Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zondag 6 januari 2013

De Eerste Korinthebrief - Hoofdstuk 3




1  Kαγω, αδελφοι, ουκ ηδυνηθην λαλησαι υμιν ως πνευματικοις αλλ ως σαρκινοις, ως νηπιοις εν Xριστω.
 En ik, broeders, kon tot jullie niet spreken als tot geestelijken, maar als tot vleselijken, als tot kleine kinderen in [de] Messias.
2  γαλα υμας εποτισα, ου βρωμα, ουπω γαρ εδυνασθε. αλλ ουδε ετι νυν δυνασθε,
Ik gaf jullie melk te drinken, geen vast voedsel; want [daartoe] waren jullie nog niet in staat; maar zelfs nu kunnen jullie [dat]nog niet,
3  ετι γαρ σαρκικοι εστε. οπου γαρ εν υμιν ζηλος και ερις, ουχι σαρκικοι εστε και κατα ανθρωπον περιπατειτε;
want jullie zijn nog vleselijk.  Waar immers naijver onder jullie [is] en strijd, zijn jullie [dan] niet vleselijk en wandelen jullie [dan niet] naar [de] mens?
4  οταν γαρ λεγη τις, Eγω μεν ειμι Παυλου, ετερος δε, Eγω Aπολλω, ουκ ανθρωποι εστε;
Want wanneer iemand zegt: Ik ben waarlijk van Paulus, een ander echter: Ik van Apollos, zijn jullie [dan] niet [louter] mensen?

De apostel is nog niet uitgesproken over de vleselijke geneigdheid der Korinthische gelovigen tot sektarisme en klerikalisme. Niet minder dan vier hoofdstukken meende hij aan die ongewenste situatie te moeten wijden; daarin uiteraard geleid door Gods voorzienigheid, want we kunnen nu - terugkijkend op de kerkhistorie van de afgelopen 19 eeuwen - vaststellen hoe verderfelijk de uitwerking van een en ander is geweest.

In vers 1 keert Paulus terug naar de tijd dat hij voor het eerst in Korinthe optrad als brenger van Gods Evangelie. Zoals we zagen verkeerde hij toen in een gedeprimeerde stemming gezien zijn minder goede ervaringen in Athene. Ook in Korinthe was er vanuit de eigen joodse kring weinig respons, ja, eerder verzet. Maar uit Hn 18:5-11 vernemen we ook dat de Heer zelf in een visioen de apostel aanmoedigde om niet het zwijgen ertoe te doen, maar te spreken, want ik heb veel volk in deze stad.

Dat "volk" was overigens geïndoctrineerd met de Griekse, wereldwijze ideeën, zowel op werelds filosofisch- als godsdienstig gebied. Als 'natuurlijken', nog niet wedergeboren mensen, was het eenvoudige Evangelie dat Paulus hun voorhield, met als centrale leer de aan een paal gehangen joodse Messias, in principe een grote dwaasheid voor hen. Zo lang de heilige geest niet inwonend is, begrijpt de natuurlijke mens helemaal niets van de dingen afkomstig van die geest (1Ko 2:14).

Maar zelfs toen zij gehoor begonnen te geven aan de krachtige inwerking van Gods geest die hen tot geloof riep, bleven zij voorlopig nog in een geestelijk kinderlijke staat verkeren. Maar die situatie konden die Korintiërs zich voornamelijk zelf aanrekenen. Waarom?
Welnu, zij die tijdens de Gemeente-eeuw de [positieve] roeping [tot een bepaalde bestemming in Gods voornemen] ontvangen kunnen in twee categorieën ingedeeld worden:
1. De 'geestelijken', zij in wie de geest alle ruimte krijgt.
2. De 'vleselijken', degenen die zich ondanks de inwonende geest liever door het vlees laten leiden.
En tot die laatste groep behoorde het merendeel der Korinthische gelovigen. 

Over de 'natuurlijke' mens spreekt Paulus hier niet meer, want hij richt zich nu nog uitsluitend tot hen die geroepenen zijn (1Ko 1:2). Maar door hun neiging tot partijvorming rondom een favoriete prediker of leraar, gepaard met na-ijver, geruzie en onderlinge strijd, bedroefden zij eerder Gods geest en was vaste spijs in de vorm van de diepere waarheden, (nog) niet aan hen besteed. 

En nu, een aantal jaren verder, moet hij er tot hun beschaming aan toevoegen dat zij nog steeds geestelijke baby’s zijn. Zij hebben sindsdien geen geestelijke vooruitgang geboekt en tonen daarmee dat zij 'mensen' zijn, dat wil zeggen gewone mensen die zich door typisch menselijke motieven laten leiden, weinig anders derhalve zoals in de maatschappij buiten de christelijke gemeente algemeen gangbaar is.
Vergelijk Gl 5:19-21 en Ef 4:30-31.

