1 Oυτως ημας λογιζεσθω ανθρωπος ως υπηρετας Xριστου και οικονομους μυστηριων θεου.
Laat men ons aldus beschouwen: als ondergeschikten van [de] Messias en beheerders van geheimenissen Gods.
2 ωδε λοιπον ζητειται εν τοις οικονομοις ινα πιστος τις ευρεθη.
Van de beheerders wordt verder verlangd dat zo iemand getrouw wordt bevonden.
Zowel als ondergeschikten en als beheerders zijn dienstknechten als Paulus, Apollos, Kèfas en anderen rekenschap verschuldigd aan onze Heer, Messias Jezus. Hoewel ze aan medechristenen ter beschikking staan en hun naar vermogen dienstbaar zijn, zijn zij toch slechts aan hun Heer verantwoording schuldig.
Terwijl de Korintiërs onderscheid tussen hen maakten en hen beoordeelden op uiterlijke kwaliteiten, zoals welsprekendheid, bekwaamheid om te onderwijzen en alles wat zij eventueel nog meer presteerden, gaat het bij Jezus uitsluitend om hun getrouwheid. "Dát is wat bij onze Heer telt", deelt Paulus zijn broeders in Korinthe mee en alweer in de vorm van een bedekte terechtwijzing. Prestaties tellen niet bij hem, zelfs niet hun talenten; alleen een trouwe, toegewijde behartiging van wat hun goedgunstig aan geestelijke gaven en bekwaamheden werd geschonken!
3 εμοι δε εις ελαχιστον εστιν ινα υφ υμων ανακριθω η υπο ανθρωπινης ημερας∙ αλλ ουδε εμαυτον ανακρινω∙
Voor mij nu is het een geringe zaak dat ik door jullie of door een menselijke instantie wordt onderzocht; ja, ook mijzelf onderzoek ik niet.
De mening die de Korinthische gelovigen ten aanzien van al die zaken hadden, hun opvattingen dienaangaande -die zij kennelijk ook duidelijk hadden geventileerd- waren daarom wat de apostel betreft, van geen enkel belang. Hun beoordeling van hem, noch die van welke menselijke instantie maar ook, deert hem niet; in geen enkel opzicht! Hij zoekt niet hun lof maar trekt zich ook niets aan van hun blaam.
Hμερα het Griekse woord voor dag wordt hier door Paulus gebruikt in de zin van rechtbank of gericht. En dat de apostel iedere beoordeling van die zijde afwijst wil niet zeggen dat hij zichzelf boven anderen verheft, of zich verheven voelt boven elke vorm van kritiek. Neen, hij benadrukt daarmee veeleer dat hij aan de Korintiërs geen verantwoording hoeft af te leggen wat betreft zijn bediening. Hij is Jezus’ dienstknecht, niet de hunne.
Zoals hij al in 3:13 aangaf zal het werk van ieder openbaar worden want de dag [de nog toekomstige "dag" waarop een ieder vóór Jezus’ rechterstoel beoordeeld zal worden hoe hij op het fundament 'bouwde'] zal [het] duidelijk maken omdat die in vuur geopenbaard zal worden, en hoedanig ieders werk is zal het vuur uitwijzen.
Met het oog daarop wil Paulus ook zichzelf niet op een rechterlijke wijze 'onderzoeken'. In deze kwestie gaat het immers over de manier waarop hij tot dan toe zijn roeping tot het apostelschap had vervuld. Daarover zelf een oordeel vellen is volkomen nutteloos; zo’n oordeel heeft immers geen enkele rechtsgeldigheid! En hoewel het een feit is -zoals hij in 2:11 eerder aangaf- dat de dingen van de mens slechts gekend worden door de mens zelf, namelijk door diens geest of intellect, kent ieder toch zijn eigen hart onvoldoende. Kan welke christen maar ook van zichzelf afdoende verklaren dat het enkel getrouwheid jegens God en zijn Zoon is die hem drijft? Zit er misschien ook niet ergens in zijn binnenste een hang naar succes verborgen; wellicht een heimelijk verlangen om door anderen eervol vermeld te worden? Wij kennen onze eigen diepste motieven niet eens goed, dus waarom vooruitlopen op Jezus’ correcte beoordeling bij de Opname?
4 ουδεν γαρ εμαυτω συνοιδα, αλλ ουκ εν τουτω δεδικαιωμαι, ο δε ανακρινων με κυριος εστιν.
Want ik ben mij van niets bewust, maar daarin ben ik niet gerechtvaardigd. Hij die mij onderzoekt is de Heer.
5 ωστε μη προ καιρου τι κρινετε, εως αν ελθη ο κυριος, ος και φωτισει τα κρυπτα του σκοτους και φανερωσει τας βουλας των καρδιων∙ και τοτε ο επαινος γενησεται εκαστω απο του θεου.
Oordeelt daarom niets voor de bestemde tijd, tot de Heer komt die zowel de verborgen dingen der duisternis aan het licht zal brengen alsook de raadslagen der harten openbaar zal maken, en dan zal aan ieder de lof van God geworden.
De apostel is zich weliswaar voor het moment van geen enkele verkeerde beweegreden in zijn bediening bewust, maar daarmee is hij door de hemel nog niet gerechtvaardigd wat betreft de correcte vervulling van zijn toewijzing. Zijn eigen oordeel heeft immers geen bewijskracht. Gezien de menselijke feilbaarheid heeft ook Paulus genoeg reden om zijn eigen beoordeling te wantrouwen. De enige Rechter die onfeilbaar te werk gaat in zowel onderzoek als oordeel is Jezus, de Heer. Niet voor niets heeft zijn Vader God alle oordeel aan hem toevertrouwd (Jh 5:22).
Wanneer de apostel, ondanks zijn gemoedsrust, het ongepast acht over zichzelf een oordeel te vellen, dan mogen de Korintiërs die alleen maar op het uiterlijk kunnen afgaan dat natuurlijk helemaal niet doen. Zij, en uiteraard ook alle andere leden van Jezus’ Gemeentelichaam, moeten de komst van de Heer afwachten. Hij alleen is immers degene die de verborgen daden van de mens en diens innerlijke bedoelingen kent en doorgrondt. Wij, mensen, die zelfs moeite hebben om het eigen hart te peilen weten daar niets van af! Over de eventuele motieven van anderen weten wij eveneens helemaal niets. Dus past ons in alle opzichten terughoudendheid. Vergelijk Mt 7:1-5.
Bij onze verschijning voor Jezus’ rechterstoel moet hij zelfs ten aanzien van onszelf onthullen door welke diepste beweegredenen wij gedreven werden!
Interessant is tenslotte de conclusie waarmee Paulus dit deel van zijn betoog afsluit: Dan zal aan ieder de lof van God geworden.
Want ook daaruit blijkt dat onze eventuele lofbetuigingen aan mensen, hoe goed bedoeld ook, eigenlijk voorbarig zijn. En waarom? Om de zelfde reden als hierboven uiteengezet: Over de motieven van anderen, bijvoorbeeld wat hen nu precies drijft in hun dienst voor God, weten wij evenzo helemaal niets. Ook hier geldt: Hij die mij onderzoekt is de Heer. Oordeelt daarom niets voor de bestemde tijd.
De Korintiërs deden dat niet, want terwijl zij de ene prediker (onterecht) lof toezwaaiden, hadden zij op een andere (onterecht) kritiek. Maar in geen der gevallen kenden zij de raadslagen der harten.
Voor Paulus betekende een en ander dat het hem niets uitmaakte of zij hem nu loofden dan wel bekritiseerden. Daarbij komt nog dat het zelfs gevaarlijk voor de christen kan zijn wanneer hij gevoelig is voor loftuitingen. De lof moet van God komen en van niemand anders. Hij weet met zekerheid of dingen gedaan werden uit liefde voor hem en zijn Zoon.
Paulus beweert geenszins dat wij de handelingen van medegelovigen niet zouden mogen beoordelen wanneer zij duidelijk verkeerd bezig zijn. De apostel heeft in het voorgaande de nadruk gelegd op iemands motieven. De raadslagen der harten zijn voor ons verborgen; daarover kunnen wij, mensen, geen oordeel uitspreken.
Maar wij kunnen wel nota nemen van verkeerd handelen, en zeker wanneer het om voor een christen schandelijke gedragingen gaat, kunnen en mogen wij niet het zwijgen ertoe doen. In het volgende hoofdstuk zal de apostel de Korinthiërs streng berispen omdat zij een geval van ernstig kwaaddoen binnen de gemeente op z’n beloop hadden gelaten.
6 Tαυτα δε, αδελφοι, μετεσχηματισα εις εμαυτον και Aπολλων δι υμας, ινα εν ημιν μαθητε το Mη υπερ α γεγραπται, ινα μη εις υπερ του ενος φυσιουσθε κατα του ετερου.
Deze dingen nu, broeders, betrok ik op mijzelf en Apollos omwille van jullie, opdat jullie in ons [geval] de [regel] zouden leren: "Niet buiten de dingen die geschreven werden", opdat niemand zich opblaast boven de één ten nadele van de ander.
Nadat hij tot hiertoe de Korintiërs -hoewel indringend maar toch rustig uiteenzettend- ernstig had onderhouden op het punt van hun vleselijke neiging tot partijzucht en het 'ophemelen' van de ene prediker ten nadele van een andere, wordt de toon van de apostel -toch nog vrij onverwacht- zeer heftig.
De perikoop die met vers 5 begint vindt in scherpte en ironie in Paulus’ brieven haars gelijke niet, zoals ze door sommigen is gekarakteriseerd.
Maar Paulus gaat dan ook vanaf hier de werkelijke beweegreden van zijn Korinthische broeders bloot leggen. Wat hen ten diepste drijft bij hun onenigheden blijkt namelijk niets anders dan dwaze trots te zijn. Onder het voorwendsel van aanhankelijkheid aan hun leermeesters zoeken zij in werkelijkheid eigen glorie en roem!
In dit opzicht spiegelden zij zich op vergelijkbare wijze aan de Grieken die het 'voorrecht' hadden leerlingen te zijn van gerenommeerde filosofen, mannen die geëerd werden en bij het volk hoog in aanzien stonden. In het gezelschap verkeren van zulke mensen was iets om trots op te zijn. Hun roem straalde dan ook op jou af!
Als de apostel dan schrijft: Deze dingen nu, broeders, betrok ik op mijzelf en Apollos, wil de apostel daarmee zeggen dat zijn broeders veel kunnen leren van de wijze waarop hijzelf en Apollos met elkaar omgingen. Zij beconcurreerden elkaar niet, nee, zij waren elkaars gelijken in Gods dienst; beide waren zij Gods medearbeiders en daarin voelden zij zich één.
Aan de hand van die waarneming, dat voorbeeld, hadden de Korintiërs kunnen vaststellen dat de stelregel Niet buiten de dingen die geschreven werden klopte. Dat in Korinthe gangbare gezegde was waar: Men moet niet proberen om met allerlei kunstgrepen of gezochte uitleg de inhoud van een overeenkomst te veranderen. Toegepast op de verhoudingen binnen een christelijke Gemeente: Men moet de klare taal van het Evangelie niet door ijdele, gezochte disputen vertroebelen.
Het valt ook niet uit te sluiten dat Paulus met het gezegde Niet buiten de dingen die geschreven werden verwees naar zijn eerdere citaten in deze Brief van OT fragmenten:
1:19 Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan, en het verstand der verstandigen tenietdoen.
1:31 Laat hij die roemt roemen in de Heer.
3:19 Die de wijzen vangt in hun sluwheid.
3:20 [De] Heer kent de overleggingen der wijzen dat ze ijdel zijn.
Niemand moet zich opblazen boven de één ten nadele van de ander.
Het hoge woord is er uit. Paulus komt nu tot datgene wat die Korintiërs ten diepste drijft tot hun partijzucht: Hun opgeblazenheid! Gebruik makend van het beeld van een kikvors tekent hij meedogenloos hun dwaze pogingen om zichzelf waardigheid en gewicht toe te kennen; een streven dat niet zelden voortkomt uit een diepgeworteld gevoel van minderwaardigheid, te Korinthe misschien wel ingegeven door de sociale achterstand waaronder velen van hen binnen die toenmalige maatschappij vrijwel zeker gebukt gingen.
Paulus gaat daarom enkele scherpe, gerichte vragen opwerpen:
7 τις γαρ σε διακρινει; τι δε εχεις ο ουκ ελαβες; ει δε και ελαβες, τι καυχασαι ως μη λαβων;
Want wie doet je verschillen? Wat nu bezit je dat je niet ontving? Indien je [het] dan wel degelijk ontving, waarom roem je [dan]als niet ontvangen hebbend?
De Korintiërs hadden gepoogd zichzelf gewicht toe te kennen door hun eigen prediker, wellicht Apollos, hemelhoog te verheffen boven die van anderen, Paulus bijvoorbeeld. Het kan zelfs zijn dat ze elkaar onderling probeerden af te troeven door zich smalend uit te laten over de favoriet van de tegenpartij, over diens bekwaamheden in spreken en onderwijzen; wellicht ook over zijn schamele, onooglijke voorkomen. Paulus bijvoorbeeld werkte met zijn handen aan tentdoek, iets wat voor de filosofen ver beneden hun stand was. Die hielden zich niet bezig met de materie, maar met de dingen van de geest!
Door de tegenpartij aldus te kleineren vanwege de status van hun leider, straalde tegelijkertijd de 'roem' van de eigen favoriet op henzelf af.
Wat kleingeestig allemaal!
• Wie doet je verschillen? Of, zoals de vraag ook kan worden weergegeven: Wie heeft je [boven anderen] onderscheiden?
Het antwoord moet uiteraard luiden: Niemand! Je verbeeldt je slechts dat je iets bijzonders bent door je met een bepaalde prediker te identificeren.
Door het gebruik van het enkelvoud je richt Paulus zich tot elke afzonderlijke broeder hetgeen de scherpte van zijn betoog nog vermeerdert.
• Wat bezit je dat je niet ontving?
Het antwoord moet weer van de zelfde aard zijn: Niets!
Paulus had de vraag ook aldus kunnen inkleden: Werd je soms geboren met je huidige, geestelijke gaven. En zo niet, hoe kwam je er dan aan; waar haalde je ze vandaan? En wanneer je ze in werkelijkheid goedgunstig ontving door de inwerking van de heilige geest, hoe kun je dan beweren dat ze uit jezelf voortkwamen?!
Hoe dwaas is het dus te roemen op iets wat je van je Hoofd, je Heer, ontving! Pochen op iets waarvan je als ontvanger niet zelf de bron bent, is de hoogste vorm van zelfbedrog!
8 ηδη κεκορεσμενοι εστε∙ ηδη επλουτησατε∙ χωρις ημων εβασιλευσατε∙ και οφελον γε εβασιλευσατε, ινα και ημεις υμιν συμβασιλευσωμεν.
Jullie zijn [toch] al verzadigd; jullie waren [toch] al rijk; jullie gingen [toch] als koningen regeren, zonder ons. En ik wenste waarlijk dat jullie als koningen gingen regeren opdat ook wij tezamen met jullie als koningen mochten regeren!
9 δοκω γαρ, ο θεος ημας τους αποστολους εσχατους απεδειξεν ως επιθανατιους, οτι θεατρον εγενηθημεν τω κοσμω και αγγελοις και ανθρωποις.
Want het schijnt mij toe dat God ons, de apostelen, de minste plaats toewees als ten dode gedoemden, want wij werden een theaterschouwspel voor zowel de wereld, als voor engelen en mensen.
De Korintiërs waren weliswaar overgegaan tot het christendom maar zij wilden wel zoveel als maar mogelijk was de goede dingen van het leven genieten. Zij gedroegen zich niet bepaald als 'martelaren'. Hoe waren zij tot die opvatting gekomen? Welnu, al eerder maakte Paulus hun attent op de onrealistische zienswijze welke zij met betrekking tot zichzelf hadden ontwikkeld. Maar daarbij was het niet gebleven. Datgene wat het Evangelie hun in het vooruitzicht stelde, wensten zij nu reeds te bezitten!
Op een vrij sarcastische toon maakt de apostel hun duidelijk dat zij zich kennelijk in de bedeling, de oikonomia, hebben vergist: "Jullie leven alsof het Vrederijk van de Messias er reeds is en alsof de 'eeuw' der Gemeente, waarin alle leden van Jezus’ Gemeentelichaam worden geroepen, al helemaal voorbij is!"
Later, in zijn Efezebrief, zou Paulus over de oikonomia van de volheid der tijden spreken, waarmee een heilsorde wordt bedoeld, een bestuur over de mensheid van Godswege, namelijk het koninkrijk Gods dat in de 70e Jaarweek wordt opgericht en vervolgens tijdens het gehele Millennium zal functioneren tot zegen van de mensheid. Het doel van die oikonomia is om de orde in het universum weer te herstellen. Alles in hemel en op aarde moet in harmonie met God worden teruggebracht: teneinde alle dingen onder één hoofd samen te brengen in de Messias; de dingen met betrekking tot de hemelen en de dingen op de aarde, in hem, in wie wij ook tot erfgenamen werden gemaakt, waartoe wij tevoren bestemd waren naar [het] voornemen van hem die alle dingen tot stand brengt naar het raadsbesluit van zijn wil. Nu ligt de nadruk nog op erfgenamen; als erfgoed behoren alle dingen die christenen in hun Messias geschonken zijn, nog tot de toekomst. Thans geldt het onderpandbeginsel: In wie ook jullie, toen jullie tot geloof kwamen, verzegeld werden met de heilige geest der belofte, welke een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het eigendom, tot lof zijner heerlijkheid. (Ef 1:9-14).
"Ja, was het maar reeds zover", sneert de apostel. "Dan konden wij misschien ook tezamen met jullie als koningen onze plaats in het Vrederijk innemen. Maar nu zijn jullie begonnen zonder ons. Heel comfortabel hebben jullie het, terwijl het er op lijkt dat God ons, apostelen, de gezanten van de Messias, als laatsten behandelt, de minsten onder alle Gemeenteleden. Jullie bovenaan; wij als laatsten, de paria’s"!
Daarmee wil door Paulus gezegd zijn dat zij door God in zo’n toestand gebracht zijn dat het er voor de oppervlakkige waarnemer veel van weg heeft of hij met ter dood veroordeelden te maken heeft, met name de ongelukkigen die in de arena’s voor hun leven moesten strijden (1Ko 15:32). Op die vergelijkende wijze zijn de apostelen een droevig en beklagenswaardig schouwspel geworden voor de wereld. Hun lot plaatst hen in het middelpunt der opmerkzaamheid, zoals ter-dood-veroordeelden in een amphitheater; engelen en mensen zijn daarbij de toeschouwers, die hetzij met medelijden, hetzij met leedvermaak toezien (Keulers).
10 ημεις μωροι δια Xριστον, υμεις δε φρονιμοι εν Xριστω∙ ημεις ασθενεις, υμεις δε ισχυροι∙ υμεις ενδοξοι, ημεις δε ατιμοι.
Wij zijn dwazen omwille van [de] Messias, maar jullie verstandigen in [de] Messias; wij zwak maar jullie sterk; jullie in aanzien, maar wij van weinig achting.
11 αχρι της αρτι ωρας και πεινωμεν και διψωμεν και γυμνιτευομεν και κολαφιζομεθα και αστατουμεν
Tot op dit uur lijden wij honger en dorst en gaan schaars gekleed; wij worden mishandeld en hebben geen vaste woonplaats.
12 και κοπιωμεν εργαζομενοι ταις ιδιαις χερσιν∙ λοιδορουμενοι ευλογουμεν, διωκομενοι ανεχομεθα,
Werkend met onze eigen handen gaan wij voort te zwoegen. Terwijl wij beschimpt worden zegenen wij; terwijl wij vervolgd worden houden wij stand.
13 δυσφημουμενοι παρακαλουμεν∙ ως περικαθαρματα του κοσμου εγενηθημεν, παντων περιψημα εως αρτι.
Worden wij gelasterd, wij smeken. Als uitvaagsel der wereld zijn wij geworden; aller afschraapsel tot nu toe.
Om datgene wat Paulus hier schrijft naar waarde te kunnen schatten zijn twee beginselen van belang, t.w.:
• Allen die godvruchtig in Messias Jezus willen leven zullen vervolgd worden (2Tm 3:12)..
• Allen die zich mooi willen voordoen in [hun] vlees… [doen dit] slechts om niet vanwege de martelpaal van de Messias vervolgd te worden (Gl 6:12).
Met de drie tegenstellingen van vers 10 tekent Paulus dan ook wat de apostelen, respectievelijk de Korinthische gelovigen, in de ogen van buitenstaanders leken te zijn: de eersten dwazen omdat zij een aan een paal gehangen Messias predikten; hulpeloze zwakken, blootgesteld aan vervolging en mishandeling en bijgevolg niet geacht. De laatsten daarentegen kwamen, steunend op wereldse wijsheid, bij de 'buitenwacht' over als verstandigen, krachtige personen, in aanzien bij hun omgeving.
Tot beschaming van die 'opgeblazen' leraren te Korinthe schetst de apostel zijn aanhoudende ontberingen: tot op dit uur…
Dat Paulus en zijn medearbeiders in het werk van het Evangelie door de wereldwijze Grieken werden miskend had niet alleen te maken met de boodschap die zij verkondigden maar ook met hun manier van leven: werkend met onze eigen handen gaan wij voort te zwoegenteneinde in hun onderhoud te kunnen voorzien (1Th 2:9). Toen Paulus te Korinthe met Aquila en Priscilla in contact kwam bleef hij bij hen wonen en werken omdat hij evenals Aquila het vak van tentenmaker uitoefende. Maar op zulk een handnijverheid werd door de wereldwijze Griekse elite met verachting neergekeken. Vergelijk 2Ko 11:7.
Hetzelfde gold voor hun vrijwillige vernedering. Op bespotting, lastering en vervolging reageerden zij niet rancuneus; integendeel, zelfs dan nog probeerden zij voor hun vervolgers tot zegen te zijn. Hoe geheel anders zouden die personen zélf onder zulke omstandigheden gereageerd hebben! Wat een schande om door te gaan voor het uitvaagsel der wereld en aller afschraapsel, d.i. het vuil dat bij het schrobben van vloeren naar buiten wordt geveegd (περικαθαρμα) en het afschraapsel van vuil vaatwerk (περιψημα), termen die naar het schijnt in die dagen een cultische betekenis hadden
Er werden kennelijk mensen mee aangeduid die zich vanwege hun miserabele omstandigheden aanboden om als 'zoenoffer' voor een stad te dienen. Voordat zij ter dood werden gebracht om de zonden welke de stedelingen het voorgaande jaar hadden bedreven uit te boeten, werden zij gedurende dat jaar goed verzorgd en gevoed. Ten tijde van hun offerdood werden zij dan door hun medeburgers met scheldwoorden – de genoemde termen uitvaagsel/afschraapsel – overladen, waarbij περικαθαρμα de cultische betekenis van zondebok, en περιψημα van zoenoffer vertegenwoordigden.
14 Oυκ εντρεπων υμας γραφω ταυτα, αλλ ως τεκνα μου αγαπητα νουθετω[ν]∙
Niet om jullie beschaamd te maken schrijf ik deze dingen, maar [om jullie] als mijn geliefde kinderen ernstig te vermanen.
15 εαν γαρ μυριους παιδαγωγους εχητε εν Xριστω, αλλ ου πολλους πατερας, εν γαρ Xριστω Iησου δια του ευαγγελιου εγω υμας εγεννησα.
Want jullie mogen dan in [de] Messias tienduizend leermeesters hebben, doch niet veel vaders. In Messias Jezus verwekte ikjullie immers door het Evangelie.
16 παρακαλω ουν υμας, μιμηται μου γινεσθε.
Daarom verzoek ik jullie dringend: wordt mijn navolgers.
17 δια τουτο επεμψα υμιν Tιμοθεον, ος εστιν μου τεκνον αγαπητον και πιστον εν κυριω, ος υμας αναμνησει τας οδους μου τας εν Xριστω [Iησου], καθως πανταχου εν παση εκκλησια διδασκω.
Om die reden zond ik Timotheüs naar jullie, die mijn geliefd en getrouw kind is in [de] Heer. Hij zal jullie mijn wegen in Messias Jezus in herinnering brengen, zoals ik overal in elke gemeente onderwijs.
De toon van Paulus is veranderd. Na het sarcasme vanaf vers 8, matigt hij zich in het besef dat hij de Korintiërs als hun geestelijke vader misschien wel wat te hard had 'aangepakt'. Maar ook geliefde kinderen moeten soms door beschaming terecht worden gewezen. Met zijn bittere toon had hij toch enkel hun geestelijk welzijn op het oog. Verderop in de Brief zal hij zelfs ronduit schrijven dat hij hen tot schaamte wil bewegen; t.w. in verband met hun rechtszaken (1Ko 6:1-6) en hun verwijtbaar gebrek aan kennis van God (1Ko 15:34).
Aangezien hij zijn broeders te Korinthe door het brengen van het Evangelie tot geestelijk vader is geworden mag hij hen, zoals voor rechtgeaarde kinderen passend is, aanmoedigen om navolgers van hun 'vader' te worden, in het bijzonder wat betreft het leiden van een nederig gezind en opofferend leven. Hun vele pedagogen (leer- of tuchtmeesters) die zijn werk weliswaar hadden voortgezet maar grotendeels ook hadden bedorven, zijn, mede om hun verwaandheid slechte voorbeelden en daarom geen navolging waard. Intussen was Timotheüs al onderweg naar hen toe en dat juist met de bedoeling om hun geheugen op te frissen met betrekking tot de juiste christelijke leer.
Met de kwalificaties mijn geliefd en getrouw kind in [de] Heer beveelt hij Timotheüs bewust krachtig bij hen aan. Timotheüs had vanwege zijn optrekken met de apostel voldoende geestelijke 'bagage' om hen bij te praten omtrent de wenselijke christelijke levenswandel!
18 ως μη ερχομενου δε μου προς υμας εφυσιωθησαν τινες∙
Maar sommigen werden opgeblazen alsof ik niet naar jullie kom.
19 ελευσομαι δε ταχεως προς υμας, εαν ο κυριος θεληση, και γνωσομαι ου τον λογον των πεφυσιωμενων αλλα την δυναμιν,
Doch ik zal vlug naar jullie toe komen, als de Heer wil en dan zal ik niet het woord van de opgeblazenen te weten komen maar de kracht.
20 ου γαρ εν λογω η βασιλεια του θεου αλλ εν δυναμει.
Want het koninkrijk Gods [bestaat] niet in woord maar in kracht.
21 τι θελετε; εν ραβδω ελθω προς υμας, η εν αγαπη πνευματι τε πραυτητος;
Wat willen jullie? Moet ik naar jullie komen met een roede of in liefde en in een geest van zachtaardigheid?
De opscheppers in Korinthe hadden kennelijk over Paulus beweerd dat hij zich niet aan zijn belofte zou houden om hen opnieuw te bezoeken: "Vergeet het maar; hij komt heus niet". Maar Paulus is wel degelijk vastbesloten hen opnieuw te bezoeken. Vergelijk wat hij dienaangaande, en ook over Timotheüs’ komst, aan het einde van de Brief schrijft volgens 1Ko 16:5-11.
En dan zal hij omtrent die personen die zich zo gewichtig gedragen aan de weet komen hoe hun geestelijke situatie er uitziet.
Bijvoorbeeld of er binnen de bediening van het koninkrijk Gods ook geestelijke invloed ten goede van hen uitgaat. Paulus is niet geïnteresseerd in hun praatjes, waaronder eventueel ook hun theologische opvattingen, maar hoeveel kracht van heilige geest er in hen is. Zijn er bewijzen dat God hen zegent in hun bediening; dat mensen tot geloof komen en/of door hun invloed geestelijke vooruitgang boeken? Bereiken zij het hart van die personen? Is er zoveel kracht van Gods geest in hun dienst merkbaar? Het koninkrijk van God bestaat namelijk niet uit 'mooipraterij', maar uit het afleggen van getuigenis van koning Jezus. Vergelijk Mt 28:18-20 en Hn 1:8.
Dit is één van de zeldzame gevallen in Paulus’ Brieven waarin het koninkrijk Gods in het aspect van zijn huidige invloed verschijnt: een kracht in het leven van een christen, dankzij de werking van de geest in hem. Tegelijkertijd is dat koninkrijk ook nog steeds toekomstig. Want twee hoofdstukken verder, in 1Ko 6:9, wordt door de apostel met nadruk gewaarschuwd dat Onrechtvaardigen, zij die volgens het vlees leven, Gods koninkrijk niet zullen beërven.
Een andere tekst die het zelfde idee tot uitdrukking brengt is Rm 14:17 Want het koninkrijk Gods betekent niet eten en drinken, maar rechtvaardigheid en vrede en vreugde in heilige geest. Ook daarin zien we de uitwerking van het machtsgebied van Jezus’ Rijk in de huidige tijd. Als wij ons door de invloed ervan, de geest die inwonend is, laten leiden, zullen wij nu al in ons leven iets weerspiegelen van de staat der toekomstige heerlijkheid. Maar als dat al het geval is, dan is dat volledig te danken aan de werkzaamheid van de geest. Die geest is in staat die dingen in ons leven te bewerken die werkelijk heilzaam zijn, voor onszelf maar ook in onze relatie tot anderen.
Het zou dus dwaas zijn nu het wezen van het koninkrijk te zoeken in uiterlijke dingen zoals voedsel of drank. Zou iemand daarop veel nadruk leggen, dan zou hij het werk dat God i.v.m. met het koninkrijk in het heden tot stand brengt, zelfs afbreken (v. 20).
Anders gezegd: Het leven binnen het machtsgebied van het koninkrijk Gods, binnen de sfeer van redding, wordt niet bepaald door zulke triviale zaken als eten en drinken. Bepalend is veeleer de manier waarop wij elkaar bejegenen: in gerechtigheid, vrede en in vreugde van de geest. Zie ook Ks 1:13 als nog een voorbeeld van het koninkrijk Gods werkzaam tijdens de eeuw der Gemeente.
Een andere tekst die het zelfde idee tot uitdrukking brengt is Rm 14:17 Want het koninkrijk Gods betekent niet eten en drinken, maar rechtvaardigheid en vrede en vreugde in heilige geest. Ook daarin zien we de uitwerking van het machtsgebied van Jezus’ Rijk in de huidige tijd. Als wij ons door de invloed ervan, de geest die inwonend is, laten leiden, zullen wij nu al in ons leven iets weerspiegelen van de staat der toekomstige heerlijkheid. Maar als dat al het geval is, dan is dat volledig te danken aan de werkzaamheid van de geest. Die geest is in staat die dingen in ons leven te bewerken die werkelijk heilzaam zijn, voor onszelf maar ook in onze relatie tot anderen.
Het zou dus dwaas zijn nu het wezen van het koninkrijk te zoeken in uiterlijke dingen zoals voedsel of drank. Zou iemand daarop veel nadruk leggen, dan zou hij het werk dat God i.v.m. met het koninkrijk in het heden tot stand brengt, zelfs afbreken (v. 20).
Anders gezegd: Het leven binnen het machtsgebied van het koninkrijk Gods, binnen de sfeer van redding, wordt niet bepaald door zulke triviale zaken als eten en drinken. Bepalend is veeleer de manier waarop wij elkaar bejegenen: in gerechtigheid, vrede en in vreugde van de geest. Zie ook Ks 1:13 als nog een voorbeeld van het koninkrijk Gods werkzaam tijdens de eeuw der Gemeente.
Ondanks de matiging van zijn toon vanaf vers 14, waarbij hij zijn bijtend sarcasme liet varen om zijn geliefde kinderen niet al te pijnlijk te beschamen, voelt de apostel toch nog grote verontwaardiging jegens allen en niet slechts jegens die opgeblazen, zelfgenoegzame, toonaangevende lieden die zich smalend uitlaten over zijn vermeende komst. De gehele gemeenschap schijnt namelijk onder hun invloed te staan. Vandaar: Wat willen jullie? Vanzelfsprekend komt hij bij voorkeur in liefde en in een geest van zachtaardigheid; dat is zijn diepste wens. Maar hij sluit niet uit dat hij krasse maatregelen tegen hen zal moeten nemen en hen (zinnebeeldig) met een roede zal moeten tuchtigen.
Paulus toont daarmee dat hij bereid is het probleem van de zelfgenoegzaamheid der Korinthische gelovigen grondig 'aan te pakken'.
Als christenen onderling namelijk niet bereid zijn om elkaar te confronteren met de realiteit van een zeer onwenselijke situatie, wordt een dergelijke toestand niet alleen bestendigd maar de betrokken personen worden ook steeds meer bevestigd in het eigen zelfbedrog. Men gaat denken dat alles in orde is terwijl dat geenszins het geval is. Vroeg of laat, wanneer de onvermijdelijke ineenstorting van hun verkeerde ideeën komt, zal de schok ongemeen heftig zijn, op z’n laatst voor Jezus’ bèma (rechterstoel; 2Ko 5:10).
Dit is de reden waarom we overal in het Woord worden aangemoedigd om elkaar in liefde te vermanen, ja, als het nodig is te bestraffen, maar dat wel steeds in alle getrouwheid en liefde. Tot zijn broeders te Korinthe zegt Paulus: "Als ik kom is dát precies wat ik met jullie ga doen".
Vergelijk Galaten 6:1-3.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten