daarom moeten wij de vervulling van de volgende twee zaken eveneens in die Week zoeken, t.w. het verzegelen (of: volmaken) van zonden en het verzoenen van ongerechtigheid.
Jesaja 40:2 ondersteunt die gedachtegang. Want in de verzen 1 en 2 van die herstelprofetie bij uitstek, luidt de eindtijdboodschap voor Israël aldus:
Troost, troost mijn volk, zegt uw God; spreekt tot het hart van Jeruzalem en roept haar toe dat haar zware dienst vervuld is, dat haar ongerechtigheid is afbetaald, dat zij uit de hand van YHWH dubbel heeft ontvangen voor al haar zonden
Van deze 3 genoemde tekortkomingen zal Israël dus verlost worden. Daarvoor in de plaats zullen 3 gunstige zaken geïntroduceerd worden, ten tijde van Jezus' paroesie, zijn komst in heerlijkheid en zijn optreden als koning in Gods koninkrijk.
4 Het invoeren of brengen van eeuwigdurende rechtvaardigheid hangt samen met de vestiging van zijn koninkrijk. Vergelijk dit met Jesaja 9:7.
Oók de afzonderlijke leden van het volk zullen, dankzij de toepassing van de voordelen van het verzoenend offer van de Messias, rechtvaardig zijn in hun levenswijze.
Uw volk, allen zijn zij rechtvaardigen; voor eeuwig zullen zij het land in bezit houden, spruit van mijn planting, maaksel van mijn handen, bestemd voor mijn luister. –Jesaja 60:21.
Het is volkomen duidelijk dat zulke gunstige zaken, bestemd voor Juda en Jeruzalem, nog altijd toekomstig zijn, precies zoals ook Robert Anderson dacht. Hetzelfde geldt voor de vervulling van Jesaja 1:25-27 waarin nog een ander facet wordt aangesneden met betrekking tot de invoering van eeuwige rechtvaardigheid:
Ik zal mijn hand op u doen terugkeren; louteren zal ik als met loog uw schuimslakken; ik verwijder alle looddelen uit u; ik zal uw rechters doen terugkeren zoals eerst, en uw raadsheren als in de aanvang. Daarna zult gij 'stad van gerechtigheid' heten, 'betrouwbare vesting'. Sion zal door recht verlost worden, en zij die van haar terugkeren met gerechtigheid.
5 De uitdrukking een zegel drukken op visioen en profetie laat uitkomen dat tenslotte alle profetie inzake Israël, in welke vorm ook gegeven, tot een definitieve vervulling zal zijn gekomen; elke voorzegde gebeurtenis zal werkelijkheid zijn geworden. Ook ten aanzien van dit punt stelt Robert Anderson terecht vast dat het niet kan doelen op de Eerste eeuw:
In what sense were vision and prophet sealed up at the death of Christ, considering that the greatest of all visions was yet to be given, (The Revelation.) and the days were still to come when the words of the prophets were to be fulfilled?
6 De Heiligheid van heiligheden zalven. of, zoals anderen menen iets allerheiligst zalven, moet ook in de 70ste Week gerealiseerd worden, maar het is bepaald niet gemakkelijk daaromtrent definitieve conclusies te trekken.
De term iets allerheiligst komt vaker voor in de bijbel; gewoonlijk in samenhang met het tempelheiligdom.
Gedacht zou kunnen worden aan de toekomstige, visionaire tempel van Ezechiël, of beter gezegd het Huis of het Heiligdom dat hij in een visioen te zien kreeg.
Te beginnen bij Ezechiël 40:1-2 en vervolgens helemaal tot hoofdstuk 48, vertelt hij daarover.
In het visioen werd hij overgebracht naar een zeer hoge berg in het land Israël en daarop zag hij iets gelijk de bouw van een stad.
Ja, het bouwwerk leek op een stad vanwege de enorme afmetingen, maar bij nadere observatie blijkt het toch om een heiligdom te gaan. In de nieuwe ordening der dingen zal God blijkbaar daarin gediend worden.
Er blijkt dan ook veel overeenkomst te zijn met de Tempelstad Nieuw Jeruzalem die in Openbaring 21 van God uit de hemel neerdaalt.
Het gevolg van het laatste zal zijn dat de Tent van God bij de mensen is.
Welnu, in de volgende 3 teksten van Ezechiëls tempelvisioen vinden wij die specifieke uitdrukking terug: iets allerheiligst, t.w.:
43:12
Dit is de wet van het Huis. Op de top van de berg is het hele gebied ervan rondom iets allerheiligst. Zie! Dit is de wet van het Huis.
45:3
En daarin [binnen de zogeheten Heilige Bijdrage] zal het heiligdom komen te staan, iets allerheiligst.
Zie ook Ez 45:1.
48:12
En zij [de priesters] moeten een bijdrage krijgen uit de bijdrage van het land als iets allerheiligst, aan de grens van de Levieten.
Vanuit dit gezichtspunt zou de GNB-versie van punt 6 een allerheiligste tempel zal worden ingewijd zowel een aanvaardbare weergave zijn voor iets allerheiligst zalven, alsook vooruitwijzen naar Gods bedoeling om uiteindelijk permanent te midden van zijn volk op aarde te wonen (Ex 25:8).
En dat niet door middel van een stoffelijk bouwwerk, maar eerder in de zin van een geestelijke gemeenschap, een nieuw centrum van religieus leven van waaruit zich een Rivier van water des levens stort; levengevende voorzieningen die naar de mensheid op aarde stromen.
Zie Ezechiël 47:1-9, overeenkomend met het beeld van de Tempelstad Nieuw Jeruzalem volgens Openbaring 21:3-4 en 22:1, 2.
Wij kunnen dan ook instemmen met de conclusie van Leon Wood:
The phrase “holy of holies” (qodesh qadashîm) occurs, either with or without the article, thirty-nine times in the Old Testament, always in reference to the Tabernacle or Temple or to the holy articles used in them.
When referring to the most holy place, where the Ark was kept, the article is regularly used (e.g., Ex. 26:33), but it is not when referring to the holy articles (e.g., Ex. 29:37) or to the whole Temple complex (e.g., Ezek. 43:12).
In view of these matters, it is highly likely that the phrase refers to the Temple also here, which, in view of the context, must be a future Temple; and, since the phrase is used without the article, reference must be to a complex of that Temple, rather than its most holy place.
( A Commentary on Daniel )
Zie verder: De wederkerigheid tussen de twee Jeruzalems
Weet dan en onderscheid: Vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te bouwen tot op Messias, een Vorst: 7 weken en 62 weken. Ze zal opnieuw worden gebouwd met plein en gracht maar in druk der tijden.
Gelet op Nehemia 1:1 en 2:1-6 moet er blijkbaar geteld worden vanaf het jaar 445/444 v. Chr, het 20e jaar van de Perzische koning Artaxerxes.
De eerste 7 weken, in totaal 49 jaar [d.w.z. 49 jaar van 360 dagen, dat is omgerekend 48,3 jaar van ruim 365 dagen] hebben kennelijk betrekking op de herbouw van de stad.
Jeruzalem werd weer opgebouwd, de muren werden hersteld, met plein en gracht, maar in tijden die dikwijls niet gemakkelijk waren. Niettemin was het resultaat dat de stad terugkeerde tot een status die voldoende was om te zijner tijd haar Messiaanse koning te ontvangen.
Met die eerste 7 jaarweken werd blijkbaar de oudtestamentische periode afgesloten. Vervolgens verliepen er nog eens 62 weken, in totaal 427,8 zonnejaren, om in het jaar 33 AD uit te komen.
Wij nemen aan dat binnen de Jaarwekenprofetie een jaar als een profetisch jaar beschouwd moet worden, tellende 360 dagen. Die aanname berust ondermeer op het gegeven dat de 70ste Week gelijkloopt met de gebeurtenissen die in het boek Openbaring worden beschreven en qua tijd gesitueerd worden in de dag die de Heer toebehoort (τη κυριακηημερα). Zie: Openbaring 1:9-11.
In Openbaring 11:2, 3 is immers sprake van een periode van 42 maanden of 1260 dagen, d.i. een periode van 3½ jaar, maar waarbij een jaar wel bestaat uit 360 dagen.
In Op 12:6, 14 en 13:5 verschijnen de 1260 dagen en 42 maanden opnieuw, maar ook de aanduiding 3½ tijd, overeenkomend met 1260 dagen. Dus wederom een periode van 3½ jaar bestaande uit 360 dagen. Vergelijk Dn 7:25 en 12:7.
In deze redenering moet de lengte van de 70ste Week derhalve gesteld worden op (7 x 360 =) 2520 dagen en daarmee tevens de duur van elke andere Week. De eerste 69 Weken zouden dan 69 x 2520 dagen omvatten; in totaal 173880 dagen. En omdat een zonnejaar een lengte heeft van 365,2422 dagen, is de berekening eenvoudig:
69 Weken staan gelijk aan 173880 : 365,2422 = 476,07 gewone jaren, of 476 jaar en 25 dagen.
Controle van de berekening: 476,07 volle jaren - geteld vanaf 445/444 v. Chr. - brengen ons naar 32/33 n. Chr. Een vergelijking van Nehemia 1:1 met Nehemia 2:1 leert bovendien dat zowel de maand Kislev (overeenkomend met november/december) als vervolgens ook de maand Nisan (overeenkomend met maart/april) tot het 20e jaar van Artaxerxes behoorden, met als logische consequentie dat dit 20e regeringsjaar liep van herfst 445 tot herfst 444. Derhalve moet Nh 1:1 geplaatst worden in november/december 445 en Nh 2:1 in maart/april 444 v.Chr.
De 69 jaarweken die overeenkomen met 476 volle jaren en 25 dagen brengen ons dan in april 33.
En toen werd Zacharia 9:9 vervuld. Jezus reed op zondag 9 Nisan Jeruzalem binnen, gezeten op een ezel, op een veulen, een ezelinnenjong. Met welke bedoeling? De profeet had het al aangegeven:
Juich, Sion,
Jeruzalem, schreeuw het uit van vreugde!
Je koning is in aantocht,
bekleed met gerechtigheid en zege.
Nederig komt hij aanrijden op een ezel,
op een hengstveulen, het jong van een ezelin.
(nbv)
Alle 4 evangelisten vermelden Jezus' triomftocht. Merk op dat tot Jeruzalem wordt gezegd: "Uw koning komt naar u toe", of: Je koning is in aantocht!
Dat moet er wel op duiden dat het de bedoeling zou zijn dat de stad, die aardse stad, hoofdstad zou worden van het koninkrijk van de Messias. Haar bewoners worden immers opgeroepen hun door YHWH gezonden koning feestelijk in te halen.
In Mattheüs 21:1-9 worden de details van Jezus' zegevierende intocht uitvoerig geschetst en de menigte begroette hem met de woorden van Psalm 118:26
Gezegend hij die komt in de naam van YHWH
Dat klonk goed; maar in het verslag van Lukas 19 worden aanvullende details verstrekt die op z'n minst beangstigend konden worden genoemd!
36 Terwijl hij nu voorttrok, spreidden zij hun kleren op de weg.
37 Toen hij dan reeds nabij de afdaling van de Berg der Olijven kwam, begon de hele groep der leerlingen vol vreugde God met luider stem te loven voor alle krachtige daden die zij gezien hadden,
38 zeggend: Gezegend hij die komt, de koning, in naam van de Heer! In de hemel vrede, en heerlijkheid in de hoogste plaatsen.
39 En sommigen van de Farizeeën uit de menigte zeiden tot hem: Leraar, bestraf je leerlingen!
40 En ten antwoord zei hij: Ik zeg jullie, indien dezen zouden zwijgen, zouden de stenen luid roepen.
41 En toen hij naderbij kwam, de stad zag, weeklaagde hij over haar,
42 zeggend: Indien gij, ja gij, op deze dag de dingen onderscheidde [die] tot vrede [strekken]. Nu echter zijn ze voor je ogen verborgen.
43 Want er zullen dagen over je komen en je vijanden zullen een palissade tegen je oprichten, en je omsingelen en je van alle kanten insluiten;
44 en zij zullen jou en je kinderen in jou tegen de grond verpletteren; en zij zullen in jou geen steen op de andere laten, omdat je de tijd waarin naar je werd omgezien, niet onderscheidde.
Wat is dit voor "zegevierende" intocht? De aanstaande koning weent over zijn hoofdstad en heft een klaagzang aan over zijn onderdanen. Wat is er aan de hand? Jezus is in werkelijkheid met zijn gedachten bij de Jaarwekenprofetie. Dat blijkt uit:
a.) Indien gij, ja gij, op deze dag de dingen onderscheidde [die] tot vrede [strekken]. Waarom juist DEZE DAG? Omdat op die dag de 69 weken ten einde liepen. Aan de hand van Daniëls profetie hadden zij van inzicht en onderscheidingsvermogen blijk kunnen geven, maar dat was niet het geval. De tijd waarin naar je werd omgezien, onderscheidde je niet, aldus Jezus.
b.) Jezus' inzicht in het lot van de stad.
Hij wist dat de huidige bewoners nog de volledige verwoesting ervan zouden gaan meemaken. Hoe kon hij dat weten? Natuurlijk had Jezus ook zelf de gave van profetie, maar aan de hand van het volgende vers (26) van Daniël 9 kende hij al bij voorbaat de loop der gebeurtenissen.