5  τι ουν εστιν Aπολλως; τι δε εστιν Παυλος; διακονοι δι ων επιστευσατε και εκαστω ως ο κυριος εδωκεν
Wat dan is Apollos? Wat immers is Paulus? Dienaren door wie jullie tot geloof kwamen, en aan ieder zoals de Heer schonk.
6  εγω εφυτευσα, Aπολλως εποτισεν, αλλα ο θεος ηυξανεν∙
Ik plantte,  Apollos begoot, maar God gaf de groei,
7  ωστε ουτε ο φυτευων εστιν τι ουτε ο ποτιζων, αλλ ο αυξανων θεος.
zodat noch hij die plant iets is, noch hij die begiet, maar God die de groei geeft.
8  ο φυτευων δε και ο ποτιζων εν εισιν, εκαστος δε τον ιδιον μισθον λημψεται κατα τον ιδιον κοπον.
Hij nu die plant en hij die begiet zijn één,  maar ieder zal het eigen loon ontvangen naar de eigen inspanning.
9  θεου γαρ εσμεν συνεργοι∙ θεου γεωργιον, θεου οικοδομη εστε.
Want wij zijn Gods medearbeiders. Gods akker, Gods bouwwerk zijn jullie.


Zoals gebruikelijk wanneer Paulus mistoestanden moet corrigeren biedt die omstandigheid hem gelegenheden om op bepaalde zaken dieper in te gaan en die zonodig te verduidelijken. In dit geval is het de partijzucht die al snel ontstaat wanneer een overdreven aanhankelijkheid voor bepaalde predikers en/of leraren binnen een geloofsgemeenschap opbloeit. Het is daarom nuttig dat men weet hoe God zelf hun toewijzing beziet, welke positie zij voor zijn aangezicht innemen en hoe hij denkt over de vervulling van de aan hen opgedragen taken.

Welnu, de Korintiërs moeten beseffen dat zij slechts mannen zijn die bepaalde taken van Godswege vervullen. De vragen Wat dan is Apollos? Wat immers is Paulus?  zijn duidelijk ingegeven door de overschatting van hun aanhang en suggereren op zich al dat men hun betekenis niet moet overdrijven, maar eerder relativeren. Wie en wat zijn zij eigenlijk in vergelijking met God en zijn Zoon, hun Heer en Messias? Zij vervullen duidelijk een ondergeschikte rol. God gebruikt zulke mannen slechts als zijn werktuigen om dienstbaar te worden aan hen die sinds lang in zijn voornemen bestonden om leden van de nieuw gestichte Gemeente Gods te worden (Ef 1:3-5).

Welnu, hen dan die hij voorbestemde, dezen riep hij ook (Rm 8:30). En Paulus en Apollos hadden, tezamen met anderen, het voorrecht om bij die roeping tot geloof taken te mogen vervullen, taken die omschreven worden als planten en begieten. Wat de Korintiërs betreft hadden Paulus en Apollos in dat werk namens God en Messias Jezus hun eigen specifieke bijdrage geleverd. In dat opzicht konden die mannen op één lijn gesteld worden. Paulus spreekt dan ook met veel respect over zijn 'collega' Apollos in het werk van God, daarmee te meer tonend dat hij absoluut niet meegaat in de heersende partijzucht.

Binnen de Korinthische gemeenschap -aangeduid met de metafoor van een akker- hadden beide mannen noodzakelijke, maar toch ondergeschikte taken vervuld. Want men kan nog zoveel planten en nog zoveel begieten, als de hemel geen groei geeft zal er van het gewas niets terecht komen. Hij die dus werkelijk iets betekent is uiteindelijk en uitsluitend toch God. Het heeft bijgevolg dan ook geen enkele zin de ene prediker/leraar tegen de andere uit te spelen. In het werk van God zijn zij één; zij beconcurreren elkaar niet!

Wat hen, de medewerkers in Gods dienst, betreft ieder zal [van God] het eigen loon ontvangen naar de eigen inspanning, dat wil zeggen overeenkomstig de getoonde trouw en toewijding. In 2Ko 5:10 zou de apostel ― in verband met onze openbaarmaking voor de rechterstoel van de Messias ― daarover het volgende optekenen: Opdat een ieder voor zichzelf de dingen wegdraagt die hij door het lichaam beoefende, hetzij goed hetzij verachtelijk.  Maar ook straks, in de vv 13-15, zal hij nog op die eigen, persoonlijke verantwoordelijkheid wijzen als hij gaat beredeneren hoe christenen tijdens hun leven bouwen op de ene grondslag van de Messias en wat daarvan de eventuele gevolgen zijn.

Dat alle geestelijke leiding, hulp en zegen van God komt, drukt Paulus in het Grieks van vers 9 schitterend uit door 3x de genitief van God voorop te plaatsen. Letterlijk:
Gods medearbeiders zijn wij immers.
Gods akker,
Gods bouwwerk zijn jullie.
En daarmee smoort de apostel alle partijzucht in de kiem. Niemand behoort een mens toe; allen, wie wij ook zijn binnen de christelijke gemeente, wij allen behoren uitsluitend God toe!

Zonder enige voorbereiding is Paulus intussen wel van de metafoor akker overgegaan op die van een bouwwerk. Beide blijken namelijk zeer geschikt om aan zijn betoog diepe, beeldende kracht te verlenen. Met het beeld van de akker kon hij vooral Gods superieure aandeel, het geven van de wasdom, in het licht stellen.
In wat nu volgt gaat hij echter vooral uitweiden over het menselijke aandeel in het werk ― en dan met name het gehalte van die menselijke inspanningen ― en daartoe leent zich bij uitstek de metafoor van een op te trekken gebouw.

10  Kατα την χαριν του θεου την δοθεισαν μοι ως σοφος αρχιτεκτων θεμελιον εθηκα, αλλος δε εποικοδομει. εκαστος δε βλεπετω πως εποικοδομει∙
Overeenkomstig de liefderijke gunst die mij werd geschonken legde ik als een wijs bouwmeester een fundament, maar een ander bouwt erop. Laat ieder erop toezien hoe hij bouwt,
11  θεμελιον γαρ αλλον ουδεις δυναται θειναι παρα τον κειμενον, ος εστιν Iησους Xριστος.
Want niemand kan een ander fundament leggen dan die er ligt, welke is Jezus Messias.
12  ει δε τις εποικοδομει επι τον θεμελιον χρυσον, αργυρον, λιθους τιμιους, ξυλα, χορτον, καλαμην,
Indien iemand nu op het fundament bouwt ― goud, zilver, kostbare stenen, houtsoorten, hooi, stro ―
13  εκαστου το εργον φανερον γενησεται, η γαρ ημερα δηλωσει∙ οτι εν πυρι αποκαλυπτεται, και εκαστου το εργον οποιον εστιν το πυρ [αυτο] δοκιμασει.
het werk van ieder zal openbaar worden want de dag zal [het] duidelijk maken omdat die in vuur geopenbaard zal worden, en hoedanig ieders werk is zal het vuur uitwijzen.
14  ει τινος το εργον μενει ο εποικοδομησεν, μισθον λημψεται∙
Indien iemands werk dat hij daarop bouwde blijft zal hij loon ontvangen,
15  ει τινος το εργον κατακαησεται, ζημιωθησεται, αυτος δε σωθησεται, ουτως δε ως δια πυρος.
indien iemands werk verbrand zal worden zal hij verlies lijden; hijzelf zal echter gered worden, maar wel zo: als door vuur heen.

Als een wijs 'onderaannemer' van de Messias had Paulus het enige goede fundament gelegd in het leven van elke afzonderlijke christen: Jezus Christus in diens vele facetten. Het is bij de apostel echter ook een vast gegeven dat iemand anders op dat fundament voortbouwt (vers 10). Welke mensen dat ook zijn, hetzij de persoon zelf en/of vele anderen in zijn naaste omgeving ― volgens 4:15 kunnen dat wel tienduizend leermeesters in Christus zijn! ― het enige wat daarvoor in deze tijd beschikbaar is, is de Bijbel.

Als wie dan ook met gebruikmaking van de Bijbel verder bouwt, moet hij in gedachte houden dat geen ander fundament gelegd kan worden dan die er reeds ligt, welke is Jezus Messias.
Een en ander houdt in dat elk stukje bovenbouw in lijn moet zijn met het fundament Christus. Het gaat daarbij niet slechts om het leerstellige bouwwerk van de ekklèsia, de christelijke Gemeente, maar ook om de diverse aspecten van het leven welke wij binnen die Gemeente gemeenschappelijk ervaren.

Wellicht moeten wij uit Paulus’ woorden ― Een ander bouwt erop. Laat ieder erop toezien hoe hij bouwt… Indien iemand nu op het fundament bouwt houtsoorten, hooi, stro…, het werk van ieder zal openbaar worden  ― concluderen dat er in de tussenliggende jaren vreemde predikers in Korinthe waren gearriveerd wier werk door Paulus echter niet als deugdelijk werd beschouwd. Zijn broeders die hij daar had achtergelaten moesten dus geestelijk op hun qui-vive zijn, maar als nieuwelingen in het geloof konden zij gemakkelijk door 'glad gepraat' tot andere ideeën gaan overhellen. In zijn Tweede Brief aan de gemeente zou hij hen op zulke gevaarlijke ontwikkelingen attenderen:

Maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten van de eenvoudige [en loutere]toewijding aan Christus afgetrokken zullen worden. Want indien de eerste de beste een andere Jezus predikt, die wij niet hebben gepredikt, of gij een andere geest ontvangt, die gij niet hebt ontvangen, of een ander evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, dan verdraagt gij dat zeer wel…  Want zulke lieden zijn schijnapostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. Geen wonder ook! Immers, de satan zelf doet zich voor als een engel des lichts. Het is dus niets bijzonders, indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid; maar hun einde zal zijn naar hun werken (2Ko 11:3-4, 13-15).  

Maar primair moeten wij, alle afzonderlijke gelovigen, ook zelf gaan bouwen op het fundament van de Messias. Judas toonde in de vv 20 en 21 van zijn Brief aan dat wij dienaangaande een persoonlijke verantwoordelijkheid hebben die wij niet op anderen kunnen afwentelen:

Maar jullie, geliefden, moeten jezelf in Gods liefde bewaren, jezelf opbouwend op jullie allerheiligst geloof, biddend in heilige geest, verwachtend de barmhartigheid van onze Heer Jezus Messias tot eeuwig leven (20-21).

Daarnaast echter gaf God ons tevens een specifieke plaats binnen Jezus’ Gemeentelichaam. In hoofdstuk 12 zal de apostel daarover nog uitvoerig te spreken komen. Welnu, binnen groepjes van gelijkgestemden – hopelijk ook christenen – zullen allen wederzijds invloed op elkaar uitoefenen, wat inhoudt dat er jegens elkaar bouwwerkzaamheden verricht worden. Dat brengt uiteraard ook wederzijdse verantwoordelijkheid mee, namelijk om elkaar op een verantwoorde wijze op te bouwen, met deugdelijke Bijbelse materialen, waarbij de heilige geest van God niet wordt bedroefd! Woorden moeten tot opbouw zijn, gunstig voor wie ze horen; recht gesneden, aldus Paulus in Ef 4:15-16, 25, 29-30 en 2Tm 2:15.

De Dag zal de kwaliteit van het bouwen aan het licht brengen met de kracht als van vuur; Dag te verstaan in eschatologische zin en het vuur als een beeld van beoordeling. Van de materialen die dan bestendig zullen blijken te zijn ― Paulus somt zeker geen alledaags bouwmateriaal op, maar dat komt omdat hij bij het bouwen het tegenbeeld van Salomo’s tempel in gedachten heeft waarin ook goud, zilver en kostbare stenen werden verwerkt― zal dan ongetwijfeld worden vastgesteld dat ze van gezonde Bijbelse kwaliteit waren: al de kostbare zaken welke de geest Gods aan de gemeente openbaarde in een heilig geheim en waarmee de solide bouwers 'aan de slag gingen'. Het 'hout, hooi en stro' daarentegen zal dan geen enkele waarde voor de eeuwigheid blijken te hebben. Alles verbrandt en gaat in rook op. Het beeld doet denken aan Lot die alles wat hij in Sodom had opgebouwd kwijtraakte. Weliswaar ontkwam hijzelf aan de ondergang maar zijn redding geschiedde als het ware 'door vuur heen'. Alles wat hij aldaar had opgebouwd en hem wellicht dierbaar was verdween in het oordeel. Het bleek niet vuurbestendig te zijn.

In Paulus’ verwijzing naar de toekomstige Dag van beoordeling konden de Korinthische lezers wederom een afkeuring ontdekken van hun neiging tot sektarisme en klerikalisme. Waarom? Omdat zij zichzelf reeds als rechters hadden opgeworpen, zowel ten aanzien van hun bouwers als van de door hen aangewende 'materialen'. Zij hadden immers zelf over al die zaken reeds een waardeoordeel gegeven! Alles wat op de Dag van Gods beoordeling voor de bèma (rechterstoel) van Christus zal worden getoetst op vuurbestendigheid, hadden zij zelf reeds aan hun eigen menselijk oordeel onderworpen. Vandaar dat Paulus verderop in de Brief daarop zal terugkomen en de Korintiërs zal verzekeren dat hij zich niets aantrekt van [hun] menselijk tribunaal, want die is zowel voorbarig als ongepast (1Ko 4:3).
Vergelijk ook Rm 14:4.   

