Inhoud
A. Over de christelijke levenswijsheid (1:1 – 3:18)
2. Gedrag onder beproevingen (1:2-18)
B. Praktische vermaningen (4:1 – 5:20)
Volgens Jakobus 1:1 luidt de adressering: Aan de twaalf stammen in de diaspora.
Overigens is het van niet minder belang om naar de afzender te kijken en te letten op zijn specifieke achtergrond, t.w. Jakobus, de halfbroer van Jezus.
Rond het jaar 49 AD was deze Jakobus binnen de Joods-christelijke gemeenschap van Jeruzalem een vooraanstaand figuur. Dat blijkt uit de twee Bijbelverslagen die details verstrekken over het apostelconvent waar de besnijdeniskwestie werd besproken.
Op een zeker moment treedt Jakobus met veel initiatief op. Hij vat samen wat tot dan toe was besproken, voegt er zijn eigen gezaghebbend commentaar aan toe en komt met een passend voorstel.
Paulus en Barnabas hebben blijkbaar bij een eerdere gelegenheid afzonderlijke besprekingen gehad met "degenen die pilaren schenen te zijn", van wie Jakobus als eerste wordt vermeld, naast Petrus en Johannes.
Bij die ontmoeting kwam men tot overeenstemming op het punt van de "doelgroepen". Jakobus, Petrus en Johannes zouden zich op de Joden, de besnedenen, blijven concentreren; Paulus en Barnabas vooral op de Heidenvolken.
Hieruit kunnen wij afleiden dat Jakobus zich in het bijzonder zou blijven bezighouden met joodse mensen van wie sommigen tot het Christendomzouden overgaan. Precies zoals hij eerder had gedaan, getuige zijn Brief waarvan de inhoud aansluit op die verslagen in de Handelingen welke gebeurtenissen vermelden die aan 49 AD voorafgingen.
Berichten buiten de bijbel om laten ons weten dat Jakobus tot aan zijn gewelddadige dood in 62 AD, ook onder Joden die geen christenen waren in hoog aanzien stond. Hoe is dat te verklaren? Omdat er in die dagen nog betrekkelijk weinig scheiding bestond tussen de "Synagoge" en de joods-christelijke gemeenschap. Pas in de periode van ongeveer 80 tot 90 AD werd het noodzakelijk geacht dat gelovigen zich uitdrukkelijker zouden distantiëren van de Synagoge. Onthullend in dit opzicht is een ander verslag in het boek Handelingen waarin Jakobus op de voorgrond treedt, rond het jaar 57, wanneer Paulus na afloop van zijn 3e zendingsreis te Jeruzalem aankomt.
Dit lijkt ons thans volkomen onbegrijpelijk. Vers 20: Onder de joden duizenden gelovigen en allen vol ijver voor de Wet [van Mozes]; en bovendien Jakobus die Paulus aanraadt zich als een Jood te gedragen en joodse gebruiken in acht te nemen, zelfs om de kosten van de dierlijke slachtoffers te dragen voor de vier Nazireeërs. En waarom? Dan zouden alle joodse christenen tot de conclusie komen dat Paulus zelf ook ordelijk wandelde naar de Wet!
Het bovenstaande verschaft achtergrondinformatie waarom wij de adressering Aan de twaalf stammen in de diaspora letterlijk moeten opvatten en zeker niet in een geestelijke betekenis, alsof de Christelijke Gemeente opgedeeld zou kunnen worden in 12 stammen. Jakobus richt zich tot alle Joden buiten Palestina die overal verstrooid zijn.
Onder hen waren 3 hoofdgroepen te onderscheiden: de Babylonische, de Syrische en de Egyptische, van wie de leden overigens geregeld naar de feesten in Jeruzalem kwamen en met wie de Joden te Jeruzalem zoals Jakobus zelf, uiteraard contact onderhielden (zie Handelingen 2:8-11).
Maar Jakobus richt het merendeel van zijn opmerkingen tot zijn joodse broeders die Jezus als de Messias hadden aanvaard (Jk 2:1), in de wetenschap dat de Brief toch hoofdzakelijk door hen gelezen zou worden. De ongelovige Joden blijven evenwel niet buiten beschouwing.
Op dit punt spreekt de inhoud van de Brief voor zich. Op de achtergrond speelt voortdurend de joodse situatie. Geen enkele maal wordt er gerefereerd aan Heidengelovigen of aan iets dat specifiek op hen van toepassing zou zijn in, bijvoorbeeld, de waarschuwingen of de vermaningen. Enkele opvallende passages:
Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid, opdat wij een zekere eerstelinggave van zijn schepselen zouden zijn.
Dit duidt waarschijnlijk op een vroege datum van de Brief. Velen menen zelfs vóór 49 AD.
In dit deel ligt veel nadruk op de Wet, in het bijzonder de koninklijke wet (vers 8), verwijzend naar Leviticus 19:18 en door Jezus geciteerd in Mattheüs 22:39 binnen een joodse setting (22:35-40).
Maar let vooral op vers 2 (letterlijk naar het Grieks): "Want als er in jullie synagoge een man binnenkomt, goudgeringd, in smaakvolle kleding…etc".
Letterlijk: Jij gelooft dat God één is, daar doe je goed aan!
Dit kan als doorslaggevend beschouwd worden. Iets dergelijks kan slechts tot Joden gericht zijn. Waarom?
Het betreft namelijk een verwijzing naar het sjema, gebaseerd op Deuteronomium 6:4 (letterlijk naar het Hebreeuws): Luister o Israël: JHWH onze God, JHWH één.
Eén bron zegt: "Het sjema is een centraal onderdeel van de aanbidding in de synagoge".
Hier ziet Jakobus duidelijk voorbij de grenzen van de gemeente naar de ongelovige Joden die in de nabijheid van de joodse christenen verkeerden.
Jakobus’ schrijfstijl stemt hier overeen met die van de oudtestamentische profeten.
Vers 4 correspondeert bijvoorbeeld duidelijk met Ezechiël 23:27 en het geheel van het Bijbelboek Hosea. Wanneer men daarbij in aanmerking neemt dat het volgende hoofdstuk verwijst naar de nabijheid van Jezus’ paroesie Jk (5:8), dan wordt dit Schriftdeel op verrassende wijze tot een openbaring voor de Eindtijd:
Messias-(Jezus) belijdende Joden moeten in de 70e Jaarweek mede door deze passage tot het inzicht komen dat het huidige Zionistische ideaal, waarbij de in 1948 eigenmachtig gestichte staat Israël zich slechts met veel bloedig geweld wist te handhaven, alsmaar meer rampspoed heeft opgeleverd en dat het niet Gods ondersteuning genoot.
In dit licht gezien krijgen de aan de christelijke gemeente altijd wezensvreemd gebleven woorden eindelijk hun ware zin:
1 Vanwaar oorlogen en vanwaar gevechten bij jullie? [Komen ze] niet hiervandaan: uit jullie zinnelijke genoegens, die strijd voeren in jullie leden?
2 Jullie begeren en bezitten niet; jullie moorden en zijn na-ijverig, en jullie kunnen niet verkrijgen; jullie vechten en voeren oorlog. Jullie bezitten niet omdat jullie niet vragen.
3 Jullie vragen en ontvangen niet; jullie vragen namelijk met een verkeerde bedoeling, om het aan jullie zinnelijke genoegens te besteden.
4 Overspeelsters, weten jullie niet dat de vriendschap der wereld vijandschap jegens God is? Wie dus een vriend van de wereld wil zijn betoont zich een vijand van God.
Ook hier is het overduidelijk dat Jakobus de rijke, onheilige Joden hekelt naar de wijze van de Oudtestamentische profeten. In vers 7 onderscheidt hij hen, bij wijze van tegenstelling, van degenen die hij als zijn ware broeders ziet binnen de joodse gemeenschap.
Door naar de paroesie, de tegenwoordigheid van Messias Jezus, te verwijzen waarop die broeders – en vanzelfsprekend wij allen – geduldig moeten wachten, wordt dit schriftdeel 5:1-7 extra interessant. Waarom?
Dezelfde tegenstelling is namelijk zichtbaar in, bijvoorbeeld, Jesaja 2:5-9, een Schriftgedeelte dat onderdeel is van een eindtijdvoorzegging (Jesaja 2:1-4). In de eindtijd zal inderdaad een gelovig joods overblijfsel door God verwekt worden om opnieuw als zijn getuigen te dienen (Jesaja 43:10-12; Openbaring 11:3), maar het merendeel der Joden zal toch niet uit hun eeuwenlange verharding terugkeren. Slechts een overblijfsel [onder hen] zal terugkeren (Jesaja 10:22).
Een passage waarmee christenen tot op de dag van heden niet echt raad weten. Het is dan ook vol van joodse elementen. Zie Markus 6:13.
Binnen Evangelische kringen baseert men op deze passage de zogeheten 'ziekenzalving', en de RK-kerk leidt er het sacrament 'heilig oliesel' van af. Onterecht, als men zich de adressering van de Brief weer te binnen roept.
Hierna wordt een vertaling van de Griekse tekst gepresenteerd, aangevuld met een beperkte exegese. Wij geven vooral bij dit Bijbelboek er de voorkeur aan om 'Schrift met Schrift te verklaren'. Aan de hand van de talkrijke tekstverwijzingen wordt de lezer uitgenodigd zelf tot conclusies te komen met betrekking tot de inhoudelijke waarde van het geschrift.
De symbolen voor de Bijbelboeken vindt men hier.
A. Over de christelijke levenswijsheid (1:1 – 3:18)
Ιακωβος θεου και κυριου Ιησου Χριστου δουλος ταις δωδεκα φυλαις ταις εν τη διασπορα χαιρειν.
1 Jakobus, slaaf¹ van God en [de] Heer Jezus Messias, aan de twaalf stammen in de diaspora²: gegroet!³
¹ Mt 10:24 Lk 2:29 1Pt 2:16 Op 1:1
² Dt 30:4 Jh 7:35 Hn 2:5 1Pt 1:1
2. Gedrag onder beproevingen (1:2-18)
a. Volharding en bidden om wijsheid (1:2-8)
Πασαν χαραν ηγησασθε, αδελφοι μου, οταν πειρασμοις περιπεσητε ποικιλοις,
2 Acht het enkel vreugde¹, mijn broeders², wanneer jullie allerlei beproevingen overkomen,
¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.¹ Js 61:10 65:13 Hk 3:18 Mt 5:11, 12 Hn 5:41 Hb 10:34 1Pt 4:13
² Mt 7:3-5 12:49, 50 25:40 Hn 2:29, 37 7:2 13:26 Rm 9:3 Op 6:11 12:10
γινωσκοντες οτι το δοκιμιον υμων της πιστεως κατεργαζεται υπομονην·
3 daar gij weet dat de beproefdheid¹ van jullie geloof volharding bewerkt.
το δοκιμιον Lett: de getoetste hoedanigheid; daarom: een geloof dat de toets van beproeving met goed gevolg heeft doorstaan.
η δε υπομονη εργον τελειον εχετω, ινα ητε τελειοι και ολοκληροι, εν μηδενι λειπομενοι.
4 Maar laat de volharding een volmaakt werk hebben¹, opdat gij volgroeid en in elk opzicht volledig moogt zijn², in niets te kort schietend.
² Lv 19:2 Mt 5:48 2Pt 3:14
Ει δε τις υμων λειπεται σοφιας, αιτειτω παρα του διδοντος θεου πασιν απλως και μη ονειδιζοντος, και δοθησεται αυτω.
5 Indien echter iemand van jullie in wijsheid te kort schiet¹, moet hij bij de God vragen die aan allen zonder voorbehoud geeft en geen verwijten maakt, en ze zal hem gegeven worden².
² Sp 2:1-6 Lk 11:9-13 18:1-8 Jk 3:17
αιτειτω δε εν πιστει, μηδεν διακρινομενος, ο γαρ διακρινομενος εοικεν κλυδωνι θαλασσης ανεμιζομενω και ριπιζομενω·
6 Hij moet echter in geloof vragen, volstrekt niet twijfelend¹. Want wie twijfelt is gelijk een golf der zee, voortgedreven door de wind en heen en weer geslingerd².
¹ Ps 62:5-8 Sp 3:5 Js 50:10 Mt 21:21, 22 Mr 11:24 Hb 11:6
² Vergelijk: Ef 4:14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen
μη γαρ οιεσθω ο ανθρωπος εκεινος οτι λημψεται τι παρα του κυριου, ανηρ διψυχος, ακαταστατος εν πασαις ταις οδοις αυτου.
7-8 Want laat die mens niet menen dat hij iets van de Heer zal ontvangen; hij is een man van tweeërlei gevoelen¹, onbestendig² in al zijn wegen.
Man van tweeërlei gevoelen, weergave van διψυχος wat verwijst naar dubbelhartig, vooral in de zin van twijfel. De διψυχος mens twijfelt tussen waar en onwaar. Thomas was zo’n man; ook genoemd: Διδυμος, dubbel, tweevoudig (Jh 20:24-28).
² ακαταστατος Grillig; wisselvallig. Zie: Js 54:11 (LXX)
b. Vergankelijkheid van aardse grootheid (1:9-12)
Καυχασθω δε ο αδελφος ο ταπεινος εν τω υψει αυτου, ο δε πλουσιος εν τη ταπεινωσει αυτου, οτι ως ανθος χορτου παρελευσεται.
9-10 Maar laat de geringe broeder zich beroemen op zijn hoogheid, de rijke daarentegen op zijn geringheid¹, omdat hij als een bloem van het gras voorbij zal gaan².
¹ Ps 49:6, 7 Psalm 52 Jr 9:23, 24 Lk 1:51, 52 16:19-31 Jk 2:5 Op 3:17, 18
² Am 8:4-10 Lk 6:20-26 Jk 5:1-5
ανετειλεν γαρ ο ηλιος συν τω καυσωνι και εξηρανεν τον χορτον, και το ανθος αυτου εξεπεσεν και η ευπρεπεια του προσωπου αυτου απωλετο· ουτως και ο πλουσιος εν ταις πορειαις αυτου μαρανθησεται.
11 Want de zon ging op samen met de verzengende hitte¹ en deed het gras verdorren, en zijn bloem viel af en de schoonheid van haar uiterlijk ging verloren²; evenzo zal ook de rijke in zijn ondernemingen verwelken³.
¹ Het opgaan van de zon gaat ook gepaard met verzengende hitte (καυσων; Jn 4:8). Contrast: Het koninkrijk van de Messias vs de Antichrist.
Ps 84:11 Psalm 12 Js 4:6 49:10 Ml 4:2 Mt 13:43 Op 7:15-17
² Ps 37:1, 2 129:5, 6 Js 40:6-8
³ Ps 144:12-15 Mt 19:24 Lk 12:15-21
Μακαριος ανηρ ος υπομενει πειρασμον, οτι δοκιμος γενομενος λημψεται τον στεφανον της ζωης, ον επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον.
12 Gelukkig [de] man die onder beproeving volhardt; want deugdelijk gebleken zal hij de krans des levens ontvangen¹, die hij beloofde aan hen die hem liefhebben².
¹ Mt 5:10-12 10:22 1Pt 5:4 Op 2:10
c. Verzoeking komt niet van God (1:13-18)
μηδεις πειραζομενος λεγετω οτι Απο θεου πειραζομαι· ο γαρ θεος απειραστος εστιν κακων, πειραζει δε αυτος ουδενα
13 Laat niemand die verzocht wordt¹ zeggen: "Ik word vanwege God verzocht". Want de God die niet met kwade dingen verzocht kan worden², verzoekt immers zelf niemand.
² Ps 5:4 89:14 Hk 1:13 1Pt 1:15, 16
Omdat God volkomen heilig, zuiver en rein is, is hij απειραστος, d.i. in geen enkel opzicht ontvankelijk voor enige vorm van kwaad. Hij is onbeïnvloedbaar voor verzoeking met kwade dingen. Ook zal hij zelf er nooit toe overgaan iemand tot kwaaddoen aan te zetten bij wijze van beproeving.
εκαστος δε πειραζεται υπο της ιδιας επιθυμιας εξελκομενος και δελεαζομενος·
14 Maar ieder wordt verzocht doordat hij door de eigen begeerte¹ meegesleept en verlokt wordt.²
² Gn 3:6 4:7 Sp 7:21, 22 Js 44:20 Op 2:20
Uiterlijke omstandigheden kunnen op zich een kracht tot verzoeking vormen, maar uiteindelijk is het de zondige drang in de persoon zelf die hem onder (zware) druk zet. Het werkelijke gevaar ligt dus besloten in
a. de Adamitische, zondige zwakheid die bovendien door Satan bespeeld kan worden; en
b. in de wijze waarop men reageert op de prikkel van buitenaf. Een verkeerd verlangen is de vader van de verkeerde daad, zoals het vervolg toont:
ειτα η επιθυμια συλλαβουσα τικτει αμαρτιαν, η δε αμαρτια αποτελεσθεισα αποκυει θανατον.
15 Vervolgens, wanneer de begeerte bevrucht is, baart zij zonde¹; de zonde, eenmaal volgroeid, brengt dood voort².
¹ Gn 3:6 4:4-7 2Sm 11:2-4 Ps 7:14 1Jh 2:16
² Sp 7:21-23 9:18 Rm 6:21 8:6
Elke zonde kan dus tot de dood leiden! Zonde is immers een tekortschieten aan Gods maatstaf (Rm 6:23).
Μη πλανασθε, αδελφοι μου αγαπητοι. πασα δοσις αγαθη και παν δωρημα τελειον ανωθεν εστιν, καταβαινον απο του πατρος των φωτων, παρ ω ουκ ενι παραλλαγη η τροπης αποσκιασμα.
16-17 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Louter goede gave en louter volmaakt geschenk is van boven¹, afdalend van de Vader der lichten², bij wie geen afwisseling bestaat of duisternis door omwenteling³.
¹ Sp 2:6 Pr 5:19 Jh 3:27 Hn 14:17 1Tm 6:17
² Gn 1:3 Jr 31:35 2Ko 4:6 1Tm 6:16 1Jh 1:5
³ Nm 23:19 1Sm 15:29 Ml 3:6 Rm 11:29
De vermaning om niet te dwalen verwijst terug op wat voorafging.
Het is een vergissing te denken dat verzoekingen bij God vandaan komen. Hij is juist de gever van al het goede, en wat hij schenkt bevordert het welzijn en geluk van de mens. Hij is de God van licht, niet van duistere zaken. Oók verandert hij niet van positie zoals de aarde die door omwenteling afwisselend in licht en duisternis verkeert.
βουληθεις απεκυησεν ημας λογω αληθειας εις το ειναι ημας απαρχην τινα των αυτου κτισματων
18 Omdat hij het wilde bracht hij ons voort met [het] woord der waarheid¹, opdat wij een zekere eerstelinggave² van zijn schepselen zouden zijn.
Dat zij "zekere" eerstelingen zijn geeft te kennen dat zij dit in een bepaald opzicht zijn; er zijn nog andere eerstelingen (Rm 8:23; 2Th 2:13).
Ιστε, αδελφοι μου αγαπητοι, εστω δε πας ανθρωπος ταχυς εις το ακουσαι, βραδυς εις το λαλησαι, βραδυς εις οργην·
19 Weet dit, mijn geliefde broeders, ieder mens moet vlug zijn om te horen¹, traag om te spreken², traag tot toorn³.