En na de 62 weken zal Messias worden afgesneden en niets voor hem.
En het volk van [een] vorst die komt zal de stad en het heiligdom verderven en zijn einde in overstroming en tot [het] einde oorlog; verwoestingen zijn verordend.
"En na de 62 weken zal Messias worden afgesneden en niets voor hem".
Daardoor wist Jezus in de eerste plaats dat op die dag van 9 Nisan 33 AD zijn dood wel heel nabij was gekomen. En inderdaad, vijf dagen later, op vrijdag 14 Nisan, leed ook Jezus buiten de poort, opdat hij door het eigen bloed het volk zou heiligen. Zie Hebreeën 13:12.
Maar wat wordt er bedoeld met de woorden "en niets voor hem?".
Welnu, Jezus was naar de stad gekomen om zich als koning aan zijn volk aan te bieden. "Hij kwam tot de zijnen, maar de zijnen ontvingen hem niet", laat zijn apostel Johannes ons in Johannes 1:11 weten.
Erger nog, in plaats van een koningskroon, ontving hij een doornenkroon; in plaats van een scepter, een rietstok; in plaats van op een troon plaats te nemen, werd hij aan een paal gehangen.
Hij "had niets", althans op dat moment, waarvoor hij in principe was gekomen. Vergelijk Mattheüs 27:27-35.
De zinsnede en niets voor hem kan tot de raadselachtige zaken van de Jaarwekenprofetie gerekend worden. Wellicht vertegenwoordigt ze een geheel andere gedachte. We opperen het volgende:
Op de dag van zijn intocht in Jeruzalem was Jezus zich bewust van de Jaarwekenprofetie; het was de dag waarop de 69e Week verstreek.
Uit het Evangelie van Johannes blijkt dat op diezelfde dag enige Grieken Filippus aanklampten met het verzoek Wij zouden Jezus willen zien.
Samen met Andreas bracht hij hun verzoek aan Jezus over. Zijn antwoord?
Het uur is gekomen dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt.
Voorwaar, voorwaar, ik zeg jullie, indien de tarwekorrel die in de aarde viel niet sterft, blijft ze alleen; maar sterft zij, dan draagt zij veel vrucht.
(Jh 12:23-24)
Dacht Jezus op dat ogenblik aan en niets voor hem uit Daniël 9:26?
Dat is niet uit te sluiten. De menigte had hem weliswaar een Messiaanse ontvangst bereid, maar hij wist dat de Zijnen, de Joden, hem zouden afwijzen (Johannes 1:11). Een lichtpunt op dat moment waren echter die heidense Hellenen die contact met hem zochten. Maar wilden die personen voor hem worden dan moest hijzelf, de tarwekorrel, wel eerst in de grond vallen en sterven om tenslotte veel vrucht te dragen.
Deze exegese zou trouwens een oplossing bieden voor Jezus' ongewone reactie op de vraag van zijn twee apostelen. In de wetenschap dat de Joden zich van hem afkeren ziet Jezus eerstelingen der Heidenen naar zich toekomen, hetgeen voor hem aanleiding is om over de vruchtbaarheid van zijn verlosserdood te spreken. Vergelijk Handelingen 13:44-49.
Maar toen hij enige dagen later in de dood werd afgesneden, was die vrucht nog niet zichtbaar. Daarom: en niets voor hem.
Logischerwijs volgt nu in vers 26 de profetische voorzegging van de verwoesting van de stad Jeruzalem met haar tempel of heiligdom: En het volk van [een] vorst die komt zal de stad en het heiligdom verderven…
Iedereen weet dat die catastrofe 37 jaar later, in 70 AD, ook werkelijk plaatsvond. Wie waren daarvoor verantwoordelijk? Ook dat weet iedereen: de Romeinse legers die, zoals Jezus had voorzegd, de stad zouden insluiten met een palissade van gepunte boomstammen. Maar Gabriël had het anders aangegeven: Het volk van een vorst die komt zou de verwoesting teweeg brengen.
Niet de vorst zelf, want die moest nog komen; maar "het volk" van die toekomstige vorst. En dat is de eerste vermelding van de komst van de Antimessias in deze profetie, en zoals werd beklemtoond in Deel 6, brengt die Pseudo-messias de Romeinse wereldmacht terug op het politieke toneel van deze wereld doordat hij als "de Kleine Horen" zal oprijzen tussen de 10 horens op de kop van het Vierde Beest in Daniël 7.