Deugdelijke materialen hebben te maken met het recht gesneden woord van Gods liefderijke gunst dat ons opbouwt en ons de erfenis kan geven onder alle geheiligden (Hn 20:32).
En daarbij gaat het niet om de redding van de bouwer, maar om het 'loon'. Dat loon kan namelijk verloren gaan als er niet met deugdelijke materialen is gebouwd.
Als iemands werk blijft, ontvangt hij loon, zoals reeds in vers 8 werd aangegeven. Als zijn werk wordt verbrand, leidt de persoon verlies. Hij loopt een bepaald 'loon' mis. Toch wordt hij gered en dat gebeurt dan 'als door vuur heen'.

Loon ontvangen of verlies lijden is geen onbelangrijke zaak. Ieders werk zal getest worden om te zien of het eeuwigheidswaarde heeft. Zij die investeerden in blijvende waarden zullen een beloning ontvangen. Zij die achteraf ontrouwe rentmeesters van de bezittingen van hun Heer blijken te zijn, zullen niet hun redding verspelen, maar krijgen geen beloning. Wat een ieder beoefende toen hij nog als mens in een vleselijk lichaam verbleef, wordt maatgevend voor wat hij zal wegdragen voor zichzelf wanneer hij door zijn verandering tot een geestelijke natuurzijn intrek neemt bij de Heer (2Ko 5:1-10).

De uitdrukking wegdragen voor zichzelf is vaag. Wat wordt daarmee bedoeld? Wellicht moet men denken aan verschillende gaven van de toegezegde beloning; elk naar de mate van zijn trouw. Zo’n onderscheid wordt niet noodzakelijk uitgesloten, ook al wordt een christen uit geloof gerechtvaardigd en gered op grond van Gods onverdiende gunst in Messias Jezus.
Redding is niet in het geding. Gods vergeving bedekt alles van ons leven, in het verleden, in het heden en in de toekomstVoor de rechterstoel van Messias Jezus gaat het eerder om een onderzoek naar de werken die een christen gedaan heeft toen hij nog in het vlees verbleef. Wanneer al zijn werk in 'vlammen' opgaat,lijdt hij verlies. Wat hij zou kunnen hebben heeft hij nieter is ahw sprake van een tekort.  
God echter kent geen berouw over de redding die Hij in zijn Zoon schenkt. Vergelijk Rm 11:29, een beginsel dat natuurlijk ook geldt voor de christelijke uitverkorenen en geroepenen.

In 2Ko 5:10 kwalificeert Paulus iemands levensstijl qua bouwwerkzaamheden als hetzij "goed", hetzij "waardeloos" [of: ondeugdelijk; verachtelijk; minderwaardig]. Goed komt overeen met bouwactiviteiten waarbij solide, vuurbestendige materialen werden aangewend,waardeloos met brandbare materialen. We leren dus dat onze activiteiten op aarde bepaalde consequenties zullen hebben voor ons eeuwig leven. Meer duidelijkheid hierover hebben we niet.

Terwijl pas bij de beoordeling voor Jezus’ rechterstoel zal blijken dat sommigen 'verkeerd bezig waren' toen zij nog op aarde in het vlees vertoefden, ondervond hun omgeving uiteraard toen al meer of mindere schade van die verkeerd gerichte activiteiten. Zij waren weliswaar geroepen christenen, maar zij kwamen als het ware met een schroeilucht tot hun bestemming. Hoe konden zij dus ooit, toen zij nog mensen in het vlees waren, anderen in hun omgeving van geestelijk nut geweest zijn! Zoals zulke christenen te zijner tijd, bij de Opname, geen loon zullen ontvangen, ontvangt hun omgeving thans van hen geen zegen. Binnen de christelijke Gemeente dragen zij kennelijk weinig of niets positiefs bij en vormen zij misschien, wat nog erger is, een geestelijk gevaar binnen een christelijke gemeenschap!

16  ουκ οιδατε οτι ναος θεου εστε και το πνευμα του θεου οικει εν υμιν;
Weten jullie niet dat jullie Gods tempelheiligdom zijn en Gods geest in jullie woont?
17  ει τις τον ναον του θεου φθειρει, φθερει τουτον ο θεος∙ ο γαρ ναος του θεου αγιος εστιν, οιτινες εστε υμεις.
Indien iemand het tempelheiligdom van God beschadigt zal God die [persoon] beschadigen. Gods tempelheiligdom is namelijk heilig, hetwelk jullie zijn.
18  Mηδεις εαυτον εξαπατατω∙ ει τις δοκει σοφος ειναι εν υμιν εν τω αιωνι τουτω, μωρος γενεσθω, ινα γενηται σοφος.
Laat niemand zichzelf bedriegen; indien iemand meent onder jullie wijs te zijn in deze eeuw, hij worde dwaas, opdat hij wijs mag worden!
19  η γαρ σοφια του κοσμου τουτου μωρια παρα τω θεω εστιν∙ γεγραπται γαρ
O δρασσομενος τους σοφους εν τη πανουργια αυτων∙
Want de wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God; er staat namelijk geschreven:
Die de wijzen vangt in hun sluwheid.
20  και παλιν,
Kυριος γινωσκει τους διαλογισμους των σοφων οτι εισιν ματαιοι.
En wederom
[De] Heer kent de overleggingen der wijzen dat ze ijdel zijn.


Eerder duidde Paulus de Korintiërs aan met de beelden van een akker en een gebouw. Maar dat waren slechts metaforen, door hem gebruikt om bepaalde geestelijke zaken in het licht te stellen. Dat is niet het geval met Gods naos, Grieks voor tempelheiligdom. Dat gebouw is geen metafoor, maar een realiteit; alleen is die tempel opgebouwd uit wedergeboren mensen. Petrus noemt ze in zijn Eerste Brief levende stenen, maar met elkaar vormen zij wel een heilige tempel in [de] Heer… een woonplaats Gods in geest (Ef 2:21-22). Of, zoals Petrus zou schrijven: Wordt ook gijzelf als levende stenen opgebouwd, een geestelijk huis, tot een heilige priesterschap, om geestelijke offers op te dragen, aangenaam voor God, door Jezus Messias (1Pt 2:5).

Binnen het Israël Gods worden personen, leden van zowel de christelijke- als de joodse gemeente, gebouwd tot een geestelijk huis of tempel, een woonplaats van God in geest.
De achtergrond daarvan was eens de typologische tabernakel- of tempelregeling waarin zowel priesters functioneerden als Levitische helpers die de priesters in hun diensten terzijde stonden. In het tegenbeeld -de Tempelstad Nieuw Jeruzalem- zal de christelijke gemeente vanuit de hemel en de joodse gemeente op aarde als een koninklijke priesterschap optreden teneinde de mensen der natiën in het Millennium tot zegen te zijn.

Die nieuwe Tempelregeling is God uiteraard zeer dierbaar. Personen die aan dat heilige gebouw schade willen toebrengen kunnen niet op clementie rekenen. Het oordeel luidt: God zal allen beschadigen die zijn heilige woonplaats beschadigen.
Daarmee is de toon van de apostel ernstiger en dreigender geworden en velen menen dan ook dat hierbij gedacht moet worden aan nog weer een andere categorie personen, buiten hen die slechts waardeloze bouwers zijn.
Die opvatting wordt mede ingegeven door Paulus’ gebruik van het werkwoord φθειρω dat corrumperen betekent; d.i. aan iets of iemand ernstige schade toebrengen, hier natuurlijk in geestelijke zin.

Maar het werkwoord heeft nog andere nuances: verderven; vernietigen; te gronde richten. Paulus zou dan doelen op personen die gedreven worden door enkel slechte bedoelingen jegens God en zijn Gemeente; mensen die er doelbewust op uit zijn christenen zoveel mogelijk schade toe te brengen; opzettelijke tempelschenders derhalve die Gods naos bewust te gronde willen richten en die bijgevolg door God voor eeuwig vernietigd zullen worden.

Wij menen dat de context die gedachte niet ondersteunt. Weliswaar is de toon dreigender, maar Paulus denkt blijkbaar ook hier aan de andere predikers die zich sinds zijn vertrek uit de stad in Korinthe hadden gevestigd. Zij wierpen zich op als leraren die, in een verlangen naar roem, nutteloze dingen aan het Evangelie toevoegden: menselijke wijsheid, filosofische bespiegelingen, ijdele theorieën; kortom, menselijke bedenksels, te vergelijken met hout, hooi en stro.
Waarschijnlijk was de partijzucht ook uit die 'hoek' afkomstig, waardoor niet alleen het geestelijke bouwwerk werd ondermijnd, maar ook het fundament, Messias Jezus zelf, ernstig werd aangetast.

Om hun doeleinden te bereiken gingen zij overeenkomstig wereldse wijsheid te werk ― precies wat de context suggereert in de vv die volgen (18 tm 20) ― maar in Gods ogen was hun zogenaamde wijsheid slechts ijdele, zinloze dwaasheid, schadelijk voor Gods heilig 'tempelpersoneel' dat in deze wereldperiode bijeen wordt gebracht.

Maar nogmaals, God zal allen beschadigen die zijn heilige woonplaats beschadigen. Om een idee te krijgen hoe deze "lex talionis" ten uitvoer wordt gelegd kunnen wij denken aan het geval van het echtpaar Ananias en Saffira , door Lukas beschreven in Handelingen 5:1-11, een geval van persoonlijke hypocrisie. Ze deden het tegenover de gemeente voorkomen alsof ze zeer toegewijd waren aan de bevordering van het werk van de Heer. In dit geval door te pretenderen dat zij de gehele opbrengst van een door hen te gelde gemaakt stuk land aan de gemeente hadden geschonken, hetgeen een leugen was; in het geheim hielden ze een deel van de prijs achter. Geleid door Gods geest constateerde Petrus dat zij door die daad niet mensen hadden bedrogen maar God. Beide vielen dood neer aan Petrus’ voeten.

Dat geval bleek niet bedoeld als een waarschuwend voorbeeld voor wat de geest telkens gaat doen wanneer huichelarij de Gemeente binnendringt, want sindsdien heeft zo’n stantepede executie zich niet meer voorgedaan. Het geeft ons echter wel een indruk hoe ernstig het is wanneer men aan het tempelheiligdom van God, het geestelijke Israël Gods, schade toebrengt, niet alleen door het binnenbrengen van huichelarij maar bijvoorbeeld ook wanneer iemand de wijsheid van de wereld binnen de levensstijl en de praktijk van de Gemeente introduceert. Ook kan men denken aan het heimelijk binnenbrengen van zweverige mystiek, niet alleen omdat men er zelf door gefascineerd is geraakt maar misschien ook met het oogmerk om de christelijke gemeenschap naar buiten toe een meer aantrekkelijke 'uitstraling' te geven.

Welnu, God neemt al zulke schadelijke tendensen zeer serieus en ongetwijfeld vindt hij zijn eigen gepaste wegen om de schade die wordt toegebracht op de bewuste personen te 'vergelden', wellicht op manieren die geheel onttrokken zijn aan het oog van eventueel andere christenen in hun omgeving!
Een ander ernstig geval van het corrumperen der Gemeente zal Paulus zelf aanroeren in hoofdstuk 5.

De citaten in de vv 19 en 20 [er staat namelijk geschreven], resp:
Die de wijzen vangt in hun sluwheid en [De] Heer kent de overleggingen der wijzen dat ze ijdel zijn, worden resp gevonden in Job 5:13 en Psalm 94:11, volgens de LXX; de Jobtekst echter enigszins aangepast volgens de M-tekst waar we inderdaad lezen over gewiekstheid, of ook wel: sluwheid; gladheid ( ערם ).
De Jobtekst blijkt bovendien een uitspraak te zijn van Elifaz, één van Jobs drie zogenaamde vrienden, die hem kwamen 'vertroosten' in het onheil dat hem getroffen had, maar die hem in werkelijkheid van allerlei kwaad beschuldigden. Daarin werden zij in zekere zin de prototypen van die critici binnen de christenheid die eeuwenlang het Job-Israël bekritiseerden. Zoals het geval was met Elifaz, Bildad en Zofar, wisten zij zogenaamd exact waar het bij het Job-Israël aan schortte: Om welke andere reden dan dat de Joden de Messias hadden vermoord en dat maar niet berouwvol wilden erkennen!
Zonder enig onderscheid te maken tussen een getrouw Overblijfsel en de ontrouwe meerderheid van wie de representanten in het jaar 33 AD met de Romeinen samenwerkten om inderdaad hun Messias ter dood te brengen, konden zij de Joden precies vertellen waarom zij door de eeuwen heen zoveel lijden te verduren hadden gekregen. Ook kenden zij exact de remedie voor het Job-Israël: God heeft jou geheel en al verworpen, al je voorrechten en vooruitzichten zijn op de christelijke Gemeente overgegaan; bekeer je dus en erken tegenover God je schuld!

Vanuit dat standpunt bezien is het niet toevallig te noemen dat Paulus zich beriep op die Jobtekst om degenen te karakteriseren die, met aanwending van wereldse wijsheid binnen de christelijke Gemeente, in werkelijkheid de naos van God beschadigen.
Hetzelfde geldt voor het citaat uit Psalm 94:11, want in de context van die Psalm zijn het profetisch de hardnekkige ongelovigen binnen Israël die [samenspannend met vijandige Heidenvolken] hun broeders, het joodse overblijfsel van de eindtijd, kwaadaardig bejegenen, ja, haten, en daarmee op hun eigen wijze de naos trachten te beschadigen, t.w. het aardse deel ervan. Maar let op het einde van die kwaadwillige tegenstanders in Js 66:5-6.

21  ωστε μηδεις καυχασθω εν ανθρωποις∙ παντα γαρ υμων εστιν,
Laat niemand derhalve roemen in mensen, want alle dingen behoren jullie toe,
22  ειτε Παυλος ειτε Aπολλως ειτε Kηφας ειτε κοσμος ειτε ζωη ειτε θανατος ειτε ενεστωτα ειτε μελλοντα, παντα υμων,
Hetzij Paulus hetzij Apollos hetzij Kèfas hetzij wereld hetzij leven hetzij dood hetzij tegenwoordige dingen hetzij dingen die komen, alles [is] van jullie.
23  υμεις δε Xιστου, Xιστος δε θεου.
Jullie echter [zijn] van [de] Messias, maar [de] Messias van God.

Paulus heeft voldoende geschreven om zijn lezers tot het inzicht te brengen dat het een grote dwaasheid is hun leraren op een zodanig voetstuk te plaatsen dat zij hemelhoog verheven worden; een overschatting op grond van het 'onwijze' denken van de wereldwijze mens in deze goddeloze 'eeuw'.
Bovendien miskennen de Korintiërs daarmee hun eigen waardigheid. Waarom?
Welnu, de predikers die God hen had gezonden moesten juist arbeiden met het oog op hén. Door aan die personen een vorm van (bijna) godsdienstige eerbied te bewijzen, keerden zij de rollen daarentegen helemaal om, want door die opstelling -overigens kenmerkend voor de toenmalige, heersende cultuur- onderwierpen zij zich heel nederig aan het (vermeende) gezag der predikers.

Maar mensen als Paulus, Apollos en anderen moesten zich van Godswege juist ten dienste van hén stellen, met het oog op hún geestelijk welzijn, met het oog hún redding!
Eenmaal aangegrepen door de gedachte dat God al zijn voorzieningen, in welke vorm dan ook -of het nu mensen of allerlei abstracte zaken betreft- dienstbaar wil laten zijn aan de effectieve roeping van de leden van Jezus’ Gemeentelichaam, voegt de apostel een opsomming toe van alles wat er in tijd en ruimte bestaat. Niet alleen hun leraren maar de hele wereld der mensheid behoort hun toe en staat hun ten dienste. Zelfs de grote, geheimzinnige machten van leven en dood, het heden en de toekomst zijn er alle met het oog op hun bestemming in Gods voornemen.

Wat Paulus aan de Korinthische gelovigen schreef geldt vanzelfsprekend voor alle christenen die sindsdien geroepen zijn: Alle dingen behoren hun toe; alles waarin maar geestelijke rijkdom is te vinden of daartoe leidt. De dood bijvoorbeeld met zijn dreiging is (in Jezus) al overwonnen en behoort ons daarom eveneens reeds toe. Wanneer ze voor ons komt breekt voor ons de Opname aan en zal blijken dat ze ons juist dienstbaar is. Met het oog op onze bestemming in Gods voornemen leidt ze namelijk tot de overgang naar onze verheerlijking ( 1Th 4:15-17 ; 1Ko 15:51-52).

En wat de zeer omstreden partijschapkwestie betreft, er is in werkelijkheid slechts één persoon aan wie wij echt toebehoren en dat is ons Hoofd, Messias Jezus. In hem bezitten wij dan ook al de genoemde dingen, want als Gods kinderen zijn wij mede-erfgenamen met hem (Rm 8:17). Maar Jezus, op zijn beurt, behoort God, zijn Vader, toe. In zijn Kolossenbrief (3:1-4) vatte Paulus de situatie als volgt bondig samen:

Bedenkt de dingen boven, niet de dingen op de aarde. Want jullie stierven en jullie leven is tezamen met de Messias verborgen in God. Wanneer de Messias, jullie leven, openbaar wordt gemaakt, dan zullen ook jullie tezamen met hem openbaar gemaakt worden in heerlijkheid.

Ons leven als christen vindt zijn echte inhoud en doel in ons Hoofd, de Messias. In onze verbondenheid met hem gaan wij alle dingen erven, maar zoals God zelf verborgen is voor de ogen van de mensenwereld in het algemeen, is ook ons leven verborgen voor het oog der mensen die ons omringen. De wereld die Jezus thans niet ziet houdt bijgevolg ook geen rekening met het bovennatuurlijke leven van christenen, zijn lichaamsleden. Hoewel wij ons dagelijks te midden van hen bevinden, hebben zij geen notie wie wij in geestelijk opzicht zijn. We zagen dat reeds in 1Ko 2:14-15.

Met het voorgaande kregen de Korinthiërs  en wij met hen, een betere kijk op de eigen waardigheid als christen: Vanwege onze vereniging met Gods Zoon is al het geschapene ondergeschikt aan de Gemeente, aan alle leden ervan. Wat een dwaasheid wordt het derhalve in dat licht om aan godsdienstige leiders buitenproportionele 'heerlijkheid' toe te kennen, of, wat nog erger is - maar daarmee wel dikwijls vergezeld gaat - hun slaafse onderwerping te betonen. Paulus’ uitvoerige beschouwing van een en ander tot hier toe, zou voor elke christen voldoende reden moeten zijn om al het streven op dit terrein en alle polemiek die dat met zich meebrengt, angstvallig buiten zijn geloofsleven te houden!

Geen opmerkingen: