Openbaring van Yeshua Masjiach
Hoofdstuk 11
Enkele uitgangspunten om de Apocalyps te verklaren:
• Een profetisch boek toegevoegd aan de boeken van het OT om de Joden van de Eindtijd tot richtsnoer te zijn.
• De gebeurtenissen voltrekken zich voor een groot gedeelte in de 70ste Jaarweek der Joden, wanneer YHWH Elohim de draad der geschiedenis in verband met zijn uitverkoren volk weer oppakt.
• De christelijke Gemeente bevindt zich [waarschijnlijk] dan niet meer op aarde omdat ze bij het begin van de 70steWeek is weggerukt in de 'Opname'.
Tekst
1 En mij werd een meetriet gegeven gelijk een staf, zeggend: Sta op en meet het tempelheiligdom van God en het altaar en hen die daarin aanbidden.
2 En het voorhof dat buiten het tempelheiligdom is moet je er buiten houden en niet meten want het is aan de Heidenen gegeven, en zij zullen de heilige Stad tweeënveertig maanden vertreden.
3 En ik zal aan mijn twee getuigen [opdracht] geven en zij zullen, gehuld in zakkleding, 1260 dagen profeteren.
4 Dezen zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars die staan vóór de Heer van de gehele aarde.
5 En indien iemand hen kwaad wil berokkenen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; ja, indien iemand hen kwaad wil berokkenen, moet hij aldus gedood worden.
6 Dezen hebben de bevoegdheid de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt in de dagen van hun profetie; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen.
7 En wanneer zij hun getuigenis hebben voltooid, zal het Beest dat uit de afgrond opstijgt oorlog met hen voeren, en het zal hen overwinnen en hen doden.
8 En hun lijk op het plein van de grote stad die in geestelijke zin Sodom en Egypte wordt genoemd, alwaar ook hun Heer werd terechtgesteld.
9 En [mensen] uit de volken en stammen en talen en natiën kijken naar hun lijk drie dagen en een halve [dag] en zij staan niet toe dat hun lijken in een gedenkgraf worden gelegd.
10 En de bewoners der aarde verheugen zich over hen en vieren feest en zij zullen elkaar geschenken sturen, aangezien deze twee profeten hen die op de aarde wonen hebben gepijnigd.
11 En na de drie en een halve dag kwam levensgeest van God in hen, en zij gingen op hun voeten staan, en grote vrees viel op hen die hen aanschouwden.
12 En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Stijgt hierheen op! En zij stegen op tot in de hemel in de wolk terwijl hun vijanden hen aanschouwen.
13 En in dat uur geschiedde een grote aardbeving, en het tiende van de Stad viel, en in de aardbeving werden zeven duizend namen van mensen gedood, en de overigen werden bevreesd en zij gaven heerlijkheid aan de God des hemels.
14 Het tweede Wee is voorbij. Zie! Het derde Wee komt vlug.
15 En de zevende engel blies de trompet en grote stemmen geschiedden in de hemel zeggend: Het koninkrijk der wereld werd van onze Heer en van zijn Messias, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.
16 En de vierentwintig Oudsten die vóór God op hun tronen zitten, vielen op hun aangezicht en aanbaden God
17 zeggend: Wij danken u Heer God, de Almachtige, die is en die was, dat gij uw grote kracht hebt opgenomen en als koning zijt gaan regeren.
18 En de Heidenen ontstaken in toorn en uw toorn kwam en de [bestemde] tijd om de doden te oordelen en het loon te geven aan uw slaven de profeten, en aan heiligen en aan hen die uw naam vrezen, de kleinen en de groten, en om hen te verderven die de aarde verderven.
19 En het tempelheiligdom van God dat in de hemel [is] werd geopend en de ark van zijn verbond werd gezien in zijn tempelheiligdom; en er geschiedden bliksemstralen en stemmen en donderslagen en een aardbeving en een grote hagel.
Exegese
1 και εδοθη μοι καλαμος ομοιος ραβδω λεγων εγειρε και μετρησον τον ναον του θεου και το θυσιαστηριον καιτους προσκυνουντας εν αυτω
2 και την αυλην την εξωθεν του ναου εκβαλε εξωθεν και μη αυτην μετρησης οτι εδοθη τοις εθνεσιν και την πολιντην αγιαν πατησουσιν μηνας τεσσερακοντα [και] δυο
En mij werd een meetriet gegeven gelijk een staf, zeggend: Sta op en meet het tempelheiligdom van God en het altaar en hen die daarin aanbidden. En het voorhof dat buiten het tempelheiligdom is moet je er buiten houden en niet meten want het is aan de Heidenen gegeven, en zij zullen de heilige Stad tweeënveertig maanden vertreden
Wie gaf Johannes het op een staf (scepter) gelijkend meetriet? De context wijst op de belangrijkste figuur uit de vorige passage: Masjiach Yeshua, de sterke engel die beide voeten op de wereld plaatst en uit wiens hand Johannes het geopende boekje aannam. Van hem ook kreeg hij, nadat hij het boekje had opgegeten, de opdracht om opnieuw te profeteren betreffende volken, natiën, talen en vele koningen. Dat wijst op een grote betrokkenheid van Johannes; hij wordt zelf onderdeel van de visioenen die vanaf nu volgen.
De aanwijzingen die hij hier ontvangt getuigen reeds van dat feit. Hij moet namelijk Gods paleisachtig heiligdom of tempel [Grieks: naos], meten. Te oordelen naar de bewoordingen – er is namelijk ook sprake van een Voorhof – moeten we denken aan het tegenbeeld van het oorspronkelijke Heiligdom dat zich destijds te midden van het volk Israël bevond, eerst de Tabernakel en later de door Salomo gebouwde (Eerste) Tempel.
In de Openbaring wordt het Tempelheiligdom (naos) gewoonlijk voorgesteld onder het beeld van de Tent of Tabernakel in de wildernis, het centrale punt waaromheen het kamp van Israël was gelegerd. In Op 15:5 lezen wij: Het tempelheiligdom [naos] van de Tent der getuigenis in de hemel werd geopend. Zie ook Op 11:19.
Dat in de Openbaring de naos teruggaat op de Tabernakel en niet op de latere tempels, is om verschillende redenen van belang. Hier, in Op 11:1, dient zich bijvoorbeeld niet de vraag aan welk Voorhof bedoeld wordt, want de Tabernakel had maar één Voorhof, dat waar de priesters met hun helpers, de Levieten, de offers verzorgden op het brandofferaltaar.
Dit wil helemaal niet zeggen dat in de Openbaring de naos zich uitsluitend in de hemel bevindt. De frase in de hemelgeeft veeleer aan dat de naos gedeeltelijk hemels is. Er is namelijk ook een aards deel van de naos. Dat blijkt alleen reeds uit de aanwezigheid van het Voorhof. In ons commentaar op Op 4:5-6a schreven we m.b.t. het bekken waarin de dienstdoende priesters zich moesten wassen:
Omdat het bekken (de zee) zich in het Voorhof bevond, buiten het eigenlijke heiligdom, wees ze op een aardse situatie. Welke? Na door God gerechtvaardigd te zijn op grond van geloof, wordt door de werking van Gods geest, in combinatie met zijn Woord, de nieuwe schepping voortgebracht; d.i. van boven geboren in water en geest (Jh 3:3, 5). De Christelijke Gemeente gaat daarin de Joodse Gemeente vooraf (Ef 5:25-27).
Evenzo breekt in de Dag van de Heer voor het Joodse Overblijfsel de tijd aan dat ze in het kader van het Nieuwe Verbond de vervulling van Jr 31:31-34 en Ez 36:25-27 gaat ervaren en, als het aardse deel van het Israël Gods, eveneens tot een nieuwe schepping wordt (Gl 6:15, 16).
De naos bestond oorspronkelijk uit het Heilige en het Allerheiligste als het eigenlijke heiligdom, én het Voorhof buiten dat heiligdom. Dit blijkt typologisch te zijn voor de twee Gemeentes die YHWH Elohim in zijn voornemen - om door het zaad van Abraham de wereld te zegenen – tot bestaan bracht: hemels voor Yeshua's Bruidgemeente, en aards voor YHWH’s vrouw Israël.
De toewijzing van Johannes beperkt zich vooralsnog tot het 'meten' van het tempelheiligdom van God en het altaar en hen die daarin aanbidden, dat wil zeggen het deel dat tot de hemel behoort, waar zich dan ook het gouden reukofferaltaar vóór Gods aangezicht bevindt. Denk aan het feit dat de linnen bedekking waarmee dat binnenste heiligdom was afgedekt geborduurd was met hemelse schepselen, cherubim (Ex 26:1). Zie: Het Israël Gods
Uit Ef 2:21-22 kan afgeleid worden dat dit deel is opgebouwd uit Christenen. Op aarde waren zij al een naos, een woonplaats van God in geest.
Bij het begin van de 70ste Week bevinden zij zich onder het zinnebeeld van de 24 Oudsten rondom de troon van God, ook zelf zittend op tronen en gekroond met gouden kronen (Op 4:4). Niets staat Johannes daarom in de weg die hemelse Gemeente te 'meten', dat wil zeggen het vaststellen van haar geestelijke dimensies, de staat waarin ze verkeert.
Zij is gereed voor haar aandeel in de taak om binnen het koninkrijk voor Israël tot een zegen voor de Heidenvolken te worden (Gn 22:17-18). Dat is zeker van belang nu er op dit tijdstip geen verder uitstel mag zijn voor de oprichting van dat koninkrijk (Op 10:5-7). De Messiaanse koning stelt zich op de hoogte van de stand van zaken dienaangaande.
Maar wat valt er te zeggen over het deel van het Zaad dat hier op aarde, in het tegenbeeld van het Voorhof der priesters, haar koninklijke- en priesterlijke taken moet gaan uitoefenen?
Welnu, het Voorhof moet nu nog niet gemeten worden. Waarom niet?
Daarvoor bestaan enkele redenen. Zoals wij hierboven aangaven staat het bouwen van de naos gelijk met het bouwen van mensen, het volk van God. Vergelijk Efeziërs 2:20-22; de naos wordt in het Messiaanse tijdperk opgebouwd uit mensen tot een woonplaats van God in geest.
Het meten van de tegenbeeldige Voorhof is om die reden tijdens de 70ste Week nog niet aan de orde (Exodus 40:8, 33). Te meer omdat
a. pas op de helft van die Week met Israël het Nieuwe Verbond zal worden gesloten, op basis waarvan afzonderlijke Joden de geboorte van boven kunnen ontvangen door de werking van de heilige geest in hen (Ez 36:24-27; Jr 31:30-34;
b. uitdrukkelijk wordt verklaard dat God toestaat dat het voorhof dat buiten de naos is nog 42 maanden door de Heidenvolken mag worden vertreden. Pas daarna kan aan meten gedacht worden, waarbij we ook nog rekening moeten houden met het feit dat op de helft van de Week de Tijden der Heidenen, na een periode van 4200 jaar - gerekend vanaf de Spraakverwarring - tot een definitief einde zullen komen bij de oprichting van het Koninkrijk Gods.
Zie: De Tijden der Heidenen of De Zeven Tijden.
c. Israëls Overblijfsel, dat als de tegenbeeldige Levieten in het aardse Voorhof zullen dienen, zelfs na de oprichting van het koninkrijk - wanneer ook het Nieuwe Verbond met hen wordt gesloten - nog door de Grote Verdrukking van de Tweede helft van de 70ste Jaarweek zal moeten gaan. En zelfs daarna moeten nog 75 dagen verstrijken. Zie: De 75 dagen daarna.
Het oprichten van de tegenbeeldige Voorhof ondervindt dus voorlopig heel wat tegenwerking (Exodus 40:8, 33). De situatie beantwoordt aan Zc 2:1-5.
Ik sloeg mijn ogen op, zag toe, en ziedaar: een man met een meetsnoer in zijn hand. Ik zei: Waar ga je heen? Hij zei tot mij: Jeruzalem meten om te zien, wat haar breedte wordt en wat haar lengte. En zie, de engel die met mij sprak verscheen, terwijl een andere engel hem tegemoet ging en tot hem zei: Ga ijlings, spreek tot die jongeman: Gelijk open dorpen zal Jeruzalem wonen vanwege de menigte aan mensen en vee in haar midden; en ikzelf, spreekt YHWH, zal een wal van vuur rondom haar zijn en tot heerlijkheid zal ik worden in haar midden.
Waarom moet de engel die uitleg gaf aan Zacharia zich haasten naar de jongeman die Jeruzalem wilde meten? Jeruzalem wordt inderdaad alsnog door YHWH Elohim verkozen en de stad zal gebouwd en bewoond worden, naar telkens wordt verzekerd, zoals in Zc 1:17; 2:12 en 3:2, maar de jongeman loopt in zijn onervarenheid vooruit op de gebeurtenissen die in Zc 1:16 worden aangekondigd:
Daarom spreekt YHWH aldus: Ik zal beslist met barmhartigheden tot Jeruzalem terugkeren; mijn Huis zal in haar worden gebouwd, spreekt YHWH der legerscharen, en een meetsnoer zal over Jeruzalem worden gespannen.
In dit stadium moet Jeruzalem dus nog niet worden 'gemeten'. De uitbreiding zal zo intens zijn dat er van een omwalling geen sprake kan zijn. Als open dorpen, of plattelandsgebied, wordt het aanzien van de Stad.
De verwachting is namelijk dat de Joden, ook in de Diaspora, zullen ‘terugkeren’. en wel in de zin dat zij zich onder het herstelde Besuur van het Koninkrijk Gods zullen stellen. Vergelijk Ez 20:32-40.
Uit de volgorde der gebeurtenissen in de hoofdstukken 38-39-40 van het boek Ezechiël kan afgeleid worden dat het Overblijfsel eerst geheel door de Grote Verdrukking heen moet en dat pas dan het meten van het tegenbeeldige Voorhof zich aandient.
In Ez 40:1-3 wordt dat inzichtelijk doordat het Nieuwe Jeruzalem - Stad en Heiligdom tegelijk - vanuit Joods gezichtspunt wordt beschreven. En dan is er wel sprake van meten:
Op de tiende dag van de eerste maand van het vijfentwintigste jaar van onze ballingschap, het veertiende na de val van de stad, kwam de hand van YHWH over mij en voerde mij weg. In een goddelijk visioen bracht Hij mij naar Israël en zette mij neer op een zeer hoge berg. Aan de zuidkant was iets als een stad gebouwd. Hij bracht mij er heen en daar zag ik in de poort een man staan. Hij leek wel van brons en had een linnen snoer en een meetstok in de hand (wv).
De Joodse benadering van het al dan niet meten van het Voorhof, vinden we indirect ook terug in Zacharia hoofdstuk 3. De getrouwe Rest van de Eindtijd wordt daar vereenzelvigd met Jozua, de hogepriester. Jozua wordt door Satan beschuldigd vanwege zijn bevuilde kleren. Dat houdt in dat het Overblijfsel aanvankelijk niet getooid zal zijn in reine kleren. Gezien de achtergrond van vele eeuwen diaspora, verstrooid te midden van de natiën, is Hg 2:14 op hen van toepassing:
Zo is dit volk, zo is het met deze natie in mijn ogen gesteld, geeft YHWH te kennen. Zo is ook al het werk van hun handen, en dat waarmee zij naderen: het is onrein.
In de 70ste Week gaat weliswaar 'de klok voor Israël weer lopen', maar ze bevindt zich tevens in een bepaald stadium van haar geschiedenis: een rechtszitting die ten einde loopt. Satan treedt, zoals gebruikelijk, op als aanklager (Job 1:9-11; Rm 8:33; Op 12:10).
Ogenschijnlijk heeft hij een terechte beschuldiging ingebracht: Jozua de hogepriester staat blootshoofds met besmeurde kleding. Maar nergens zegt de tekst dat die toestand Jozua’s persoonlijke schuld is. Eerder lijkt Jozua daar te staan als een verzinnebeelding van de schuld, de verontreiniging en nood van het gehele volk. Dat blijkt uit vers 9, want zijn reiniging loopt uit op de reiniging van het volk. In ieder geval wijst de engel de aanklacht van Satan in scherpe bewoordingen af:
YHWH bestraffe u, Satan; YHWH, die Jeruzalem heeft verkozen, bestraffe u! Is deze niet als een stuk hout, dat uit het vuur is gerukt? (Zc 3:2).
Na eeuwen van verstrooiing en ballingschap, keert YHWH Elohim zich alsnog in gunst tot Jeruzalem. Jozua die het volk vertegenwoordigt, is symbolisch een uit het vuur gerukt stuk hout. Daarom reageert YHWH met geduld en barmhartigheid op de berouwvolle houding van het Overblijfsel. De Israëlitische Rest valt reiniging ten deel, precies zoals het geval is met Jozua:
Ontdoet hem van die smerige kleren!…Zie, ik heb uw ongerechtigheid aan u voorbij laten gaan. Ik bekleed u met feestgewaden! (Zc 3:4).
Het verwisselen van besmeurde- voor reine kleding komt overeen met de gerechtigheid ontvangen op basis van geloof in de Masjiach. Vergelijk Op 7:14-15.
Om die reden is YHWH God voortaan met hen en zegent Hij hen in hun activiteit binnen het tegenbeeldige priesterlijke Voorhof. In vers 9 van Zc 3 komt dat goed tot uitdrukking:
Want zie! de steen die ik vóór Jozua heb gegeven: op die ene steen zijn zeven ogen. Zie! ik heb zijn graveerwerk gegraveerd, spreekt YHWH der legerscharen. En ik zal de schuld van dat land op één dag wegnemen.
Dat eerst nu - nadat de Opname van Yeshua’s Gemeentelichaam heeft plaats gevonden - het ‘meten’ van het Israël Gods aan de orde is, bevestigt de waarheden die we aantreffen in
11:3-4
a. Yeshua’s parabel met betrekking tot het wereldomvattende ‘veld’ waarin de waarheden van het Evangelie gezaaid zouden worden. De hoofdgedachte in die parabel, die bekend kwam te staan als De Tarwe en het Onkruid, is immers de onzichtbaarheid tijdens de Gemeente-eeuw van de ware zonen van het koninkrijk, zij die werkelijk tot Yeshua’s Gemeentelichaam zijn geroepen.
b. Paulus’ afscheidswoorden die hij in Milete richtte tot de Oudsten van de gemeente Efeze: Ik weet dat na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij jullie zullen binnendringen die de kudde niet sparen; zelfs mannen uit jullie eigen kring zullen opstaan en verdraaide dingen spreken om de leerlingen achter zich aan te trekken.
c. Romeinen 11 met betrekking tot de aardse Gemeente van het Israël Gods: Dat er voor een deel verharding over Israël kwam, totdat de volheid der Heidenvolken is binnengekomen… Zoals jullie immers eens God ongehoorzaam waren, maar [aan wie] nu barmhartigheid werd bewezen wegens de ongehoorzaamheid van dezen, zo werden ook dezen nu ongehoorzaam wegens de jullie [betoonde] barmhartigheid, opdat ook aan hen [eens] barmhartigheid bewezen zou worden.
Zie: Romeinen 11, waarin ons wordt getoond dat aards Israël al die eeuwen, zelfs tot op heden, opgesloten is geweest in ongehoorzaamheid.
Uit al die informatie moet men wel tot de slotsom komen dat alle eeuwen door, zeker na 70 AD, geen enkele institutie, ook al bestempelde ze zichzelf als zogenaamd ‘christelijk’, het ware Israël Gods (van Gl 6:16) heeft kunnen vertegenwoordigen.
11:3-4
3 και δωσω τοις δυσιν μαρτυσιν μου και προφητευσουσιν ημερας χιλιας διακοσιας εξηκοντα περιβεβλημενοισακκους
En ik zal aan mijn twee getuigen [opdracht] geven en zij zullen, gehuld in zakkleding, 1260 dagen profeteren. Dezen zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars die staan vóór de Heer van de gehele aarde
Uit het vervolg, in de vv 5 en 6, zal blijken dat de twee getuigen OT-beelden zullen vervullen uit het leven van Mozes en Elia. In de periode die vooraf gaat aan de Grote Dag van YHWH moet ‘Elia’ een zending naar het volk toe vervullen:
Ziet!, ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag van YHWH komt; hij zal het hart van de vaders terugbrengen tot dat der zonen en het hart der zonen tot dat van hun vaders; opdat ik niet kom en het land met de ban sla (Ml 4:5-6).
De vrucht van die zending was reeds in Ml 3:16-18 vermeld:
Toen spraken degenen die YHWH vrezen met elkaar. En YHWH heeft geluisterd en het gehoord. En voor zijn aangezicht werd een gedenkboek geschreven aangaande hen die YHWH vrezen, hen die zijn naam eerbiedigen. Zij zullen mijn eigendom worden, zegt YHWH der legerscharen; mijn speciale bezit op de dag waarop ik handel. Dan zal Ik hen sparen, zoals een man zijn zoon spaart, wanneer die hem dient. Dan zult gij opnieuw het verschil zien tussen de rechtvaardige en de boosdoener, tussen degene die God dient en degene die hem niet dient.
Een vergelijking van beide Schriftdelen in Maleachi, doet de vraag rijzen of de Elia-figuur van Ml 4:5 wellicht overeenkomt met degenen die YHWH vrezen [en] die met elkaar spreken (van Ml 3:16).
Zij vormen in ieder geval een groot contrast met anderen van het volk die in de dagen van de Antichrist lasterlijk tegen God spreken (Ml 3:13-15).
Daaruit mag wellicht geconcludeerd worden dat zij die YHWH vrezen het godvruchtige Elia-Overblijfsel van de Eindtijd vertegenwoordigen.
In de boodschap aan de Joodse Eindtijdgemeenschap, met name die aan de ‘gemeente in Filadelfia’, lijken we verdere opheldering omtrent hun identiteit en toewijding te krijgen; voor hen wordt daarom een ‘deur’ van activiteit geopend:
Zie! Ik heb voor je aangezicht een geopende deur gegeven die niemand kan sluiten. Je hebt weinig kracht, maar je onderhield mijn woord en verloochende mijn naam niet. Zie! Uit de synagoge van de Satan geef ik hen die van zichzelf zeggen Joden te zijn en het niet zijn, maar liegen. Zie! Ik zal maken dat zij zullen komen en voor je voeten hulde zullen brengen en erkennen dat ik je liefhad. Omdat je het woord van mijn volharding bewaarde, zal ook ik jou bewaren uit het uur der beproeving dat gaat komen over heel de bewoonde wereld, om hen die op de aarde wonen op de proef te stellen.
Aangezien hun de belofte wordt gedaan dat de Masjiach hen zal bewaren uit het uur der beproeving, leiden we daaruit af dat de tijd waarin zij als de Twee Getuigen optreden, voorafgaat aan de Tweede weekhelft, aangezien daarin de Grote Verdrukking plaats vindt. Zie: Filadelfia
In hun ‘activiteit’ als de Twee Getuigen vervullen zij kennelijk niet alleen de Elia-taak, maar ook het beeld van Zacharia 4, waarin zij worden gelijkgesteld aan de twee olijfbomen die voor de Heer van de gehele aarde staan.
Gedoeld wordt op Jozua, de hogepriester en Zerubbabel, de bestuurder van Juda, die beide - gesterkt door Gods geest - destijds de tempelbouw ter hand namen en daaraan ook leiding gaven. Zie Hg 2:4-5; Zc 4:6.
Dat moet wel betekenen dat de activiteit der Twee Getuigen er op gericht zal zijn om mensen te bouwen, tot een tempelheiligdom (naos), een woonplaats van God in geest.
Maar het betekent eveneens dat er, te midden van een wereld in duisternis, door een gelovig Joods Overblijfsel licht zal worden uitgestraald. Zij zijn zinnebeeldig immers ook de twee kandelaars die staan vóór de Heer van de gehele aarde.
Bijgevolg zal de wereld in die licht uitstralende kandelaars de vervulling meemaken van Jesaja 59:20 – 60:3, waar we lezen:
Maar als verlosser komt hij naar Sion, naar alle zonen van Jakob die hun weerspannigheid opgeven, zo luidt de godsspraak van YHWH. Wat mij betreft, dit is mijn verbond met hen, zegt YHWH. Mijn geest, die op u rust, en de woorden die ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken uit uw mond noch uit de mond van uw nakomelingen, noch uit die van hun nakomelingen, zegt YHWH, van nu af en tot in eeuwigheid. Sta op en schitter, want uw licht is gekomen, de glorie van YHWH gaat over u op. Zie, duisternis bedekt de aarde, en donkerte de volken, maar over u gaat YHWH lichtend op, zijn glorie verschijnt over u. En volkeren komen naar uw licht, koningen naar de glans van uw dageraad.
5 και ει τις αυτους θελει αδικησαι πυρ εκπορευεται εκ του στοματος αυτων και κατεσθιει τους εχθρους αυτων καιει τις θεληση αυτους αδικησαι ουτως δει αυτον αποκτανθηναι
6 ουτοι εχουσιν την εξουσιαν κλεισαι τον ουρανον ινα μη υετος βρεχη τας ημερας της προφητειας αυτων καιεξουσιαν εχουσιν επι των υδατων στρεφειν αυτα εις αιμα και παταξαι την γην εν παση πληγη οσακις εανθελησωσιν
En indien iemand hen kwaad wil berokkenen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; ja, indien iemand hen kwaad wil berokkenen, moet hij aldus gedood worden. Dezen hebben de bevoegdheid de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt in de dagen van hun profetie; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen
Duidelijk zijn Elia en Mozes hier in beeld. Dat bevreemdt zeker niet, aangezien die beide mannen destijds ook verschenen in het transfiguratievisioen waarin Yeshua bijvoorbaat werd getoond in koninkrijksheerlijkheid tijdens zijn paroesie.
Zie Mt 17:2-3, 9; Lk 9:27-31.
Voor commentaar, zie Lukas 9 (vanaf vers 27)
Toen Petrus namelijk enkele tientallen jaren later op die bijzondere ervaring terugblikte, maakte hij daarvan melding:
Want niet door vernuftig verzonnen fabels na te volgen maakten wij jullie de kracht en paroesie van onze Heer Yeshua Masjiach bekend, maar doordat wij ooggetuigen van diens grootsheid werden. Want hij ontving van God [de] Vader eer en heerlijkheid, toen van de Verheven Heerlijkheid een zodanig stemgeluid tot hem werd overgebracht: ‘Deze is mijn Zoon, de Geliefde, in wie ik welbehagen heb gevonden’; en wij hebben dit stemgeluid uit de hemel overgebracht horen worden, toen wij met hem op de heilige berg waren. (2Pt 1:16-18)
Petrus onthulde hiermee dat het transfiguratietafereel een voorglimp bood van Yeshua’s toekomstige koninkrijksheerlijkheid. Ook Lukas had daarop al gewezen in zijn verslag: Naast Masjiach Yeshua verschenen ook Mozes en Elia in heerlijkheid (Lk 9:27-31).
En dat is precies wat wij ook hier, in de Openbaring, terugzien. Er rust duidelijk een mate van heerlijkheid op de TweeGetuigen. Hun profeteren roept een vijandschap op die uitmondt in vervolging. Velen zullen blijkbaar niet gediend zijn van hun wijze van profeteren. Te denken valt aan de Joodse aanhang van de Antichrist. Js 66:5 schijnt daarvan een indruk te geven:
En dat is precies wat wij ook hier, in de Openbaring, terugzien. Er rust duidelijk een mate van heerlijkheid op de TweeGetuigen. Hun profeteren roept een vijandschap op die uitmondt in vervolging. Velen zullen blijkbaar niet gediend zijn van hun wijze van profeteren. Te denken valt aan de Joodse aanhang van de Antichrist. Js 66:5 schijnt daarvan een indruk te geven:
Hoort het woord van YHWH, jullie die voor zijn woord beven. Jullie [joodse] broeders die jullie haten, die jullie verstoten, omwille van mijn naam, hebben gezegd: YHWH worde verheerlijkt! Maar hij zal in jullie vreugde verschijnen en zij zullen beschaamd staan.
Vijandschap dus van de zijde van hun eigen volksgenoten. Maar de Twee Getuigen schijnen een tijd lang onaantastbaar te zijn. Indien nodig komt er vuur uit hun mond, volgens het principe van Jr 5:14, boodschappen die op hun vijanden de uitwerking hebben alsof zij vuur uitademen. Vergelijk Nm 16:1-3, 35 en 2Kn 1:9-12.
Hun bevoegdheid om de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt, wijst terug naar de tijd van Achab en diens moordzuchtige vrouw Izebel, toen Israël diep verzonken was geraakt in de Baälcultus. Op Elia’s woord werd in vervulling van Dt 28:23-24 de hemel boven Israël 3½ jaar toegesloten zodat er geen regen viel.
Zie 1Kn 17:1; Lk 4:25; Jk 5:17-18.
Het effect op de Israëlitische maatschappij was ruïneus (1Kn 18:5). Dit kan betekenen dat er tijdens de overeenkomstige periode van 3½ jaar voor Gods vijanden absolute geestelijke droogte zal heersen; dat er wat hen betreft geen sprake zal zijn van ook maar enige geestelijke verfrissing voor de ziel, zoals ook aangegeven in de profetische verklaringen van Js 65:13 en Am 8:11.
Over 'Elia' zei de Masjiach zelf:
Zeker, Elia komt, en zal alle dingen herstellen (Mt 17:10-11).
Hieruit valt af te leiden dat het werk van de Twee Getuigen onder meer het herstel van alle dingen door 'Elia' omvat. Zie ook Hn 3:20-21.
Tijdens hun speciale periode van activiteit in de 70ste Week richt de Masjiach zijn aandacht opnieuw op het aardse deel van het Israël Gods teneinde leiding te geven aan het door de profeten voorzegde herstel. 'Elia' zal daarin zijn menselijke instrument zijn (Ml 3:1; 4:5-6).
Zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen…
Die voorzegging gaat specifiek terug op Mozes tijdens zijn conflict met de halsstarrige Farao van de Exodus. Ten tijde van de tirannieke heerschappij van de Antichrist moet het oude Godsvolk uitgeleid worden uit de landen waarheen zij verstrooid en dikwijls verdrukt werden (Ez 20:34-36).
En om de aarde te slaan met allerlei plagen…
Het effect van dit tweede tafereel onder de Zesde trompet op de mensen die dan leven zal kennelijk zeer groot zijn, aangezien die Twee Getuigen zullen optreden als hemelse instrumenten, precies zoals ook het geval was met Mozes en Elia. In de periode die vooraf ging aan de Exodus bracht YHWH Elohim door tussenkomst van Mozes zware plagen over het land Egypte. Mozes diende daarin vooral als Gods spreekbuis naar de halsstarrige Farao toe, ondermeer doordat hij aan die Tiran de plagen aankondigde en de aard ervan toelichtte.
Evenzo zullen de Twee Getuigen - met Gods zegen en de onweerstaanbare kracht van zijn geest - onverbloemd al het bedrog van de Antichrist aan de kaak stellen. Zij zullen de ware aard van zijn zogenaamde wonderwerken en leugenachtige tekenen bloot leggen (zie het commentaar op Op 8:7).
Gezien dan ook de belangrijke, veelomvattende dienst die de Twee Getuigen verrichten, verbaast het ons niet dat er een mate van heerlijkheid op hen rust die zelfs voor de Antichrist onaantastbaar is.
Pas wanneer Gods hand van bescherming wordt teruggetrokken, zullen zij - vergelijkbaar met wat er in Yeshua's geval gebeurde - "gedood" kunnen worden. In hun geval door het Beest dat uit de afgrond opstijgt.
In hoofdstuk 13 zullen we vernemen dat het opstijgen van het antichristelijke Beest uit de zee [afgrond] volgt op de neerwerping van de Satanische Draak en zijn engelen, en wel op de helft van de Week. Want dan weet de Duivel met zekerheid dat hem nog weinig tijd rest, namelijk nog slechts een tijd en tijden en een halve tijd; 3½ jaar derhalve, de periode die ook in Dn 7:25 wordt genoemd, waarin de Kleine Horen de gelegenheid krijgt het Overblijfsel van Israël voortdurend te bestoken doordat die heiligen in zijn hand worden overgegeven. Vergelijk Op 13:5-7.
7 και οταν τελεσωσιν την μαρτυριαν αυτων το θηριον το αναβαινον εκ της αβυσσου ποιησει μετ αυτων πολεμονκαι νικησει αυτους και αποκτενει αυτους
8 και το πτωμα αυτων επι της πλατειας της πολεως της μεγαλης ητις καλειται πνευματικως σοδομα και αιγυπτοςοπου και ο κυριος αυτων εσταυρωθη
9 και βλεπουσιν εκ των λαων και φυλων και γλωσσων και εθνων το πτωμα αυτων ημερας τρεις και ημισυ και ταπτωματα αυτων ουκ αφιουσιν τεθηναι εις μνημα
10 και οι κατοικουντες επι της γης χαιρουσιν επ αυτοις και ευφραινονται και δωρα πεμψουσιν αλληλοις οτι ουτοιοι δυο προφηται εβασανισαν τους κατοικουντας επι της γης
Wanneer zij hun getuigenis hebben voltooid zal het Beest dat uit de afgrond opstijgt oorlog met hen voeren, en het zal hen overwinnen en hen doden. En hun lijk op het plein van de grote stad die in geestelijke zin Sodom en Egypte wordt genoemd, alwaar ook hun Heer werd terechtgesteld. En [mensen] uit de volken en stammen en talen en natiën kijken naar hun lijk drie dagen en een halve [dag] en zij staan niet toe dat hun lijken in een gedenkgraf worden gelegd. En de bewoners der aarde verheugen zich over hen en vieren feest en zij zullen elkaar geschenken sturen, aangezien deze twee profeten hen die op de aarde wonen hebben gepijnigd
Het Beest, de valse Messias, krijgt tenslotte de ruimte om de Elia-getuigen dodelijk aan te vallen. Of, om het met de profetische woorden van Dn 12:7 te omschrijven: Hij verplettert de macht [lett.: hand] van het heilige volk.
Zij waren een constante doorn in de zijde van Satan en zijn demonen. Zij hielden niet op de mensen de waarheid te vertellen over wat er werkelijk in de wereld aan de hand was: Onder meer over de antichristelijke macht die, door het beeld van de Vier ruiters te vervullen, was uitgereden om de hele wereld onder zijn schrikbewind te brengen.
Zie: Op 6:1-8.
Nu mag die Tiran die twee getuigen uiteindelijk tot zwijgen brengen, maar alleen omdat God zijn hand van bescherming die over hen was terugtrekt, én niet nadat hij alle dingen die in verband met hen waren voorbestemd, succesvol heeft volbracht, met name een belangrijk deel van het Eliawerk.
Uit de beschrijving van de reactie der mensen op de 'dood' van de Elia-getuigen kan men afleiden dat het om een wereldomvattend tafereel gaat:
(1) Hun lijk [enkelvoud, hetgeen wijst op een georganiseerd lichaam] ligt op het plein van de Grote Stad, die volgens Op 18:10, 16, 18-19, 21 Babel, Grieks Babylon, de Moeder der hoeren, is (Op 17:5); een religieuze samenleving van zeer veel mensen onder demoneninvloed (Op 18:2).
(2) Die Grote Stad wordt echter ook gelijkgesteld met 'Sodom', symbool van decadentie (Js 1:4-6, 9-10) en ook met 'Egypte', zinnebeeldig voor de hele wereld, destijds onder de tirannieke, onderdrukkende heerschappij van de Farao, maar in de Openbaring onder demonenheerschappij (Op 17:9-11).
Hieruit mogen we blijkbaar afleiden dat met de Grote Stad Babel (Babylon) gedoeld wordt op
a. het wereldomvattende politieke systeem dat ontstond na de Spraakverwarring, waarbij de wereld tot een lappendeken werd van afzonderlijke natiën met hun eigen regeringssystemen, taal en cultuur.
Die situatie van verwarring zal op de helft van de 70ste Jaarweek eindigen bij het in werking komen van het Davidische Koninkrijk en (zeer waarschijnlijk) het terugdraaien van de Spraakverwarring.
b. het wereldsysteem van valse, tegen God gekante godsdienstigheid, in Openbaring 17 treffend omschreven als een hoerachtig stelsel met vele ‘dochters’
En één uit de zeven engelen die de zeven schalen hebben kwam en hij sprak met mij zeggend: Kom hier! Ik zal je het oordeel tonen van de Grote Hoer die op vele wateren is gezeten, met wie de koningen der aarde hoererij bedreven en zij die de aarde bewonen dronken werden gemaakt uit de wijn van haar hoererij.
En hij voerde mij in geest weg naar een wildernis. En ik zag een vrouw gezeten op een scharlakenrood Beest dat vol was van lasterlijke namen, hebbend zeven koppen en tien horens. En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud en edelgesteente en parels, in haar hand hebbend een gouden beker die vol was van gruwelen en de onreinheden van haar hoererij. En op haar voorhoofd een naam geschreven, een mysterie: Babylon de Grote, de Moeder der hoeren en van de gruwelen der aarde. En ik zag de vrouw dronken zijnde uit het bloed der heiligen en uit het bloed der getuigen van Yeshua.
Dat Babelse religieuze systeem is veel ‘taaier’ dan het politieke aspect en veel meer verweven ook met de menselijke natuur dat kennelijk een ingeschapen element heeft dat neigt tot religiositeit. Na het ‘terugdraaien’ van de Taalverwarring zal het religieuze ‘Babel’ niet zomaar verdwenen zijn. Integendeel, zoals uit de hoofdstukken 17 en 18 blijkt.
Zo worden de Joden in 18:1-5, na de verdwijning van het politieke ‘Babel’ alsnog ten sterkste aangeraden haar religieuze segment de rug toe te keren:
Na deze dingen zag ik een andere engel neerdalen uit de hemel, grote macht hebbend; en de aarde werd verlicht vanwege zijn heerlijkheid. En hij riep met een sterke stem uit zeggend: Ze viel, Babylon de Grote viel, en zij werd een woonplaats van demonen en een hol van elke onreine geest en een hol van elke onreine en verafschuwde vogel, omdat vanwege de toornwijn van haar hoererij alle Heidenvolken zijn gevallen, en de koningen der aarde bedreven ontucht met haar, en de kooplieden der aarde werden rijk uit de kracht van haar lichtzinnige daden. En ik hoorde een andere stem uit de hemel, zeggend: Komt uit, mijn volk, uit haar; opdat jullie niet mede deelhebben aan haar zonden en uit haar plagen niet ontvangen. Want haar zonden werden opgestapeld tot aan de hemel en God bracht zich haar ongerechtigheden te binnen.
(3) Omdat er – in bedekte termen weliswaar – sprake is van een "Jeruzalem", alwaar ook hun Heer werd terechtgesteld, lijkt daarmee gezinspeeld te worden op de funeste rol die de Joodse aanhang van hun valse Messias wereldwijd zal vervullen ten aanzien van de gelovige Rest, hun broeders die zij haten (Js 66:5). Handelend naar het voorbeeld van hun voorvaders, vertegenwoordigen zij in het bijzonder "Jeruzalem" als de moordzuchtige stad (Mt 23:32-33, 37a; Hn 7:52).
Ook in dit geval is "Jeruzalem" een nadere typering van de Grote Stad. En dus moet niemand zich verwonderen over het feit dat men binnen die samenleving, naast een zedeloze en onderdrukkende, ook een moordzuchtige geest aantreft. Vooral zij die getuigenis afleggen van Masjiach Yeshua en de praktijken van de antichristelijke macht aan de kaak stellen, ondervinden die moordzuchtige geest (Op 2:10; 6:9-11; 14:13).
De geschiedenis herhaalt zich. Zoals in het geval van Yeshua de verdorven religieuze leiders het vuile werk overlieten aan de Romeinse overheerser, zo ook in de Eindtijd: de Joodse aanhang van het Beest weet te bewerkstelligen dat hij de getrouwe Rest (ogenschijnlijk) uitschakelt. Vandaar de nadere bepaling: alwaar ook hun Heer werd terechtgesteld, d.i. aan een paal ter dood gebracht.
Op die Joden wordt dan ook gedoeld wanneer gezegd wordt: [mensen] uit de volken en stammen en talen en natiën kijken naar hun lijk drie dagen en een halve [dag] en zij staan niet toe dat hun lijken in een gedenkgraf worden gelegd.
Wanneer die frase wordt gebruikt hebben we, zoals eerder bleek, aan de diaspora te denken. Vergelijk Op 5:9 en 7:9.
(4) En de bewoners der aarde verheugen zich over hen en vieren feest en zij zullen elkaar geschenken sturen, aangezien deze twee profeten hen die op de aarde wonen hebben gepijnigd.
Over de hele wereld feliciteren de aardsgezinde mensen elkaar. Want juist die morele klasse, uitsluitend levend voor aardse geneugten, werd door het profeteren der Elia-getuigen en de plagen die daarmee vergezeld gingen, pijnlijk getroffen. Zie het commentaar bij Op 8:13. Zij die de leugen liefhebben kunnen het gewoon niet verduren (2Th 2:9-12).
Bij feestelijke gelegenheden elkaar geschenken zenden, verwijst weer terug naar gebruiken in OT tijden. Zie Nh 8:12. Toen de Joden bij de ondergang van Haman, één van de prototypen van de Antichrist, feest vierden, spraken zij af dit elk jaar te herhalen en elkaar over-en-weer geschenken te sturen (Es 9:19).
Wat kunnen zulke 'feestvierders' verwachten? De schrik is groot als het volgende gebeurt:
11 και μετα τας τρεις ημερας και ημισυ πνευμα ζωης εκ του θεου εισηλθεν εν αυτοις και εστησαν επι τους ποδαςαυτων και φοβος μεγας επεπεσεν επι τους θεωρουντας αυτους
12 και ηκουσαν φωνης μεγαλης εκ του ουρανου λεγουσης αυτοις αναβατε ωδε και ανεβησαν εις τον ουρανον εντη νεφελη και εθεωρησαν αυτους οι εχθροι αυτων
13 και εν εκεινη τη ωρα εγενετο σεισμος μεγας και το δεκατον της πολεως επεσεν και απεκτανθησαν εν τωσεισμω ονοματα ανθρωπων χιλιαδες επτα και οι λοιποι εμφοβοι εγενοντο και εδωκαν δοξαν τω θεω του ουρανου
En na de drie en een halve dag kwam levensgeest van God in hen, en zij gingen op hun voeten staan, en grote vrees viel op hen die hen aanschouwden. En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Stijgt op hierheen! En zij stegen op tot in de hemel, in de wolk, en hun vijanden aanschouwden hen. En in dat uur geschiedde een grote aardbeving, en het tiende van de Stad viel, en in de aardbeving werden zeven duizend namen van mensen gedood, en de overigen werden bevreesd en zij gaven heerlijkheid aan de God des hemels. Het tweede Wee is voorbij. Zie! Het derde Wee komt vlug
Tot grote ontzetting van hun vijanden die meenden over hen getriomfeerd te hebben, vindt er iets volkomen onverwacht plaats: De doodgewaande getuigen herleven (Ez 37:10). Zij gaan op hun voeten staan, klaar voor actie!
Verschijnen zij om opnieuw een pijnigende boodschap over te brengen? Dat is blijkbaar niet het geval. Zij worden veeleer - in een verdere Elia-setting -verheerlijkt doordat zij tot een hogere en nieuwe positie worden geroepen.
Geheel vervuld van vrees zijn hun vijanden namelijk getuige van een gebeurtenis die even indrukwekkend is als het ten hemel opnemen van Elia.
Volgens de LXX-versie van 2Kn 2:11 werd Elia in een wervelwind opgenomen als het ware tot in de hemel, maar - naar later bleek, werd hij toen overgezet in het koninkrijk Juda waar de goede koning Josafat regeerde.
Vergelijk 2Kr 21:12 en Jh 3:10-13.
Naar dat profetische patroon worden ook de Elia-getuigen van de Eindtijd niet letterlijk gedood. YHWH staat het Beest slechts toe een einde te maken aan een voor hem en zijn aanhang pijnlijke activiteit. Nadat zij gedurende een korte periode met smaad zijn overladen, worden zij verheven, als het ware tot in de hemel, in de wolk; blijkbaar zinnebeeldig voor de heerlijkheid die hen ten deel valt binnen het Messiaanse koninkrijk dat rond die tijd - op de helft van de 70ste Week - werd opgericht en vervolgens alsnog als goede tijdingen gepredikt moet worden tot een getuigenis voor alle Heidenvolken voordat het einde komt (Mt 24:14; Op 14:6-7).
De 3½ dag van een op de dood gelijkende inactiviteit als gevolg van de actie door het Beest, lijkt overeen te komen met Elia’s vlucht voor de moordzuchtige Izebel; een periode van meer dan 40 dagen waarin hij als het ware dood of inactief was voor zijn eigen volk Israël (1Kn 19:1-5).
Ook toen was een periode van 3½ jaar verstreken waarin Elia Gods voornemen volledig had vervuld, die ondermeer gekenmerkt werd door de vuurproef op de Karmel, waarna de profeten van de valse god Baäl werden afgeslacht (1Kn 18:21-40).
Op zijn vlucht voor Izebel bereikte Elia tenslotte de berg Horeb. Ontmoedigd reageerde hij op Gods vraag wat hij daar wel te zoeken had:
Ik heb vurig geijverd voor YHWH, de God der legerscharen. De Israëlieten hebben uw verbond verlaten, uw altaren omvergehaald en uw profeten met het zwaard gedood; ik alleen ben overgebleven en nu zoeken zij mijn ziel om die weg te nemen.
Maar daarin vergiste Elia zich. In zijn reactie zei YHWH ondermeer tot hem: Ik heb laten overblijven in Israël zevenduizend, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor de Baäl, en elke mond die hem niet gekust heeft (1Kn 19:9-10, 18; Rm 11:1-4).
Ook hierin hebben wij een sleutel om inzicht te krijgen in de 7000 namen van mensen die in de aardbeving werden gedood.
De Stad die door de aardbeving wordt getroffen moet de Grote Stad zijn van vers 8, waarvan ook, in Op 14:8, vastgesteld zal worden dat zij – voorafgaande aan haar volledige ondergang – eerst een geestelijke val ervaart. Die val – verzinnebeeld door een tiende deel - is goed nieuws omdat dit voor Gods volk de poorten opent naar religieuze vrijheid en verlossing (Op 18:4; Er 1:1-4).
Dat 7000 namen van mensen werden gedood wil bijgevolg zeggen dat een compleet Joods Overblijfsel 'sterft' in haar relatie tot die Grote Stad. Zij geven tijdig gehoor aan de oproep:
En ik hoorde een andere stem uit de hemel, zeggend: Komt uit, mijn volk, uit haar; opdat jullie niet mede deelhebben aan haar zonden en uit haar plagen niet ontvangen. Want haar zonden werden opgestapeld tot aan de hemel en God bracht zich haar ongerechtigheden te binnen (Op 18:4-5).
Uit de slotopmerking en de overigen werden bevreesd en zij gaven heerlijkheid aan de God des hemels, mag niet worden afgeleid dat velen alsnog tot berouw komen.
God heerlijkheid geven en berouw tonen zijn geen identieke gemoedsuitingen. Vergelijk Jz 7:19 en Jh 9:24, waar heerlijkheid geven aan God inhoudt dat men, in de erkenning dat men zich voor Gods aangezicht bevindt, de waarheid spreekt.
De gebeurtenissen in verband met Babylons val en het verschijnen van een volledig Joods Overblijfsel boezemen de ongelovigen alleen maar vrees in. Tegen hun zin moeten zij erkennen dat ik YHWH ben, de Heilige in Israël (Ez 39:7).
Pas met deze reeks van gebeurtenissen komt het Tweede Wee tot een einde. Aangezien er, qua tijd, geen uitstel meer zal zijn (Op 10:6-7), komt het Derde Wee vlug.
15 και ο εβδομος αγγελος εσαλπισεν και εγενοντο φωναι μεγαλαι εν τω ουρανω λεγοντες εγενετο η βασιλεια τουκοσμου του κυριου ημων και του χριστου αυτου και βασιλευσει εις τους αιωνας των αιωνων
16 και οι εικοσι τεσσαρες πρεσβυτεροι [οι] ενωπιον του θεου καθημενοι επι τους θρονους αυτων επεσαν επι ταπροσωπα αυτων και προσεκυνησαν τω θεω
17 λεγοντες ευχαριστουμεν σοι κυριε ο θεος ο παντοκρατωρ ο ων και ο ην οτι ειληφας την δυναμιν σου τηνμεγαλην και εβασιλευσας
En de zevende engel blies de trompet en grote stemmen geschiedden in de hemel zeggend: Het koninkrijk der wereld werd van onze Heer en van zijn Masjiach, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid. En de vierentwintig Oudsten die vóór God op hun tronen zitten, vielen op hun aangezicht en aanbaden God zeggend: Wij danken u Heer God, de Almachtige, die is en die was, dat gij uw grote kracht hebt opgenomen en als koning zijtgaan regeren
Het is zover! Het mysterie of geheimenis van God is ten einde. Geen wonder dus dat er in de hemel luide stemmen weerklinken om dat bekend te maken! In het jaar 1826 AM, ten tijde van de Spraakverwarring en het ontstaan van de afzonderlijke Heidenvolken, schortte YHWH God zijn koningschap over de mensheid tijdelijk op. Die Heidenen kregen de gelegenheid om voortaan hun eigen soevereine bestuur uit te oefenen. De Tijden der Heidenen namen een aanvang, waarover Yeshua zelf volgens Lk 21:24 zei:
En zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen worden weggevoerd naar alle Heidenvolken; en Jeruzalem zal door de Heidenvolken vertreden worden, totdat de tijden der Heidenvolken vervuld zijn.
Maar nu, op de helft van de Week, in 6026 AM, 4200 jaar [of: 7 Tijden van elk 600 jaar] later, neemt God zijn grote kracht weer op.
Geheel in overeenstemming met Dn 4:13-17 neemt Yeshua het koningschap in het Messiaanse koninkrijk op zich, om de soevereiniteit van God over de wereld der mensheid weer tot uitdrukking te brengen, en dat voor altijd:
Dat de levenden mogen weten dat de Allerhoogste Heerser is in het koninkrijk der mensheid en dat hij het geeft aan wie hij wil en daarover [na Zeven Tijden] de geringste der mensen aanstelt
Een hele reeks van voorzeggingen, te beginnen met de eerste [mysterieuze] belofte van een Zaad dat de Slang in de kop zal vermorzelen, komen tot hun vervulling.
Vergelijk ondermeer:
Zie ook de Studie De Zeven Tijden,
of, uitgebreider in het Engels: Confusion of Tongues and the Seven Times
Zoals we in Op 5:8 constateerden betekent het feit dat de 24 Oudsten in het bezit zijn van gouden schalen vol reukwerk, dat zij de gebeden van de heiligen voor Gods troon brengen. Het is daarom denkbaar dat zij hier, mede namens de heiligen, van dankbaarheid jegens God blijk geven voor de oprichting van het Messiaanse koninkrijk. Daarom noemen zij de Heer God, de Almachtige, ook niet langer Die is en die was en die komt (Op 1:4, 8), maar Die is en die was, want de bede Uw koninkrijk kome is nu vervuld (Mt 6:10). Maar hoe kan dit koninkrijk dat toch principieel een Vrederijk is tot een Wee (het derde) worden? De 24 Oudsten hebben nog meer te zeggen:
18 και τα εθνη ωργισθησαν και ηλθεν η οργη σου και ο καιρος των νεκρων κριθηναι και δουναι τον μισθον τοιςδουλοις σου τοις προφηταις και τοις αγιοις και τοις φοβουμενοις το ονομα σου τους μικρους και τους μεγαλους καιδιαφθειραι τους διαφθειροντας την γην
En de Heidenvolken ontstaken in toorn en uw toorn kwam en de [bestemde] tijd om de doden te oordelen en het loon te geven aan uw slaven de profeten, en aan heiligen en aan hen die uw naam vrezen, de kleinen en de groten, en om hen te verderven die de aarde verderven.
Het is goed om in gedachten te houden dat het blazen op de Zevende trompet dagen omvat. In Op 10:6-7 werd immers door de sterke engel gezegd:
Er zal geen uitstel meer zijn, maar in de dagen van de klank van de zevende engel, wanneer hij op de trompet gaat blazen, is ook voleindigd het geheimenis van God, zoals hij aan zijn slaven, de profeten als goede tijdingen bekendmaakte.
Het blazen omvat dus een tijdperk, blijkbaar overeenkomend met de duur van de Tweede helft der Jaarweek – de bekende 1260 dagen – waarin het Evangelie van het [opgerichte] koninkrijk gepredikt wordt tot alle Heidenvolken(Mt 24:14). Het is kennelijk de periode waarin een eeuwig Evangelie, afkomstig van een engel die in het zenit vloog, naar de mensheid toe wordt doorgegeven (Op 14:6-7).
Maar de verkondiging van die goede tijdingen houdt ook een ernstige waarschuwing in; er is ook sprake van een oordeel of beoordeling, zoals eveneens door de engel bekendgemaakt wordt:
zeggend met een luide stem: Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van zijn oordeel kwam, en aanbidt hem die de hemel en de aarde en zee en bronnen van wateren maakte
De verkondiging van het opgerichte koninkrijk dat op zich goed nieuws is, houdt ook een waarschuwing in van een oordeel dat op handen is. Het uur daarvoor is met de installatie van het koninkrijk gekomen. Het moet namelijk duidelijk worden wie waardig is om onder de Millenniumheerschappij van dat koninkrijk op aarde te leven. Vandaar de aanmoediging om God te vrezen en alléén hem, de Schepper, te aanbidden, en niet het Beest en zijn Beeld (Op 14:8-10).
Uit het feit dat onze tekst (vers 18) ook te kennen geeft dat God hen zal verderven die de aarde verderven, moeten we blijkbaar ook afleiden dat het merendeel der Heidenvolken zich tegen het nieuwe Wereldbestuur zal verzetten. Op grond van de bekende Messiaanse Psalm 2 was dat echter al te verwachten:
Wat woelen de volken, wat kramen de natiën ijdele taal uit! Hun koningen sluiten zich aaneen, zij spannen samen tegen YHWH en zijn Masjiach: Laat ons hun banden verscheuren en hun touwen van ons werpen! Die in de hemel troont lacht, YHWH spot met hen. Dan spreekt hij tot hen in woede, en zijn toorn verbijstert hen: Ikzelf heb mijn koning geïnstalleerd, op Sion mijn heilige berg (Ps 2:1-6).
Als zij hierin onberouwvol volharden, zal het koninkrijk voor hen inderdaad een Wee worden, het derde en beslissende wee: definitieve ondergang.
Vers 9 van Psalm 2 is daarin ondubbelzinnig helder: Gij [de Masjiach] zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk.
Maar het is ook de bestemde tijd voor de opstanding en om aan de levende getrouwen loon te geven. Voor het complete Overblijfsel, de 7000, zal dat betekenen het Millennium binnengaan als een actieve koninklijke priesterschap, tezamen met de getrouwen uit de Oudheid en zij die zich vanuit de Eerste opstanding bij hen zullen voegen (Dn 12:13; Lk 13:24-28; 20:37-38; Op 5:10; 20:4, 6).
Maar ook mensen uit de Gojim, Heidenvolken, de kleinen en de groten, dus mensen uit alle lagen van de maatschappij, die de ernst van het oordeel onderscheiden en gehoor geven aan de oproep om de Schepper te vrezen en slechts hém te aanbidden, zullen overleven (Mt 8:11-12; 25:34, 37, 40, 46 ≥ Schapen en Bokken).
Zij die de aarde verderven en daarom door God zelf in het verderf worden gestort, blijven kennelijk tot het einde toe de verderfelijke weg volgen van Babylon die met haar hoererij de aarde verdierf (Op 19:2; Jr 51:25).
Gedachtig de Elisaperiode zullen zij zich ten einde toe met de moderne vormen van het verderfelijke Baälisme blijven identificeren. Zie: Jehu en Jonadab
Omdat in de afkondiging over de komst van Gods oordeel – in Op 14:6-7 door de engel die zich in het zenit van de hemel bevindt - ook melding wordt gemaakt van de aarde en zee en bronnen van wateren [ door God ‘gemaakt’ ], kunnen we bij de zinsnede Zij die de aarde verderven, ook denken aan hen die letterlijk, en moedwillig, de aarde ruïneren.
19 και ηνοιγη ο ναος του θεου ο εν τω ουρανω και ωφθη η κιβωτος της διαθηκης αυτου εν τω ναω αυτου καιεγενοντο αστραπαι και φωναι και βρονται και σεισμος και χαλαζα μεγαλη
En het tempelheiligdom van God dat in de hemel [is] werd geopend en de ark van zijn verbond werd gezien in zijn tempelheiligdom; en er geschiedden bliksemstralen en stemmen en donderslagen en een aardbeving en een grote hagel
Zoals eerder toegelicht strekt het paleisachtige heiligdom van God zich uit van de hemel naar de aarde. Zie het commentaar op Op 11:1-2 en vergelijk Js 66:1.
In het Allerheiligste van de Tabernakel bevond zich destijds de Verbondsark met het gouden verzoendeksel waarboven God werd gedacht te tronen, tussen de cherubim (Hb 9:3-5).
Dat het hemelse deel van de naos geopend werd en de Verbondsark zichtbaar werd, geeft daarom zinnebeeldig te kennen:
a. dat het hemelse deel van het heiligdom, gevormd door Yeshua's gemeente, volledig is 'opgericht' (Ex 40:16-21); en
b. dat de tijd is aangebroken waarin God met de leden van Israëls Overblijfsel het Nieuwe Verbond sluit (Jr 31:30-34). Dit biedt de mogelijkheid dat ook zij tot een nieuwe schepping worden gemaakt en dat zij op de daarvoor bestemde tijd als het tegenbeeldige Voorhof van de naos gemeten kunnen worden (Op 11:1-2; Ex 40:33).
Zoals in het commentaar op Op 4:5 werd toegelicht herinneren de bliksemstralen, stemmen en donderslagen aan de ontzagwekkende Gods openbaring bij de berg Sinaï. Toen sloot YHWH met het volk het Wetsverbond. Nu komt het Nieuwe Verbond met de nakomelingen van die voorvaders in werking en is er wederom sprake van een theofanie (Jr 31:32).
Dat er ook een grote hagel geschiedt, duidt blijkbaar op het feit dat de Joodse tegenstanders geconfronteerd worden met de harde waarheid van buitensluiting van dit Verbond.
-.-.-.-
Geen opmerkingen:
Een reactie posten