Openbaring van Yeshua Masjiach
Hoofdstuk 14
Enkele uitgangspunten om de Apocalyps te verklaren:
• Een profetisch boek toegevoegd aan de boeken van het OT om de Joden van de Eindtijd tot richtsnoer te zijn.
• De gebeurtenissen voltrekken zich voor een groot gedeelte in de 70ste Jaarweek der Joden, wanneer YHWH Elohim de draad der geschiedenis in verband met zijn uitverkoren volk weer oppakt.
• De Christelijke Gemeente bevindt zich dan [waarschijnlijk] niet meer op aarde omdat ze bij het begin van de 70ste Week is weggerukt in de ‘Opname’.
Tekst
1 En ik zag en zie! Het Lam staande op de berg Sion, en met hem 144000 hebbend zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofden geschreven.
2 En ik hoorde een geluid uit de hemel als een geluid van vele wateren en als een geluid van grote donder,en het geluid dat ik hoorde als de muziek van harpspelers spelend op hun harpen.
3 En zij zingen een nieuw lied vóór de troon en vóór de vier levende wezens en de Oudsten; en niemand kon het lied leren behalve de 144000, zij die van de aarde gekocht zijn.
4 Dezen zijn zij die met vrouwen niet werden bezoedeld; want zij zijn maagden. Dezen zijn degenen die het Lam vergezellen waarheen hij ook gaat. Dezen werden vanuit de mensen gekocht als eerstelingsgave voor God en het Lam.
5 En in hun mond werd geen leugen gevonden; onberispelijk zijn zij.
6 En ik zag een andere engel vliegend in het midden der hemel, hebbend een eeuwig evangelie om als goede tijdingen te verkondigen aan hen die op de aarde gezeten zijn, en aan elke natie en stam en taal en volk,
7 zeggend met een luide stem: Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van zijn oordeel kwam, en aanbidt hem die de hemel en de aarde en zee en bronnen van wateren maakte.
8 En een andere, een tweede engel volgde, zeggend: [Ze] viel; [ze] viel, het Grote Babylon, van wie alle natiën dronken van de wijn der toorn van haar hoererij.
9 En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggend met luide stem: Indien iemand het Beest en zijn beeld aanbidt, en een merkteken ontvangt op zijn voorhoofd of op zijn hand,
10 die zal ook drinken van de wijn van de toorn Gods welke puur is gemengd in de beker van zijn gramschap. En hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van heilige engelen en ten aanschouwen van het Lam.
11 En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid. En dag noch nacht hebben zij rust, zij die het Beest en zijn beeld aanbidden, en een ieder die het merkteken van zijn naam ontvangt.
12 Hier is de volharding der heiligen, zij die de geboden van God en het geloof van Yeshua bewaren.
13 En ik hoorde een stem uit de hemel, zeggend: Schrijf! Gelukkig de doden die vanaf nu in de Heer sterven. Ja, zegt de geest, dat zij mogen rusten van hun inspanningen, want hun werken gaan samen met hen.
14 En ik zag, en zie! Een witte wolk, en op de wolk [iemand] gezeten gelijk een Mensenzoon, hebbend op zijn hoofd een gouden kroon en in zijn hand een scherpe sikkel.
15 En een andere engel kwam uit het tempelheiligdom, luidkeels roepend tot hem die op de wolk gezeten is: Zend je sikkel en oogst, want het uur om te oogsten kwam aangezien de oogst der aarde droog werd.
16 En hij die op de wolk is gezeten wierp zijn sikkel op de aarde en de aarde werd geoogst.
17 En een andere engel kwam uit het tempelheiligdom dat in de hemel [is], óók hij hebbend een scherpe sikkel.
18 En een andere engel, hij die macht heeft over het vuur, [kwam] van het altaar; en hij riep met luide stem tot hem die de scherpe sikkel heeft, zeggend: Zend je scherpe sikkel en zamel de trossen van de wijnstok der aarde in, omdat haar druiven rijp werden.
19 En de engel wierp zijn sikkel naar de aarde en hij verzamelde de wijnstok der aarde en wierp haar in de grote wijnpers van Gods toorn.
20 En de wijnpers werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de wijnpers tot aan de tomen der paarden, vanaf 1600 stadiën.
Exegese
1 και ειδον και ιδου το αρνιον εστος επι το ορος σιων και μετ αυτου εκατον τεσσερακοντα τεσσαρες χιλιαδες εχουσαι το ονομα αυτου και το ονομα του πατρος αυτου γεγραμμενον επι των μετωπων αυτων
2 και ηκουσα φωνην εκ του ουρανου ως φωνην υδατων πολλων και ως φωνην βροντης μεγαλης και η φωνη ην ηκουσα ως κιθαρωδων κιθαριζοντων εν ταις κιθαραις αυτων
3 και αδουσιν [ως] ωδην καινην ενωπιον του θρονου και ενωπιον των τεσσαρων ζωων και των πρεσβυτερων και ουδεις εδυνατο μαθειν την ωδην ει μη αι εκατον τεσσερακοντα τεσσαρες χιλιαδες οι ηγορασμενοι απο της γης
En ik zag en zie! Het Lam staande op de berg Sion, en met hem 144000 hebbend zijn naam en de naam van zijn Vader op hun voorhoofden geschreven. En ik hoorde een geluid uit de hemel als een geluid van vele wateren en als een geluid van grote donder,en het geluid dat ik hoorde als de muziek van harpspelers spelend op hun harpen. En zij zingen een nieuw lied vóór de troon en vóór de vier Levende wezens en de Oudsten; en niemand kon het lied leren behalve de 144000, zij die van de aarde gekocht zijn
Het tafereel staat in alle opzichten in contrast met het direct voorafgaande.
Het Lam, dat ook de Leeuw uit de stam Juda is, staat tegenover de Antichrist in de dubbelfiguur van de twee Beesten. Terwijl het eerste Beest, die de dominerende figuur blijft - daarin krachtig bijgestaan en ondersteund door het tweede Beest - omringd is door zijn aardsgezinde vereerders, heeft het Lam de 12 x 12000 gezegelden uit elke stam der zonen van Israël in zijn gezelschap (Op 7:4).
En terwijl de eersten gebrandmerkt worden als aanbidders van het beeld van het Beest, worden de laatsten geïdentificeerd als God en de Masjiach toebehorend. Johannes kreeg hen immers te zien met op hun voorhoofden de namen van zowel het Lam als van diens Vader, YHWH, geschreven.
Het voornaamste contrast is evenwel gelegen in de positie die de tegenover elkaar staande partijen innemen. Terwijl het Beest als de slaafse vazal van de Draak op onrechtmatige wijze tracht vast te houden aan de wereldheerschappij, als een Achtste Koning, wordt het Lam getoond als Degene in wie rechtmatig Psalm2 in vervulling is gegaan:
Het Lam, dat ook de Leeuw uit de stam Juda is, staat tegenover de Antichrist in de dubbelfiguur van de twee Beesten. Terwijl het eerste Beest, die de dominerende figuur blijft - daarin krachtig bijgestaan en ondersteund door het tweede Beest - omringd is door zijn aardsgezinde vereerders, heeft het Lam de 12 x 12000 gezegelden uit elke stam der zonen van Israël in zijn gezelschap (Op 7:4).
En terwijl de eersten gebrandmerkt worden als aanbidders van het beeld van het Beest, worden de laatsten geïdentificeerd als God en de Masjiach toebehorend. Johannes kreeg hen immers te zien met op hun voorhoofden de namen van zowel het Lam als van diens Vader, YHWH, geschreven.
Het voornaamste contrast is evenwel gelegen in de positie die de tegenover elkaar staande partijen innemen. Terwijl het Beest als de slaafse vazal van de Draak op onrechtmatige wijze tracht vast te houden aan de wereldheerschappij, als een Achtste Koning, wordt het Lam getoond als Degene in wie rechtmatig Psalm
Hun koningen sluiten zich aaneen, zij spannen samen tegen YHWH en zijn Masjiach: Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen! Die in de hemel troont lacht, YHWH spot met hen. Dan spreekt hij tot hen in woede, en zijn toorn verbijstert hen:Ikzelf heb mijn koning geïnstalleerd, op Sion mijn heilige berg.
(Ps 2:2-6)
Sion is de plaats waar de Masjiach zijn losgekochten vergadert om met hen over de aarde heerschappij uit te oefenen.
Zie: Js 2:3-4; 24:23; Jl 2:32; Ob 1:17-21.
Opmerkelijk in dit verband is wat het boek Daniël ons toont.
De dubbelfiguur van de Antichrist wordt in hoofdstuk 7 opgevoerd als de Romeinse Kleine Horen, en in hoofdstuk 8 als de Kleine Horen met Hellenistische achtergrond (Dn 7:8; 8:9). Precies daartussen vinden we de voorzegging dat het koninkrijk en de heerschappij en de grootheid van de koninkrijken onder de ganse hemel aan de heiligen van het Opperwezen gegeven werden (Dn 7:27).
Om die reden zijn we hier, in Op 14:1, weer terug bij Op 11:15 en de aankondiging:
Het koninkrijk der wereld werd van onze Heer en van zijn Masjiach.
En geheel in overeenstemming met Gods voornemen is Yeshua, de Mensenzoon, in het gezelschap van de getrouwe Joodse Rest, bestaande uit de heiligen van het Opperwezen, die in de Eindtijd en ook daarna, tijdens het Millennium, de Messiaanse heerschappij als een koninklijke priesterschap op aarde zullen vertegenwoordigen (Dn 7:13-14, 27).
Om die reden zijn we hier, in Op 14:1, weer terug bij Op 11:15 en de aankondiging:
Het koninkrijk der wereld werd van onze Heer en van zijn Masjiach.
En geheel in overeenstemming met Gods voornemen is Yeshua, de Mensenzoon, in het gezelschap van de getrouwe Joodse Rest, bestaande uit de heiligen van het Opperwezen, die in de Eindtijd en ook daarna, tijdens het Millennium, de Messiaanse heerschappij als een koninklijke priesterschap op aarde zullen vertegenwoordigen (Dn 7:13-14, 27).
Juist met het oog op die toewijzing maken zij zich het Nieuwe Lied eigen [het Griekse edunato, Ned.: kon, heeft de imperfectumvorm van het werkwoord kunnen].
Belangwekkend is de vraag wie dat Nieuwe Lied als een voorbeeld ter navolging 'voorzingen'. De tekst zegt dat in verband hiermee een geluid uit de hemel wordt gehoord, indrukwekkend, als het geluid van vele wateren en zware donder.
Het moeten derhalve hemelse wezens zijn die het Nieuwe Lied als eersten ten gehore brengen.
Maar wie precies zijn de symbolische musicerende harpspelers, zangers die zichzelf op de harp begeleiden?
Aangezien met nadruk wordt verklaard dat zij het lied zingen vóór
(1) Gods troon,
(2) de vier Levende wezens, en
(3) de Oudsten,
blijven de engelen als de zangers over; qua aantal myriaden van myriaden en duizenden van duizenden.
Geen wonder dan ook dat, naast een melodieus geluid, ook het indrukwekkende geluid wordt gehoord van stortvloeden van water en het geluid van donder (vergelijk Op 5:11-14).
Dat engelen de toon zetten voor de boodschap die op aarde door het Joodse Overblijfsel verder moet worden gebracht, wordt goed duidelijk uit het vervolg. Zie Op 14:6-11, en vergelijk Mt 24:14.
Maar reeds veel eerder, in Psalm 149, werd dat profetisch aangegeven:
Looft Jah!
Zingt YHWH een nieuw lied, zijn lof in de gemeente van loyalen.
Israël verheuge zich in zijn grote Maker, de zonen van Sion — laten zij blij zijn in hun Koning.
Laten zij zijn naam loven met gedans.
Dat zij hem met de tamboerijn en de harp bezingen met melodieën.
Want YHWH heeft een welgevallen in zijn volk.
Zingt YHWH een nieuw lied, zijn lof in de gemeente van loyalen.
Israël verheuge zich in zijn grote Maker, de zonen van Sion — laten zij blij zijn in hun Koning.
Laten zij zijn naam loven met gedans.
Dat zij hem met de tamboerijn en de harp bezingen met melodieën.
Want YHWH heeft een welgevallen in zijn volk.
[ De GW van deze regel is 1335. Vanaf het midden der 70ste Week zullen ook 1335 dagen zijn – Dn 12:12 ]
Hij luistert de zachtmoedigen op met redding. Dat de loyalen zich uitbundig verheugen in heerlijkheid; dat zij een vreugdegeroep aanheffen op hun bed. Dat de liederen waarin God wordt verheven, in hun keel zijn, en een tweesnijdend zwaard in hun hand, om wraak te oefenen aan de Heidenvolken, bestraffingen aan de nationale groepen, om hun koningen te binden met kluisters en hun geëerden met ijzeren boeien, om aan hen de geschreven rechterlijke beslissing te voltrekken. Zulk een pracht behoort aan al zijn loyalen. Looft Jah!
De Psalm is duidelijk Eindtijdgericht. Want de zonen van Sion, het Joodse overblijfsel, zingen het nieuwe lied dat verband houdt met de oprichting van het Messiaanse koninkrijk. Vandaar: De zonen van Sion — laten zij blij zijn in hun Koning.
Maar eerst moet de inhoud van dat Nieuwe Lied dus door hen 'geleerd' worden. Pas dan kan het Overblijfsel profeteren, daartoe in staat gesteld doordat, als een vervulling van Jl 2:28-32, de heilige geest op hen wordt uitgestort.
Maar eerst moet de inhoud van dat Nieuwe Lied dus door hen 'geleerd' worden. Pas dan kan het Overblijfsel profeteren, daartoe in staat gesteld doordat, als een vervulling van Jl 2:28-32, de heilige geest op hen wordt uitgestort.
Dat zij zich daardoor ook de inhoud van het Lied eigen kunnen maken, blijkt uit Jl 2:28a, 29, een Schriftdeel dat zijn voornaamste vervulling zal hebben in de Eindtijd:
En uw zonen en dochters zullen profeteren; uw grijsaards zullen dromen dromen; uw jonge mannen visioenen zien; zelfs op de slaven en slavinnen stort ik mijn geest uit in die dagen.
Dat dit profeteren tot redding leidt, blijkt verder uit Joëls profetie:
Dan zullen allen worden gered die de naam van YHWH aanroepen. Want op de berg Sion en in Jeruzalem zal redding zijn.
4 ουτοι εισιν οι μετα γυναικων ουκ εμολυνθησαν παρθενοι γαρ εισιν ουτοι οι ακολουθουντες τω αρνιω οπου αν υπαγη ουτοι ηγορασθησαν απο των ανθρωπων απαρχη τω θεω και τω αρνιω
5 και εν τω στοματι αυτων ουχ ευρεθη ψευδος αμωμοι εισιν
Dezen zijn zij die met vrouwen niet werden bezoedeld; want zij zijn maagden. Dezen zijn degenen die het Lam vergezellen waarheen hij ook gaat. Dezen werden vanuit de mensen gekocht als eerstelingsgave voor God en het Lam. En in hun mond werd geen leugen gevonden; onberispelijk zijn zij
Deze beschrijving van het Overblijfsel lijkt hen tot supermensen te maken. Uiteraard is dat niet het geval. Niettemin zinspeelt de tekst op een ingrijpende ommekeer in hun vleselijk organisme. Wat is er precies aan de hand?
Net als alle andere geboren Adamitische mensen bezaten zij tot dan toe in zichzelf slechts overgeërfde zondige onvolmaaktheid. Maar nu heeft zich een wonderbaarlijke transformatie binnen in hen voltrokken!
En dat heeft alles te maken met de verklaring dat zij, door hun verlossing krachtens Yeshua's losprijs, een eerstelingsgave zijn, voor God en het Lam. Zij zijn de eersten in wie de beloofde condities van het Nieuwe Verbond volledig worden vervuld. Daarom wordt ook de heilige geest op hen uitgestort, de meest kernachtige gebeurtenis die direct volgt op de vestiging van het koninkrijk voor Israël.
Hoewel dat een herhaling lijkt van de gebeurtenissen op de Pinksterdag van 33 AD, is er toch sprake van grote verschillen. Allereerst was de uitstorting van de geest in de Eerste eeuw een voorlopige vervulling van Joëls profetie; de volledige vervulling komt bij de helft van de 70steJaarweek.
Merk op wat Petrus zei: Dit is wat werd gezegd door de profeet Joël. Niet: Dit is de vervulling (Hn 2:16).
Dit verschil, tussen voorlopig en definitief, komt verder tot uitdrukking in de wijze waarop de heilige geest uitwerkt in beide gevallen. Voor de leden van de Christelijke Gemeente geldt, vanaf 33 AD tot op heden, en zolang de 'Gemeente-eeuw' nog voortduurt, dat zij door de uitstorting van de geest het onderpand van wat komen gaat ontvangen (2Ko 1:21-22). Hoewel het een onuitsprekelijk groot voorrecht is om door Masjiach Yeshua de geest als inwonend te ervaren, leven Christenen niettemin voort in het zondige vlees (Rm 8:9-11).
Zij zijn, als eersten zelfs, tot een nieuwe schepping geworden en als het hemelse deel van het Israël Gods rust er op hen vrede en barmhartigheid (2Ko 5:17; Gl 6:15, 16). Maar er moet dagelijks een strijd gevoerd worden tussen geest en vlees. Vleselijk handelen ligt bijgevolg als het ware 'vlak om de hoek' (Gl 5:13-17).
Christenen kunnen - omdat zij voortgaan te leven in het onvolmaakte en zondige vlees - zelfs de heilige geest bedroeven, zoals Paulus signaleerde:
En bedroeft niet de heilige geest van God, waarin jullie werden verzegeld tot een dag van verlossing (Ef 4:30).
Die vermaning onthult veel. De heilige geest is inderdaad werkzaam ten aanzien van Christenen. Daardoor zijn zij al tot Gods zonen geworden. Met hun Hoofd Masjiach Yeshua gaan zij alles erven (Rm 8:14-17). Maar thans nog altijd in voorlopige zin. De definitieve aanneming als zonen moet nog komen. Intussen zuchten zij, samen met de gehele schepping en verkeren zij samen met die schepping in barensweeën:
Want wij weten dat de gehele schepping tot nu toe voortdurend tezamen zucht en tezamen in barensweeën is. Dat niet alleen, maar ook wij, die de eerstelingsgave van de geest hebben, ook wij zuchten in onszelf, in afwachting van de [definitieve] aanneming als zonen, de verlossing van ons lichaam door loskoop (Rm 8:22-23).
De 144000 daarentegen, zijn werkelijk een herschepping [of: wedergeboorte; Gr.: paliggenesia], nieuwe mensen, kinderen van God (Mt 19:28; Lk 20:27-40).
Vandaar de toelichting door de openbaringsengel:
Dezen werden vanuit [Grieks: apo; vanaf/vanuit] de mensen gekocht als eerstelingsgave voor God en het Lam.
In vers 3 werd slechts van hen gezegd dat zij van [eveneens apo; vanaf/vanuit] de aarde gekocht zijn. De verklaringen vullen elkaar aan: Van alle mensen die voor eeuwig op aarde zullen leven zijn zij de eersten die zich in dat grote voorrecht zullen verheugen.
Zij zijn een speciale gave voor YHWH en zijn Zoon omdat God in zijn voornemen hen ertoe bestemde de grondslag van de 'Nieuwe aarde' te vormen, de nieuwe mensenmaatschappij die haar oorsprong niet meer tot Adam zal terugvoeren, maar tot Yeshua die als de "laatste Adam" een eeuwige vadervoor hen wordt (Js 9:5; 1Ko 15:22, 45).
Yeshua gaf immers ook tegenover Nikodemus te kennen dat dit de voorwaarde is om het koninkrijk van God binnen te gaan: Opnieuw [of: van boven]geboren worden uit water en geest (Jh 3:3-5; Ez 36:25-27; Jr 31:33-34).
Als geheel nieuwe mensen zijn zij bovendien niet bezoedeld met de onreinheid en de walgelijkheden van Babylons dochters (Op 17:5-6).
Toen Jesaja aan koning Hizkía liet weten welk oordeel YHWH Elohim aankondigde tegen Sanherib, de koning van Assyrië - die tezamen met zijn spreekbuis Rábsaké het Antichristduo afschaduwde - sprak hij over Israëls Rest in de volgende termen:
De maagdelijke dochter van Sion veracht u, zij bespot u; de dochter van Jeruzalem schudt het hoofd achter u. Wie hebt gij gehoond en gelasterd, en tegen wie de stem verheven en uw ogen trots opgeslagen? Tegen de Heilige Israëls! (2Kn 19:21, 22).
Door op Jeruzalems maagdelijke onschendbaarheid te wijzen, voorzei Jesaja met zoveel woorden dat de stad niet door de Assyriër zou worden (in)genomen. God zou haar tegen ontering door Sanherib beschermen.
Zo zullen ook de 144000 veilig zijn in het huis van hun Vader YHWH, zoals een maagdelijke dochter in haar eigen vaderlijk huis (Js 10:12; Jr 31:21).
Aangezien zij gehoor hebben gegeven aan de oproep Gaat uit van haar mijn volk, dat wil zeggen uit het Grote Babel in haar gevallen toestand (Op 18:4; 14:8), en voorts in geloof hun gewaden wasten en wit maakten in het bloed van het Lam, hebben zij een rein voorkomen (Op 7:13-14; Dn 12:9-10).
Zij zijn geheel toegewijd aan hun Masjiach-Koning. In Zf 3:12, 13 werd hun nieuwe situatie treffend voorzegd:
Ik zal in uw midden een nederig en gering volk doen overblijven, en zij zullen schuilen bij de naam van YHWH. Het overblijfsel van Israël zal geen onrecht doen noch leugen spreken, en in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden, want zij zullen weiden en neerliggen, zonder dat iemand hen verschrikt.
Dezelfde dingen worden gezegd van de 144000. Vergelijk de LXX-versie:
και υπολειψομαι εν σοι λαον πραυν και ταπεινον και ευλαβηθησονται απο του ονοματος κυριου οι καταλοιποι του ισραηλ και ου ποιησουσιν αδικιαν και ου λαλησουσιν ματαια και ου μη ευρεθη εν τω στοματι αυτων γλωσσα δολια διοτι αυτοι νεμησονται και κοιτασθησονται και ουκ εσται ο εκφοβων αυτους
Zie ook Ml 2:4-6, waar met het oog op het Overblijfsel wordt verzekerd dat God zijn verbond met Levi in stand houdt. Als de tegenbeeldige Levieten die in het tegenbeeld van het Voorhof der Priesters God in zijn naos dienen (Op 7:15), zullen zij met hun profeteren velen van ongerechtigheid afkeren. Onrechtvaardigheid zal niet op hun lippen gevonden worden.
Toen Yeshua in contact kwam met Nathanaël, gaf hij blijk van zijn vooruitziende blik dienaangaande: Zie, waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is!
En Nathanaël antwoordde in dezelfde trant: Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt Koning van Israël!
Tot die tijd was Nathanaël een naamloze Israëliet. Juist zulke personen zullen met het Lam op de Berg Sion staan: Ware Israëlieten, dankzij hun vernieuwing door de geest, krachtens de condities van het Nieuwe Verbond (Jh 1:45-50).
6 και ειδον αλλον αγγελον πετομενον εν μεσουρανηματι εχοντα ευαγγελιον αιωνιον ευαγγελισαι επι τους καθημενους επι της γης και επι παν εθνος και φυλην και γλωσσαν και λαον
7 λεγων εν φωνη μεγαλη φοβηθητε τον θεον και δοτε αυτω δοξαν οτι ηλθεν η ωρα της κρισεως αυτου και προσκυνησατε τω ποιησαντι τον ουρανον και την γην και θαλασσαν και πηγας υδατων
En ik zag een andere engel vliegend in het midden der hemel, hebbend een eeuwig Evangelie om als goede tijdingen te verkondigen aan hen die op de aarde gezeten zijn, en aan elke natie en stam en taal en volk, zeggend met een luide stem: Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van zijn oordeel kwam, en aanbidt hem die de hemel en de aarde en zee en bronnen van wateren maakte.
Zonder uitstel komen we hier aan de weet wat het Nieuwe Lied, 'voorgezongen' door de engelen en nader aangeduid als een eeuwig Evangelie,inhoudelijk behelst. In Op 10:5-7 was daarop al gezinspeeld: Volledige opening van zaken van Gods geheimenis, zijn eeuwig geldend raadsbesluit voor de mensheid.
Voor hen die in geloof gehoor zullen geven aan de boodschap betekent een en ander goed nieuws aangezien hun geloof voor hen op redding zal uitlopen. Niettemin moeten allen op aarde zich er rekenschap van geven dat de boodschap méér inhoudt: Ook de tijd van beslissend oordeel is aangebroken.
De aardbewoners zullen niet in dubio worden gelaten over datgene wat hen te doen staat om aan een veroordelend oordeel te ontkomen: Slechts de Schepper dient aanbeden te worden. Het alternatief, verering van het antichristelijke Beest en zijn Beeld eindigt beslist in rampspoed.
Dat in eerste instantie de engel de goede tijdingen proclameert strookt met het feit dat engelen de toon zetten voor die glorierijke boodschap. In de vv 2 en 3 vernamen we immers dat het geluid ervan als stortvloeden van water, gepaard met luide donder, vanuit de hemel zal neerdalen, maar op aarde verder gebracht zal worden door het Overblijfsel.
Dat dit laatste getuigenis door Sions zonen zou worden gegeven vóórdat het einde komt (Mt 24:14), was niet alleen in Psalm 149 tevoren aangekondigd, maar ondermeer ook in
- Js 6:11 Totdat de steden vernield liggen, zonder inwoners, en de huizen zonder mensen, het akkerland tot een wildernis is geruïneerd.
- Ml 4:5-6 Ziet!, ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag van YHWH komt; hij zal het hart van de vaders terugbrengen tot dat der zonen en het hart der zonen tot dat van hun vaders; opdat ik niet kom en het land met de ban sla.
Zoals we ook al in Op 11:1-14 zagen zullen de dood gewaande 'Elia' getuigen gedurende de Tweede helft der Jaarweek het dan in werking gekomen Messiasrijk aan de Heidenvolken verkondigen. Op die wijze zal de boodschap van de engel naar de mensheid op aarde toe worden gerelayeerd.
8 και αλλος αγγελος δευτερος ηκολουθησεν λεγων επεσεν επεσεν βαβυλων η μεγαλη η εκ του οινου του θυμου της πορνειας αυτης πεποτικεν παντα τα εθνη
En een andere, een tweede engel volgde, zeggend: [Ze] viel; [ze] viel, het Grote Babylon, van wie alle natiën dronken van de wijn der toorn van haar hoererij
Verder uitstekend nieuws! Het afvallige, wereldomvattende religieuze systeem dat vanaf de Spraakverwarring een en al religieuze verwarring onder de natiën teweeg bracht, is van haar heerschappij beroofd. Alle eeuwen door zat zij op onderdrukkende wijze op de 'wateren' der mensheid, zoals we nog in Op 17:1-2, 15-18 zullen vernemen.
Oók over de koningen der aarde oefende zij een religieuze heerschappij uit (Op 17:9-11, 15-18).
Door haar kon Satan als de god van deze eeuw functioneren en de geest van de ongelovigen verblinden, terwijl zijn demonenvorsten haar religieuze tirannie benutten om als de wereldheersers van deze duisternis te opereren (2Ko 4:4; Dn 10:20; Ef 6:10-13).
Door haar hoerachtige relatie met de koningen der aarde werden alle natiën het slachtoffer van de wijn van die hoererij. Die 'wijn' smaakte bitter voor hen vanwege haar godsdienstoorlogen en ook omdat zij ten eigen voordele de natiën ophitste om onderling oorlog te voeren (Op 17:1-2; 18:1-3).
Maar tenslotte kwam toch haar val; de Antichrist, de 8e Koning, gaf er de voorkeur aan zelf alle heerschappij in handen te nemen, zonder enige tussenkomst van haar, de Hoer. Ze deelt niet langer de lakens uit; haar domein is volledig in bezit genomen door demonen (Op 18:1-3).
Zoals in 539 v. Chr. Cyrus de Pers een plotselinge verandering in wereldheerschappij bracht door Babylon in één nacht ten val te brengen (Dn 5:30), zal op de helft van de Jaarweek het Grote Babylon in bezit worden genomen door het Antichristelijke collectief van demonen dat met het Beest voor één uur koningsmacht zal ontvangen (Op 17:12-14).
Haar val is goed nieuws omdat dit voor Gods volk de poorten opent naar religieuze vrijheid en verlossing (Op 18:4-8; Er 1:1-4). Die vrijheid zal ook het deel worden van hen die gehoor geven aan het profeteren door de Elia-getuigen.
Vergelijk Dn 11:33; 12:10; Js 32:3-4; 35:5-10 en Mt 17:10-12.
9 και αλλος αγγελος τριτος ηκολουθησεν αυτοις λεγων εν φωνη μεγαλη ει τις προσκυνει το θηριον και την εικονα αυτου και λαμβανει χαραγμα επι του μετωπου αυτου η επι την χειρα αυτου
10 και αυτος πιεται εκ του οινου του θυμου του θεου του κεκερασμενου ακρατου εν τω ποτηριω της οργης αυτου και βασανισθησεται εν πυρι και θειω ενωπιον αγγελων αγιων και ενωπιον του αρνιου
11 και ο καπνος του βασανισμου αυτων εις αιωνας αιωνων αναβαινει και ουκ εχουσιν αναπαυσιν ημερας και νυκτος οι προσκυνουντες το θηριον και την εικονα αυτου και ει τις λαμβανει το χαραγμα του ονοματος αυτου
12 ωδε η υπομονη των αγιων εστιν οι τηρουντες τας εντολας του θεου και την πιστιν ιησου
En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggend met luide stem: Indien iemand het Beest en zijn Beeld aanbidt, en een merkteken ontvangt op zijn voorhoofd of op zijn hand, die zal ook drinken van de wijn van de toorn Gods welke puur is gemengd in de beker van zijn gramschap. En hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van heilige engelen en ten aanschouwen van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid. En dag noch nacht hebben zij rust, zij die het Beest en zijn Beeld aanbidden, en een ieder die het merkteken van zijn naam ontvangt. Hier is de volharding der heiligen, zij die de geboden van God en het geloof van Yeshua bewaren
Oók deze aankondiging kan als een onderdeel van het Nieuwe Lied worden beschouwd en het zal ongetwijfeld grote vastberadenheid en volharding van de zijde der Elia-getuigen vergen om er publiekelijk bekendheid aan te geven, zeker wanneer men bedenkt dat in die tijd de wereld vol gewelddaad zal zijn en de haat jegens hen algemeen. Maar wanneer zij in vol vertrouwen steunen op het bloed van het Lam en de nabijheid van hun Masjiach-Koning, zullen de heiligen in staat zijn hun opdracht in gehoorzaamheid aan God te volbrengen.
Vergelijk Op 12:10-12.
De vergelding aan de aanbidders van het Beest en zijn Beeld is tweeledig:
(1) Zoals reeds is toegelicht bij het blazen op de Vijfde trompet, hebben degenen die het beschermende zegel ontberen en die bezwijken voor de Antichristelijke propaganda, geen verweer tegen de schorpioenachtige steken van de demonensprinkhanen. Door die occulte terreur worden zij zo wanhopig dat zij naar de rust van de dood verlangen. Maar omdat de steek van een schorpioen wel een bijtende pijn brengt maar niet doodt, wordt aan hun verlangen niet voldaan (Op 9:4-10).
Zij hebben dus dag noch nacht rust, maar moeten de beker van de wijn van Gods toorn drinken (Ps 75:8-9; Jr 25:15).
(2) In Js 34:9-10 werd met betrekking tot de ondergang van Edom door Jesaja voorzegd:
Dan zullen Edoms beken in pek veranderd worden, en haar grond in zwavel; haar land zal als brandend pek worden, dat noch bij nacht noch bij dag wordt uitgeblust, maar eeuwig zal zijn rook opstijgen; van geslacht tot geslacht zal het woest zijn, zodat er in eeuwigheid niemand doorheen trekt.
In overeenstemming met deze voorzegging zal het moderne 'Edom', de Romeinse wereldmacht in haar laatste fase onder de tirannieke heerschappij van de Beestachtige demonische Antichrist, metterdaad van het wereldtoneel verdwijnen, alsof ze volkomen verwoest werd door vuur en zwavel. Als bewijs van haar volledige ondergang zal de rook van haar verwoesting voor altijd opstijgen.
Zie voor de diepere betekenis van het "Land Edom" de Studie Jakob had ik lief maar Esau haatte ik
Zo zal het uiteindelijk ook aflopen met de aanbidders van die Antichrist: volkomen verdelging. Wat in Jesaja 34 profetisch wordt aangekondigd met betrekking tot de demonen - het heir des hemels dat als een boekrol wordt opgerold - wordt hier, in de Openbaring, toegepast op hun menselijke aanbidders in de Eindtijd. De 'rook' die van hun ondergang opstijgt zal voor altijd tot de jurisprudentie van Gods rechtvaardige oordelen behoren. De heilige engelen en het Lam, de Heer Yeshua Masjiach, zullen er altijd zijn om ervan te getuigen dat God aldus handelt met allen die weigeren hem als de Schepper te eren en hem afvallig de rug toekeren (Js 66:23-24).
Ten aanschouwen van de heilige engelen en ten aanschouwen van het Lam…
Die frase leert de waarheid dat vooral dezen betrokken zullen zijn bij de voltrekking van de oordelen aan Gods tegenstanders. In overeenstemming daarmee lezen wij dat
- de legers in de hemel de scherprechter Yeshua zullen volgen wanneer hij, het Woord, oordeelt en oorlog voert in gerechtigheid (Op 19:11-16).
De 24 Oudsten komen bij het oordeel en de voltrekking daarvan niet in beeld. Als het (hemelse) zaad van Abraham lijkt het vooral hun taak om op priesterlijke wijze tot zegen te zijn/worden.
13 και ηκουσα φωνης εκ του ουρανου λεγουσης γραψον μακαριοι οι νεκροι οι εν κυριω αποθνησκοντες απ αρτι ναι λεγει το πνευμα ινα αναπαησονται εκ των κοπων αυτων τα γαρ εργα αυτων ακολουθει μετ αυτων
En ik hoorde een stem uit de hemel, zeggend: Schrijf! Gelukkig de doden die vanaf nu in de Heer sterven. Ja, zegt de geest, dat zij mogen rusten van hun inspanningen, want hun werken gaan samen met hen
De standvastigheid der Heiligen blijft niet zonder resultaat. Velen onder de Joden geven gehoor aan hun boodschap. Zij komen eveneens tot geloof in de ware Masjiach, het Lam Yeshua. In hen voltrekt zich wat hij beloofde toen hij nog te midden van zijn Joodse broeders verbleef:
Ik verzeker jullie: wie naar mijn woorden luistert en hem gelooft die mij zond, heeft eeuwig leven, en hij komt niet in oordeel maar is uit de dood overgegaan naar het leven (Jh 5:24).
Zoals beredeneerd in het commentaar op Op 14:4-5, zijn zij door hun verlossing krachtens Yeshua's losprijs een eerstelingsgave voor God en het Lam. Zij ervaren de beloofde condities van het Nieuwe Verbond: De heilige geest wordt op hen uitgestort en zij worden tot een nieuwe schepping; niet in voorlopige zin, niet in de vorm van onderpand zoals het geval is met Christenen.
De oude Adamitische mens in hen sterft werkelijk in verbondenheid met hun Heer.
Zij kunnen eindelijk alle inspanningen om door de werken der Wet rechtvaardig te worden, achter zich laten. Die werken, nutteloos als zij waren, verdwijnen tezamen met hun oude persoon. Dat is wat loskoop voor hen tot resultaat heeft!
In Hb 4:10 treffen we een overeenkomstige gedachte aan: Want wie inging in zijn rust, rustte ook zelf van zijn werken, evenals God van de zijne.
Toen YHWH Elohim met het aanbreken van de Zevende scheppingsdag er toe overging te rusten, kon hij dit doen in de zekerheid dat ook die 'Dag' afgesloten zou worden met dezelfde conclusie als bij het einde van de zes voorgaande 'Dagen': En zie, zeer goed! En het werd avond en het werd morgen: een Zevende dag.
De gelijkstelling van de rust van de mens met die van God zelf vordert ook een zekere gelijkwaardigheid wat betreft de werken waarvan gerust wordt. De rust van God is gelegen in de zekerheid dat de schepping voltooid zal worden in zijn Zoon, de Masjiach van Israël.
Daarom moet de rust van de mens met betrekking tot diens werken eveneens in 'het werk' van de Zoon gezocht worden, met name zijn volbrachte werk aan de martelpaal waardoor hij plaatsvervangend stierf om het oordeel te dragen van de schuld der zonde van alle mensen (Lk 12:50; Jh 19:30).
En aangezien een ieder slechts op basis van geloof kan ingaan in Gods Rust, vindt de mens die geloof oefent in Yeshua's verzoenend offer zelf ook rust. Hij hoeft zich niet langer zorgen te maken of hij misschien niet te kort schiet bij zijn inspanningen, bij het doen van al zijn goede werken, om iets bij God te 'verdienen'.
En aangezien een ieder slechts op basis van geloof kan ingaan in Gods Rust, vindt de mens die geloof oefent in Yeshua's verzoenend offer zelf ook rust. Hij hoeft zich niet langer zorgen te maken of hij misschien niet te kort schiet bij zijn inspanningen, bij het doen van al zijn goede werken, om iets bij God te 'verdienen'.
De stem uit de hemel beklemtoont dat óók Gods geest deze grootse waarheid bekendmaakt. In zijn door de geest geïnspireerde Woord, met name in Dn 9:24, werd immers al lang geleden aangekondigd dat de 70ste Jaarweek voor deze nieuwe ontwikkelingen bestemd zou worden:
Zeventig weken zijn toebedeeld betreffende uw volk en uw heilige stad
- om een einde te maken aan de overtreding
- en om zonden te verzegelen
- en om ongerechtigheid te verzoenen
- en om eeuwige rechtvaardigheid in te voeren
- en om een zegel te drukken op visioen en profetie
- en om iets allerheiligst te zalven.
Maar vergelijk ook Js 32:1, 16-18 en 60:18, 21.
Er lijkt in ons vers opnieuw sprake te zijn van een terugverwijzing naar de boodschappen aan de Zeven gemeentes. Die boodschappen werden afgesloten met de aanmoediging: Laat hij die oren heeft luisteren naar wat de geest tot de gemeenten zegt.
Voor hen die zouden overwinnen werden daaraan beloften verbonden die hier, in Op 14:13, voor hen tot werkelijkheden worden:
(1) Het eten van de boom des levens, d.i.: de voordelen van de Messiaanse loskoop ten volle ontvangen (Op 2:7);
(2) geenszins schade lijden van de Tweede dood (Op 2:11);
(3) van het verborgen manna ontvangen; ook de witte kiezelsteen met de nieuwe naam (Op 2:17);
(4) de morgenster ontvangen, d.i. de Masjiach die zichzelf geeft aan zijn getrouwen; met hem delen in de vervulling van de Tweede Psalm (Op 2:26-28);
(5) bekleed worden met witte bovenklederen en de naam blijvend geschreven in het boek des levens (Op 3:5);
(6) gemaakt worden tot een pilaar in het tempelheiligdom van God, en door de Masjiach op zich geschreven krijgen de naam van mijn God en de naam van de stad van mijn God, het Nieuwe Jeruzalem dat van mijn God uit de hemel neerdaalt, en de nieuwe naam van mij (Op 3:12);
(7) met de Masjiach plaats nemen op zijn troon, die van het koninkrijk voor Israël teneinde dat Messiasrijk tijdens het Millennium op aarde te vertegenwoordigen als een koninklijke priesterschap (Op 3:21; zie ook Op 20:4, 6).
14 και ειδον και ιδου νεφελη λευκη και επι την νεφελην καθημενον ομοιον υιον ανθρωπου εχων επι της κεφαλης αυτου στεφανον χρυσουν και εν τη χειρι αυτου δρεπανον οξυ
15 και αλλος αγγελος εξηλθεν εκ του ναου κραζων εν φωνη μεγαλη τω καθημενω επι της νεφελης πεμψον το δρεπανον σου και θερισον οτι ηλθεν η ωρα θερισαι οτι εξηρανθη ο θερισμος της γης
16 και εβαλεν ο καθημενος επι της νεφελης το δρεπανον αυτου επι την γην και εθερισθη η γη
En ik zag, en zie! Een witte wolk, en op de wolk [iemand] gezeten gelijk een Mensenzoon, hebbend op zijn hoofd een gouden kroon en in zijn hand een scherpe sikkel. En een andere engel kwam uit het tempelheiligdom, luidkeels roepend tot hem die op de wolk gezeten is: Zend je sikkel en oogst, want het uur om te oogsten kwam aangezien de oogst der aarde droog werd. En hij die op de wolk is gezeten wierp zijn sikkel op de aarde en de aarde werd geoogst
Dit tafereel van een graanoogst en vervolgens dat van een druivenoogst (Op 14:17-20), volgt logischerwijs op wat is voorafgegaan. De beide Gemeenten van het Israël Gods zijn in de volle betekenis van het woord 'tot leven gekomen'. Alle leden van de Christelijke- en de Joodse gemeente, zij die worden losgekocht om Abrahams tweeledige zaad te vormen, zijn dan het bezit van Masjiach Yeshua; zij zijn van hem, of behoren hem toe. Vergelijk Gl 3:29.
Over hen, zij die van de Masjiach zijn, schreef Paulus in 1Ko 15:22-23 dat zij de eersten zijn die, ná Yeshua zelf, levendgemaakt worden:
Zo zullen ook in de Masjiach allen levendgemaakt worden. Maar een ieder in zijn eigen rangorde: eerstelingsgave [de] Masjiach, vervolgens zij die van [de] Masjiach zijn in zijn paroesie.
In het begin van de paroesie, bij het aanbreken van de 70ste Week, wordt de Gemeente opgenomen, zodat zij onder het symbool van de 24 Oudsten van meet af in de Openbaring kunnen verschijnen, op tronen zittend rondom Gods troon (Op 4:4).
Wanneer de paroesie tot een climax begint te komen worden de 144000 eveneens tot een nieuwe schepping; hun oude Adamitische mens sterft in hun verbondenheid met de Masjiach. Krachtens de condities van het Nieuwe Verbond, gebaseerd op loskoop, komen zij tot leven en worden werkelijk nieuwe mensen; zij 'sterven' de Eerste (de Adamitische) dood, waarna de Tweede dood zelfs geen macht over hen heeft (Op 2:11; 20:6).
Wanneer dit alles werkelijkheid wordt komt met recht de vraag op: Hoe staat het met de rest van de wereld der mensheid; met alle anderen die op aarde zijn maar die niet tot het Israël Gods behoren?
Vanaf Op 14:14 wordt die vraag beantwoord: Geheel in overeenstemming met wat Yeshua aankondigde met betrekking tot de climax van zijn paroesie volgen er twee oogsten:
Wanneer nu de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en alle engelen met hem, dan zal hij op de troon zijner heerlijkheid plaats nemen. En voor hem zullen alle Heidenen samengebracht worden en hij zal hen van elkaar scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt, en de schapen zal hij rechts van zich plaatsen maar de bokken links.
(Mt 24:3; 25:31-33)
Hij die op de witte wolk is gezeten, is die Mensenzoon, in vervulling van Dn 7:13-14.
De extra vermelding dat de wolk wit is, is een gunstig kenmerk. Met zijn scherpe sikkel gaat hij namelijk graan oogsten dat door en door rijp is; in het Grieks: wit geworden.
Het uur daarvoor is aangebroken, zoals ook de engel die uit het tempelheiligdom komt namens God tot hem zegt. En aangezien vervolgens nog slechts wordt verklaard: En hij die op de wolk is gezeten wierp zijn sikkel op de aarde en de aarde werd geoogst, moet dit blijkbaar een goede oogst zijn. Er is niets mis mee!
Stilzwijgend wordt aangenomen dat het 'graan' bijeen wordt gebracht om zijn gebruikelijke, voortreffelijke doel te dienen. Of, bijna zonder beeldspraak, in de speciale bewoordingen van Mt 25:
Dan zal de Koning tot hen rechts van zich zeggen: Komt jullie, gezegenden van mijn Vader, beërft het koninkrijk dat voor jullie is bereid vanaf de grondlegging der wereld…Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden, zeggend: Heer…etc.
Zij willen weten hoe en wanneer zij goede dingen voor hem gedaan zouden hebben zoals hij, de Rechter-Koning, zojuist beweerde. Zijn commentaar luidt (geparafraseerd): "Alles wat jullie hebben gedaan ten gunste van mijn Joodse broeders toen zij verdrukt werden door de Antichrist, beschouw ik als voor mij gedaan!"
Vervolgens zullen de rechtvaardigen heengaan in het eeuwige leven (Mt 25:34-40, 46).
Vergelijk dit met de 'tarwe' die in de voleinding der eeuw wordt gescheiden van het onkruid:
In de oogsttijd zal ik tot de oogsters zeggen: Verzamelt eerst het onkruid en bindt het in bundels om het te verbranden, maar gaat de tarwe in mijn voorraadschuur bijeenbrengen…Dan zullen de rechtvaardigen zo helder schijnen als de zon in het koninkrijk van hun Vader.
Ontleend aan Mt 13:30, 43; en slechts ter vergelijking, niet met de pretentie om Yeshua's parabel van de tarwe en het onkruid te verklaren. Want de 'tarwe' in de parabel zijn de Joodse rechtvaardigen, Yeshua's broeders op aarde jegens wie de 'schapen' van Mt 25 in de Eindtijd goede daden zullen verrichten.
17 και αλλος αγγελος εξηλθεν εκ του ναου του εν τω ουρανω εχων και αυτος δρεπανον οξυ
18 και αλλος αγγελος [εξηλθεν] εκ του θυσιαστηριου [ο] εχων εξουσιαν επι του πυρος και εφωνησεν φωνη μεγαλη τω εχοντι το δρεπανον το οξυ λεγων πεμψον σου το δρεπανον το οξυ και τρυγησον τους βοτρυας της αμπελου της γης οτι ηκμασαν αι σταφυλαι αυτης
19 και εβαλεν ο αγγελος το δρεπανον αυτου εις την γην και ετρυγησεν την αμπελον της γης και εβαλεν εις την ληνον του θυμου του θεου τον μεγαν
20 και επατηθη η ληνος εξωθεν της πολεως και εξηλθεν αιμα εκ της ληνου αχρι των χαλινων των ιππων απο σταδιων χιλιων εξακοσιων
En een andere engel kwam uit het tempelheiligdom dat in de hemel [is], óók hij hebbend een scherpe sikkel. En een andere engel, hij die macht heeft over het vuur, [kwam] van het altaar; en hij riep met luide stem tot hem die de scherpe sikkel heeft, zeggend: Zend je scherpe sikkel en zamel de trossen van de wijnstok der aarde in, omdat haar druiven rijp werden. En de engel wierp zijn sikkel naar de aarde en hij verzamelde de wijnstok der aarde en wierp haar in de grote wijnpers van Gods toorn. En de wijnpers werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de wijnpers tot aan de tomen der paarden, vanaf 1600 stadiën
Ook deze oogst kunnen we toelichten in de bewoordingen van Mt 25:
Maar de bokken zal hij links van zich plaatsen…Dan zal hij tot hen links van zich zeggen: Ga weg van mij, jullie die zijn vervloekt, naar het eeuwige vuur dat bereid is voor de Duivel en zijn engelen…En dezen zullen heengaan in de eeuwige afsnijding (Mt 25:33, 41, 46).
Degene die de Heidenvolken van elkaar scheidt is ook hier de Mensenzoon. Hij is immers de engel-priester die macht heeft over het vuur, zoals bij Op 8:3-6 bleek, en tevens degene die de gebeden der heiligen voor Gods aangezicht brengt als voorspraak voor hen.
Dat doet trouwens vermoeden dat hij ook hier handelt in antwoord op de gebeden der heiligen om goddeloosheid met een goddelijk oordeel te vergelden (Op 6:9-11).
Hij is degene die de engel, die ook in het bezit is van een scherpe sikkel en die uit het hemelse deel van het tempelheiligdom komt, beveelt om de wijnstok der aarde in te zamelen, compleet met al haar trossen van druiven.
Die wijnstok staat in schrille tegenstelling tot de ware wijnstok, Masjiach Yeshua en zijn leerlingen die met hem in het koninkrijk van God dienen (Jh 15:1-8).
Het betreft een wijnstok die in alle opzichten goddeloos is, want het gaat om Satans namaakkoninkrijk waarvan de heerschappij uitgeoefend zal worden door het Beest, de 8e Koning (Op 16:10-11).
De druiven ervan zijn giftig, de trossen bitter:
Waarlijk, hun wijnstok stamt uit de wijnstok van Sodom en uit de wijngaarden van Gomorra; hun druiven zijn giftige druiven, bitter zijn hun trossen. Hun wijn is slangenvenijn en wreed addervergif (Dt 32:32-33).
In het OT is het verschijnen van die wijnstok, maar ook haar zekere ondergang, door de profeten voorzegd. Als een uitdrukking van Gods woede zal haar einde komen in de grote wijnpers van zijn toorn. Vergelijk Js 63:1-6.
Maar het beeld hier berust vooral op de profetische beschrijving door Joël van de grote Dag van YHWH, waarop hij het oordeel brengt over de mensen der natiën, in het Dal van Josafat, ook aangeduid met het Dal der Beslissing:
Laten de Heidenen opgewekt worden en optrekken naar het Dal van Josafat; daar zal ik zitten om de Heidenen van rondom te oordelen. Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp. Komt, treedt, want de perskuip is vol; de wijnbakken stromen over. Want overvloedig is hun goddeloosheid. Menigten, menigten in het Dal der Beslissing, want nabij is de Dag van YHWH in het Dal der Beslissing.
(Jl 3:12-14)
In het tafereel van Johannes' visioen worden niet alleen de druiven geoogst, maar de hele zinnebeeldige, slechte wijnstok wordt in de wijnpers geslingerd om te worden vertreden. Het goddeloze namaakkoninkrijk van de Duivel moet voor altijd verdwijnen. Het treden van de pers vindt plaats buiten de Stad, dat is buiten Jeruzalem. En dat is ook begrijpelijk, want het zijn paarden die de druiven fijnstampen. Paarden zijn dikwijls zinnebeeldig voor oorlog, en dat is ook precies datgene waarvan hier sprake is.
In Op 19:11-16 verschijnt het beeld van de wijnpers van de toorn der gramschap van God, de Almachtige opnieuw en wel in een context van oorlog met paarden:
En ik zag de hemel geopend, en zie! Een wit paard en hij die erop gezeten is, wordt Getrouw genoemd en Waarachtig. En hij oordeelt en voert oorlog in rechtvaardigheid. Zijn ogen nu als een vuurvlam, en op zijn hoofd vele diademen, hebbend een naam geschreven welke niemand kent dan hijzelf. En hij is gehuld in een bovenkleed dat met bloed besprenkeld is, en zijn naam werd genoemd: Het Woord van God. En de legers in de hemel volgden hem op witte paarden, gekleed zijnde in wit, rein fijn linnen. En uit zijn mond komt een scherp zwaard te voorschijn om daarmee de Heidenen te slaan, en hijzelf zal hen weiden met een ijzeren staf. Oók treedt hijzelf de wijnpers van de toorn der gramschap van God de Almachtige. En op zijn bovenkleed en op zijn dij heeft hij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren.
Oorlog wordt gewoonlijk niet binnen een stad gevoerd, maar daarbuiten, in het open veld. En dat is ook hier het geval, maar de geliefde Stad, het Nieuwe Jeruzalem, is wel inzet van de strijd (vergelijk Op 20:7-10), vergelijkbaar met de aanval door de Assyriër op het Jeruzalem van koning Hizkía.
Ook toen streed de hemel ten behoeve van de Stad:
Daarom zegt YHWH van de koning van Assyrië: Hij zal deze stad niet binnenkomen, geen pijl daarin schieten en er met geen schild vóór komen en er geen wal tegen opwerpen. Langs de weg die hij gekomen is, zal hij terugkeren, maar deze stad zal hij niet binnenkomen, luidt het woord van YHWH. En ik zal deze stad verdedigen om haar te redden, ter wille van mij en ter wille van mijn knecht David. Toen ging de engel van YHWH uit en sloeg in de legerplaats van de Assyriërs honderd vijfentachtig duizend neer. Toen men vroeg in de morgen opstond, zie, zij allen waren dood, lijken (Js 37:33-36).
Uit een vergelijking van Op 19:19-21 met Op 16:14-16 blijkt dat het in de Eindtijd gaat om de Oorlog van de Grote Dag van God de Almachtige op de plaats die in het Hebreeuws Har-Mágedon wordt genoemd.
Zie ook Ez 39:1-5 en Zc 12:1-3, 7-9; 14:1-5.
De slachting zal groot zijn, een rivier van bloed uit de wijnpers reikt tot aan de tomen der paarden, zich uitstrekkend over een afstand van 1600 stadiën, d.i. tot alle windstreken, een volledige verdelging [het getal 1600 is weer symbolisch, samengesteld uit: 4 x 4 x 10 x 10].
Opgemerkt moet nog worden dat de wijnperssituatie en de ondergang van de 'bokken' in de eeuwige afsnijding (Mt 25:46) niet volledig parallel zijn. De bokken behoren immers, tezamen met de schapen, tot de mensen der natiën, de Heidenen dus (Mt 25:31).
In de wijnpers evenwel vindt de gehele aanhang van het Beest zijn einde, waaronder ook de afvallige Joden (Js 65:11-15; 66:6, 14-17).
Overigens wordt in het Bijbelboek Mattheüs ook hun rampzalig einde in zinnebeeldige termen vermeld; niet in hoofdstuk 25, maar in hoofdstuk 13, binnen de parabel van het onkruid op het veld (Mt 13:30-42).
Zie ook de Studie: Schapen en Bokken
-.-.-
Naar Openbaring 15
-.-.-
Geen opmerkingen:
Een reactie posten