4. Oudsten,
reactie op hen en naar elkaar (5:1-7)
Πρεσβυτερους ουν εν
υμιν παρακαλω ο συμπρεσβυτερος και μαρτυς των του Χριστου παθηματων, ο και της
μελλουσης αποκαλυπτεσθαι δοξης κοινωνος·
1 Oudsten onder jullie moedig ik
daarom aan, de medeoudste en getuige van het lijden van de Masjiach¹, ook de
deelgenoot van de heerlijkheid die geopenbaard zal worden².
¹ Petrus is nog niet
uitgesproken over het thema lijden.
Het is
opmerkelijk dat juist hij - die eens Yeshua van het lijden trachtte te
weerhouden - door God gebruikt wordt om Israëls roeping tot lijden - waarbij
hun Masjiach in alles de voornaamste is, bij uitstek in het lijden - te
beklemtonen (Mt
16:21-24; Hn
10:38-43).
² Met de
heerlijkheid die geopenbaard zal worden doelt
Petrus kennelijk op alle glorierijke voorrechten die de leden van het Israël
Gods – in hun verbondenheid met de Masjiach - ten deel zullen vallen, in het
bijzonder in de Eindtijd of Laatste dagen, bij de overgang naar het
Millenniumrijk van de Masjiach. Wat het hemelse deel van dat Israël Gods
betreft, denken we aan: De
geest zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. Maar indien
kinderen, ook erfgenamen. Ja, erfgenamen van God, doch mede-erfgenamen van [de] Messias;
indien wij althans met hem lijden, opdat wij ook tezamen verheerlijkt worden (Rm
8:16-17).
Terwijl we in 2Pt
1:4 over het aardse deel lezen: Hij
heeft ons de kostbare en grootse beloften heeft verleend, opdat gij daardoor
deelgenoten van de goddelijke natuur zoudt worden, ontkomen aan het verderf dat
door begeerte in de wereld [is].
Met de term goddelijke natuur wordt in
deze context kennelijk gedoeld op heiligheid, het terugontvangen
van de
heerlijkheid Gods die nu nog buiten het bereik van
de Adamitische mens is. Bijgevolg zal in het Millennium de Joodse Gemeente een
zelfde heerlijkheid en voortreffelijkheid uitstralen als die welke Yeshua bezat
toen hij op aarde verbleef. Voor de Heidenvolken zal dit een duidelijk teken
zijn dat hun koningen en priesters de waardige, aardse vertegenwoordigers zijn
van het glorierijk Messiaanse koninkrijk.
ποιμανατε το εν υμιν ποιμνιον του θεου, μη αναγκαστως αλλα
εκουσιως κατα θεον, μηδε αισχροκερδως αλλα προθυμως, μηδ ως κατακυριευοντες των
κληρων αλλα τυποι γινομενοι του ποιμνιου·
2-3 weidt de kudde Gods die bij jullie
is, niet gedwongen maar vrijwillig naar God[s wil], noch om schandelijk gewin,
maar bereidwillig; noch als heersers der toegewezen delen, maar voorbeelden van
de kudde wordend¹.
¹ Petrus zal ongetwijfeld
teruggedacht hebben aan zijn eigen opdracht die hij persoonlijk van zijn
opgestane Meester ontving bij het meer van Galilea.
Paulus gaf een soortgelijke aanmoediging aan de Oudsten te Milete om de kudde -
de hemelse Gemeente van God - te weiden.
Voor de Eindtijd is in Ez hfdst 34 voorzegd dat YHWH de schapen van het Huis
Israël zal terugeisen van hun ontrouwe herders, zij die de
aan huntoevertrouwde schapen niet werkelijk hebben geweid, maar eerder
benutten en misbruikten voor eigen zelfzuchtig gewin:
Daarom, zegt YHWH de Heer tot hen, ga ik rechtspreken tussen de
vette schapen en de magere. Omdat ge al wat zwak is met flank en
schouder wegdringt en met de horens stoot totdat ge ze verdreven hebt, kom ik
mijn schapen te hulp opdat ze niet langer verdrukt worden. Ik ga rechtspreken
tussen het ene schaap en het andere. Dan zal ik over hen een herder aanstellen
die hen weiden zal: Mijn dienaar David. Die zal ze weiden, die zal hun herder
zijn. Ik, YHWH, zal hun God zijn, en mijn dienaar David hun vorst. Ik YHWH, heb
gesproken.
Ik zal een verbond van vrede met hen sluiten en de wilde dieren uit het land
doen verdwijnen, zodat ze veilig kunnen leven in de steppen en slapen in de
bossen. Ik zal mijn zegen uitstorten over hen en over het gebied rondom mijn
heuvel. Ik zal het op tijd laten regenen, weldadige regens zullen het
zijn. De bomen in het veld zullen hun vruchten dragen en de akkers hun gewas
voortbrengen. Mijn volk zal wonen op zijn eigen grond en erkennen dat Ik YHWH
ben, als Ik het hout van zijn juk breek en het bevrijd uit de macht van zijn
verdrukkers. Dan zullen ze niet langer geplunderd worden door de volken en
verscheurd door de wilde dieren; ze zullen veilig wonen zonder dat iemand ze
opschrikt.
Ik zal het gewas voor hen zo welig doen opschieten dat men er overal van
spreekt, niemand in het land zal meer van honger omkomen en de smaad van de
volken zullen ze niet langer te verduren hebben. Dan zullen ze erkennen dat ik,
YHWH, hun God, hen bescherm en dat zij, het volk van Israël, mijn volk
zijn, luidt de godsspraak van YHWH de Heer. Gij toch zijt mijn
schapen, de schapen die ik weid; gij zijt mijn mensen en ik ben uw God, luidt
de godsspraak van YHWH de Heer.
και φανερωθεντος του αρχιποιμενος κομιεισθε τον αμαραντινον της
δοξης στεφανον.
4 En wanneer de Opperherder openbaar is
gemaakt, zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen¹.
¹ De Opperherder is dezelfde
als die van Ez 34:24, Gods dienaar
David hun vorst.
De onverwelkelijke kroon der heerlijkheid is
identiek aan de kroon des levens. In Op 2:10
wordt die ‘kroon’ beloofd aan de getrouwen van de Joodse Eindtijdgemeenschap: Wees niet bevreesd voor de dingen die je gaat lijden. Zie,
de Duivel zal sommigen van jullie in de gevangenis werpen, opdat gij op de
proef wordt gesteld en jullie tien dagen verdrukking zullen hebben. Word
getrouw tot de dood en ik zal je de kroon des levens geven.
Ομοιως,
νεωτεροι, υποταγητε πρεσβυτεροις. παντες δε αλληλοις την ταπεινοφροσυνην
εγκομβωσασθε, οτι [Ο] θεος υπερηφανοις αντιτασσεται, ταπεινοις δε διδωσιν
χαριν.
5 Evenzo, jongeren, weest aan [de] Oudsten
onderworpen. Gij allen echter bindt jegens elkaar als dienstkleed de
ootmoedigheid om¹. Want ‘God weerstaat hovaardigen, maar aan nederigen schenkt
hij genade’.²
¹ Het werkwoord is εγκομβοομαι,
verwijzend naar de witte schort die slaven zich moesten ombinden ter
onderscheiding van vrije burgers. Petrus’ lezers
worden daardoor aangemoedigd tot dienstbaarheid jegens elkaar, in het
bijzonder door een nederige geestesgesteldheid tentoon te spreiden. En dat
geheel naar het voorbeeld van hun Masjiach die
- op de avond voor zijn dood - zijn discipelen nederig diende door hun de
voeten te wassen (Jh
13:1-17).
² De zelfde vermaning, maar wel met een belofte, wordt ook gedaan
in Jk 4:6. In beide gevallen ontleend aan Sp 3:34 >> Aan
de zachtmoedigen zal Hij gunst bewijzen. De LXX
heeft precies zoals hier bij Petrus: ταπεινοις δε διδωσιν
χαριν.
Ταπεινωθητε ουν υπο την κραταιαν χειρα του θεου, ινα υμας υψωση
εν καιρω, πασαν την μεριμναν υμων επιριψαντες επ αυτον, οτι αυτω μελει περι
υμων.
6-7 Vernedert je dus
onder de machtige hand van God, opdat hij jullie te zijner tijd moge verhogen¹,
terwijl ge al je bezorgdheid op hem werpt, want hij draagt zorg voor
jullie².
¹ De beloofde verhoging komt
voor hen onder het opgerichte Messiaanse koninkrijk, zoals 1Pt 4:13 al
aangaf: Bij
de openbaring van zijn heerlijkheid.
[noot 1].
² Petrus citeert uit Psalm 55, één van de vele Psalmen waarin profetisch
de Antimasjiach verschijnt, aldaar in de persoon van de verrader Achitofel, één
van zijn prototypen:
O, niet dat de vijand mij hoont - dat wist ik wellicht te verduren
- niet dat mij mijn hater kleineert - hem wist ik wel te vermijden -
maar gij, een mens mij zo na, mijn boezemvriend, mijn vertrouweling…
Wie de hand opheft tegen zijn naaste die toch met hem leefde in vrede,
zijn bindende afspraak teniet doet. Eén die spreken kan - gladder dan boter,
doch vijandigheid
huist in zijn hart; zijn woorden vloeien als olie,
maar hun zin is een mes uit de schee. Werp wat u bezwaart op de Heer, Hij zelf
zal zorg voor u dragen: Hij gedoogt in de eeuwigheid niet dat een rechtvaardige
ten val komt (wv78).
Aldus komt opnieuw het sterk eschatologische karakter van de Brief naar voren.
5. De
Duivel weerstaan (5:8-11)
Νηψατε, γρηγορησατε.
ο αντιδικος υμων διαβολος ως λεων ωρυομενος περιπατει ζητων καταπιειν·
8 Weest nuchter, waakt! Jullie
tegenpartij¹, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek [om] te
verslinden².
¹ De αντιδικος
is de opponent, de tegenpartij in een rechtszaak.
In zo’n situatie is het geboden alert te zijn en te blijven, waartoe
ook Yeshua destijds de representanten van de Masjiachbelijdende Joden in de
Eindtijd opriep:
Maar slaat acht op
jezelf, dat jullie harten nooit bezwaard worden in roes en dronkenschap en
zorgen van het dagelijks leven, en die dag plotseling over jullie komt als een
strik. Want hij zal komen over allen die gezeten zijn op het oppervlak der
gehele aarde. Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat jullie in staat
mogen zijn te ontkomen aan al deze dingen die op het punt staan te geschieden,
en te staan voor het aangezicht van de Mensenzoon (Lk 21:34-36).
² Een leeuw op rooftocht valt zonder onderscheid elk dier aan dat
een geschikte prooi is. Evenzo zwerft ook de Duivel de gehele aarde rond, zoekend te verslinden (Jb
1:6-8; Psalm 22).
ω αντιστητε στερεοι τη πιστει, ειδοτες τα αυτα των παθηματων τη
εν [τω] κοσμω υμων αδελφοτητι επιτελεισθαι.
9 Weerstaat hem, standvastig in het
geloof, wetend dat hetzelfde lijden aan jullie broederschap in de wereld wordt
voltrokken¹.
¹ Hier wordt onthuld dat
de Grote Verdrukking niet
beperkt zal blijven tot Judea, wat trouwens ook geconcludeerd kan worden uit
andere vermeldingen van die gebeurtenis.
Ο δε θεος πασης χαριτος, ο καλεσας υμας εις την αιωνιον αυτου
δοξαν εν Χριστω, ολιγον παθοντας αυτος καταρτισει, στηριξει, σθενωσει. αυτω το
κρατος εις τους αιωνας· αμην.
10-11 Maar de God van alle
genade, die jullie heeft geroepen tot zijn eeuwige heerlijkheid in Masjiach,
hijzelf zal jullie - een korte tijd geleden hebbend - volledig maken,
bevestigen, sterken¹. Hem [zij] de
macht tot in de eeuwen! Amen.
¹ Na al vele malen
het thema lijden aangeroerd te hebben, geeft Petrus in onze
tekst tenslotte uitsluitsel waarom het Israël Gods,
samen met haar Masjiach, tot lijden is geroepen.
Daardoor wordt
namelijk:
a een groots voornemen van God tot stand gebracht. De
verwezenlijking van dat eeuwige raadsbesluit zal hem tot eer, tot glorie of
heerlijkheid strekken. Tot
in de eeuwen zal
hij in ieders oog zijn macht terecht bezitten en uitoefenen.
b voor de koninklijke priesterschap in de noodzakelijke opleiding
voorzien.
Als Gods beproefd
en gelouterd instrument kan ze hem dienstbaar zijn op een wijze die hij precies
geschikt geacht: Tot een zegen worden voor alle Heidenvolken.
6.
Slot
(5:12-14)
Δια Σιλουανου υμιν
του πιστου αδελφου, ως λογιζομαι, δι ολιγων εγραψα, παρακαλων και
επιμαρτυρων ταυτην ειναι αληθη χαριν του θεου· εις ην στητε.
12 Door Silvanus, die ik als een
getrouwe broeder beschouw, heb ik jullie in het kort geschreven, bemoedigend en
met nadruk betuigend dat ditware genade van God is. Staat daarin vast!¹.
¹ Als de apostel de drang van
zijn hart had gevolgd, zou hij veel uitvoeriger hebben geschreven door
tussenkomst van Silvanus, ook bekend als Silas, die veel in het
gezelschap van Paulus verkeerde. Zijn band met Petrus dateert duidelijk na de
tijd van Paulus’ Derde zendingsreis.
Als Petrus’ secretaris heeft hij de Brief niet alleen op schrift gesteld, maar
blijkbaar ook persoonlijk overgebracht. De lezers konden hem hun volledige
vertrouwen schenken.
Eventueel kon Silas dan ook mondeling aanvullen waarin Petrus hun in weinig
[woorden] heeft willen bemoedigen en verzekeren: Alles
wat hij schreef over Gods voornemen met hen, en speciaal wat hij getracht heeft
duidelijk te maken betreffende het doel dat de Vader beoogt met hun lijden, is
niet slechts pure waarheid maar ook een uitdrukking van zijn
gunst jegens hen. Het is juist dat zij daarin vaststaan en niet wankelen;
στητε is een imperatief in de
aorist.
Ασπαζεται υμας η εν βαβυλωνι συνεκλεκτη και μαρκος ο υιος μου.
13 Jullie groet de Mede uitverkorene
in Babylon¹, en Markus, mijn zoon².
¹ De Mede uitverkorene in
Babylon is
niet Petrus, omdat συνεκλεκτη
vrouwelijk is.
Gezien het cryptische karakter van zowel de adressering als het besluit,
is Medeuitverkorene blijkbaar
een verwijzing naar de plaatselijke gemeente in Rome.
Later zou Johannes
zijn tweede Brief afsluiten met het cryptische De kinderen van je
zuster, de uitverkorene, groeten je. Zie link.
² Het doet vreemd aan dat, naast het cryptische uitverkorene een afzonderlijk
persoon wordt vermeld: Markus, mijn zoon.
Wellicht is een en ander te verklaren uit het feit dat Markus
geen letterlijke, maar een geestelijke ‘zoon’ van Petrus was. Hij is
de Johannes Markus, de neef van Barnabas die Paulus op zijn Eerste reis
vergezelde en later - tijdens diens eerste gevangenschap - te Rome
bij hem verbleef. Hn 13:5,
13; 15:37-38;
Ks 4:10;
Fm 24
en 2Tm 4:11.
De nauwe
samenwerking tussen Petrus en Markus verklaart blijkbaar ook waarom het Markus’
Evangelie eigenlijk bezien moet worden als
het Evangelie van Petrus.
ασπασασθε αλληλους εν φιληματι αγαπης. ειρηνη υμιν πασιν τοις εν
Χριστω.
14 Groet elkaar met een
liefdekus. Vrede voor jullie allen die in de Masjiach zijn.
-.-.-.-