c. Bereidheid tot lijden door afscheiding van de Heidenvolken (4:1-6)
Χριστου ουν παθοντος σαρκι και υμεις την αυτην εννοιαν οπλισασθε, οτι ο παθων σαρκι πεπαυται αμαρτιας,1 Daar de Masjiach dan in [het] vlees heeft geleden, moeten ook jullie je met dezelfde gedachte wapenen;¹ want wie in [het] vlees heeft geleden, is gestopt met zonde,²
¹ Petrus ontleent aan de vorige perikoop (3:18-22) een les voor de Messiaanse Joden van de Eindtijd: Aangezien zij tot lijden geroepen zijn, worden zij bemoedigd zich met die gedachte te verzoenen en zich niet te verzetten tegen dat idee. Zie de commentaren bij 1Pt 2:20; 3:9 en 3:18.
² Want motiveert het eerste deel van het vers: Wanneer zij zich niet langer verzetten tegen de gedachte dat God een mate van lijden voor hen heeft bestemd, zullen zij er mee ophouden tegen die wilsbeschikking van God in te gaan.Zonde heeft in dat verband dan de betekenis van foutief handelen, namelijk weigeren het voor hen bestemde Jobslijden te accepteren. Job zelf kampte ook met die moeilijkheid en zat daardoor geregeld op het randje van ‘zonde’, door God bijna voor schuldig te houden: Ik sta in mijn recht, maar God heeft me het recht onthouden… Elihu vervolgde: Ben je zo overtuigd van je gelijk dat je zegt: Ik ben rechtvaardiger dan God? Want je zegt: Wat maakt het uit? Ben ik nu beter af dan als ik had gezondigd? (Job 34:5 en 35:1-3).
¹ Petrus ontleent aan de vorige perikoop (3:18-22) een les voor de Messiaanse Joden van de Eindtijd: Aangezien zij tot lijden geroepen zijn, worden zij bemoedigd zich met die gedachte te verzoenen en zich niet te verzetten tegen dat idee. Zie de commentaren bij 1Pt 2:20; 3:9 en 3:18.
² Want motiveert het eerste deel van het vers: Wanneer zij zich niet langer verzetten tegen de gedachte dat God een mate van lijden voor hen heeft bestemd, zullen zij er mee ophouden tegen die wilsbeschikking van God in te gaan.Zonde heeft in dat verband dan de betekenis van foutief handelen, namelijk weigeren het voor hen bestemde Jobslijden te accepteren. Job zelf kampte ook met die moeilijkheid en zat daardoor geregeld op het randje van ‘zonde’, door God bijna voor schuldig te houden: Ik sta in mijn recht, maar God heeft me het recht onthouden… Elihu vervolgde: Ben je zo overtuigd van je gelijk dat je zegt: Ik ben rechtvaardiger dan God? Want je zegt: Wat maakt het uit? Ben ik nu beter af dan als ik had gezondigd? (Job 34:5 en 35:1-3).
Zie: Mijn Knecht Job
εις το μηκετι ανθρωπων επιθυμιαις αλλα θεληματι θεου τον επιλοιπον εν σαρκι βιωσαι χρονον.
2 om de overgebleven tijd in [het] vlees niet meer te besteden aan begeerten der mensen, maar aan [de] wil van God.¹
¹ De wil van God staat hier tegenover de zonde van vers 1
αρκετος γαρ ο παρεληλυθως χρονος το βουλημα των εθνων κατειργασθαι, πεπορευμενους εν ασελγειαις, επιθυμιαις, οινοφλυγιαις, κωμοις, ποτοις, και αθεμιτοις ειδωλολατριαις.3 Want voldoende [is] de voorbijgegane tijd dat gij de wens der Heidenvolken hebt volbracht, door een leven te leiden in daden van losbandigheid, begeerten, overmatig wijngebruik, brasserijen, drinkgelagen en misdadige afgoderijen.¹
¹ God voorzag dat in de lange periode van Israëls verharding bij veel Joden het verlangen zou opkomen om te assimileren met de Heidenvolken temidden van wie zij in hun diaspora-situatie moesten verblijven.
In Ez 20:32 had Hij al laten weten dat hij aan een dergelijk verlangen niet zou meewerken: Mooie plannen hadden jullie: Gelijk zijn aan de andere volken [Gojim], dezelfde goden van hout en steen vereren. Maar dat zal niet gebeuren! (GNB)
Op grond hiervan hebben de Joden over het algemeen hun identiteit weten te behouden. Niettemin zijn velen onder hen afgedaald tot het moreel lage gehalte der Heidenvolken.
Dat Israël na de Babylonische ballingschap zich niet meer aan afgoderij schuldig gemaakt zou hebben, wordt hier door de Schrift weersproken, en is ook niet verwonderlijk. De genoemde ondeugden gaan namelijk hand-in-hand met afgodische praktijken. Zie het beginsel van Ks 3:5-6, dat voor het gehele Israël Gods geldt.
Met het aanbreken van de laatste Jaarweek bij Yeshua’s paroesie, moet het met al die verkeerde praktijken afgelopen zijn. Er is (meer dan) voldoende tijd aan dat soort van leven verspild. Het Overblijfsel is geroepen tot rechtschapenheid (1Pt 1:14-16).
εν ω ξενιζονται μη συντρεχοντων υμων εις την αυτην της ασωτιας αναχυσιν, βλασφημουντες· οι αποδωσουσιν λογον τω ετοιμως εχοντι κριναι ζωντας και νεκρους.
4-5 Daarbij staan zij, al lasterend, verbaasd dat gij niet meerent naar dezelfde brede stroom van reddeloosheid¹, zij die rekenschap zullen geven aan hem die gereed [staat] levenden en doden te oordelen².
¹ Petrus velt een hard oordeel over de levenswijze van de Heidenvolken. Vooral in de Eindtijd zullen zij zich gehaast voelen om nog zoveel mogelijk uit hun ontaarde stijl van leven te halen.
Het werkwoord suntrechoo [συντρεχω] tekent hun haast en drift waarmee zij voortsnellen naar het verderf. Asootia [ασωτια] is namelijk de toestand van een mens die niets meer te verwachten heeft, zijn vooruitzichten zijn nihil.
Omdat mensen zich niettemin altijd gerechtvaardigd willen weten in hun stijl van leven - hoe ontaard ook - keren zij zich tegen degenen in hun omgeving die niet met hen meegaan en belasteren hen.
In zijn parabel van de ‘Verloren zoon’ gebruikte Yeshua het verwante bijwoord asootoos [ασωτως] om diens uitzichtloze situatie aan te geven: Niet vele dagen daarna ging de jongere zoon, na alle dingen bijeengepakt te hebben, op reis naar het buitenland, naar een ver land, en daar verkwistte hij zijn vermogen door een verdorven [ασωτως] leven te leiden.
Dit is buitengewoon leerzaam aangezien de Jongste zoon in de parabel de weg van onafhankelijkheid afbeeldt die de Heidenvolken sinds de Spraakverwarring - toen YHWH Elohim zijn heerschappij in het koninkrijk der mensheid voor zeven ‘tijden’ opschortte - zijn gegaan. Zie: De verloren Zoon
En nu, hier in 1Pt 4:4, vernemen wij dat het overgrote deel der Heidense mensheid nooit uit haar ‘verloren’ toestand zal geraken, overeenkomend met het feit dat ook de meeste Joden hun verharding jegens God en zijn Masjiach Yeshua nooit zullen opgeven.
De brede stroom der reddeloosheid correspondeert daarom met de brede weg die naar de vernietiging voert, volgens Yeshua’s metafoor in Mt 7:13-14. Slechts weinigen vinden de weg die naar het leven voert.
εις το μηκετι ανθρωπων επιθυμιαις αλλα θεληματι θεου τον επιλοιπον εν σαρκι βιωσαι χρονον.
2 om de overgebleven tijd in [het] vlees niet meer te besteden aan begeerten der mensen, maar aan [de] wil van God.¹
¹ De wil van God staat hier tegenover de zonde van vers 1
αρκετος γαρ ο παρεληλυθως χρονος το βουλημα των εθνων κατειργασθαι, πεπορευμενους εν ασελγειαις, επιθυμιαις, οινοφλυγιαις, κωμοις, ποτοις, και αθεμιτοις ειδωλολατριαις.3 Want voldoende [is] de voorbijgegane tijd dat gij de wens der Heidenvolken hebt volbracht, door een leven te leiden in daden van losbandigheid, begeerten, overmatig wijngebruik, brasserijen, drinkgelagen en misdadige afgoderijen.¹
¹ God voorzag dat in de lange periode van Israëls verharding bij veel Joden het verlangen zou opkomen om te assimileren met de Heidenvolken temidden van wie zij in hun diaspora-situatie moesten verblijven.
In Ez 20:32 had Hij al laten weten dat hij aan een dergelijk verlangen niet zou meewerken: Mooie plannen hadden jullie: Gelijk zijn aan de andere volken [Gojim], dezelfde goden van hout en steen vereren. Maar dat zal niet gebeuren! (GNB)
Op grond hiervan hebben de Joden over het algemeen hun identiteit weten te behouden. Niettemin zijn velen onder hen afgedaald tot het moreel lage gehalte der Heidenvolken.
Dat Israël na de Babylonische ballingschap zich niet meer aan afgoderij schuldig gemaakt zou hebben, wordt hier door de Schrift weersproken, en is ook niet verwonderlijk. De genoemde ondeugden gaan namelijk hand-in-hand met afgodische praktijken. Zie het beginsel van Ks 3:5-6, dat voor het gehele Israël Gods geldt.
Met het aanbreken van de laatste Jaarweek bij Yeshua’s paroesie, moet het met al die verkeerde praktijken afgelopen zijn. Er is (meer dan) voldoende tijd aan dat soort van leven verspild. Het Overblijfsel is geroepen tot rechtschapenheid (1Pt 1:14-16).
εν ω ξενιζονται μη συντρεχοντων υμων εις την αυτην της ασωτιας αναχυσιν, βλασφημουντες· οι αποδωσουσιν λογον τω ετοιμως εχοντι κριναι ζωντας και νεκρους.
4-5 Daarbij staan zij, al lasterend, verbaasd dat gij niet meerent naar dezelfde brede stroom van reddeloosheid¹, zij die rekenschap zullen geven aan hem die gereed [staat] levenden en doden te oordelen².
¹ Petrus velt een hard oordeel over de levenswijze van de Heidenvolken. Vooral in de Eindtijd zullen zij zich gehaast voelen om nog zoveel mogelijk uit hun ontaarde stijl van leven te halen.
Het werkwoord suntrechoo [συντρεχω] tekent hun haast en drift waarmee zij voortsnellen naar het verderf. Asootia [ασωτια] is namelijk de toestand van een mens die niets meer te verwachten heeft, zijn vooruitzichten zijn nihil.
Omdat mensen zich niettemin altijd gerechtvaardigd willen weten in hun stijl van leven - hoe ontaard ook - keren zij zich tegen degenen in hun omgeving die niet met hen meegaan en belasteren hen.
In zijn parabel van de ‘Verloren zoon’ gebruikte Yeshua het verwante bijwoord asootoos [ασωτως] om diens uitzichtloze situatie aan te geven: Niet vele dagen daarna ging de jongere zoon, na alle dingen bijeengepakt te hebben, op reis naar het buitenland, naar een ver land, en daar verkwistte hij zijn vermogen door een verdorven [ασωτως] leven te leiden.
Dit is buitengewoon leerzaam aangezien de Jongste zoon in de parabel de weg van onafhankelijkheid afbeeldt die de Heidenvolken sinds de Spraakverwarring - toen YHWH Elohim zijn heerschappij in het koninkrijk der mensheid voor zeven ‘tijden’ opschortte - zijn gegaan. Zie: De verloren Zoon
En nu, hier in 1Pt 4:4, vernemen wij dat het overgrote deel der Heidense mensheid nooit uit haar ‘verloren’ toestand zal geraken, overeenkomend met het feit dat ook de meeste Joden hun verharding jegens God en zijn Masjiach Yeshua nooit zullen opgeven.
De brede stroom der reddeloosheid correspondeert daarom met de brede weg die naar de vernietiging voert, volgens Yeshua’s metafoor in Mt 7:13-14. Slechts weinigen vinden de weg die naar het leven voert.
Vergelijk: Lk 4:5-7 .
² Zij die op hun uitzichtloze weg tot het rampzalige einde voortgaan en die degenen lasteren die daarin niet wensen mee te gaan, krijgen uiteindelijk te doen met de Rechter Yeshua Masjiach.
Tot Cornelius en diens huisgezin had Petrus al eerder gezegd dat hij door God is aangesteld als Rechter van levenden en doden.
Zoals gebruikelijk was voor Messiaanse koningen als David en Salomo, zal ook Yeshua wanneer hij plaats neemt op de troon zijner heerlijkheid, als Koning-Rechter optreden en de Heidenvolken oordelen (1Kn 3:9, 16-28). Zie ook Mt 25:31-46 en 2Tm 4:1.
εις τουτο γαρ και νεκροις ευηγγελισθη ινα κριθωσιν μεν κατα ανθρωπους σαρκι ζωσιν δε κατα θεον πνευματι.
6 Want daartoe werd ook aan doden goed nieuws verkondigd, opdat zij weliswaar naar de mens in [het] vlees geoordeeld zouden worden, maar naar God in [de] geest zouden leven¹.
¹ Petrus gaat dieper in op het laatste, door hem aangesneden thema: Het oordelen door de Masjiach van de levenden en de doden.
Gezien de context moet de doden in dezelfde letterlijke betekenis worden genomen als in vers 5.
Dat de levenden geoordeeld zullen worden bleek reeds uit dat vers, maar hoe staat het met de doden?
Opdat ook zij geoordeeld kunnen worden, werd aan de voorgaande generaties eveneens Evangelie verkondigd. Weliswaar zouden zij, ongeacht hun reactie, te allen tijde sterven vanwege de Adamitische erfenis, maar voor hen die in geloof zouden reageren, zou leven in het verschiet liggen door middel van een opstanding.
Hoewel hun vlees niet aan de dood zou kunnen ontkomen zouden zij, wat God betreft, in zijn geest leven: Want hij is geen God van doden maar van levenden, want voor hem leven zij allen [Abraham, Isaäk en Jakob]. Lk 20:38.
² Zij die op hun uitzichtloze weg tot het rampzalige einde voortgaan en die degenen lasteren die daarin niet wensen mee te gaan, krijgen uiteindelijk te doen met de Rechter Yeshua Masjiach.
Tot Cornelius en diens huisgezin had Petrus al eerder gezegd dat hij door God is aangesteld als Rechter van levenden en doden.
Zoals gebruikelijk was voor Messiaanse koningen als David en Salomo, zal ook Yeshua wanneer hij plaats neemt op de troon zijner heerlijkheid, als Koning-Rechter optreden en de Heidenvolken oordelen (1Kn 3:9, 16-28). Zie ook Mt 25:31-46 en 2Tm 4:1.
εις τουτο γαρ και νεκροις ευηγγελισθη ινα κριθωσιν μεν κατα ανθρωπους σαρκι ζωσιν δε κατα θεον πνευματι.
6 Want daartoe werd ook aan doden goed nieuws verkondigd, opdat zij weliswaar naar de mens in [het] vlees geoordeeld zouden worden, maar naar God in [de] geest zouden leven¹.
¹ Petrus gaat dieper in op het laatste, door hem aangesneden thema: Het oordelen door de Masjiach van de levenden en de doden.
Gezien de context moet de doden in dezelfde letterlijke betekenis worden genomen als in vers 5.
Dat de levenden geoordeeld zullen worden bleek reeds uit dat vers, maar hoe staat het met de doden?
Opdat ook zij geoordeeld kunnen worden, werd aan de voorgaande generaties eveneens Evangelie verkondigd. Weliswaar zouden zij, ongeacht hun reactie, te allen tijde sterven vanwege de Adamitische erfenis, maar voor hen die in geloof zouden reageren, zou leven in het verschiet liggen door middel van een opstanding.
Hoewel hun vlees niet aan de dood zou kunnen ontkomen zouden zij, wat God betreft, in zijn geest leven: Want hij is geen God van doden maar van levenden, want voor hem leven zij allen [Abraham, Isaäk en Jakob]. Lk 20:38.
Zie ook Jh 3:17-19.
C. De onderlinge verhouding (4:7 – 5:14)
1. Gebed, liefde, gastvrijheid, elkaar dienen met de charismata (4:7-11)
1. Gebed, liefde, gastvrijheid, elkaar dienen met de charismata (4:7-11)
Παντων δε το τελος ηγγικεν. σωφρονησατε ουν και νηψατε εις προσευχας·7 Doch het einde van alle dingen is nabijgekomen, weest daarom bezonnen en weest nuchter voor gebeden¹.
¹ Dat de nabijheid van het einde geldt voor het gehele Messiaanse tijdperk is aan de hand van Hb 9:24-26 in noot 1 bij 1Pt 1:20 beredeneerd. Zie ook noot 1 bij 1Pt 3:18.
De gedachte aan het Einde kan gemakkelijk tot overspannen verwachtingen en geestdrijverij leiden. Vandaar de aanmoediging tot bezonnenheid [of: gezond verstand] en de dingen nuchter te blijven bezien, de gunstige condities voor rustig en evenwichtig gebed.
προ παντων την εις εαυτους αγαπην εκτενη εχοντες, οτι αγαπη καλυπτει πληθος αμαρτιων·
8 Vóór alles, hebt bestendige liefde voor elkaar, want liefde bedekt een menigte van zonden¹.
¹ Evenals in 1Pt 1:22 duidt εκτενης op bestendigheid in de onderlinge liefde. In dat geval is liefde in staat zelfs een menigte van zonden te bedekken.
Petrus verwijst naar Sp 10:12 >> Haat verwekt twisten maar liefde bedekt zelfs alle overtredingen.
¹ Dat de nabijheid van het einde geldt voor het gehele Messiaanse tijdperk is aan de hand van Hb 9:24-26 in noot 1 bij 1Pt 1:20 beredeneerd. Zie ook noot 1 bij 1Pt 3:18.
De gedachte aan het Einde kan gemakkelijk tot overspannen verwachtingen en geestdrijverij leiden. Vandaar de aanmoediging tot bezonnenheid [of: gezond verstand] en de dingen nuchter te blijven bezien, de gunstige condities voor rustig en evenwichtig gebed.
προ παντων την εις εαυτους αγαπην εκτενη εχοντες, οτι αγαπη καλυπτει πληθος αμαρτιων·
8 Vóór alles, hebt bestendige liefde voor elkaar, want liefde bedekt een menigte van zonden¹.
¹ Evenals in 1Pt 1:22 duidt εκτενης op bestendigheid in de onderlinge liefde. In dat geval is liefde in staat zelfs een menigte van zonden te bedekken.
Petrus verwijst naar Sp 10:12 >> Haat verwekt twisten maar liefde bedekt zelfs alle overtredingen.
Gezien de tegenstelling is ook bij Petrus de zin dat liefde de zonden van de ander bedekt, d.i. vergeeft, verontschuldigt.
Vergelijk Jk 5:20, waar de betekenis is dat de zonden worden bedekt van degene die tot inkeer wordt gebracht.
φιλοξενοι εις αλληλους ανευ γογγυσμου·
9 Weest gastvrij voor elkaar, zonder morren.
εκαστος καθως ελαβεν χαρισμα, εις εαυτους αυτο διακονουντες ως καλοι οικονομοι ποικιλης χαριτος θεου.
10 Naarmate ieder een genadegave heeft ontvangen, dient elkaar daarmee als voortreffelijke beheerders der rijkgevarieerde genade van God¹.
¹ De charismata voor de Christelijke Gemeente zijn door de apostel Paulus uitvoerig behandeld in 1Ko 12-14; Rm 12:4-8 en Ef 4:6-8.
Hier maakt Petrus slechts melding van de rijke gevarieerdheid waarin de gunst van God tot uitdrukking komt. In vele schakeringen derhalve [Grieks: ποικιλος; poikilos; veelkleurig].
De genadegaven moeten door de bezitters met waardering beheerd worden ten voordele van medegelovigen.
ει τις λαλει, ως λογια θεου· ει τις διακονει, ως εξ ισχυος ης χορηγει ο θεος· ινα εν πασιν δοξαζηται ο θεος δια Ιησου Χριστου, ω εστιν η δοξα και το κρατος εις τους αιωνας των αιωνων· αμην.11 Indien iemand spreekt, [dan] woorden als van God; als iemand dient,[dan] als uit kracht die God verleent, opdat in alle dingen God verheerlijkt worde door Yeshua Masjiach¹; aan wie is de heerlijkheid en de macht tot in de eeuwen der eeuwen! Amen.
¹ De charismata worden door Petrus samengevat in slechts twee categorieën:
1. die worden uitgeoefend krachtens Gods woord, en
2. die in daden, in de kracht van God, tot uitdrukking worden gebracht.
Wanneer een ieder zich bewust is van zijn/haar afhankelijkheid van God, is er sprake van een harmonische onderlinge gemeenschap en wordt God in alles verheerlijkt, waarbij alle uitingen van de geest door de Masjiach tot stand komen.
φιλοξενοι εις αλληλους ανευ γογγυσμου·
9 Weest gastvrij voor elkaar, zonder morren.
εκαστος καθως ελαβεν χαρισμα, εις εαυτους αυτο διακονουντες ως καλοι οικονομοι ποικιλης χαριτος θεου.
10 Naarmate ieder een genadegave heeft ontvangen, dient elkaar daarmee als voortreffelijke beheerders der rijkgevarieerde genade van God¹.
¹ De charismata voor de Christelijke Gemeente zijn door de apostel Paulus uitvoerig behandeld in 1Ko 12-14; Rm 12:4-8 en Ef 4:6-8.
Hier maakt Petrus slechts melding van de rijke gevarieerdheid waarin de gunst van God tot uitdrukking komt. In vele schakeringen derhalve [Grieks: ποικιλος; poikilos; veelkleurig].
De genadegaven moeten door de bezitters met waardering beheerd worden ten voordele van medegelovigen.
ει τις λαλει, ως λογια θεου· ει τις διακονει, ως εξ ισχυος ης χορηγει ο θεος· ινα εν πασιν δοξαζηται ο θεος δια Ιησου Χριστου, ω εστιν η δοξα και το κρατος εις τους αιωνας των αιωνων· αμην.11 Indien iemand spreekt, [dan] woorden als van God; als iemand dient,[dan] als uit kracht die God verleent, opdat in alle dingen God verheerlijkt worde door Yeshua Masjiach¹; aan wie is de heerlijkheid en de macht tot in de eeuwen der eeuwen! Amen.
¹ De charismata worden door Petrus samengevat in slechts twee categorieën:
1. die worden uitgeoefend krachtens Gods woord, en
2. die in daden, in de kracht van God, tot uitdrukking worden gebracht.
Wanneer een ieder zich bewust is van zijn/haar afhankelijkheid van God, is er sprake van een harmonische onderlinge gemeenschap en wordt God in alles verheerlijkt, waarbij alle uitingen van de geest door de Masjiach tot stand komen.
2. Vreugde onder lijden (4:12-16)
Αγαπητοι, μη ξενιζεσθε τη εν υμιν πυρωσει προς πειρασμον υμιν γινομενη ως ξενου υμιν συμβαινοντος,
12 Geliefden, laat het [louterend] vuur onder jullie dat tot jullie beproeving geschiedt, jullie niet bevreemden alsof jullie iets vreemds overkomt¹;
¹ Petrus pakt het thema van het lijden weer op omdat de climax van het Jobslijden voor Israël nog altijd in het verschiet ligt, namelijk de Grote Verdrukking tijdens de Tweede helft van de 70ste Jaarweek.
Als gevolg van het optreden van de Antichrist, de Pseudo-masjiach, zal het lijden - waartoe de kern van het ware Israël tot loutering is geroepen - voorgoed een scheiding teweeg brengen tussen hen en de meerderheid van hun Joodse volksgenoten. De laatsten zullen juist de climax van hun verharding bereiken en wel door het navolgen van de ‘masjiach’ van eigen keus.
Er is geen reden voor de getrouwe Rest om zich hierover te verbazen want de Bijbel leert dat Gods voornemen zich door alle tijden heen in die richting beweegt. Zie Js 36 en 37 om een indruk te krijgen van die Pseudo-masjiach in voorafbeelding.
αλλα καθο κοινωνειτε τοις του Χριστου παθημασιν χαιρετε, ινα και εν τη αποκαλυψει της δοξης αυτου χαρητε αγαλλιωμενοι.
12 Geliefden, laat het [louterend] vuur onder jullie dat tot jullie beproeving geschiedt, jullie niet bevreemden alsof jullie iets vreemds overkomt¹;
¹ Petrus pakt het thema van het lijden weer op omdat de climax van het Jobslijden voor Israël nog altijd in het verschiet ligt, namelijk de Grote Verdrukking tijdens de Tweede helft van de 70ste Jaarweek.
Als gevolg van het optreden van de Antichrist, de Pseudo-masjiach, zal het lijden - waartoe de kern van het ware Israël tot loutering is geroepen - voorgoed een scheiding teweeg brengen tussen hen en de meerderheid van hun Joodse volksgenoten. De laatsten zullen juist de climax van hun verharding bereiken en wel door het navolgen van de ‘masjiach’ van eigen keus.
Er is geen reden voor de getrouwe Rest om zich hierover te verbazen want de Bijbel leert dat Gods voornemen zich door alle tijden heen in die richting beweegt. Zie Js 36 en 37 om een indruk te krijgen van die Pseudo-masjiach in voorafbeelding.
αλλα καθο κοινωνειτε τοις του Χριστου παθημασιν χαιρετε, ινα και εν τη αποκαλυψει της δοξης αυτου χαρητε αγαλλιωμενοι.
13 maar naarmate ge deel hebt aan het lijden van de Masjiach, verheugt je, opdat jullie je ook jubelend moogt verheugen bij de openbaring van zijn heerlijkheid¹.
¹ De getrouwe kern van Israël deelt in alle dingen met hun Masjiach, die het ware Zelf van Israël is.
Zoals hij, zijn ook zij tot lijden geroepen, maar ook zullen zij delen in zijn heerlijkheid. De Grote Verdrukking wordt namelijk gevolgd door de openbaring van Yeshua’s glorie waarmee zijn paroesie tot een climax komt:
Maar aan jullie die verdrukt worden verlichting met ons, bij de openbaring van de Heer Yeshua van [de] hemel met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent aan hen die God niet kennen en aan hen die het Evangelie van onze Heer Yeshua niet gehoorzamen. Dezen zullen de gerechtelijke straf betalen: een eeuwige vernietiging, ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid zijner sterkte. Wanneer hij komt, om verheerlijkt te worden onder zijn heiligen en met verbazing beschouwd te worden onder allen die tot geloof kwamen. Omdat ons getuigenis bij jullie geloof vond; op die dag (2Th 1:7-10).
Een zelfde toekomstbeeld daarom zoals eerder door Jesaja profetisch werd geschilderd in Js 25:9 en 51:11-14.
ει ονειδιζεσθε εν ονοματι Χριστου μακαριοι, οτι το της δοξης και το του θεου πνευμα εφ υμας αναπαυεται.
14 Indien gij in de naam van Masjiach wordt gesmaad¹, gelukkig [zijt gij], omdat de geest der heerlijkheid, ja, die van God op jullie rust.
¹ De getrouwe kern van Israël deelt in alle dingen met hun Masjiach, die het ware Zelf van Israël is.
Zoals hij, zijn ook zij tot lijden geroepen, maar ook zullen zij delen in zijn heerlijkheid. De Grote Verdrukking wordt namelijk gevolgd door de openbaring van Yeshua’s glorie waarmee zijn paroesie tot een climax komt:
Maar aan jullie die verdrukt worden verlichting met ons, bij de openbaring van de Heer Yeshua van [de] hemel met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent aan hen die God niet kennen en aan hen die het Evangelie van onze Heer Yeshua niet gehoorzamen. Dezen zullen de gerechtelijke straf betalen: een eeuwige vernietiging, ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid zijner sterkte. Wanneer hij komt, om verheerlijkt te worden onder zijn heiligen en met verbazing beschouwd te worden onder allen die tot geloof kwamen. Omdat ons getuigenis bij jullie geloof vond; op die dag (2Th 1:7-10).
Een zelfde toekomstbeeld daarom zoals eerder door Jesaja profetisch werd geschilderd in Js 25:9 en 51:11-14.
ει ονειδιζεσθε εν ονοματι Χριστου μακαριοι, οτι το της δοξης και το του θεου πνευμα εφ υμας αναπαυεται.
14 Indien gij in de naam van Masjiach wordt gesmaad¹, gelukkig [zijt gij], omdat de geest der heerlijkheid, ja, die van God op jullie rust.
¹ Het Israël van God weet zich gesterkt door de geest van God die op hen rust, zoals ook het geval is met hun Masjiach.
Vergelijk Js 11:1-2 .
μη γαρ τις υμων πασχετω ως φονευς η κλεπτης η κακοποιος η ως αλλοτριεπισκοπος· ει δε ως Χριστιανος, μη αισχυνεσθω, δοξαζετω δε τον θεον εν τω ονοματι τουτω.15-16 Want laat niemand van jullie lijden als moordenaar of dief of kwaaddoener of als iemand die zich in andermans zaken mengt. Indien echter als christen¹, [dan] moet hij zich niet schamen, maar God verheerlijken in deze naam.
¹ Eigenlijk een waarschuwende aankondiging door Petrus van iets wat stellig gaat gebeuren. In de 70ste Week, wanneer het Overblijfsel Yeshua openlijk als hun Masjiach (Gezalfde) erkent, zal dat door hun ongelovige ‘broeders’ als verraad worden bezien.
Zoals voorzegd in Mt hdst 24 zullen zij dan door hun eigen volk gehaat en verdrukt worden: Dan zullen zij jullie overgeven aan verdrukking en jullie doden, en gij zult ter wille van mijn naam gehatenen zijn door alle eidenvolken; en dan zullen velen tot struikelen worden gebracht en zij zullen elkaar overgeven en elkaar haten.
Vrijwel steeds hebben zulke voorzeggingen door Yeshua een Oudtestamentische achtergrond. De herstelprofetieën voor Israël gaan dikwijls vergezeld van aankondigingen die verdrukkingen voorspellen voor de getrouwe Rest. Een sprekend voorbeeld vinden we in Js 66:5 >>
Hoort het woord van YHWH, gij die voor zijn woord beeft: Jullie broeders die jullie haten en jullie uitbannen wegens mijn naam, hebben gezegd: Laat de heerlijkheid van YHWH zich vertonen! Hij zal ook tot jullie verheuging verschijnen, en zij zullen beschaamd staan.
μη γαρ τις υμων πασχετω ως φονευς η κλεπτης η κακοποιος η ως αλλοτριεπισκοπος· ει δε ως Χριστιανος, μη αισχυνεσθω, δοξαζετω δε τον θεον εν τω ονοματι τουτω.15-16 Want laat niemand van jullie lijden als moordenaar of dief of kwaaddoener of als iemand die zich in andermans zaken mengt. Indien echter als christen¹, [dan] moet hij zich niet schamen, maar God verheerlijken in deze naam.
¹ Eigenlijk een waarschuwende aankondiging door Petrus van iets wat stellig gaat gebeuren. In de 70ste Week, wanneer het Overblijfsel Yeshua openlijk als hun Masjiach (Gezalfde) erkent, zal dat door hun ongelovige ‘broeders’ als verraad worden bezien.
Zoals voorzegd in Mt hdst 24 zullen zij dan door hun eigen volk gehaat en verdrukt worden: Dan zullen zij jullie overgeven aan verdrukking en jullie doden, en gij zult ter wille van mijn naam gehatenen zijn door alle eidenvolken; en dan zullen velen tot struikelen worden gebracht en zij zullen elkaar overgeven en elkaar haten.
Vrijwel steeds hebben zulke voorzeggingen door Yeshua een Oudtestamentische achtergrond. De herstelprofetieën voor Israël gaan dikwijls vergezeld van aankondigingen die verdrukkingen voorspellen voor de getrouwe Rest. Een sprekend voorbeeld vinden we in Js 66:5 >>
Hoort het woord van YHWH, gij die voor zijn woord beeft: Jullie broeders die jullie haten en jullie uitbannen wegens mijn naam, hebben gezegd: Laat de heerlijkheid van YHWH zich vertonen! Hij zal ook tot jullie verheuging verschijnen, en zij zullen beschaamd staan.
3. Het oordeel begint bij het Huis van God (4:17-19)
οτι [ο] καιρος του αρξασθαι το κριμα απο του οικου του θεου· ει δε πρωτον αφ ημων, τι το τελος των απειθουντων τω του θεου ευαγγελιω; και
ει ο δικαιος μολις σωζεται,
ο ασεβης και αμαρτωλος που φανειται;17-18 Het is namelijk de tijd dat het oordeel begint bij het Huis van God¹. Indien echter eerst bij ons, wat [is dan] het einde van hen die Gods Evangelie ongehoorzaam zijn? En indien de rechtvaardige ternauwernood wordt gered, waar zal dan de goddeloze en zondaar verschijnen?²
¹ Petrus verbindt het lijden van de Grote Verdrukking met het oordeel over het Joodse ‘huis’, het huis Israëls.
Reeds in 1Pt 1:7 werd daarop gezinspeeld, zie noot 2.
Ook in 1Pt 1:17 werd al vooruitgewezen naar de Vader die onpartijdig oordeelt naar een ieders werk.
ει ο δικαιος μολις σωζεται,
ο ασεβης και αμαρτωλος που φανειται;17-18 Het is namelijk de tijd dat het oordeel begint bij het Huis van God¹. Indien echter eerst bij ons, wat [is dan] het einde van hen die Gods Evangelie ongehoorzaam zijn? En indien de rechtvaardige ternauwernood wordt gered, waar zal dan de goddeloze en zondaar verschijnen?²
¹ Petrus verbindt het lijden van de Grote Verdrukking met het oordeel over het Joodse ‘huis’, het huis Israëls.
Reeds in 1Pt 1:7 werd daarop gezinspeeld, zie noot 2.
Ook in 1Pt 1:17 werd al vooruitgewezen naar de Vader die onpartijdig oordeelt naar een ieders werk.
Zie noot 1, en ook het commentaar bij 1Pt 2:11-12 , waar het oordeel ligt opgesloten in de term Gods inspectiedag.
Bovendien werd uit 1Pt 3:19-20 - in samenhang met verwante schriftplaatsen - duidelijk dat de opstandige engelen die nu nog opgesloten zijn in een ‘kerker’, daar worden bewaard om in het oordeel nog een cruciale rol te spelen (noot 1).
Het oordeel is duidelijk - naast en in samenhang met het voor Israël onvermijdelijke lijden - een hoofdthema in deze Brief.
Om zijn aankondiging van het oordeel voor het huis van Israël kracht te verlenen, grijpt Petrus nu terug op Oudtestamentische voorzeggingen dienaangaande:
Hoort het woord van YHWH, gij die voor zijn woord beeft: Jullie broeders die jullie haten en jullie uitbannen wegens mijn naam, hebben gezegd: ’Laat de heerlijkheid van YHWH zich vertonen!’ Hij zal ook tot jullie verheuging verschijnen, en zij zullen beschaamd staan. Hoort! Uit de stad klinkt tumult! Gedruis uit de tempel! De stem van YHWH, die zijn vijanden hun verdiende loon betaalt!Js 66:5-6
Want zie, in de stad waarover mijn naam is uitgeroepen, begin ik met het brengen van rampspoed, en zullen jullie dan voor onschuldig worden gehouden? Gij zult niet vrij uitgaan, want een zwaard roep ik op tegen alle bewoners der aarde, luidt de uitspraak van YHWH der legerscharen.
Jr 25:29
Grijsaards, jongelingen en jonge meisjes, kleine kinderen en vrouwen, moet gij doden en verdelgen. Maar niemand op wie het kenteken is moogt gij naderen; bij mijn heiligdom moet gij beginnen. Dus begonnen zij bij de mannen, de Oudsten, die zich vóór het Huis bevonden.
Ez 9:6
² De herhaling indien dan eerst bij ons lijkt overbodig, maar Petrus wil veel nadruk leggen op het oordeel voor Israël. Nergens in dit Schriftdeel wordt namelijk melding gemaakt van de Heidenvolken. Alles wat hier over het oordeel wordt gezegd betreft uitsluitend het Huis van Israël, het Huis Gods.
Dat blijkt ook uit een volgende terugverwijzing naar het OT: Zie, aan de rechtvaardige wordt vergolden op aarde, hoeveel te meer aan de goddeloze en de zondaar! (Sp 11:31).
De LXX-versie van de tekst komt overeen met Petrus’ aanhaling en luidt: Indien werkelijk de rechtvaardige nauwelijks wordt gered, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?
Het parallellisme in de vv 17 en 18 brengt met zich mee dat we in de goddeloze en zondaar alle Joden van het Huis Israëls moeten zien, zij die tot het Einde weigeren Yeshua als de ware Masjiach van Israël te erkennen. Door te opteren voor de Antichrist, hun Masjiach, weigeren zij definitief Gods Evangelie gehoorzaam te zijn en manifesteren zij hun ultieme goddeloze houding.
ωστε και οι πασχοντες κατα το θελημα του θεου πιστω κτιστη παρατιθεσθωσαν τας ψυχας αυτων εν αγαθοποιια.
19 Laten daarom ook zij die naar de wil van God lijden, de zielen aan een getrouwe Schepper toevertrouwen¹ door het goede te doen².
¹ Wéér proeven wij de tegenstelling tussen de twee typen Joden.
Zij die terwille van de Masjiach lijden in de Grote Verdrukking, kunnen zich nog slechts op God, hun Schepper die hen wederverwekt heeft, verlaten. Hun zielen zij bij hem veilig, zoals Yeshua volgens Mt 10:28 heeft verzekerd: En wees niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden, maar niet de ziel.Wees veeleer bevreesd voor Herm die zowel ziel als lichaam kan vernietigen in Gehenna.
Bovendien werd uit 1Pt 3:19-20 - in samenhang met verwante schriftplaatsen - duidelijk dat de opstandige engelen die nu nog opgesloten zijn in een ‘kerker’, daar worden bewaard om in het oordeel nog een cruciale rol te spelen (noot 1).
Het oordeel is duidelijk - naast en in samenhang met het voor Israël onvermijdelijke lijden - een hoofdthema in deze Brief.
Om zijn aankondiging van het oordeel voor het huis van Israël kracht te verlenen, grijpt Petrus nu terug op Oudtestamentische voorzeggingen dienaangaande:
Hoort het woord van YHWH, gij die voor zijn woord beeft: Jullie broeders die jullie haten en jullie uitbannen wegens mijn naam, hebben gezegd: ’Laat de heerlijkheid van YHWH zich vertonen!’ Hij zal ook tot jullie verheuging verschijnen, en zij zullen beschaamd staan. Hoort! Uit de stad klinkt tumult! Gedruis uit de tempel! De stem van YHWH, die zijn vijanden hun verdiende loon betaalt!Js 66:5-6
Want zie, in de stad waarover mijn naam is uitgeroepen, begin ik met het brengen van rampspoed, en zullen jullie dan voor onschuldig worden gehouden? Gij zult niet vrij uitgaan, want een zwaard roep ik op tegen alle bewoners der aarde, luidt de uitspraak van YHWH der legerscharen.
Jr 25:29
Grijsaards, jongelingen en jonge meisjes, kleine kinderen en vrouwen, moet gij doden en verdelgen. Maar niemand op wie het kenteken is moogt gij naderen; bij mijn heiligdom moet gij beginnen. Dus begonnen zij bij de mannen, de Oudsten, die zich vóór het Huis bevonden.
Ez 9:6
² De herhaling indien dan eerst bij ons lijkt overbodig, maar Petrus wil veel nadruk leggen op het oordeel voor Israël. Nergens in dit Schriftdeel wordt namelijk melding gemaakt van de Heidenvolken. Alles wat hier over het oordeel wordt gezegd betreft uitsluitend het Huis van Israël, het Huis Gods.
Dat blijkt ook uit een volgende terugverwijzing naar het OT: Zie, aan de rechtvaardige wordt vergolden op aarde, hoeveel te meer aan de goddeloze en de zondaar! (Sp 11:31).
De LXX-versie van de tekst komt overeen met Petrus’ aanhaling en luidt: Indien werkelijk de rechtvaardige nauwelijks wordt gered, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?
Het parallellisme in de vv 17 en 18 brengt met zich mee dat we in de goddeloze en zondaar alle Joden van het Huis Israëls moeten zien, zij die tot het Einde weigeren Yeshua als de ware Masjiach van Israël te erkennen. Door te opteren voor de Antichrist, hun Masjiach, weigeren zij definitief Gods Evangelie gehoorzaam te zijn en manifesteren zij hun ultieme goddeloze houding.
ωστε και οι πασχοντες κατα το θελημα του θεου πιστω κτιστη παρατιθεσθωσαν τας ψυχας αυτων εν αγαθοποιια.
19 Laten daarom ook zij die naar de wil van God lijden, de zielen aan een getrouwe Schepper toevertrouwen¹ door het goede te doen².
¹ Wéér proeven wij de tegenstelling tussen de twee typen Joden.
Zij die terwille van de Masjiach lijden in de Grote Verdrukking, kunnen zich nog slechts op God, hun Schepper die hen wederverwekt heeft, verlaten. Hun zielen zij bij hem veilig, zoals Yeshua volgens Mt 10:28 heeft verzekerd: En wees niet bevreesd voor hen die wel het lichaam kunnen doden, maar niet de ziel.Wees veeleer bevreesd voor Herm die zowel ziel als lichaam kan vernietigen in Gehenna.
² De Messiaanse Joden van de Eindtijd worden aangemoedigd zich op een actieve wijze aan hun Vader toe te vertrouwen. Zelfs in hun verdrukkingen moeten zij zich bekommeren om wat moreel goed is, van uitnemende waarde, werkelijke deugd [Grieks: αγαθος doen].