Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

donderdag 8 mei 2008

Een Petrus - Hoofdstuk 1




A. Algemene vermaningen tot een juiste levenswandel (1:1 – 2:10
1. Opschrift (1:1-2)

Πετρος αποστολος Ιησου Χριστου εκλεκτοις παρεπιδημοις διασπορας Ποντου, Γαλατιας, Καππαδοκιας, Ασιας, και Βιθυνιας, 
Petrus, apostel van Yeshua Masjiach, aan uitverkorenen, tijdelijke vreemdelingen¹ der diaspora² van Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia, en Bithynië³, 

¹ παρεπιδημοι
Met die term werden vreemdelingen aangeduid die zonder burgerrecht en slechts voor een bepaalde tijd ergens verbleven.
 Bij God zijn sommigen van dezen echter gekend en door hem uitverkoren.
Bij de dood van Sara zei Abraham tot de Hethieten: Ik ben slechts een vreemdeling en bijwoner bij jullie (Gn 23:4). Volgens de LXX >> πάροικος και παρεπίδημος εγώ ειμι μεθ' υμών.
Vergelijk ook Ps 39:12 (LXX).
En ook volgens Hb 11:13 beleden de patriarchen dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren >> ξενοι και παρεπιδημοι εισιν επι της γης∙ 
Vergelijk ook 1Pt 2:11.

² Of: verstrooiing
διασποραde term voor het (gedwongen) verblijf van Joden buiten hun homeland, het land Israël (Palestina). Ook Jakobus richtte zijn Brief tot ταις δωδεκα φυλαις ταις εν τη διασπορα.
Vergelijk Jh 7:35.
Mozes voorzei de verstrooiing van de Israëlieten, maar kondigde tevens ook hun terugkeer uit de diaspora aan volgens Dt 28:2530:4 (LXX).
Dat de verstrooiing al in de 5e eeuw v. Chr. grote proporties had aangenomen, moge blijken uit Es 3:8, waar de Jodenhater Haman zich beklaagt over de vermeende insubordinatie der Joden:

Toen
 zei Haman tot koning Ahasveros: Er is één volk, dat verstrooid en afgezonderd leeft onder de volken in al de gewesten van uw koninkrijk, en zijn wetten verschillen van die van alle volken, maar de wetten van de koning volbrengt het niet, zodat het de koning niet betaamt het met rust te laten (nbg). 

Door het gebruik van de term (diaspora) tekent Petrus zijn lezers niettemin als mensen die een niet aflatend getuigenis vormen van het feit dat de Joden als natie in het huidige tijdperk verstoken zijn van hun grote voorrechten die zij als Gods uitverkoren volk oorspronkelijk van hem ontvingen.
Zelfs het huidige overblijfsel - het uitverkoren deel sinds de Eerste eeuw - getuigt door haar verblijf buiten Palestina van dit feit.
Zie het commentaar bij Rm 11:1-7.

³ Petrus schrijft aan bekeerde leden van zijn eigen volk, verstrooid over de gebieden van Klein-Azië die zich uitstrekten tot het Noorden van Palestina. Petrus was - samen met Jakobus en Johannes - volgens een plechtige afspraak met Paulus en Barnabas een apostel der besnijdenis. In Gl 2:7-9tekende Paulus de details op betreffende de overeenkomst, die onafhankelijke activiteit behelsde op twee verschillende terreinen: 


Toen zij zagen dat mij het Evangelie van de voorhuid was toevertrouwd zoals aan Petrus [dat] der besnijdenis - want hij die Petrus kracht verleende tot een apostelschap der besnijdenis verleende ook mij kracht tot [dat] voor de Heidenvolken - en de mij geschonken liefderijke gunst opmerkten, gaven Jakobus en Kèfas en Johannes, zij die pilaren schijnen te zijn, mij en Barnabas de rechterhand van gemeenschap, dat wij naar de Heidenvolken maar zij naar de besnijdenis [zouden gaan].

Joden uit de genoemde gebieden waren op de Pinksterdag aanwezig; aan degenen onder hen die toen gehoor gaven aan Petrus’ oproep tot bekering, is zijn Brief kennelijk gericht (Hn 2:1-11, 37-42).
Bij uitbreiding echter aan alle Messiasbelijdende Joden, in het bijzonder aan hen die in de Eindtijd zouden leven.
Vergelijk 1Pt 1:5-7, 134:7, 17.

Deze conclusie wordt o.i. mede gerechtvaardigd
door het feit dat genoemde gebieden in de profetische context van Daniël, hoofdstuk 11, tot het Rijk van 
de Koning van het Noorden behoren. Tegen het einde van dat hoofdstuk neemt de laatste koning in de lijn van Seleucidische heersers de gestalte van de Antichrist aan.
Van die zijde krijgen de Joden in de Eindtijd de Grote Verdrukking over zich heen, één der themalijnen in deze Brief.
Zie Dn 11:3-6, 36-45 en Mt 24:21-22.

b omdat Petrus de plaats van waaruit de Brief werd verzonden (Rome) blijkbaar eveneens op een cryptisch wijze aanduidt: Babylon.
In zijn tijd werd het Heidense, goddeloze Rome, de toenmalige hoofdstad der wereld, namelijk gezien als de voornaamste vertegenwoordiger van het Grote Babylon, het wereldrijk van alle georganiseerde, God vijandige religie.
Zie Gn 11:1-9; Openbaring hfdst 17 en hdst 18.

Dat Petrus een Joodse lezerskring voor ogen stond, blijkt ook uit de vele verwijzingen naar het OT, niet alleen rechtstreekse citaten maar ook toespelingen, zoals reeds hier, in vers 1, het geval is. Van zulke toespelingen is de tekst doorspekt.

κατα προγνωσιν θεου πατρος, εν αγιασμω πνευματος, εις υπακοην και ραντισμον αιματος Ιησου Χριστου· χαρις υμιν και ειρηνη πληθυνθειη
naar voorkennis van God [de] Vader¹, in heiliging van geest², tot gehoorzaamheid en besprenkeling van het bloed van Yeshua Masjiach³. Liefderijke gunst [zij] jullie en moge vrede vermeerderd worden. 

¹ De uitverkiezing van het Israël Gods was tevoren bij God bekend en dus volkomen tegengesteld aan blind toeval. Integendeel, God heeft verkozen van tevoren zijn raadsbesluit te kennen, te verkondigen en te volbrengen. Zie Js 46:9-10 >>

Ik immers ben God, en er is geen ander, God, en niemand is mij gelijk. Ik - die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is - die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en ik zal al mijn welbehagen doen.
Door zijn uitverkorenen in zijn voorkennis te laten delen, genieten zij het grote voorrecht eveneens omtrent de toekomst geïnformeerd te zijn.
Vergelijk ook Js 42:9 en Am 3:7.

² De uitverkiezing wordt werkelijkheid op basis van het door de profeet Jeremia voorzegde Nieuwe Verbond, want (slechts) op grond daarvan kan in de Eindtijd een Jood de heilige geest ontvangen en bijgevolg opnieuw geboren worden tot een nieuwe schepping.
In de Hebreeënbrief wordt die Belofte van Jr 31:31-34 gedetailleerd behandeld.
Vergelijk ook Ez 36:24-28 en Jh 3:1-10, waar overeenkomstige zaken worden aangekondigd.

Zie tevens: Een nieuw Huwelijksverbond

³ Als natie zijn de Joden thans nog opgesloten in ongehoorzaamheid omdat zij hun Messias - het ware Zelf van Israël - verloochend hebben.
Tot Gods voorkennis behoort ook het feit dat in de 70ste Jaarweek een ommekeer zal plaats vinden. Dan zullen zij volgens de profetie van Hosea terugkeren en YHWH, hun Elohim, en David, hun koning, zoeken.

Zie ook Dn 9:24-27Hs 3:4-5.

Slechts door de kracht van Yeshua’s verlossend offer is hun terugkeer en verzoening mogelijk. En ook alleen daardoor kunnen zij, 
de geroepenen, de belofte van de eeuwige erfenis ontvangen (Hb 9:7-8, 14-15, 24).

De term besprenkeling komt van Ex 24:8. Zoals de Israëlieten door de besprenkeling met het bloed van de offerdieren opgenomen werden in het verbond met God, zo worden ook de uitverkorenen deelachtig aan het Nieuwe Verbond krachtens Yeshua’s vergoten bloed (Mt 26:27-28Hb 12:24).

In zijn beide Brieven wijst de apostel zijn lezers op de vele voorafbeeldingen die samenhangen met de uitoefening van de Levitische priesterschap, waarmee zij zo vertrouwd waren. Hier, in vers 2, valt het op hoe nauwgezet Petrus de volgorde aanhoudt die in Ex 24:3-8 staat aangegeven: Eerst de bereidheid tot gehoorzaamheid, daarna de besprenkeling van het offerbloed op het volk.

Onder het Nieuwe Verbond wordt dit alles echter op een veel hoger niveau gebracht, dankzij het bloed van de Masjiach dat volkomen reinigt.
Geheiligd door de geest en besprenkeld met het bloed van de Masjiach, zijn de leden van het Israël Gods volkomen toegewijd aan een leven van gehoorzaamheid naar het patroon van Yeshua zelf.
Dat leven van gehoorzaamheid is één van de thematische lijnen in Petrus’ Brief (1Pt 1:14).

2. Nieuwe geboorte en een zekere hoop (1:3-12)  
a. Lof aan God voor de in de hemelen bewaarde erfenis (1:3-5)

Ευλογητος ο θεος και πατηρ του κυριου ημων Ιησου Χριστου, ο κατα το πολυ αυτου ελεος αναγεννησας ημας εις ελπιδα ζωσαν δι αναστασεως Ιησου Χριστου εκ νεκρων,Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Yeshua Masjiach, die naar zijn grote barmhartigheid ons wederverwekte¹, tot een levende hoop, door [de] opstanding van Yeshua Masjiach uit [de] doden², 

¹ Het gehele Israël Gods, alle leden ervan, of het nu om de Christelijke of de Joodse gemeente gaat, zullen, zoals Yeshua onthulde tegenover Nikodemus, wederom of van boven [ανωθενverwekt worden; de weergave van het werkwoord αναγενναω door wederverwekken verdient o.i. de voorkeur boven doen wedergeboren worden, omdat de eigenlijke (weder)geboorte nog altijd tot de toekomst behoort. Zowel Yeshua als Paulus hebben dat aangegeven: Want wij weten dat de gehele schepping tezamen zucht en tezamen in barensnood verkeert tot op heden (Rm 8:22-23Gl 6:15-16).

² Alle vooruitzichten en hoop op leven hangen samen met de kracht van Yeshua’s offer, maar óók met het feit van zijn opstanding. Zonder zijn opstanding is er geen levende hoop, want alleen krachtens zijn opstanding kreeg de Zoon de gelegenheid om als Gods grote Hogepriester op te treden en met de waarde van zijn verlossend offer het eigenlijke heiligdom in de hemel binnen te gaan, zodat hij deze aan God zijn Vader kon aanbieden. Alles naar het patroon van de hogepriester die op de Verzoendag met (dierlijk) offerbloed het Allerheiligste van de Tabernakel binnenging (Leviticus hfdst 16).


εις κληρονομιαν αφθαρτον και αμιαντον και αμαραντον, τετηρημενην εν ουρανοις εις υμας
tot een onverderfelijke en onbevlekte en onverwelkele erfenis, bewaard in [de] hemelen voor jullie¹,

¹ Petrus is, bijna ongemerkt, van de eerste persoon meervoud ons overgegaan op de derde persoon meervoud jullie. In vers 3 heeft hij vastgesteld dat de wederverwekking voor heel het Israël Gods leidt 
tot een levende hoop. Nu voegt hij er aan toe dat die gebeurtenis nog een ander effect heeft: Er wordt voor de lezers in de hemelen een erfenis bewaard, een erfenis die door geen enkel bederf, bezoedeling of verval van frisheid wordt bedreigd.
Let wel, Petrus duidt de eigenlijke aard van de erfenis niet aan, hij merkt slechts op dat ze in de hemel veilig bewaard ligt. Eerst in de tweede Brief, in 2Pt 3:13, zal hij meer inhoudelijk de verwachting van het Israël Gods uitspreken:

Maar wij verwachten naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarin rechtvaardigheid woont.
Er is veel overeenkomst in deze tekst met Mt 6:20. Yeshua moedigde zijn Joodse hoorders met het volgende aan:

Jullie
 moeten je echter schatten in [de] hemel verzamelen waar noch mot noch roest verteert en waar dieven niet inbreken noch stelen. 

Hun toekomst, waar en onder welke omstandigheden die ook beleefd zal worden, is alleen bij God - die in de hemel verblijft - absoluut veilig. In vers 33 van Mt 6 heeft Yeshua er slechts aan toegevoegd en verduidelijkt dat hun meest waardevolle schat c.q. de erfenis die in de hemel veilig bewaard wordt, verband houdt met het komende Messiaanse koninkrijk dat in rechtvaardigheid heerschappij zal uitoefenen.
Zie ook de parallelle passage in Lk 12:31-34, in het bijzonder de aansporing om zich beurzen te maken die niet verslijten, te vullen met een onuitputtelijke schat in de hemelen.

Omdat zij als volk nog altijd de christelijk Griekse Geschriften als deel van de Bijbel afwijzen, kunnen Joden in dit verband slechts denken in beelden van hun vroegere Messiaanse koninkrijk, waarin 'messiassen' als David en Salomo regeerden (1 Kr 29:22-25).

τους εν δυναμει θεου φρουρουμενους δια πιστεως εις σωτηριαν ετοιμην αποκαλυφθηναι εν καιρω εσχατω.
die in Gods kracht behoed worden door geloof¹, tot een redding gereedgemaakt om in [de] laatste tijdsperiode geopenbaard te worden².

¹ Niet alleen de erfenis ligt veilig bewaard (in de hemel), maar ook de lezers zelf staan onder Gods hoede.
Gods kracht staat daar garant voor, want tegen hem is geen enkele kracht of macht opgewassen. Van hún zijde is geloof nodig, maar ook daarin worden zij door God geschraagd, door de hulp van zijn geest. Dáárvoor staat zijn uitverkiezende genade garant (zie vers 2)

² Kennelijk zinspeelt Petrus op de moeilijke tijden die in de laatste dagen te verwachten zijn; dan pas zal de aard en omvang van hun redding voor een ieder duidelijk worden.
Uit andere gedeelten van de Schrift weten we nu al dat de toekomst van zowel de Christelijke als de Joodse Gemeente verbonden zal zijn met het in functie komen van het Messiaanse koninkrijk, met zijn nieuwe hoofdstad: 
Nieuw Jeruzalem dat vanaf God uit de hemel neerdaalt (Op 21).

Het Joodse overblijfsel zal - om die Stad te kunnen binnengaan en daarin te blijven - gered moeten worden uit de Grote Verdrukking.
Dat alles geeft een indruk van datgene wat in de 70ste Jaarweek in verband met hun redding onthuld gaat worden: Nu weliswaar nog verborgen - ook [en vooral] voor de Joden zelf - maar te zijner tijd geopenbaard, wanneer zij 
hun gewaden gewassen en wit gemaakt hebben in het bloed van het Lam (Op 7:13-14).

bVreugde in de beproeving door de hoop (1:6-9)

εν ω αγαλλιασθε, ολιγον αρτι ει δεον [εστιν] λυπηθεντες εν ποικιλοις πειρασμοις,
Daarin verheugen jullie je zeer, hoewel gij thans voor een korte tijd¹, indien nodig, bedroefd wordt door allerlei beproevingen,

¹ Gezien het eschatologische karakter van de Brief, heeft ολιγον αρτι [letterlijk: een weinig momenteel] kennelijk betrekking op de Grote Verdrukking in de Eindtijd die niet langer dan 3½ tijd, of 1260 dagen, mag duren (
Dn 7:2512:1, 7Mt 24:21-22).

ινα το δοκιμιον υμων της πιστεως πολυτιμοτερον χρυσιου του απολλυμενου, δια πυρος δε δοκιμαζομενου, ευρεθη εις επαινον και δοξαν και τιμην εν αποκαλυψει Ιησου Χριστου.
7 opdat de beproefdheid van jullie geloof¹ - veel kostbaarder dan van goud dat vergaat, ook al wordt het door vuur beproefd - tot lof en heerlijkheid en eer wordt bevonden in [de] openbaring van Yeshua Masjiach².

¹ 
Tο δοκιμιον wordt ook in Jk 1:3 aangetroffen en betekent letterlijk de getoetste hoedanigheid. Het betreft dus hier een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan. Bij Jakobus dat het volharding bewerkt.

² De 
openbaring van Yeshua Masjiach wordt ook in andere Schriftdelen aangekondigd. Door die passages te vergelijken kan men zich een beeld vormen hoe en wanneer die gebeurtenis zal plaats vinden.

De 
αποκαλυψις Ιησου Χριστου [openbaring van Yeshua Masjiach] wordt in de Bijbel geregeld in verband gebracht met zijn komst ten oordeel.
In onze tekst lijkt vooral de relatie met 2Th 1:6-10 aanwezig te zijn >>

Aangezien het nu eenmaal rechtvaardig is bij God verdrukking te vergelden aan hen die verdrukking over jullie brengen − en aan jullie die verdrukt worden verlichting met ons − bij de openbaring van onze Heer Yeshua vanaf [de] hemel met zijn krachtige engelen, in vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en die het Evangelie van onze Heer Yeshua niet gehoorzamen. Dezen zullen de gerechte straf van eeuwig verderf ondergaan, ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid zijner sterkte, wanneer hij komt om verheerlijkt te worden te midden van zijn Heiligen en bewonderd onder allen die geloofden − omdat ons getuigenis bij jullie werd geloofd − op die dag.

Wanneer onze Heer vanuit de hemel, in gezelschap van zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur van oordeel wordt geopenbaard, zal hij verheerlijkt worden onder zijn [Joodse] heiligen, de geadresseerden van onze Brief. Zie voor commentaar op deze passage: 2 Thess 1

ον ουκ ιδοντες αγαπατε, εις ον αρτι μη ορωντες πιστευοντες δε αγαλλιασθε χαρα ανεκλαλητω και δεδοξασμενη,
Die jullie liefhebben terwijl jullie [hem] niet zagen; in wie jullie geloof stellen terwijl jullie [hem ook] thans niet zien¹. Toch verheugen jullie je zeer met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde,

¹
 Petrus herinnert zich kennelijk de woorden van zijn Heer: Gelukkig zij die niet zagen en [toch] geloofden, die hij tot Thomas sprak na zijn opstanding en gematerialiseerd verscheen aan zijn leerlingen.
Zie Jh 20:26-29.
Weliswaar was Thomas’ belijdenis een edele uitdrukking van zijn geloof, maar het berustte op het bewijs van de zintuigen, en vormde daarom niet de hoogste uitdrukking van geloof. In ons vers komt die hoogste vorm van geloof beter uit, doordat Petrus vaststelt dat de lezers Yeshua - hem die zij tot op heden niet hebben gezien - niet alleen liefhebben maar zich ook nog buitengewoon in hem verheugen. Uiteraard mogelijk geworden door de inwerking van de heilige geest op deze gelovigen.

κομιζομενοι το τελος της πιστεως [υμων] σωτηριαν ψυχων.
daar gij het einddoel van het geloof verkrijgt: Redding der zielen¹.

¹ Onder invloed van de geest der inspiratie weet Petrus aan te geven wat de uitkomst zal zijn van het geloof voor alle leden van het Israël Gods: Redding van zielen.
De fundamentele betekenis van de Bijbelse ziel [Hebreeuws 
nefesj; Grieks psuchè] is namelijk deze: De persoon zoals hij naar de uniekheid van heel zijn wezen is.

Binnen de nieuwe heilsorde van nieuwe hemelen en nieuwe aarde zullen de uitverkorenen daarom - of hun bestemming nu de hemel of de aarde zal blijken te zijn - dezelfde personen zijn die zij voorheen waren, nog altijd in het bezit van hun eigen, unieke persoonlijkheid.

c. De profetisch aangekondigde redding in de Eerste eeuw geopenbaard (1:10-12)

Περι ης σωτηριας εξεζητησαν και εξηραυνησαν προφηται οι περι της εις υμας χαριτος προφητευσαντες,
10 Betreffende welke redding profeten - die over de voor jullie [bestemde] liefderijke gunst profeteerden - uitzochten en uitvorsten¹,

¹ Petrus staat uitvoerig stil bij de redding van het Israël Gods. Profeten heeft geen lidwoord, de nadruk valt op hun hoedanigheid. Mannen die bij de Joden in hoog aanzien staan hebben over het Messiaanse tijdperk geprofeteerd; de volledige zin van de eigen profetie werd evenwel niet door hen begrepen, vandaar hun navorsingen.
De Griekse werkwoorden geven hun rusteloos zoeken en navorsen aan, een aanmoediging voor ons om eveneens een ijverig onderzoek in te stellen. Xαρις [liefderijke gunst; genade] is hier synoniem met redding.
In 1Pt 5:12 weidt Petrus nog verder uit over die χαρις. 

εραυνωντες εις τινα η ποιον καιρον εδηλου το εν αυτοις πνευμα Χριστου προμαρτυρομενον τα εις Χριστον παθηματα και τας μετα ταυτα δοξας·
11 terwijl zij onderzochten op welke of wat voor tijd de geest van Masjiach¹ in hen doelde, tevoren getuigend van het lijden voor de Masjiach en van de heerlijkheden daarna².

¹ De geest van inspiratie wordt hier 
de geest van Masjiach genoemd, wat Yeshua’s betrokkenheid bij Gods volk in zijn pre-existentie laat uitkomen.
De profeten zelf vroegen zich af op welk of wat voor soort tijdperk hun voorzeggingen betrekking hadden. Datgene waarover zij in onzekerheid verkeerden bleek in de Eerste eeuw het Messiaanse tijdperk te zijn, de details waarvan de Zoon ver van tevoren, in zijn pre-existentie, op de hoogte was (
Lk 10:24).

² Het Messiaanse tijdperk zou niet direct het Messiaanse Rijk in heerlijkheid brengen. Eerst moest de Masjiach, als de Ebed YHWH, zelf door het offer van zijn leven [ziel] daarvoor de basis verschaffen, een volgorde die door de Joden als volk nog altijd niet wordt onderscheiden (
Js hfdst 53).
En zelfs ná zijn opstanding zou 
het koninkrijk voor Israël niet onmiddellijk hersteld worden. Er zou eerst een tussenperiode volgen waarin alle leden van Yeshua’s Gemeentelichaam - de Christelijke gemeente -zouden worden geroepen en bijeengebracht (Romeinen 11).

οις απεκαλυφθη οτι ουχ εαυτοις υμιν δε διηκονουν αυτα α νυν ανηγγελη υυμας [εν] πνευματι αγιω αποσταλεντι απ ουρανου, εις α επιθυμουσιν αγγελοι παρακυψαι.
12 Aan hen werd geopenbaard dat zij niet zichzelf, maar jullie dienden met de dingen die jullie nu werden verkondigd door hen die jullie het Evangelie als goede tijdingen bekendmaakten; in heilige geest die van de hemel werd gezonden. Zaken waarin engelen verlangen een blik te slaan¹.

¹ Na de profeten worden de engelen genoemd die al even verlangend zijn naar de ontvouwing van Gods voornemen dat hij in zijn Zoon heeft opgevat.
Maar ook engelen staat zonder artikel, wat weer wijst op hun hoedanigheid. Zelfs zulke hoge personages zijn bereid zich als het ware voorover te buigen om beter te kunnen zien in de Messiaanse dingen, de betekenis van het werkwoord παρακυπτω, dat ook in Jh 20:5, 11 en Jk 1:25 wordt gevonden.

3. Aanmoediging tot een voortreffelijke levenswandel (1:13 – 2:10)
a. Noodzaak van heiligheid (1:13-16)

Διο αναζωσαμενοι τας οσφυας της διανοιας υμων, νηφοντες, τελειως ελπισατε επι την φερομενην υμιν χαριν εν αποκαλυψει Ιησου Χριστου.
13 Daarom, opgeschort hebbend de lendenen van je verstand¹, nuchter zijnde, moeten jullie je hoop volkomen stellen op de liefderijke gunst die jullie gebracht wordt in [de] openbaring van Yeshua Masjiach²

¹ αναζωσαμενοι een aorist participium van het werkwoord αναζωννυμι dat in het NT alleen hier voorkomt [in de LXX nog in Rc 18:16 en Sp 31:17] en opgorden of opschorten betekent.  
Het verwante werkwoord περιζωννυμι (omgorden) verschijnt in Lk 12:35 en Ef 6:14
De lendenen om- of opgorden (opschorten) was in de oudheid een bekend beeld. Wanneer iemand zich gereed maakte voor een reis of werk, was het gebruikelijk het lange onderkleed door de gordel omhoog te trekken om niet in zijn bewegingen gehinderd te worden. In beeldspraak: Volkomen toewijding, waarbij elke belemmering wordt weggedaan. In ons vers een specifieke beeldspraak: Het omgorden (opschorten) van je verstand of gezindheid.

Doel is dat de lezers hun hoop volkomen kunnen stellen op de genade die hun in de Eindtijd ten deel zal vallen. Daarom doen zij er goed aan hun denken/gezindheid af te wenden van al wat hindert, in het bijzonder van het Heidendom met zijn nadruk op zinnelijkheid.
Een en ander wordt nog benadrukt door het tweede participium 
nuchter zijnde dat in het NT steeds in metafoorvorm wordt gebruikt en hier de lezers aanspoort tot geestelijke bezonnenheid. Wanneer zij zich niet (langer) overgeven aan geestelijke bedwelming der zinnen, kunnen zij ten volle hopen op de komende genade, hier synoniem met de redding van de vv. 9 en 10.

² Zoals in 1Pt 1:7 en 4:13 moet ook in dit vers 
de openbaring van Yeshua Masjiach in eschatologische zin genomen worden. De Joodse heiligen valt dan een bijzondere genade c.q. redding ten deel: Alle zegen die samenhangt met de effecten van het Nieuwe Verbond, de erfenis die voor hen in de hemelen bewaard wordt (1Pt 1:4).
Voor een meer uitvoerige beschouwing daarvan, zie de Studie: 

De brief aan de Hebreeën - Welke Hebreeën?

Vanaf hier in het bijzonder wordt duidelijk dat Petrus’ Brief vooral pastoraal van karakter is, dat wil zeggen dat hij herderlijke zorg toont voor het geestelijke welzijn van hen tot wie hij zich richt en dat door de gehele Brief heen.
Daarmee beantwoordt hij aan de hem door Yeshua gegeven opdracht: Voed mijn lammeren…weid mijn schaapjes…voed mijn schaapjes (
1Pt 5:1-4Jh 21:15-17).

ως τεκνα υπακοης, μη συσχηματιζομενοι ταις προτερον εν τη αγνοια υμων επιθυμιαις,
14 Als kinderen der gehoorzaamheid¹ niet gelijkvormig aan de begeerten van vroeger in jullie onwetendheid²,

¹ De leden van het Israël Gods zijn krachtens hun roeping volkomen toegewijd aan een leven van gehoorzaamheid naar het patroon van Yeshua zelf. 
Kinderen der gehoorzaamheid is een bijbels idioom om een karakteristieke hoedanigheid of een innige betrekking aan te geven, zoals zonen des lichts of kinderen der gramschap (Jh 12:36Ef 2:3).

² Als 
kinderen der gehoorzaamheid is het voor hen oneigenlijk hun wijze van leven eventueel nog langer te vormen volgens hun vroegere begeerten, toen zij nog kinderen der duisternis waren. Dit beginsel geldt voor de beide Gemeenten van het Israël Gods.
Van de leden van Yeshua’s Gemeentelichaam wordt in 
Ks 1:12-13 verklaard dat zij door God bevrijd zijn uit de macht der duisternis en overgezet in het koninkrijk van de zoon zijner liefde en bijgevolg delen in de erfenis der heiligen in het licht.

Hierna zal Petrus met betrekking tot de Joodse gemeente (in v. 18) zeggen dat ook hun levenswijze - aan hen overgeleverd door de vaderen - ijdel is, d.i. tevergeefs, krachteloos, waarin pas echt verandering komt als zij in de 70ste Week bevrijd worden uit hun situatie van huidige ongehoorzaamheid.
De Oudste zoon staat tot op heden buiten; hij heeft nog altijd geen gehoor gegeven aan de dringende oproep van zijn Vader om binnen te gaan en te delen in de vreugde van de terugkeer van de jongere broer die 
verloren was (Rm 11:30-32).


Onwetendheid hoeft in dit verband niet alleen te duiden op het hebben van een verkeerd of gebrekkig begrip, maar kan ook een verwijtbare onwetendheid zijn, door volkomen te negeren wat men had kunnen weten. Het laatste lijkt vooral het geval te zijn met de Joden in hun verharding.
Tot de Rijke man [ in de parabel van 
Lazarus en de Rijke man zei 'Abraham': Zij [de joodse broedershebben Mozes en de Profeten, laten zij naar hen luisteren, dat wil zeggen: "Laten zij toch vooral hun heilige geïnspireerde boeken raadplegen. Aan de hand daarvan kunnen zij onderscheiden dat Yeshua beantwoordt aan het Messiaanse profiel".

Maar ofschoon de Joden over het algemeen studiegezind zijn, hebben die Geschriften (lang) niet hun eerste belangstelling. Zij geven daarentegen de voorkeur aan intensieve Talmoedstudie. Bijgevolg gaan ze voort in de onwetendheid die hun  - generatie na generatie - door de vaderen wordt overgeleverd (
Js 29:13-14).

αλλα κατα τον καλεσαντα υμας αγιον και αυτοι αγιοι εν παση αναστροφη γενηθητε, 
15 maar naar de Heilige¹ die jullie riep, ook zelf heilig in [de] gehele levenswijze²;

¹ In de herstelprofetieën van het Bijbelboek Jesaja wordt YHWH geregeld getypeerd als "de Heilige Israëls".
Vergelijk: Js 41:14-2043:3,14-15.
² Volgens Mt 5:48 zei ook Masjiach Yeshua zelf tot zijn Joodse gehoor: 
Jullie moeten daarom volmaakt zijn zoals jullie hemelse vader volmaakt is.

διοτι γεγραπται [οτι]Αγιοι εσεσθε, οτι εγω αγιος [ειμι].
16 
aangezien er geschreven staat: Jullie moeten heilig zijn, omdat ik heilig [ben]¹.

¹ De verwijzing betreft 
Lv 19:2.
De heiligheid in het boek Leviticus wordt vooral gedacht in Levitische zin. De bestemming van Israël is immers nog steeds om een heilige natie te zijn, een koninkrijk van priesters (Ex 19:6). Uit 1Pt 2:9 zal blijken dat YHWH Elohim onveranderlijk aan die bestemming vasthoudt:  Gij echter een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot eigendom, opdat gij wijd en zijd de grote daden zoudt verkondigen van hem die jullie uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht.

b. Een godvrezend leven wegens verlossing door kostbaar bloed (1:17-21)

Και ει πατερα επικαλεισθε τον απροσωπολημπτως κρινοντα κατα το εκαστου εργον, εν φοβω τον της παροικιας υμων χρονον αναστραφητε,
17 En indien jullie [de] Vader aanroepen die zonder aanzien des persoons oordeelt naar het werk van ieder, moeten jullie de tijd van jullie verblijf in de vreemde in vrees doorbrengen¹;

¹ De aansporing in vers 16 om in heiligheid te wandelen, aangezien God heilig is, wint hier nog aan kracht omdat de lezers deze God aanroepen als hun Vader. Als zijn gehoorzame kinderen die zich in zijn liefdevolle aandacht verheugen, mag van hen eveneens verwacht worden dat zij een eerbiedig respect [
φοβοςvrees; diepe achting of eerbied] voor hem koesteren. Neen, geen ziekelijke vrees, want, volgens 1Jh 4:18, is er geen vrees in de liefde, maar de volmaakte liefde werpt de vrees buiten.

Zie: 
De liefde tot God en de naaste (1Jh 4:7-21).

Het werk van een ieder verwijst niet naar een optelsom van werken in ijverige Torahbetrachting, maar veeleer naar iemands gehele levenshouding, dus zijn wandel in het algemeen.
God, hun Vader, beoordeelt hen daarop zonder enige vooringenomenheid.
In 1Pt 4:17-18 zal Petrus zeggen dat het oordeel begint bij het Huis Gods. Ja, zegt hij: Bij ons. Bij Gods volk Israël derhalve. In dat oordeel zal de rechtvaardige met moeite gered worden, reden te meer voor hen om zich geheel op hun God en Vader te richten. De gehele perikoop wordt trouwens met dit oogmerk gegeven.

ειδοτες οτι ου φθαρτοις αργυριω η χρυσιω ελυτρωθητε εκ της ματαιας υμων αναστροφης πατροπαραδοτου, αλλα τιμιω αιματι ως αμνου αμωμου και ασπιλου Χριστου,
18-19 in de wetenschap dat jullie niet door vergankelijke dingen, door zilver of goud, werden vrijgekocht van jullie nutteloze, door de vaderen doorgegeven levenswijze. Maar door kostbaar bloed, als van een onberispelijk en onbevlekt lam: Het bloed van de Messias¹.

¹ Een nieuwe reden om zich dankbaar tot God te wenden.
Zowel Joden als Heidenen hebben van hun voorouders een ijdele, tevergeefse wijze van leven doorgegeven gekregen. Terwijl de Heidenen hún ijdelheden, de afgoden, dienden, dienen de Joden YHWH in overeenstemming met de hun overgeleverde tradities, wat eveneens tot een nutteloos religieus leven leidt. Want het ware Woord van God wordt daardoor van zijn kracht beroofd. Precies zoals Jesaja al profetisch te kennen gaf: Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij. Het is tevergeefs dat ze mij aanbidden, want ze maken de voorschriften van mensen tot leerstellingen. 

Zowel Joden als Heidenen moeten daarom 
vrijgekocht worden.
In het verleden geschiedde het vrijkopen van een slaaf door voor hem zilver of goud neer te tellen.
Binnen de Joodse Tabernakel- en Tempelregeling werden de vaders ook vrijgekocht door offers van materiële aard, wat neerkwam op een typologische vrijkoop binnen de Mozaïsche wetgeving. Zelfs bij de dierlijke offers die met dat doel gebracht werden, was zilver en goud betrokken omdat voor het verkrijgen ervan betaald moest worden.

De ware vrijkoop komt echter door het kostbaar bloed van de Messias - het smetteloze Lam zonder enig gebrek - tot stand. Een idee waarmee in het bijzonder de Joodse gemeente van het Israël Gods door en door vertrouwd is. Al in het OT wordt de Messias als lam voorgesteld, want in Js 53 horen we profetisch het Joodse Eindtijdoverblijfsel - terugblikkend op het verleden van de natie - berouwvol zeggen:

Hij werd doorstoken om onze weerspannigheid, om onze zonden gebroken.
Hij werd gestraft; ons bracht het vrede, en dank zij zijn striemen is er voor ons genezing.
Wij allen waren als schapen verloren gelopen, en ieder van ons was eigen wegen gegaan.
Maar op hem heeft YHWH de schuld van ons allen laten neerkomen.
Hij werd gefolterd en diep vernederd, maar deed zijn mond niet open.
Zoals een lam dat ter slachting geleid wordt, en - zoals een schaap dat stom is voor zijn scheerders - heeft hij zijn mond niet geopend.
(Js 53: 5-7) 

In de Openbaring verschijnt dit lam als geslacht, dat wil zeggen met de herkenbare tekens van zijn offerandelijke dood op zich (Op 5:6).
Zelfs door het hele Millennium heen zullen de natiën de beloofde zegen uitsluitend kunnen verwerven door tussenkomst van dat speciale zaad van Abraham (
Gn 22:18). Hoe? Alleen doordat zij in geloof onvoorwaardelijk zullen steunen op de verlossende kracht van dat geslachte Lam.

Zowel in het Bijbelboek Hebreeën als in de Openbaring worden ultieme pogingen gedaan om de Joden alsnog te overtuigen dat niet langer moeten steunen op de Wet met haar dierenoffers, maar op het ene toereikende offer: Het Lam Masjiach Yeshua.

προεγνωσμενου μεν προ καταβολης κοσμου, φανερωθεντος δε επ εσχατου των χρονων δι υμας
20 Die weliswaar tevoren gekend was, vóór de grondlegging der wereld, doch op het laatst der tijden openbaar gemaakt werd terwille van jullie¹,

¹ De opeenstapeling van Petrus’ argumenten - om zich toch vooral af te keren van de vroegere, ijdele levenswijze en zich geheel op de God te richten die in de noodzakelijke vrijkoop door de Messias heeft voorzien - komt tot een climax:

YHWH kende de Masjiach reeds als zijn lijdende Knecht, ver voordat er ooit sprake was van een mensenwereld die losgekocht zou moeten worden.
Maar in de Eerste eeuw, bij het aanbreken van de Messiaanse tijd, werd deze Masjiach en Vrijkoper gemanifesteerd. Aan wie en voor wie?
In de eerste plaats aan en ten behoeve van het Joodse volk. Petrus zelf was Gods woordvoerder geweest om die waarheden op de Pinksterdag toe te lichten:

Mannen
 van Israël, hoort deze woorden: Yeshua de Nazarener, een man, door God aan jullie in het openbaar getoond, door krachten, wonderen en tekenen die God door hem in jullie midden heeft gedaan, zoals jullie zelf weten. Deze hebben jullie - volgens de bepaalde raad en voorkennis van God - uitgeleverd door de hand van wettelozen aan het kruis geslagen en ter dood laten brengen. Hém heeft God opgewekt door de smarten van de dood te ontbinden…Nu hij dan door de rechterhand van God is verhoogd en de belofte van de heilige geest heeft ontvangen van de Vader, heeft hij dit uitgestort wat gij en ziet en hoort…
Laat het hele Huis van Israël daarom zeker weten, dat God hem zowel tot Heer als tot Masjiach heeft gemaakt, deze Yeshua die jullie aan een paal hebben gehangen.

Wat bedoelt Petrus met 
op het laatst der tijden?
In Hb 9:24-26 wordt - binnen een enigszins gelijkluidende context- door Paulus de uitdrukking de voleinding der eeuwen gebezigd:

Want de Masjiach is niet ingegaan in een met handen gemaakt heiligdom, tegenbeeld van het ware, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God ten behoeve van ons. Ook niet opdat hij zichzelf dikwijls ten offer zou brengen, zoals de hogepriester elk jaar het Heiligdom binnengaat met vreemd bloed. Anders had hij van de grondlegging der wereld af dikwijls moeten lijden. Maar nu heeft hij zich in de voleinding der eeuwen eens voor altijd gemanifesteerd om de zonde weg te doen door het slachtoffer van zichzelf.

In dit Schriftgedeelte is het Paulus’ bedoeling duidelijk te maken dat de Masjiach zijn offer slechts één keer hoefde te brengen. Het is zó doeltreffend dat het niet van jaar tot jaar herhaald behoeft te worden. Het heeft terugwerkende- en vooruitwerkende kracht. Het effect er van gaat helemaal terug tot op alle mensen die 
sinds de grondlegging der wereld hebben geleefd. Tegelijkertijd ziet het óók vooruit naar allen die nog in de toekomst zullen leven. Mensen van alle generaties kunnen door geloof van hun zonden worden gered.

Terwijl Petrus schrijft dat Yeshua 
op het laatst der tijden openbaar gemaakt werd, zegt Paulus dat hij [Yeshua] zich eens voor altijd manifesteerde in de voleinding der eeuwen, om de zonde weg te doen door het slachtoffer van zichzelf.
Met dat optreden kwam de geschiedenis daarom tot een climax, het Messiaanse tijdperk was aangebroken.
De voleinding der eeuwen staat namelijk in antithese tot de grondlegging der wereld.

Maar wat Paulus met 
de voleinding der eeuwen vooral duidelijk maakt, is dat de gebeurtenis in de Eerste eeuw, toen Yeshua zich manifesteerde als de Masjiach, en vervolgens tot en met zijn wederkomst, vanuit de bijbel gezien moet worden als één afsluitende act aan het einde der historie.
De gehele tussenperiode wordt beschouwd als een soort verlenging van het einde, een periode van barmhartigheid waarin

a. personen uit alle natiën worden geroepen en bijeengebracht in de Christelijke Gemeente, én
b. waarin tenslotte ook Israël nog tot herstel komt.

En dat allemaal vóórdat het einde komt in het oordeel bij Yeshua’s komst 
in kracht en grote heerlijkheid (Mt 24:29-30).
In één enkele daad - het offer van zichzelf, de voleinding der geschiedenis - rekende de Zoon van God af met de zonde.


τους δι αυτου πιστους εις θεον τον εγειραντα αυτον εκ νεκρων και δοξαν αυτω δοντα, ωστε την πιστιν υμων και ελπιδα ειναι εις θεον.
21 die door hem gelovigen in God [zijn], die hem opwekte uit de doden en hem heerlijkheid gaf¹, zodat jullie geloof en hoop op God zijn².

¹ God heeft zijn getrouwe Zoon buitengewoon begunstigd en hem een naam, d.i. positie, gegeven die boven elke [andere] naam is. Zie daarvoor: 
Fp 2:9-11 (De gezindheid van de Messias).
² De Joden geloofden over het algemeen al vóór de komst van hun Masjiach in God, YHWH, maar met Yeshua’s verschijning kreeg hun relatie tot God toch nieuwe dimensies. Althans, dát had in hun zo begunstigde situatie feitelijk als iets vanzelfsprekends plaats moeten vinden.

Wellicht geloofden zij al in God wegens de wonderen der schepping, of op grond van de Wet die hun door Mozes was gegeven. Of ook omdat zij als Volk begunstigd waren geweest met talloze bovennatuurlijke manifestaties, bij voorbeeld de verschijning van engelen.
Maar vanaf de Eerste eeuw zou hun geloof, én hoop, op God gericht moeten zijn wegens geheel nieuwe, spectaculaire gebeurtenissen: Hij had zijn Zoon, hun Masjiach, aan hun en ter wille van hen, gemanifesteerd: Yeshua, hun waarachtige Messiaanse hoop.
Maar ook – en daarmee hadden zij moeite, eufemistisch uitgedrukt – hun Masjiach die als het Lam Gods ter dood was gebracht, vervolgens door God, zijn Vader, was opgewekt en oneindig verhoogd (verheerlijkt). En dat alles ook nog eens naar zijn goddelijke voorkennis.

Al die zaken moesten voortaan bepalend zijn voor hun geloof in God. En dat uiteraard ook voor ons allen die tot de Heidenvolken behoren.
Om tot dat geloof in God te geraken, moet Yeshua in overeenstemming met die ware feiten aan allen bekendgemaakt worden: De Masjiach, de Zoon van God, volgens Gods raadsbesluit gestorven, maar ook opgewekt en verheerlijkt. Met elke andere aanpak kan niet het doel bereikt worden dat Petrus hier verwoordt: 
Zodat jullie geloof en hoop op God zijn.

c. Opwekking tot broederliefde (1:22-25)

Τας ψυχας υμων ηγνικοτες εν τη υπακοη της αληθειας εις φιλαδελφιαν ανυποκριτον, εκ [καθαρας] καρδιας αλληλους αγαπησατε εκτενως,αναγεγεννημενοι ουκ εκ σπορας φθαρτης αλλα αφθαρτου, δια λογου ζωντος θεου και μενοντος· 
22-23 Jullie zielen gezuiverd hebbend in de gehoorzaamheid der waarheid tot ongeveinsde broederliefde, moeten jullie elkaar vanuit [het] hart bestendig liefhebben. Wederverwekt zijnde, niet uit verderfelijk maar onverderfelijk zaad, door Gods levend en blijvend Woord¹

¹ Aan de hand van twee participia beredeneert Petrus de vanzelfsprekendheid der ongehuichelde broederliefde [
φιλαδελφιαbroederlijke genegenheid] en de bestendige, uit het hart komende goddelijke liefde [αγαπη] tot elkaar. De lezers zijn immers wederverwekt en kinderen der gehoorzaamheid geworden, zoals we lazen in de Inleiding van deze Brief de vv 1 tm 3.
De wederverwekking heeft plaatsgevonden vanuit onverderfelijk zaad, zoals ook Johannes in Jh 1:12-13 verzekert:

Maar
 wat allen betreft die hem [Yeshua Masjiach] ontvingen, hun gaf hij macht kinderen van God te worden, zij die in zijn naam geloven. Die niet uit bloed, noch uit een vleselijke wil, noch uit [de] wil van een man, maar uit God verwekt werden.

Dat 
Gods levende en blijvende woord der waarheid als onvergankelijk, wedervoortbrengend zaad kan worden aangemerkt, blijkt ook uit Jk 1:18Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid, opdat wij een zekere eerstelingsgave van zijn schepselen zouden zijn.

διοτιπασα σαρξ ως χορτος, και πασα δοξα αυτης ως ανθος χορτου·
εξηρανθη ο χορτος, και το ανθος εξεπεσεν·
το δε ρημα κυριου μενει εις τον αιωνα.

τουτο δε εστιν το ρημα το ευαγγελισθεν εις υμας.

24-25 
Immers:
Alle vlees is als gras, en al zijn heerlijkheid als een bloem van het gras.
Het gras verdorde, en de bloem viel af;
maar het woord van [de] Heer blijft tot in de eeuwigheid¹.
Dit nu is het woord dat jullie als Evangelie verkondigd werd.

¹ Vrijwel letterlijk naar Js 40:6-8 volgens de LXX.
Het citaat is in twee opzichten van belang:

a Het primaire doel, de verzekering dat Gods woord van belofte stand houdt, ja, zelfs eeuwigheidswaarde heeft. Daarom zal de wederverwekking zeker tot de volledige wedergeboorte leiden.
b De bevrijding en terugkeer uit het Grotere Babel van een getrouw overblijfsel in de Eindtijd, is een absolute zekerheid. De volledige tekst van Jesaja 40 en de hoofdstukken die daarop volgen maken een en ander meer dan duidelijk.

Gods volk Israël kan zich daarom getroost voelen. Zijn zware dienst, toen het van YHWH Elohim een dubbel portie ontving, zal dan voorbij zijn; haar dwaling afbetaald. In al die opzichten zal Gods woord zeker uitkomen. Het lijden van de ballingschap gaat voorbij; Babel zal een wereldschokkende val ervaren; YHWH Elohim zal zich aan het hoofd van zijn volk plaatsen en de ballingen over de heerbaan door de woestijnvlakte – een koninklijke weg - 'naar huis' terugleiden:

Troost, troost mijn volk, zegt uw God. Spreek tot het hart van Jeruzalem en roep het toe dat zijn diensttijd voorbij is, dat zijn schuld is voldaan, dat het uit de hand van YHWH een dubbele straf voor al zijn zonden ontvangen heeft… Elk dal moet worden opgehoogd, en elke berg en heuvel moet worden afgegraven; oneffen plekken moeten vlak gemaakt worden en ruige gronden worden een vlakte. De heerlijkheid van YHWH zal zich openbaren, en alle mensen zullen haar zien, want de mond van YHWH heeft gesproken...

Klim op een hoge berg, met uw boodschap van vreugde, Sion, verhef met kracht uw stem, Jeruzalem, bode van vreugde, verhef haar, en wees niet bang. Zeg tegen de steden van Juda: Hier is uw God. Hier is de Heer YHWH. Hij komt in kracht; de heerschappij is in zijn hand. Kijk, zijn loon draagt Hij met zich mee, en zijn werk gaat voor hem uit. Als een herder zal hij zijn kudde weiden; in zijn arm brengt hij de lammeren samen en hij draagt ze aan zijn borst terwijl hij de ooien leidt…

Wie kan de geest van YHWH ordenen, en wie heeft hem raad en onderricht gegeven? Met wie heeft hij beraadslaagd om inzicht te krijgen, om de weg van het recht te weten, om de weg van het inzicht te verstaan?
(Js 40:1-14).

Zie ook:  Op 18:2, 4.