Het laatste deel van vers 26 levert meestal problemen op:
En zijn einde in overstroming en tot [het] einde oorlog; verwoestingen zijn verordend.
De meeste uitleggers menen dat er dieper wordt ingegaan op de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 en dat er gezinspeeld wordt op het volledige einde van de stad en de Joodse natie.
Maar Gabriël sprak niet over het einde van de stad. Hij zinspeelde veeleer op het einde van "een vorst die komt", van de Antichrist dus.
De NBG-versie geeft dit correct aan: Maar zijn einde zal zijn in de overstroming. De Leidse vertaling geeft het zelfs aldus weer: En de stad en het heiligdom zullen verdorven worden door het volk van een vorst die komen en wiens einde in den vloed zijn zal.
Hier zien we dus iets buitengewoon interessants. Wij hebben er herhaaldelijk op gewezen dat, zodra de Antichrist verschijnt, zijn einde ook vrijwel meteen nabij is. Vergelijk nogmaals 2 Thessalonicenzen 2:8 en Openbaring 17:8. En nu stellen we aan de hand van Daniël 9:26 vast dat Gabriël reeds de aanzet tot dit leerpatroon had gegeven. Eerst typeert hij de Antichrist als "een vorst die komt" en meteen voegt hij er aan toe "maar zijn einde [zal zijn] in overstroming".
De conclusie is dus - en vrij belangrijk - dat in de Jaarwekenprofetie nooit gezinspeeld wordt op het definitieve einde van de stad Jeruzalem. Hoe zou dat ook kunnen als we onderscheiden dat Jeruzalem - kennelijk als het aardse prototype van het hemelse Nieuwe Jeruzalem - zo'n prominente plaats inneemt in de herstellingsprofetieën. Zie ondermeer Jesaja 2:1-6.
De toekomstige rol van Jeruzalem zoals die in het apocalyptische boek Zacharia wordt beschreven, is ook vermeldenswaard. We attenderen de lezer op Zacharia 1:14 t/m 3:10 en de hoofdstukken 8, 9 en 12 t/m 14.
Jezus sprak eveneens over de toekomst van het aardse Jeruzalem. Wij zagen eerder dat de Jaarwekenprofetie telkens opdook in zijn onderwijs tijdens zijn laatste verblijf in Jeruzalem.
Zijn verwijzing naar de stad in Lukas 21:24 is vermaard, omdat alleen daar de uitdrukking "de Tijden der Heidenen" wordt aangetroffen. Na de wegvoering van de bevolking naar alle Heidenvolken, zou de stad Jeruzalem niet verdwijnen, maar veeleer in een toestand van vertreding blijven. Voor hoe lang? "Totdat de Tijden der Heidenen zijn vervuld", was Jezus' antwoord:
En zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en als gevangenen worden weggevoerd naar alle Heidenvolken; en Jeruzalem zal door de Heidenvolken vertreden worden, totdat de Tijden der Heidenen vervuld zijn.
(Zie: De Zeven Tijden)
Hoe kon Messias Jezus dit weten? Opnieuw kunnen wij antwoorden: Op grond van de profetie der jaarweken.
En naar velen zal hij [het] verbond kracht bijzetten één week. En op de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden. En op vleugel van gruwelen [zal] een verwoester [zijn] en tot aan [de] voleinding zal wat vast besloten is uitgestort worden op de verwoester.
Wie is de "hij"-figuur die met velen het Verbond kracht bijzet; blijkbaar het oude Wetsverbond? De laatste persoon van wie in de context sprake was, is de Leider die komt in het voorgaande vers 26. Hij vormt derhalve de tweede verwijzing naar het optreden van de Antichrist, de sinistere figuur die de 70ste jaarweek zal domineren.
Te zijner tijd moet die Pseudomessias zijn entree maken op het wereldtoneel en zich aan het Joodse Volk presenteren als hun lang verbeide Messias. En de vraag is natuurlijk: Hoe kan hij dat op een geloofwaardige wijze voor elkaar krijgen?
Dit vers (27) schijnt het antwoord op die vraag te verschaffen, namelijk door zich te profileren als een Weldoener. Ja, het kan zowaar zijn dat hij zich aan het Joodse volk presenteert als hun langverwachte Messias.
Voor iemand op wie de beschrijving in 2 Thessalonicenzen 2:9 past, moet zoiets niet moeilijk zijn. Hij kan de Joden met zijn bovennatuurlijke macht gemakkelijk om de tuin leiden. In hun euforie over zijn verschijnen zullen ze maar al te graag met hem willen samenwerken om de Joodse aanbidding opnieuw in hun heilige stad te vestigen.
Vele commentatoren menen dat in die aanvangsfase die Pseudo-messias het oude, Mozaïsche Wetsverbond nieuw leven zal inblazen door een lang gekoesterde Joodse droom te verwezenlijken: Het laten verrijzen van de Derde tempel! De Joden kunnen dan hun ijver voor de Wet als nooit tevoren tonen door de voorgeschreven dierlijke offers aan te bieden (Hn 21:20).
Met zijn bovennatuurlijke vermogens kan de Antichrist het Verbond veel kracht bijzetten, bijvoorbeeld door vast te stellen welke personen zich tot de stam Levi mogen rekenen, en wie onder hen uit het priestergeslacht van Aäron stammen.
Mochten de zaken zich aldus ontwikkelen, dan zullen die Joden zich wederom zeer schuldig maken in Gods ogen. Want sinds Jezus het ene, volledig toereikende offer eens en voor altijd heeft gebracht, zullen alle verdere offers voor God absoluut verwerpelijk zijn, ja, afschuwelijk!
Zie ook: Ruth en de Antichrist, met name het gedeelte waar Peloni Almoni tot tweemaal toe moet erkennen Ik kan niet lossen, nadat Boaz hem duidelijk had gemaakt dat de lossing van het veld ook de lossing van Ruth als bruid -plaatsvervangend voor Naomi- zou omvatten (Ruth 4:1-6).
Jesaja 66 laat ons zien dat dergelijke ontwikkelingen in de Eindtijd door YHWH lang tevoren waren voorzien. Profetisch wordt ons het volgende getoond:
• YHWH heeft geen huis van de afvallige Joden nodig:
1-2 Aldus spreekt YHWH: De hemel is mijn troon en de aarde de voetbank van mijn voeten. Waar zou dan het huis zijn dat jullie voor mij zouden willen bouwen en waar de plaats van mijn rust? Want mijn hand heeft al die dingen gemaakt, en bestaan al die dingen, spreekt YHWH.
Te midden van de afvalligen zal er opnieuw (en voor het laatst) een godvruchtig Overblijfsel zijn, Joden die in hun benarde situatie naar YHWH hun Elohim (God) opzien en acht slaan op zijn Woord. Deze personen belooft hij te begunstigen:
Maar ik zal zien op deze, op de ellendige en verslagene van geest, en wie voor mijn woord beeft.
• Walgelijk zullen de offers van die afvalligen in Gods ogen zijn, omdat zij opnieuw zijn leiding verwerpen en in plaats daarvan naar demonen opzien.
3 Wie een stier slacht [is als] hij die een man neerslaat. Wie een schaap offert [is als] hij die een hond de nek breekt. Wie een spijsoffer brengt - zwijnenbloed! Wie wierook brandt als gedenkoffer, looft een afgod. Zij zelf verkozen ook hun [eigen] wegen en in hun walgelijkheden schept hun ziel behagen.
• Juist de dingen die zij duchten, zal YHWH als vergelding over hen brengen:
4 Ik op mijn beurt zal dingen kiezen die hen verbijsteren, en de dingen die zij duchten zal ik over hen brengen. Omdat ik riep en niemand antwoordde; ik sprak en zij niet luisterden. Maar zij bleven doen wat kwaad is in mijn ogen en verkozen datgene waarin ik geen behagen schepte.
Op grond hiervan en gelet op wat volgt in dit hoofdstuk 66 is er alle reden voor de verwachting dat in de laatste Jaarweek inderdaad een vorm van tempeldienst onder de Joden hervat zal worden, daartoe in staat gesteld door hun Pseudo-messias. Volgens vers 6 zal op een zeker moment uit de stad en de tempel tumultueuze geluiden te horen zijn, namelijk wanneer YHWH God zijn vijanden hun verdiende loon betaalt.
Bovendien worden wij vanaf vers 7 profetisch verplaatst naar de Eindtijd en naar Israëls herstel, zoals trouwens verwacht mocht worden op grond van Romeinen 11:25-27.
Alsof het gebeurde op één dag, zo onverwacht plotseling zal Israëls wedergeboorte als natie plaats vinden: Sion krijgt 'weeën' en baart onmiddellijk haar kinderen.
Vandaar de aanmoediging in vers 10 >
Verheugt u met Jeruzalem, verblijdt u over haar, gij allen die haar liefhebt! Weest vrolijk met haar, zeer vrolijk, gij allen die over haar rouw draagt!
(LV)
Dit laatste verplaatst ons terug naar het voorafgaande hoofdstuk 65 en in het bijzonder naar Js 65:17-18, waar eveneens wordt geattendeerd op Jeruzalem als een reden tot blijdschap en verheuging, maar dan in samenhang met Gods schepping van "nieuwe hemelen en een nieuwe aarde". Wat kan dat wel betekenen?
Men heeft zich dikwijls afgevraagd wat het verband zou kunnen zijn tussen het "mannelijk kind" van Jesaja 66:7 en het "mannelijk kind" van Openbaring 12:5. Gaat het in beide gevallen om hetzelfde "mannelijk kind"?
Misschien wel, maar dan in twee aspecten. In Openbaring 12:5 wordt het mannelijk kind "weggerukt tot God en tot zijn troon". De gedachte dat dit de geboorte van Gods koninkrijk in de hemel impliceert, lijkt zeer waarschijnlijk, temeer daar in vers 10, na het gunstige verloop van de "oorlog in de hemel" (vers 7), een luide stem verklaart:
Thans is geschied de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de macht van zijn Messias, aangezien de beschuldiger van onze broeders die hen dag en nacht voor onze God beschuldigt, werd geworpen.
De geboorte van het mannelijk kind op aarde lijkt de tegenhanger te zijn van de gebeurtenis in de hemel. Tenslotte is de aarde immers vooral het domein waarop het koninkrijk dat zijn zetel in de hemel heeft, zich voornamelijk richt. Bovendien ligt het voor de hand te verwachten dat het Nieuwe Jeruzalem van de hemel een vertegenwoordigend uitvoerend orgaan op aarde zal hebben, het aardse Jeruzalem van het herstelde Jakob-Israël.
We hebben hierboven beredeneerd dat het goed mogelijk is dat in de dagen van de Antichrist de Joden de gelegenheid zullen krijgen de oude offercultus in Jeruzalem te hervatten.
Maar niet voor lang. Want halverwege de 70ste Week zal de valse Messias blijkbaar zijn masker afwerpen en zijn Verbond met de Joden verbreken: En op de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden.
Zie Js 33:7-8 waar die rampspoedige wending voor zijn Joodse aanhang eveneens is voorzegd:
Zie, de herauten schreeuwen het uit op de straat, de vredeboden wenen bitter; de heerbanen zijn verlaten, de reizigers zijn verdwenen. Hij heeft het verbond verbroken, steden veracht, mensen niet geteld.
(nbg)
Die bedrieglijke 'messias' heeft namelijk andere ambities; in feite is hij alleen maar op zelfverheerlijking uit. Hij wenst dat alle aanbidding op hem wordt gericht. Blijkbaar is dan het punt bereikt van 2 Thessalonicenzen 2:4, dat hij in de tempel van De God gaat zitten en zich in het openbaar vertoont als god.
Maar in reactie daarop zal volgens Jesaja 33 YHWH God opstaan, zich verhogen en de snode plannen van de vijand tenietdoen:
(10-11) Nu zal ik opstaan, spreekt YHWH, nu mij verheffen, nu mij oprichten. Gij gaat zwanger van stro en zult kaf baren, en mijn adem zal als een vuur u verteren… (14) Op de Sion sidderen de zondaars, huivering heeft de goddelozen aangegrepen: "Wie onzer kan vertoeven bij een verterend vuur? Wie onzer verwijlen bij een eeuwige gloed?"… (17) De koning in volle schoonheid zullen uw ogen [van de getrouwen] zien, een wijd uitgestrekt land zullen zij aanschouwen.
(LV)
Daniël 12:11 schijnt eveneens naar die voor de afvalligen verrassende ontwikkeling te verwijzen. De profeet kondigt namelijk aan dat er een periode van 1290 dagen zal verlopen vanaf
(a) de verwijdering van het dagelijks offer, en
(b) het plaatsen van de verwoestende gruwel.
En vanaf het moment dat het dagelijks offer wordt afgeschaft en een verwoesting brengend afgodsbeeld is opgericht, zullen er twaalfhonderdnegentig dagen verstrijken.
(nbv)
De Antichrist verordent dus niet alleen de beëindiging van alle joodse offers maar laat tevens ter verheerlijking van zichzelf een afschuwelijk afgodisch "beeld" oprichten, precies datgene wat de ware Messias Jezus voorspelde in Mattheüs 24:15.
Het is moeilijk ons nu een voorstelling te maken van die verwoestende "gruwel", maar uit Openbaring 13:14-15 weten we wél dat de Valse Profeet erop zal aandringen dat er een "beeld" gemaakt moet worden voor het Beest en ook dathet hem werd gegeven geest aan het beeld van het Beest te geven, opdat het beeld van het Beest zowel zou spreken alsook zou bewerken dat allen die het beeld van het Beest niet zouden aanbidden gedood zouden worden.
Een en ander moet in de praktijk wel betekenen dat het beeld bovennatuurlijke macht zal bezitten, want het zal in staat zijn te "spreken".
Maar wat meer is - en dan zijn we weer terug in Daniël 9:27 - het plaatsen of het opzetten van dat beeld lijkt naar alle waarschijnlijkheid gepaard te zullen gaan met bovennatuurlijke verschijnselen.
Dat mogen we wellicht afleiden uit de voorzegging van Gabriël dat de verwoestende gruwel komt "op [een] vleugel". En op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen (nbg).
Overigens is het heel riskant om zelfs maar een uitleg te opperen wat met die vleugel wordt bedoeld. Sommigen menen dat daarmee een vleugel van de tempel wordt bedoeld; dan zou het eenvoudig om een architectonische term gaan, aanduidend een vooruitspringend of uitstekend onderdeel van de tempel. Het is namelijk opvallend dat de LXX het Hebreeuwse woord niet met vleugel vertaalt, maar met tempel weergeeft. Aldus: en op de tempel gruwel der verwoestingen.
Die weergave kan evenwel willekeurig gekozen zijn en wel op grond van nog een voorzegging van dien aard in Daniël 11:31. Hoewel ook die voorzegging een vervulling lijkt te hebben in de eindfase, wijst de context in de eerste plaats op de zeer letterlijke ontwijding van de tempel in de Hellenistische periode door koning Antiochus IV, bijgenaamd Epiphanes.
In een poging de Joden te helleniseren liet hij een beeld voor Zeus in het voorhof van de tempel oprichten. Daarmee en ook in zijn hele verdere optreden werd hij tot één van de vele prototypen van de Antichrist. In het jaar 167 v.Chr. liet deze Antiochus naar verluidt het bevel uitgaan om de joodse offerdienst stop te zetten. Vervolgens op 8 december van dat jaar liet hij op het voetstuk van het brandofferaltaar een heidens altaar oprichten om daarmee de tempel toe te wijden aan Zeus. In Daniël 8:12 wordt dat "de misdaad" genoemd, of "de overtreding".
Arthur Pink, de auteur van het boek "The Antichrist" doet echter de suggestie dat vleugel wel eens zou kunnen betekenen dat de Antichrist op de helft van de week al zijn verleidingskunsten zal aanwenden. Hoe? Door als een wonder vanuit de hemel af te dalen op aarde om met dat toppunt van bedrog te bereiken dat de hele wereld hem als god zal nalopen. Een satanische parodie derhalve van Psalm 18:10, en hij [YHWH] kwam op een cherub gereden en kwam gevlogen, en hij kwam toegeschoten op de vleugels van een geest.
Voor de Joden die zo graag hun eigen Messias willen, kan dit bedrog tot gevolg hebben dat zij er nu absoluut van overtuigd zijn dat het langverwachte teken van de hemel zich met dat verschijnsel aandient.
De ontnuchtering zal evenwel snel komen; voor hen en voor "alle stammen der aarde" die zich op het verkeerde been hebben laten zetten. Want zoals dit vers (27) tenslotte vermeldt, gaat die Pseudo-messias zijn ondergang tegemoet, precies zoals in vers 26 al was aangegeven: En zijn einde in overstroming.
Vergelijk Jesaja 28:17-19 waar waarschijnlijk ook wordt gezinspeeld op
(a) het monsterlijke verbond dat het afvallige deel van Israël met de Antichrist zal aangaan, en
(b) de fatale afloop daarvan in een "overstromende stortvloed" of de "voortstormende gesel" (nbg).
Op grond van al het voorgaande wordt wel duidelijk van hoe groot belang de Jaarwekenprofetie is. Er is geen profetie die
• het historische verloop van Christus' optreden,
• de duur van het christelijke tijdperk,
• het wonderbaarlijke wederopstaan van Israël in de eindfase van deze wereld,
• de korte carrière van de Antichrist in diezelfde periode,
zo duidelijk situeert in de tijd.
-.-.-.-
Geen opmerkingen:
Een reactie posten