Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zaterdag 10 mei 2008

Een Petrus - Hoofdstuk 2

d. Als levende stenen opgroeien tot redding (2:1-10)

Αποθεμενοι ουν πασαν κακιαν και παντα δολον και υποκρισεις και φθονους και πασας καταλαλιας, ως αρτιγεννητα βρεφη το λογικον αδολον γαλα επιποθησατε, ινα εν αυτω αυξηθητε εις σωτηριαν,
1-2 Weggedaan hebbend daarom alle slechtheid en alle bedrog en huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerijen, moeten jullie als pasgeboren baby’s verlangen naar de onvervalste melk van het woord, opdat jullie daardoor mogen opgroeien tot redding¹,

¹ Ook hier schept het participium de voorwaarde voor de aansporing die volgt. Er is door de werking van Gods geest en woord nieuw leven in hen tot ontwikkeling gebracht; hun zielen hebben een zuivering ervaren in hun gehoorzame reactie op de waarheid.
Dan is er geen ruimte meer voor de genoemde ondeugden en kunnen zij gehoor geven aan het natuurlijke verlangen naar verdere geestelijke groei, zoals ook kenmerkend is voor pasgeboren baby’s.
Het krachtige, voor hen geschikte voedsel is de onvervalste melk van het woord omtrent de Masjiach.

ει εγευσασθε οτι χρηστος ο κυριος.
indien jullie geproefd hebben dat de Heer goedgunstig [is]¹.
¹ Naar Ps 34:8(9) die volgens de MT volledig luidt: Smaakt en ziet dat YHWH goed is; gelukkig de man die tot hem zijn toevlucht neemt.
In de context van dat vers ontvangen Gods heiligen die hem eerbiedige vrees toedragen, de verzekering van bovennatuurlijke hulp, ja redding, in al hun nood en verschrikkingen. Iets waaraan de Joodse heiligen in de Eindtijd veel moed en kracht zullen kunnen ontlenen.
προς ον προσερχομενοι, λιθον ζωντα, υπο ανθρωπων μεν αποδεδοκιμασμενον παρα δε θεω εκλεκτον εντιμον,naderkomend tot hem, een levende Steen, door mensen weliswaar verworpen maar bij God uitverkoren, kostbaar¹,

¹ In de Studie De komende geloofsafval en het Steen-motief wordt dieper ingegaan op dit vers. Duidelijk is uiteraard dat Yeshua Masjiach de geprofeteerde Levende Steen is geworden. Mensen, en in het bijzonder de meerderheid der Joden, mogen die Steen dan verwerpen, voor God blijft hij uitverkoren en kostbaar!
και αυτοι ως λιθοι ζωντες οικοδομεισθε οικος πνευματικος εις ιερατευμα αγιον, ανενεγκαι πνευματικας θυσιας ευπροσδεκτους [τω] θεω δια Ιησου Χριστου.worden ook jullie zelf als levende stenen opgebouwd, een geestelijk huis, tot een heilige priesterschap¹, om geestelijke offers op te dragen², aangenaam voor God, door Yeshua Masjiach.
¹ Binnen het Israël Gods worden personen - leden van zowel de Christelijke- als de Joodse Gemeente - gebouwd tot een geestelijk huis of tempel, een woonplaats van God in geest. Zie: Ef 2:22.
De achtergrond daarvan is de Tabernakel- of Tempelregeling waarin zowel priesters functioneerden als Levitische helpers die de priesters in hun diensten terzijde stonden. In het tegenbeeld - de Tempelstad Nieuw Jeruzalem - zal de Christelijke Gemeente vanuit de hemel en de Joodse Gemeente op aarde als een koninklijke priesterschap optreden, teneinde de mensen der natiën in het Millenniumrijk van de Masjiach tot zegen te zijn. Geheel naar de beloften, zoals ondermeer in Gn 22:18Ex 19:4-6.

² Om een idee te krijgen van geestelijke offers die God en zijn Zoon werkelijk aangenaam zijn:

De toekomstige Tempelregeling zal gestalte krijgen in de beloofde Tempelstad Nieuw Jeruzalem.
Voor dit zo belangrijke Bijbelthema, zie svp: Nieuw Jeruzalem – De Heilige Stad

διοτι περιεχει εν γραφη,
Ιδου τιθημι εν Σιων λιθον
ακρογωνιαιον εκλεκτον εντιμον,και ο πιστευων επ αυτω ου μη καταισχυνθη.
Om die reden is in een schriftdeel vervat:
Zie, Ik leg in Sion een steen,
een uitverkoren, kostbare fundamenthoeksteen, en wie in hem geloof stelt, zal geenszins beschaamd uitkomen¹.

¹ Petrus zegt met nadruk dat voor een goed begrip van het vorige vers (5) het Schriftdeel Js 28:16 van zeer veel belang is. De context daarvan heeft namelijk grote eschatologische betekenis, omdat ze vooruitwijst naar het bedrieglijke optreden van de Antichrist, een pseudo-messias, met wie de meerderheid der Joden bereid zal zijn een verbond aan te gaan, zoals ook is aangegeven in Dn 9:27. Maar we weten bij voorbaat dat die overeenkomst op de helft van de 70ste Jaarweek op verraderlijk wijze door hem verbroken zal worden:

En
 naar velen zal hij een verbond kracht bijzetten, één week; en op de helft van de zeven zal hij doen ophouden slachtoffer en spijsoffer.
Begrijpelijkerwijs zal dit een zware slag zijn voor die Joden die voor de Antichrist hebben geopteerd (Js 33:8).
Het getrouwe overblijfsel echter zal niet in de al eerder genoemde Steen, Israëls ware Masjiach, teleurgesteld worden. En dat is precies wat Jesaja aangeeft:

Hoor
 daarom het woord van YHWH, jullie opscheppers, die heersen over dit volk van Jeruzalem. Want jullie zeggen: Wij hebben met de Dood een verbond gesloten. Met Sjeool zijn we een overeenkomst aangegaan. Wanneer de voortstormende gesel doortrekt, zal die ons niet bereiken, want wij hebben van de leugen onze toevlucht gemaakt; het bedrog is onze schuilplaats. Daarom zegt de Heer YHWH:
Zie! Ik leg in Sion een Steen ten grondslag, een beproefde Steen, een kostbare Hoeksteen, als een hecht fundament. Hij die gelooftzal niet in paniek weglopen.  
En ik zal het recht tot meetsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood. En de hagel zal de leugentoevlucht wegvagen, en het water zal de schuilplaats wegspoelen. Dan zal jullie verbond met de Dood tenietgedaan worden, en jullie overeenkomst met Sjeool zal niet standhouden. Wanneer de voortstormende gesel doortrekt, zullen jullie erdoor bedolven worden.
(IJs 28:14-18)

υμιν ουν η τιμη τοις πιστευουσιν· απιστουσιν δε
λιθος ον απεδοκιμασαν οι οικοδομουντες
ουτος εγενηθη εις κεφαλην γωνιας
και
λιθος προσκομματος και πετρα σκανδαλου·
οι προσκοπτουσιν τω λογω απειθουντες, εις ο και ετεθησαν.

7-8 Voor jullie dan die geloven, [is hij] de kostbare; maar voor hen die niet geloven:
Steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, deze is tot hoofd der hoek geworden,
en:
Steen des aanstoots en een rots der struikeling.
Zij stoten zich omdat zij aan het woord ongehoorzaam zijn; daartoe werden zij ook bestemd¹.
¹ De citaten zijn uit Ps 118:22 en Js 8:14.
Kort na na de Pinksterdag van 33 AD leerde Petrus al de zeer belangrijke waarheid dat er voor de Joden redding was gekomen, maar uitsluitend in de persoon van Yeshua, hun Masjiach (Hn 4:8-12).
Hun bouwlieden, de vooraanstaande religieuze mensen toentertijd onder hen, hadden die gedachte echter afgewezen. Zij hadden Yeshua verworpen alsof hij een waardeloze Steen was; een Steen die voor het optrekken van een gebouw ongeschikt is. Zij namen aanstoot aan hem en struikelden over die Messiaanse Steen.
In Rm 9:31-33 heeft Paulus op die actie wat toelichting gegeven. Het struikelen van die toenmalige ‘Bouwlieden’ had alles te maken met het doel dat Israël over het algemeen najoeg: Persoonlijke rechtvaardigheid bij God verkrijgen door ijverig de werken van de Wet te volbrengen. Zij streefden de rechtvaardigheid na, maar niet uit geloof maar als uit werken. Zij stootten zich aan de Steen des aanstoots.
Dat YHWH zijn Messiaanse Steen als toetssteen voor geloof zou gebruiken, was op verschillende manieren voorzegd. Onder meer binnen de context van de Assyrische dreiging, die in de dagen van Jesaja als een machtige rivier dwars door Juda zou trekken en helemaal tot aan de hals zou reiken, en als het ware met zijn uitgespreide vleugels de breedte van Immanuëls land zou vullen.
Over die dreiging welke typologisch zou zijn voor het optreden van de Antichrist in de Eindtijd, schreef Jesaja:
En
 hij [YHWH, maar door Petrus op Yeshua toegepastzal tot een heilige plaats worden en tot een Steen der struikeling, tot een rotsblok waarover men valt, voor de beide huizen van Israël. Tot een net en tot een valstrik voor de bewoner van Jeruzalem. En velen onder hen zullen struikelen en vallen, verbroken, verstrikt en gevangen worden.(Js 8:14-15)
Op basis daarvan kon Petrus zeggen dat de ongelovigen tot struikelen werden bestemd.
Dat de Steen tot toets dient voor de leden van Jesaja’s eigen volk, blijkt ook uit Js 28:16, waarnaar in vers 6 al werd verwezen: Daarom zegt de Heer YHWH: Zie! Ik leg in Sion een Steen ten grondslag, een beproefde Steen, een kostbare Hoeksteen, als een hecht fundament. Hij die gelooft zal niet in paniek weglopen.  
Zij die op de Steen steunen, zullen gered of bevrijd worden, maar zij kunnen de Steen ook verwerpen, er over struikelen en er zelfs door verpletterd worden, mocht de Steen op hen vallen.
Uit Lk 20:17-18 kunnen wij afleiden dat Yeshua wist dat hij deze rol zou vervullen.

Toen de bejaarde Simeon - als de vertegenwoordiger van het oude Israël die de jonge Masjiach verwelkomde - de baby Yeshua in zijn armen nam, sprak hij volgens Lk 2:29-32 een zegen uit, daarin benadrukkend de centrale rol die Yeshua voortaan zou vervullen in Gods plan van redding: 
Nu laat gij, Meester, uw slaaf in vrede gaan naar uw woord. Want mijn ogen hebben uw redding gezien, die gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: Een licht tot ontsluiering der Heidenvolken en een heerlijkheid van uw volk Israël.
Daarmee was Simeon echter niet uitgesproken; volgens vers 34 zei hij verder: Zie! Deze wordt gelegd tot een val en [het weer] opstaan van velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt.
Aldus gaf ook Simeon profetisch te kennen dat het kind dat hij op dat moment in zijn armen hield, zou dienen tot de val van velen in Israël, maar ook dat naderhand juist velen door hem zouden opstaan.
Dat hij op de gepersonifieerde "Steen" van de profetieën doelde, wordt duidelijk uit de grondtekst:
Zie
! Deze wordt gelegd tot val en opstaan van velen in Israël.

Terugblikkend vanuit een 21ste-eeuw standpunt, stellen we vast dat Israëls geschiedenis precies volgens dit patroon is verlopen. Als natie struikelde het Joodse volk over hun Masjiach, de Steen, zoals ook Paulus constateerde in Rm 9:32. Maar in diezelfde Brief sprak hij toch ook over het einde van hun verharding en bijgevolg van hun toekomstig (wederom) opstaan (Rm 11:25-26).

Terecht zei Simeon dan ook dat hij in vrede kon sterven (heengaan); de uiteindelijke redding van zijn volk was ondanks al hun verdrietige wederwaardigheden verzekerd.
Weinig zal Simeon vermoed hebben dat de weg naar Israëls redding grillig zou verlopen, via de omweg der Heidenvolken. Toch gaf hij onder inspiratie van de geest de volgorde reeds aan: (1) Een licht tot ontsluiering der heidenvolken en (2) een heerlijkheid van uw (Gods) volk Israël.

Υμεις δε γενος εκλεκτον, βασιλειον ιερατευμα, εθνος αγιον, λαος εις περιποιησιν, οπως τας αρετας εξαγγειλητε του εκ σκοτους υμας καλεσαντος εις το θαυμαστον αυτου φως·
Jullie evenwel [zijn] een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot eigendom¹, opdat jullie wijd en zijd de grote daden zouden verkondigen van hem die jullie uit de duisternis riep tot zijn wonderbaar licht¹,
¹ Scherp contrasteert Petrus de ongelovigen onder zijn Joodse broeders met zijn gelovige lezers.
Al het verhevene dat de apostel over de laatsten vermeldt, is de samenvatting van Ex 19:5-6Js 43:20-21 en Js 42:12.
In hen vervult YHWH, de Heilige van Israël, al zijn bedoelingen die hij binnen zijn eeuwig raadsbesluit in zijn verbondsvolk beoogde te verwezenlijken.
In 1Pt 2:5 hebben wij eerder toegelicht van welke aard Gods bedoelingen zijn met het zaad van Abraham: Binnen de tegenbeeldige Tabernakelregeling tot zegen worden voor alle natiën die in de Millenniumperiode de aarde zullen bevolken. Dit voornemen van God zal z’n beslag krijgen binnen het Messiaanse koninkrijk Gods met de Tempelstad Nieuw-Jeruzalem als hoofdstad.

Psalm 72Js 2:2-511:1-966:22-23Op 22:1-2.

οι ποτε ου λαος
νυν δε λαος θεου, οι ουκ ηλεημενοι
 νυν δε ελεηθεντες.
10 
die eens Geen-volk [waren] 
maar nu Gods volk, die [eens] Geen-barmhartigheid ontvingen
maar aan wie nu barmhartigheid werd bewezen¹.
¹ De ultieme vervulling van de hfdst 1 tm 3 van het Bijbelboek Hosea.
Vanwege ontrouw jegens haar hemelse echtgenoot YHWH - met wie ze sinds het Verbond op de Sinaï in een huwelijksverbintenis leefde - heeft hij Israël opgesloten in een situatie van ongehoorzaamheid (Rm 11:31-32). In die toestand – welke tot op heden voortduurt - is zij 
Lo-ammi [Geen-volk; letterlijk: Niet-mijn volk] en ook Lo-ruchama [Geen-barmhartigheid]. Maar daarin zal verandering komen:

Dan
 bezaai ik haar als zaad voor mij in de aarde. Dan zal ik barmhartig zijn voor Lo-ruchama, en zeg ik tot Lo-ammi: ‘Jullie zijn mijn volk’. En zij zullen zeggen: ‘U bent mijn God!’ … Daarna zullen de zonen van Israël terugkeren en YHWH, hun God, en David, hun koning, zoeken. En zij zullen bevend naar YHWH en naar zijn goedheid komen, in het laatst der dagen (Hs 2:23 – 3:5).
Israël zal nog een herstel ervaren en in Gods gunst terugkeren en door hem gebruikt worden zoals hij aan de aartsvaders beloofde: Het middel of werktuig waardoor de Heidenvolken uiteindelijk zegeningen zullen ontvangen.
Yeshua kon daarom met recht zeggen: 
Redding is uit de Joden (Jh 4:22).
Zie voor een uitvoerige behandeling van dit belangrijke Bijbelthema de Studies:

en
Een hernieuwd huwelijksverbond in de Wildernis
In Romeinen 9 verwijst de apostel Paulus eveneens naar Hs 2:23, wanneer hij beredeneert dat YHWH in de Eerste eeuw barmhartigheid begon te bewijzen aan hen die toen de eerste leden werden van Yeshua’s Gemeentelichaam, bestaande uit bekeerlingen afkomstig uit zowel de Joden als de Heidenvolken:
Opdat hij de rijkdom van zijn heerlijkheid zou kunnen bekendmaken over de vaten van barmhartigheid, die hij tevoren bereidde tot heerlijkheid, ons, die hij niet alleen uit Joden maar ook uit Heidenvolken riep; zoals hij ook in Hosea zegt:
Ik zal hem, Niet-mijn-volk, Mijn-volk, en haar, Niet-geliefd, Geliefd noemen, en het zal zijn op de plaats waar tot hen werd gezegd: Jullie 
[zijn]Niet-mijn-volk, daar zullen zij zonen van een levende God worden genoemd.

Is dit in tegenspraak met ons vers (10)? Bedoelde Paulus dat Hosea in de Christelijke Gemeente wordt vervuld, volgens de zogeheten vervangingsleer?
Nee! Dat is zeker niet het geval. In de Romeinenbrief zijn we getuige van de vrije manier waarop Paulus gewoon was om te gaan met Schriftgedeelten uit het OT, en ze in te passen in zijn betoog om leerpunten te verhelderen.
In dit geval beredeneerde hij de soevereine vrijheid van keuze en handelen die alleen God bezit. 
Indien YHWH Elohim van plan is de rijkdom van zijn heerlijkheid openbaar te maken met betrekking tot de zogeheten vaten van barmhartigheid, dat wil zeggen zowel aan Joden als aan Heidenen die geloof stellen in de Masjiach, dan is dat zijn soevereine keuze waarin hij volkomen vrij is.

In dat geval komt de situatie slechts overeen met de manier waarop God van plan is te handelen met zijn eigen volk Israël, op dit moment nog Lo-ammi en Lo-Ruchama, maar in de toekomst weer Gods volk.
Dat blijkt ook uit zijn woordkeuze: 
Het is precies zoals God bij Hosea heeft gezegd. Er is slechts sprake van analogieniet van een specifieke vervulling. 
Eén Petrus 2 en Romeinen 9 zijn daarom niet met elkaar in tegenspraak, integendeel; de twee Gemeentes die samen het Israël Gods vormen, doen in Gods handelen met hen overeenkomstige ervaringen op.

B. De relatie tot de Heidenvolken in de diaspora (2:11 – 4:6)

1. Een voortreffelijke levenswandel onder de Heidenen (2:11-12)

Αγαπητοι, παρακαλω ως παροικους και παρεπιδημους απεχεσθαι των σαρκικων επιθυμιων, αιτινες στρατευονται κατα της ψυχης· την αναστροφην υμων εν τοις εθνεσιν εχοντες καλην, ινα εν ω καταλαλουσιν υμων ως κακοποιων, εκ των καλων εργων εποπτευοντες δοξασωσιν τον θεον εν ημερα επισκοπης.

11-12 
Geliefden, ik vermaan jullie als bijwoners en vreemdelingen je te onthouden van de vleselijke begeerten die strijd voeren tegen de ziel, terwijl gij vasthoudt aan een voortreffelijke levenswandel onder de Heidenvolken, opdat zij - waarin zij kwaad van jullie spreken als boosdoeners - op grond van de voortreffelijke werken die zij opmerken, God mogen verheerlijken in [de] dag van inspectie¹.
¹ Petrus dringt er bij zijn Joodse broeders die - net zoals hij zelf - de Masjiach belijden, op aan om te midden van de Heidenen [εθνη; mensen der natiën] een voorbeeldige levenswijze te handhaven. Niet alleen omdat voortdurende vleselijke gedragingen hen in conflict brengen met God en zelfs hun leven [ziel; ψυχη] bedreigen, maar ook en vooral om voor de Heidenen geen struikelblok op te werpen. Integendeel, zij dragen de grote verantwoordelijkheid om als de koninklijke priesterschap op aarde tot zegen te worden voor hun Heidense medebewoners.
In het tijdperk van het Millennium moet die taak tot volle ontplooiing komen, maar ze moet al starten in de Eindtijd, wanneer de wereld der mensheid op de drempel van dat nieuwe tijdperk komt te staan.

Wanneer de 70ste Jaarweek voor Israël aanbreekt en het Nieuwe Verbond met de Joden van kracht wordt, zal dit in de eerste plaats een 
oordeel voor het huis van God betekenen [zie 1Pt 4:17 en noot 1 bij 1Pt 1:17], maar die periode wordt ook een dag van inspectie voor de Heidenen.
Zullen zij zich dan op God richten en hem verheerlijken? Zullen zij zich met het getrouwe Overblijfsel van Yeshua’s Joodse broeders identificeren en zich moedig bij hen aansluiten,
a
 omdat zij zien dat 
God met hen is, en
omdat zij ertoe bewogen worden hen in hun moeilijke omstandigheden tijdens de Grote Verdrukking te hulp te komen?

Maar in die gang van zaken verschijnt uiteraard ook de verantwoordelijkheid van het Overblijfsel.
Het kan zijn - en de tekst suggereert dat zeker - dat er obstakels overwonnen zullen moeten worden, omdat er veel kwaad van Yeshua’s broeders gesproken zal worden. Maar voor de oprechten - de rechtvaardigen in Mt 25:37 - zullen hun voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen worden, de doorslag in positieve richting geven.

2. Houding tegenover burgerlijk gezag

(2:13-17)

Υποταγητε παση ανθρωπινη κτισει δια τον κυριον· ειτε βασιλει ως υπερεχοντι, ειτε ηγεμοσιν ως δι αυτου πεμπομενοις εις εκδικησιν κακοποιων επαινον δε αγαθοποιων·
13-14 Onderwerpt je ter wille van de Heer aan elke menselijke ordening¹; hetzij aan een koning als superieur, hetzij aan landvoogden als door hem gezonden tot bestraffing van boosdoeners, maar tot lof van hen die goeddoen².
¹ Letterlijk: Aan elke menselijke schepping. Maar hier heeft het de zin van ordening, daarbij veronderstellend dat alle gezag door God is verordend, zoals ook in Romeinen hfdst 13 wordt aangegeven.
Te allen tijde - zelfs in de laatste dagen - geldt het beginsel dat burgerlijk gezag gerespecteerd dient te worden, ook al wordt het uitgeoefend door mensen die antigod en anti-Masjiach Yeshua zijn, en die wellicht Gods dienstknechten hevig vervolgen.

Hier wordt dus geen speciale vorm van bestuur of regering goedgekeurd; het bijvoeglijk naamwoord menselijk geeft geen goddelijke oorsprong van gezag aan, maar het gebied waarop het betrekking heeft en de manier waarop het wordt uitgeoefend. Bijgevolg is zo’n bestuur gebrekkig. Het beleid waardoor ze wordt gekenmerkt is menselijk en ook wordt de handhaving ervan in de praktijk door onvolmaakte menselijke ambtsdragers uitgeoefend.

² In het vorige vers zagen we dat er in de Eindtijd door de leden van het Overblijfsel obstakels overwonnen zullen moeten worden, omdat er naar verwachting veel kwaad van hen gesproken zal worden en er hetzes tegen hen zullen worden ontketend.
Wellicht worden ze valselijk van allerlei misdaden beschuldigd en daarvoor aangeklaagd, maar de tekst suggereert dat God alles ten gunste voor hen zal leiden.
οτι ουτως εστιν το θελημα του θεου αγαθοποιουντας φιμουν την των αφρονων ανθρωπων αγνωσιαν· ως ελευθεροι, και μη ως επικαλυμμα εχοντες της κακιας την ελευθεριαν, αλλ ως θεου δουλοι.15-16 Want aldus is het de wil van God: Door goed te doen de onwetendheid der onverstandige mensen te muilbanden¹. Als vrijen, en niet door de vrijheid als dekmantel der slechtheid te gebruiken², maar als slaven van God.
¹ In deze context moet goeddoen in burgerlijke en sociale zin genomen worden. 
Achter de overheid staat de wil van God en het is zijn wens dat zijn nieuw verwekte kinderen - te midden van wereldse mensen die zonder inzicht zijn en zich uiten in onwetend gepraat - zich kenmerken door ordelievendheid en hun onwetende medemens mild en in naastenliefde bejegenen.

² Als waarlijk vrijgemaakte kinderen hebben zij een grote geestelijke bewegingsruimte. Zo kunnen zij met inzicht bewust kiezen voor onderwerping aan het burgerlijke gezag 
ter wille van de Heer (vers 13).
Tegelijkertijd kunnen zij de kijk op hun vrijheid ook vertroebelen door te menen dat zij zich nu alles kunnen permitteren, en wel onder de dekmantel van diezelfde vrijheid. De apostel Paulus heeft daarvoor 
het Israël van God [in Gl 5:1, 13-26; en 6:15-16] uitvoerig gewaarschuwd.
παντας τιμησατε, την αδελφοτητα αγαπατε, τον θεον φοβεισθε, τον βασιλεα τιματε.17 Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de koning¹.
¹ De koning, met lidwoord. Blijkbaar doelend op zulke Schriftdelen als 1Sm 24:6Ps 2:645:5-6Sp 24:21.

3. Vermaningen gericht tot personen in hun speciale situaties (2:18 – 3:12)
a. Slaven (2:18-25)

Οι οικεται υποτασσομενοι εν παντι φοβω τοις δεσποταις, ου μονον τοις αγαθοις και επιεικεσιν αλλα και τοις σκολιοις.
18 De huisknechten moeten zich met alle vrees aan de meesters onderwerpen, niet alleen aan de goede en milde, maar ook aan de harde¹.
¹ Met alle vrees is niet de vrees die de huisslaven voor hun meesters moeten koesteren, maar voor God en dat in navolging van Masjiach Yeshua, zoals verder uit het verband zal blijken.
Onderdanigheid betonen aan harde, onvriendelijke meesters is vooral moeilijk, daarom gaat Petrus daar dieper op in.

τουτο γαρ χαρις ει δια συνειδησιν θεου υποφερει τις λυπας πασχων αδικως.19 Want dat [is] gunst, indien iemand ter wille van het geweten tegenover God leed verdraagt terwijl hij onrechtvaardig lijdt¹.
¹ Petrus wil hen die onder harde meesters onterecht lijden vertroosten. Wanneer zij dit willen verduren wegens hun geweten voor God, kunnen zij er op vertrouwen dat hij hen niet in de steek laat. Goedgunstig zal hij hen in staat stellen rechtschapen te blijven en gehoor te geven aan de aanmoediging van de vorige perikoop: Als geestelijk vrije mensen goeddoen en allen eren, zelfs humeurige, kribbige meesters die hen onbillijk verdrukken.

ποιον γαρ κλεος ει αμαρτανοντες και κολαφιζομενοι υπομενειτε; αλλ ει αγαθοποιουντες και πασχοντες υπομενειτε, τουτο χαρις παρα θεω.20 Want wat voor eer [steekt er in], indien jullie volharden terwijl je zondigt en mishandeld wordt?¹ Maar als jullie volharden terwijl je goed doet en lijdt, dát is gunst bij God².
¹ Het is niet uit te sluiten dat in Petrus’ dagen sommige huisknechten slaag ontvingen omdat zij door verkeerd gedrag hun meesters tot boosheid prikkelden, maar er zich dan op beroemden dat zij tijdens de mishandeling 'geen kik gaven'.
² De zelfde situatie van vers 19, moedig onverdiende mishandeling verduren onder getrouwe dienst is beslist een grotere uitdaging dan de situatie waarin de slaaf de straf aan zichzelf te wijten had.
Het uithouden onder onrechtvaardig lijden vergt de bijstand of gunst [
χαρις] van God.
εις τουτο γαρ εκληθητε, οτι και χριστος επαθεν υπερ υμων, υμιν υπολιμπανων υπογραμμον ινα επακολουθησητε τοις ιχνεσιν αυτου·21 Want hiertoe werden jullie geroepen, daar ook de Masjiach voor jullie leed, jullie een voorbeeld nalatend, opdat jullie in zijn voetstappen zouden navolgen¹.

¹ Gezien de argumentatie zou men in de verwijzing naar Yeshua’s voorbeeld verwacht hebben: Daar óók de Masjiach onterecht heeft geleden. Hij was immers heilig, volmaakt en misdreef nooit ook maar iets. Dat zal blijken uit het volgende vers: Die geen zonde beging; noch werd er bedrog in zijn mond gevonden.
Petrus slaat echter een geheel andere richting in.
Hij lanceert een zeer belangrijke leerstellige gedachte: Natuurlijk leed Yeshua onterecht, maar zijn lijden was in Gods voornemen een sleutelpunt, bedoeld om iets zeer heilzaams tot stand te brengen: Verzoening bewerkstelligen met zijn zondige, aardse kinderen.
En nu maakt Petrus duidelijk dat zij - zijn joodse lezers die Masjiach Yeshua belijden - tot diezelfde loopbaan 
zijn geroepen.
Zie: 1Pt 1:18-20.

Voor Joodse mensen is al het lijden dat zij door de vele eeuwen heen hebben moeten ondergaan een groot probleem geweest, niet in de laatste plaats wegens de Holocaust, de (voorlopige) climax in dat opzicht.
Niets is moeilijker voor hen te verteren dan de gedachte dat juist zij, leden van een door God uitverkoren volk, zoveel onheil over zich heen hebben gekregen. En dan komt hier Petrus ook nog met de constatering dat al dit lijden niet toevallig is geweest, maar deel uitmaakt van Gods plan: Zij zijn tot lijden 
geroepen!
Een en ander kan slechts begrepen worden in het licht van het boek Job.
God zelf introduceerde de godvrezende man Job uit het land Uz met deze onthullende woorden tegenover Satan >>

Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad?
Israël is eveneens Gods Knecht. De uitdrukking Ebed YHWH wordt in het boek Jesaja vooral op de Masjiach toegepast, omdat hij het eigenlijke Zelf van dat uitverkoren volk is. Maar de term heeft ook betrekking op Israël als volk, maar dan speciaal doelend op het getrouwe, gelovige deel daarvan.
Dát gelovige Israël - waarvan de Masjiach het voornaamste lid is - is 
tot lijden geroepen. Of, om het in de beelden van Leviticus hfdst 16 te zeggen - hun is de rol toebedeeld om als de zondebok van de wereld te dienen.
Maar natuurlijk luidt de vraag: Waarom moet dat zo? Wat beoogt God daarmee?

In Hb 2:10 en 5:8-9 lezen wij over Gods Knecht Yeshua:

Want
 het paste hem [God] - om wie alle dingen zijn en door wie alle dingen zijn - aangezien hij vele zonen tot heerlijkheid wilde leiden, de Bewerker van hun redding door lijden tot volmaaktheid te brengen…
Hoewel hij Zoon was, leerde hij de gehoorzaamheid uit de dingen die hij leed, en tot volmaaktheid gebracht, werd hij voor allen die hém gehoorzamen oorzaak van eeuwige redding.

Als de grote Koning en Hogepriester van het Messiaanse koninkrijk is Yeshua precies geschikt voor de taak om als het voornaamste lid van Abrahams zaad tot zegen te worden voor de mensheid, zodat gehoorzame leden daarvan in het Millennium tot de perfectie kunnen terugkeren die ooit het deel was van het eerste mensenpaar. Rm 8:20-22 verschaft ons daarover schitterende details: Bevrijding uit de slavernij aan het verderf en opgeheven tot de glorierijke vrijheid welke kenmerkend is voor ware kinderen Gods.

Zie De schepping in barensnood.

Israël is, als Gemeente, ertoe geroepen om de koninklijke priesterschap op aarde tegenover de mensen der natiën te vertegenwoordigen. En ook zijworden door lijden voor die taak gereed gemaakt, zoals ook in Hb 2:17 van hun Masjiach wordt gezegd:

Vandaar dat hij in alle opzichten aan de broeders gelijk moest worden gemaakt, opdat hij een barmhartig en getrouw Hogepriester zou worden in de dingen die God betreffen, om verzoening te doen voor de zonden van het volk. 

Het getrouwe deel van Israël dat alsnog tot berouw en geloof zal komen, zal het evenzo vergaan als de berouwvolle Job, die tot inkeer kwam in stof en as, en na die nederige belijdenis hersteld werd en als priester moest optreden voor de drie metgezellen van hem die God verkeerd hadden voorgesteld:
Daarom herroep ik en doe boete in stof en as!
Nu gebeurde het nadat YHWH deze woorden tot Job had gesproken, dat YHWH tot Elifaz van Teman zei: „Mijn toorn is ontstoken tegen u en uw beide metgezellen, want gij hebt over mij niet de waarheid gesproken 
zoals mijn knecht Job. Neemt daarom zeven stieren en zeven rammen en gaat naar mijn knecht Job, en gij moet ze als een brandoffer voor u opdragen. En laat mijn knecht Job voor u bidden, want alleen mijn gunstige gezindheid jegens hem zal mij weerhouden u de straf der dwaasheid te doen ondergaan. Want gij hebt niet de waarheid over mij gesproken, zoals mijn knecht Job"…
Bijgevolg gingen Elifaz van Teman en Bildad van Sjuah en Zofar van Naäma heen en deden zoals YHWH hen had bevolen, waarop YHWH Jobs aangezicht aannam. Nadat Job voor zijn metgezellen had gebeden, 
bracht YHWH een keer in de toestand van gevangenschap van Job, en YHWH schonk hem het dubbele van alles wat hij bezeten had.(Jb 42:6-10)

YHWH noemde hier de desolate toestand waarin Job een tijdlang had verkeerd een vorm van 
gevangenschap, maar daaruit kwam herstel. Het zelfde zal gelden voor Gods gemeente Israël in de Eindtijd:
Want
 ik zal u geven tot een naam en tot een lof onder alle volken der aarde, wanneer ik voor uw ogen een keer breng in uw gevangenschap, spreekt YHWH.(Zf 3:20)

Langs die beslist moeilijke weg kan Israël in het Millennium niet alleen tot zegen voor de natiën worden, maar ook tot een toets voor hen. Zullen zij de leiding van die koningen en priesters getrouw volgen, of zullen zij zich opstandig tegen hen keren en hen misschien wel verachten?
Welnu, daarmee zal YHWH geen genoegen nemen, want als zondebok hebben zij eens ernstig voor die zelfde natiën geleden.

ος αμαρτιαν ουκ εποιησεν, ουδε ευρεθη δολος εν τω στοματι αυτου·
ος λοιδορουμενος ουκ αντελοιδορει, πασχων ουκ ηπειλει, παρεδιδου δε τω κρινοντι δικαιως·
22-23 Die geen zonde beging; noch werd er bedrog in zijn mond gevonden. Die, als hij werd beschimpt niet ging terugschimpen, als hij leed niet dreigde, maar zich overgaf aan hem die rechtvaardig oordeelt¹.
¹ Niet onlogisch dat er nu, tot en met vers 25, verwijzingen volgen naar Gods lijdende knecht - Ebed YHWH - zowel naar Israël als Gemeente ,als naar haar Masjiach, in het bijzonder volgens het befaamde hoofdstuk 53 van Jesaja. Yeshua onderkende dat de rol van lijdende knecht voor hem was weggelegd, maar ook voor zijn leerlingen. Vaak genoeg heeft hij hen op juist dat feit geattendeerd (Mt 10:24-25, 38-3916:21-24).
ος τας αμαρτιας ημων αυτος ανηνεγκεν εν τω σωματι αυτου επι το ξυλον, ινα ταις αμαρτιαις απογενομενοι τη δικαιοσυνη ζησωμεν· ου τω μωλωπι ιαθητε.24 Die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout omhoog droeg¹, opdat wij, van de zonden ontlast, voor de gerechtigheid zouden leven. Door zijn striem[en] werden jullie genezen².

¹ Het werkwoord αναφερω betekent in principe omhoogdragen en kan gebruikt worden in de zin van een offer opdragen op een altaar. En dát is wat Masjiach Yeshua heeft gedaan in zijn plaatsvervangend lijden. Het hout van de executiepaal diende als een soort altaar waarop de hogepriester zelf zijn lichaam, met onze zonden belast, aan de Vader ten offer opdroeg.

² Petrus wordt weer persoonlijk. Door het gebruik van de tweede persoon lijkt hij zich weer tot de huisslaven onder zijn lezers te richten, die echter symbool staan voor heel lijdend Israël, plaatsvervangend zondebok voor de hele wereld der mensheid.

Met een citaat uit Js 53:5 worden zij getroost aangezien
a zij van hun zonden zijn ontlast, ja, daarvan zijn genezen, en
zij zich verzoend kunnen voelen met hun lijden, reden om voortaan nog uitsluitend voor recht en rechtvaardigheid te leven (Lv 16:22Js 53:4-5, 10-12).

ητε γαρ ως προβατα πλανωμενοι, αλλα επεστραφητε νυν επι τον ποιμενα και επισκοπον των ψυχων υμων.25 Want jullie waren als dwalende schapen, maar nu keerden jullie terug naar de Herder en Opziener van jullie zielen¹.
¹ Volgens het citaat uit Js 53:6, waarin het gelovige deel van Israël in de Eindtijd haar dwaling erkent, en toegeeft dat ze eigen wegen ging. Uiteindelijk zullen zij zich berouwvol wenden tot hun Masjiach, hun ware Herder en Opziener.
Petrus echter is zo positief over die toekomstige wending, dat hij – uiteraard onder inspiratie - daarover spreekt als een voldongen werkelijkheid. Hun Messiaanse Herder heeft hun zielen onder zijn hoede genomen. Volgens Mt 10:6 had hij al bij zijn leven op aarde het idee van verdwaalde schapen op 
het Huis van Israël toegepast.