(10:1-10)
Σκιαν γαρ εχων ο νομος των μελλοντων αγαθων, ουκ αυτην την εικονα των πραγματων, κατ ενιαυτον ταις αυταις θυσιαις ας προσφερουσιν εις το διηνεκες ουδεποτε δυναται τους προσερχομενους τελειωσαι∙
1 Want de Wet, een schaduw hebbend van de toekomstige goede dingen, niet het beeld der feiten zelf, is nimmer in staat met dezelfde slachtoffers die men voortdurend jaarlijks opdraagt, hen die naderen tot volmaaktheid te brengen.
Want grijpt terug op wat onmiddellijk is voorafgegaan in Hb 9:25-28. Terwijl de offers van de jaarlijkse Verzoendag altijd weer herhaald moesten worden, werd door Yeshua’s verschijning bij de voleinding der eeuwen het probleem zonde voorgoed terzijde gesteld, of tot een oplossing gebracht.
In één enkele daad, door het brengen van het offer van zichzelf, rekende de Zoon van God voor altijd af met de zonde. Dat offer was zó doeltreffend dat het niet van jaar tot jaar herhaald behoefde te worden. Het effect er van gaat helemaal terug tot op alle mensen die sinds de grondlegging der wereld hebben geleefd. Toen hij plaatsvervangend voor de gehele Adamitische mensheid stierf, werd het oordeel dat in Adam op haar rustte, principieel van haar weggenomen.
De voortdurende herhaling van de offers binnen de oude, Aäronische orde bewijst in zichzelf hun absolute ontoereikendheid. De reden daarvoor wordt nu gegeven: De Wet waardoor de Oude offercultus werd geregeld, bevatte slechts een schaduw der toekomstige goede dingen, dat wil zeggen van de werkelijkheden die in de Masjiach hun beslag krijgen. In hém voltrekken zich de ware feiten, zoals de apostel al eerder in Ks 2:16-17 had aangegeven. Sprekend over de inzettingen van de Wet schreef hij aan de leden van Yeshua’s Gemeente:
De voortdurende herhaling van de offers binnen de oude, Aäronische orde bewijst in zichzelf hun absolute ontoereikendheid. De reden daarvoor wordt nu gegeven: De Wet waardoor de Oude offercultus werd geregeld, bevatte slechts een schaduw der toekomstige goede dingen, dat wil zeggen van de werkelijkheden die in de Masjiach hun beslag krijgen. In hém voltrekken zich de ware feiten, zoals de apostel al eerder in Ks 2:16-17 had aangegeven. Sprekend over de inzettingen van de Wet schreef hij aan de leden van Yeshua’s Gemeente:
Laat dan niemand jullie oordelen inzake eten en drinken of met betrekking tot een feest of nieuwe maan of sabbatten, welke zaken een schaduw zijn van de toekomstige dingen, maar het wezenlijke behoort de Masjiach toe.
De Wet heeft slechts de schaduw, een zeer zwakke afbeelding.
Vanzelfsprekend kan daardoor niets tot volmaaktheid worden gebracht. Daarvoor is de werkelijkheid, Masjiach Yeshua, nodig. Op basis van zijn ene, toereikend offer kunnen de Hebreeën - hier letterlijk aangeduid als de toetredenden[τους προσερχομενους] - in geloof tot de volmaaktheid geraken. In Hb 2:10 had de apostel daarop al gewezen:
Want het paste hem, om wie alle dingen zijn en door wie alle dingen zijn, aangezien hij vele zonen tot heerlijkheid wilde leiden, de bewerker van hun redding door lijden tot volmaaktheid te brengen.
Tot volmaaktheid geraken werd daar in enigszins andere bewoordingen geformuleerd: Vele zonen tot heerlijkheid leiden.
In hun (gelovige) verbondenheid metYeshua zullen zij de nieuwe geboorte van de geest ontvangen, aangezien zij door geloof in zijn offer een werkelijke reiniging van de zonden ervaren. Daardoor komen zij in de positie om op de toekomstige bewoonde aarde het koninkrijk voor Israël naar de mensen der natiën toe te dienen en te vertegenwoordigen en hun als de voorzegde Koninklijke priesterschap tot zegen te worden.
επει ουκ αν επαυσαντο προσφερομεναι, δια το μηδεμιαν εχειν ετι συνειδησιν αμαρτιων τους λατρευοντας απαξ κεκαθαρισμενους; αλλ εν αυταις αναμνησις αμαρτιων κατ ενιαυτον, αδυνατον γαρ αιμα ταυρων και τραγων αφαιρειν αμαρτιας.
2-4 Zou anders het opdragen [van offers] niet opgehouden zijn, doordat zij die dienst voor God verrichten - eens voor altijd gereinigd zijnde - geen enkel bewustzijn van zonden meer zouden hebben? Maar in die [offers] is er jaarlijks een herinnering der zonden. Want het is niet mogelijk dat bloed van stieren en bokken zonden wegneemt.
De apostel legt eens te meer de zwakheid van het Oude bestel bloot. Omdat dierlijk bloed niet werkelijk zonden kon wegnemen, ging het offeren op de jaarlijkse Verzoendag altijd maar door. Het verschafte geen werkelijke rust wat betreft ’s mensen bewustzijn in het schuldig staan tegenover God. Er vond geen werkelijke reiniging plaats.
Niettemin had het Oude, ceremoniële Bestel volgens de apostel juist in dat opzicht een positieve kant. Terwijl van werkelijke verzoening geen sprake was - iets wat men toch eigenlijk van een offercultus zou mogen verwachten - bleef de herinnering aan de noodzaak daarvan levendig in de geest der betrokkenen aanwezig. Het hielp de oprechte Israëliet zich te realiseren in welke positie hij zich tegenover zijn God, YHWH, bevond (Gl 3:19, 24).
Hoe krachtiger de stem van het geweten gaat spreken hoe meer het hart zal hunkeren naar werkelijke verzoening, zodat nadering tot God in reinheid, heiligheid en volmaaktheid mogelijk wordt.
Διο εισερχομενος εις τον κοσμον λεγει,
θυσιαν και προσφοραν ουκ ηθελησας,
σωμα δε κατηρτισω μοι∙
ολοκαυτωματα και περι αμαρτιας ουκ ευδοκησας.
τοτε ειπον,
Ιδου ηκω,
εν κεφαλιδι βιβλιου γεγραπται περι εμου,
του ποιησαι ο θεος, το θελημα σου.
σωμα δε κατηρτισω μοι∙
ολοκαυτωματα και περι αμαρτιας ουκ ευδοκησας.
τοτε ειπον,
Ιδου ηκω,
εν κεφαλιδι βιβλιου γεγραπται περι εμου,
του ποιησαι ο θεος, το θελημα σου.
5-7 Daarom zegt hij, komend in de wereld:
Slachtoffer en offergave hebt gij niet gewild, maar gij bereidde mij een lichaam; in volledige brandoffers en zondoffers hadt gij geen welgevallen.
Toen zei ik: Zie, ik ben gekomen - in de rol des boeks staat over mij geschreven - om uw wil te doen, o God!
Zoals hij in hoofdstuk 8 het Nieuwe Verbond introduceerde met een Schriftcitaat (Jr 31:31-34), bevestigt de apostel hier het opdragen van het superieure offer eveneens met een verwijzing naar een prominent Schriftdeel; in dit geval Ps 40:6-8 (7-9).
In de Masoretische tekst kunnen we daar het volgende lezen:
In slachtoffer en offergave hebt gij geen behagen gehad; oren hebt gij mij gegraven. Brandoffer en zondoffer hebt gij niet gevraagd. Toen zei ik: Zie, ik kom; in de boekrol is over mij geschreven. Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God; uw wet is in mijn binnenste.
Maar zoals in het geval van het Nieuwe Verbond, citeert de apostel ook nu vanuit de LXX, waarin merkwaardigerwijs het oorspronkelijke (?) oren hebt gij mij gegraven gewijzigd (?) is in gij bereidde mij een lichaam.
Een tekstwijziging overigens die de apostel een uitstekende gelegenheid biedt om in zijn beschouwingen betreffende de superieure waarde van het Messiaanse slachtoffer nadruk te leggen op een extra facet van dat offer, namelijk de gezindheid waarmee de Hogepriester van de Nieuwe orde het offer van zijn eigen ziel aan God opdroeg.
Dat geschiedde in volstrekte gehoorzaamheid aan de goddelijke wil, iets wat eigenlijk ook de Masoretische tekst impliceert: Oren hebt gij mij gegraven betekent immers dat YHWH Elohim de Psalmist oren gaf om zorgvuldig te luisteren naar wat God had te zeggen en daaraan gehoorzaam te zijn. Zowel het gegraven (of: geopende) oor als het toebereide lichaam, duidt in de context op de complete offerbereidheid.
Voor die Hebreeën (Joden) die maar al te graag een Derde tempel willen oprichten om daarin de Oude offercultus te doen herleven, houdt dit eens te meer een zeer serieuze aanmoediging in om zich ernstig op deze kwestie te beraden. Men kan er immers moeilijk om heen dat in Psalm 40 de Tanakh zélf de ontoereikendheid, ja, de machteloosheid der offers van het Oude bestel heeft aangekondigd.
Voor die Hebreeën (Joden) die maar al te graag een Derde tempel willen oprichten om daarin de Oude offercultus te doen herleven, houdt dit eens te meer een zeer serieuze aanmoediging in om zich ernstig op deze kwestie te beraden. Men kan er immers moeilijk om heen dat in Psalm 40 de Tanakh zélf de ontoereikendheid, ja, de machteloosheid der offers van het Oude bestel heeft aangekondigd.
In deze Psalm verneemt de apostel de stem van de Masjiach, sprekend tot God over diens misnoegen betreffende het feit dat er binnen de Oude offercultus nooit een einde kwam aan het opdragen van de verscheidenheid aan offers volgens de Wet.
Tegenover die alsmaar terugkerende ceremoniën brengt hij nu zijn verlangen tot uitdrukking om in bewuste gehoorzaamheid aan de wil van zijn Vader, God, alles te volbrengen wat in de boekrol, Gods profetische Woord, ten aanzien van hem was aangekondigd. Zoals reeds in Hb 1:1 werd aangegeven:
God, die in de Oudheid veelvuldig en op veel manieren tot de vaders sprak in de profeten.
In de eerste profetie, gericht tot de 'Slang', zinspeelde de Vader al op de offerdood van zijn Zoon, de Masjiach van Israël [het zaad van de 'Vrouw'], met de woorden: Gij [de Satan] zult hem in de hiel vermorzelen (Gn 3:15).
Gij hebt mij een lichaam bereid…
Het werkwoord bereiden doet weer denken aan de offergaven van het Oude bestel die eveneens (toe)bereid werden, wat tot de vraag leidt: Wanneer bereidde God de Masjiach een lichaam om dat uiteindelijk ten offer op te dragen?
Antwoord: Dat gebeurde toen de aankondiging die Gabriël aan Maria had gedaan, daadwerkelijk werd verwezenlijkt:
En de engel zei tot haar: Wees niet bevreesd, Mariam, want je hebt genade gevonden bij God, en zie, je zult in [je] schoot ontvangen en een zoon baren en zijn naam moet je noemen: Yeshua. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten worden genoemd, en de Heer God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal als koning over het Huis van Jakob regeren tot in eeuwigheid, en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn.
Mariam echter zei tot de engel: Hoe zal dit zijn, daar ik geen gemeenschap heb met een man? En in antwoord zei de engel tot haar: Heilige geest zal op je komen en kracht des Allerhoogsten zal je overschaduwen; daarom ook zal het heilige dat verwekt wordt Gods Zoon worden genoemd.
(Lk 1:30-36)
Veel exegeten zijn geneigd om die gebeurtenis - van de menswording - te vereenzelvigen met Yeshua’s komst in de wereld van vers 5: Daarom zegt hij, komend in de wereld.
Zelf vinden wij het aannemelijker dat uit Slachtoffer en offergave hebt gij niet gewild, maar gij bereidde mij een lichaam… Toen zei ik: 'Zie, ik ben gekomen om uw wil te doen, o God!' Yeshua’s bereidwillige gezindheid spreekt welke hij tot uitdrukking bracht bij de Jordaan, bij de gelegenheid dat hij zich door Johannes liet dopen.
Uit het verslag van Lukas kan immers afgeleid worden dat Yeshua zich bij die onderdompeling geheel aan zijn Vader God aanbood om plaatsvervangend voor de zonden te sterven:
En hij [Johannes] kwam in de gehele omtrek van de Jordaan, verkondigend een doop van berouw, tot vergeving van zonden… Het geschiedde nu, terwijl al het volk werd gedoopt, dat - toen ook Yeshua werd gedoopt en in gebed was - de hemel werd geopend en de heilige geest in lichamelijke gedaante als een duif op hem neerdaalde en een stem uit de hemel klonk: Jij bent mijn Zoon, de Geliefde, in jou schepte ik behagen.
(Lk 3:3, 21-22)
In het Grieks, dat letterlijk luidt in het worden gedoopt al het volk, komt tot uitdrukking dat Yeshua’s doop plaats vond binnen het gebeuren van de doop van het volk in het algemeen. Hij identificeerde zich met hen.
Uiteraard niet in de betekenis dat hij berouwvol zonden te belijden had zoals zij, maar in de zin dat hij plaatsvervangend al hun zonden op zich nam. Vandaar dat de Vader toen vanuit de hemel in de tijdloze aorist de woorden sprak:
Jij bent mijn Zoon, de Geliefde, in jou schepte ik behagen.
Het was hem welgevallig dat Yeshua zich - als symbool van zijn doop - aanbood om volledig de taak te vervullen die God op aarde voor hem beoogde: Zie, ik ben gekomen om uw wil te doen, o God!
ανωτερον λεγων οτι θυσιας και προσφορας και ολοκαυτωματα και περι αμαρτιας ουκ ηθελησας ουδε ευδοκησας,αιτινες κατα νομον προσφερονται, τοτε ειρηκεν, Ιδου ηκω του ποιησαι το θελημα σου. αναιρει το πρωτον ινα το δευτερον στηση∙ εν ω θεληματι ηγιασμενοι εσμεν δια της προσφορας του σωματος Ιησου Χριστου εφαπαξ.
8-10 Terwijl hij hierboven zei:
8-10 Terwijl hij hierboven zei:
Slachtoffers en offergaven en volledige brandoffers en zondoffers hebt gij niet gewild noch er welgevallen in gehad,
[offers] die volgens [de] Wet worden opgedragen, zei hij vervolgens:
Zie, ik ben gekomen om uw wil te doen.
Hij heft het eerste op om het tweede in te voeren. In die wil zijn wij geheiligd door de offergave van het lichaam van Yeshua Masjiach, eens voor altijd.
Een stukje oorspronkelijke exegese! De apostel laat zien hoe in de Eerste eeuw een OT tekstdeel werd geanalyseerd. De woorden die door de Psalmist tot God werden gericht, legt hij nu in de mond van de Masjiach die voor de Nieuwe orde als Hogepriester optreedt.
Om het effect zo krachtig mogelijk te laten zijn wordt het citaat wat ingekort: De vier offersoorten worden direct na elkaar opgesomd, geen enkele daarvan had Gods blijvende instemming. Althans dat constateert de Masjiach zelf.
Zeker, zij waren oorspronkelijk door God zelf verordend in de Mozaïsche wetgeving, en om die reden hadden zij (tijdelijk) een zekere waarde, maar uiteindelijk beantwoordde geen enkele aan de eisen die God aan het ware offer stelt.
Met het oog daarop biedt de Masjiach nu zichzelf aan. Daarvoor was hij trouwens in de wereld gekomen, juist om in dit opzicht - de aanvaardbare offercultus - Gods wil te doen.
Op die houding van bereidwilligheid commentaar leverend, zegt de apostel nu dat de Masjiach door die daad van gehoorzaamheid de vroegere offercultus ophief of wegdeed [αναιρεω] en de nieuwe, de volmaakte, invoerde [ιστημι;stellen; instellen].
De hele regeling, die volgens de wil van God is, leidt er toe dat de leden van het Israël Gods op grond van hun geloof in het volmaakte offer - het lichaam dat de Vader zijn Zoon bereidde - eens voor altijd de heiliging ervaren.
Heiligen is hier kennelijk synoniem met tot volmaaktheid brengen van vers 1. Door de rite van hun heiliging worden zij in staat gesteld de ware Tent binnen te gaan.
Zie het commentaar bij Hb 8:1-3.
d. De ware Hogepriester voor altijd aan Gods rechterhand (10:11-18)
Και πας μεν ιερευς εστηκεν καθ ημεραν λειτουργων και τας αυτας πολλακις προσφερων θυσιας, αιτινες ουδεποτε δυνανται περιελειν αμαρτιας. ουτος δε μιαν υπερ αμαρτιων προσενεγκας θυσιαν εις το διηνεκες εκαθισεν εν δεξια του θεου, το λοιπον εκδεχομενος εως τεθωσιν οι εχθροι αυτου υποποδιον των ποδων αυτου∙ μια γαρ προσφορα τετελειωκεν εις το διηνεκες τους αγιαζομενους.
11-14 Ook staat iedere priester weliswaar dagelijks openbare dienst te verrichten en dikwijls dezelfde slachtoffers op te dragen - die nooit in staat zijn zonden volledig weg te nemen - maar Deze heeft, nadat hij één slachtoffer voor zonden opdroeg, voor altijd plaats genomen aan Gods rechterhand. Voorts afwachtend totdat zijn vijanden gelegd worden tot een voetbank van zijn voeten. Want door één offergave heeft hij voor altijd hén tot volmaaktheid gebracht die geheiligd worden.
In een slotbeschouwing formuleert de apostel, opnieuw door het gebruik van tegenstellingen, zijn voornaamste conclusies.
Binnen de Oude orde had de priesterschap nooit rust. Onafgebroken, dag na dag, werden volgens de Wet door hen dezelfde offers opgedragen, daarmee tegelijkertijd demonstrerend hoe gebrekkig al die offers waren.
11-14 Ook staat iedere priester weliswaar dagelijks openbare dienst te verrichten en dikwijls dezelfde slachtoffers op te dragen - die nooit in staat zijn zonden volledig weg te nemen - maar Deze heeft, nadat hij één slachtoffer voor zonden opdroeg, voor altijd plaats genomen aan Gods rechterhand. Voorts afwachtend totdat zijn vijanden gelegd worden tot een voetbank van zijn voeten. Want door één offergave heeft hij voor altijd hén tot volmaaktheid gebracht die geheiligd worden.
In een slotbeschouwing formuleert de apostel, opnieuw door het gebruik van tegenstellingen, zijn voornaamste conclusies.
Binnen de Oude orde had de priesterschap nooit rust. Onafgebroken, dag na dag, werden volgens de Wet door hen dezelfde offers opgedragen, daarmee tegelijkertijd demonstrerend hoe gebrekkig al die offers waren.
De Messiaanse Hogepriester daarentegen, hoefde slechts één offergave op te dragen en kon daarna in rust zich neerzetten aan Gods rechterhand. Daarmee komt de slaafsheid van het iedere dag staan der priesters - en dat bovendien met hun ontoereikende offers - wel heel krachtig tot uitdrukking. De afstand tussen de beide orden van priesterschap is beslist hemelsbreed!
De apostel grijpt daarmee wederom terug op Psalm 110, naast Psalm 2 de Messiaanse Psalm bij uitstek, welke vanaf hoofdstuk 5 als sleutel van zijn betoog diende om Yeshua’s blijvend hogepriesterschap naar de Nieuwe orde, die van Melchizedek, aan te tonen.
Hoewel daarmee een kringloop van gedachten wordt gesloten, geeft de apostel aan de hand van dezelfde Psalm tevens te kennen dat de Masjiach, gezeten aan Gods Rechterhand, alsnog een groots gebeuren te wachten staat: De volledige onderwerping van al die vijanden die zich tegen de vestiging van zijn Rijk verzetten. Die tegenstanders, engelen en mensen, moeten nog gelegd worden tot een voetbank van zijn voeten (1Ko 15:24-28).
Voorts afwachtend…
Daarmee geeft de apostel aan dat Yeshua met het opdragen van zijn ene offer de kwestie Zonde voorgoed tot een oplossing bracht, precies zoals hij ook in Hb 9:28 te kennen gaf: Zo zal ook de Masjiach… de tweede keer zonder zonde gezien worden tot redding voor hen die hem vurig verwachten.
Op grond van de kracht van zijn offer keert hij terug, enerzijds om voor sommigen tot redding te worden, anderzijds tot ondergang voor hen die hem ten einde toe vijandig gezind blijven.
Want door één offergave heeft hij voor altijd hén tot volmaaktheid gebracht die geheiligd worden…
Door zijn ene offerdaad kocht de Masjiach de mensheid principieel los, met terugwerkende kracht zelfs tot alle generaties sinds de grondlegging der wereld (Hb 9:26).
Principieel was de mensheid daarmee tot volmaaktheid gebracht, maar het is duidelijk dat die redding niet alle mensen ten deel valt. Alleen zij die in geloof steunen op het plaatsvervangend lijden van de Masjiach zullen uiteindelijk in het proces van heiliging worden opgenomen.
Sinds 33 AD toen de heilige geest op de eerste leden van het Israël Gods werd uitgestort, nam dat proces een aanvang.
Samengevat zouden we kunnen zeggen dat het objectieve werk der reiniging is voltooid, maar de subjectieveheiliging moet zich nog aan iedere gelovige afzonderlijk voltrekken.
Samengevat zouden we kunnen zeggen dat het objectieve werk der reiniging is voltooid, maar de subjectieveheiliging moet zich nog aan iedere gelovige afzonderlijk voltrekken.
Μαρτυρει δε ημιν και το πνευμα το αγιον∙ μετα γαρ το ειρηκεναι,
Αυτη η διαθηκη ην διαθησομαι προς αυτους μετα τας ημερας εκεινας, λεγει κυριος,
διδους νομους μου επι καρδιας αυτων,
και επι την διανοιαν αυτων επιγραψω αυτους,
και των αμαρτιων αυτων και των ανομιων αυτων
ου μη μνησθησομαι ετι.
οπου δε αφεσις τουτων, ουκετι προσφορα περι αμαρτιας.
15-18 Maar ook de heilige geest legt aan ons getuigenis af; want ná gezegd te hebben:
Αυτη η διαθηκη ην διαθησομαι προς αυτους μετα τας ημερας εκεινας, λεγει κυριος,
διδους νομους μου επι καρδιας αυτων,
και επι την διανοιαν αυτων επιγραψω αυτους,
και των αμαρτιων αυτων και των ανομιων αυτων
ου μη μνησθησομαι ετι.
οπου δε αφεσις τουτων, ουκετι προσφορα περι αμαρτιας.
15-18 Maar ook de heilige geest legt aan ons getuigenis af; want ná gezegd te hebben:
Dit is het verbond dat ik zal aangaan met hen ná die dagen, zegt de Heer:
Ik zal mijn wetten op hun harten geven en op hun verstand zal ik ze schrijven;
en hun zonden en hun wetteloosheden zal ik geenszins meer gedenken.
Waar nu vergeving daarvan [is, is] geen offergave voor zonde meer [nodig].
Ik zal mijn wetten op hun harten geven en op hun verstand zal ik ze schrijven;
en hun zonden en hun wetteloosheden zal ik geenszins meer gedenken.
Waar nu vergeving daarvan [is, is] geen offergave voor zonde meer [nodig].
De waarheid - door één offergave heeft hij voor altijd hén tot volmaaktheid gebracht die geheiligd worden - van vers 14, wordt kracht bijgezet door het getuigenis van de heilige geest. De apostel doelt op het door de geest geïnspireerde getuigenis van Jeremia, hoofdstuk 31. In de aankondiging van een toekomstig Nieuw Verbond hoort de apostel de heilige geest spreken, precies zoals ook het geval was met de Psalmen 40 en 110. Bij iedere theologische uiteenzetting voert hij zijn lezers terug naar wat God zelf door zijn geest dienaangaande sprak in de Tanakh.
In hoofdstuk 8 werd de Jeremiatekst geciteerd om de lezers met de belofte van het Nieuwe Verbond te confronteren: YHWH Elohim zou dit op een toekomstig tijdstip sluiten met het Huis Israëls.
Met slechts een uittreksel uit dat citaat laat de apostel nu alle nadruk vallen op het feit dat YHWH binnen het Nieuwe Verbond Israëls zonden en wetteloosheden niet meer gedenkt. De conclusie die daaraan moet worden verbonden is volgens de apostel dit ene, grote, historische feit: Dan is er niet langer ook maar enige offergave voor zonde nodig!
Hiermee komt het dogmatische deel van onze Brief, tevens de kern daarvan, tot een einde.
Na geleidelijk, in de inleidende hoofdstukken, de Hebreeën vertrouwd gemaakt te hebben met de verschijning van een geheel nieuwe Hogepriester, ging de apostel er in hoofdstuk 7 toe over om die Hogepriester te benoemen, namelijk Melchizedek, maar dan de Zoon van God gelijkgemaakt (vers 3).
Het Bestel van dat nieuwe, eeuwige priesterschap leidde tot de bespreking (in hoofdstuk 8) van een beloofd Nieuw Verbond.
Het gevolg daarvan was een (voor sommigen van de lezers) pijnlijke confrontatie - in hoofdstuk 9 - met de gebrekkigheid van de Mozaïsche offercultus, geplaatst tegenover het ene, toereikende offer: Het leven van de nieuwe Hogepriester zélf!
Hiermee komt het dogmatische deel van onze Brief, tevens de kern daarvan, tot een einde.
Na geleidelijk, in de inleidende hoofdstukken, de Hebreeën vertrouwd gemaakt te hebben met de verschijning van een geheel nieuwe Hogepriester, ging de apostel er in hoofdstuk 7 toe over om die Hogepriester te benoemen, namelijk Melchizedek, maar dan de Zoon van God gelijkgemaakt (vers 3).
Het Bestel van dat nieuwe, eeuwige priesterschap leidde tot de bespreking (in hoofdstuk 8) van een beloofd Nieuw Verbond.
Het gevolg daarvan was een (voor sommigen van de lezers) pijnlijke confrontatie - in hoofdstuk 9 - met de gebrekkigheid van de Mozaïsche offercultus, geplaatst tegenover het ene, toereikende offer: Het leven van de nieuwe Hogepriester zélf!
En dan tenslotte, in hoofdstuk 10, de afsluitende beschouwing.
Door de Masjiach is geheel voldaan aan de wil van God wat betreft het grootse werk der verzoening. Zijn voornemen, om de Heidenvolken te zegenen door Abrahams zaad, bestaande uit het ware Israël Gods, is volkomen zeker geworden. Hoe? Doordat de Messiaanse Hogepriester van een grote, bereidwillige, offerbereidheid blijk gaf: Zie Ik ben gekomen!
C. Praktisch deel (10:19 – 12:29)
1. God naderen in standvastigheid (10:19-25)
Εχοντες ουν, αδελφοι, παρρησιαν εις την εισοδον των αγιων εν τω αιματι Ιησου, ην ενεκαινισεν ημιν οδον προσφατον και ζωσαν δια του καταπετασματος, τουτ εστιν της σαρκος αυτου, και ιερεα μεγαν επι τον οικον του θεου, προσερχωμεθα μετα αληθινης καρδιας εν πληροφορια πιστεως, ρεραντισμενοι τας καρδιας απο συνειδησεως πονηρας και λελουσμενοι το σωμα υδατι καθαρω∙
19-22 Hebbend dan, broeders, vrijmoedigheid voor de toegang van de meest heilige plaats in het bloed van Yeshua, welke hij plechtig voor ons inwijdde, een weg vers geslacht en levend, door het gordijn dat is zijn vlees; en een groot priester over het Huis van God, laten wij naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, de harten gesprenkeld zijnde van een boos geweten en het lichaam gebaad met rein water.
Al eerder stelden we vast dat de auteur van onze Brief de gewoonte heeft om na een leerstellige uiteenzetting een vermanend deel te laten volgen. Na in de kern van de Brief - de hoofdstukken 7, 8 en 9 - de Nieuwe, superieure priesterorde met zijn 'ware Tent', het Nieuwe Verbond en het ene toereikende offer geplaatst te hebben tegenover de Oude, tekortschietende regeling onder de Wet, worden nu de vermaningen nagenoeg hoofdzaak.
19-22 Hebbend dan, broeders, vrijmoedigheid voor de toegang van de meest heilige plaats in het bloed van Yeshua, welke hij plechtig voor ons inwijdde, een weg vers geslacht en levend, door het gordijn dat is zijn vlees; en een groot priester over het Huis van God, laten wij naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, de harten gesprenkeld zijnde van een boos geweten en het lichaam gebaad met rein water.
Al eerder stelden we vast dat de auteur van onze Brief de gewoonte heeft om na een leerstellige uiteenzetting een vermanend deel te laten volgen. Na in de kern van de Brief - de hoofdstukken 7, 8 en 9 - de Nieuwe, superieure priesterorde met zijn 'ware Tent', het Nieuwe Verbond en het ene toereikende offer geplaatst te hebben tegenover de Oude, tekortschietende regeling onder de Wet, worden nu de vermaningen nagenoeg hoofdzaak.
Hier aangegeven met Hebbend dan, broeders…, laten wij naderen…, etc.
Met de aanspraak broeders doet de apostel een beroep op de band van saamhorigheid onder de Hebreeën, maar daarmee ook op hun bereidwilligheid om van harte mee te gaan in de conclusies die nu getrokken gaan worden.
Hun ware Hogepriester, de Masjiach, heeft immers door het offer van zichzelf de toegang tot God in het tegenbeeldige Allerheiligste geopend, of, volgens het Griekse εγκαινιζω, plechtig ingewijd.
De weg naar het ware Heiligdom ligt open; het gelovige Israël Gods kan voor Gods aangezicht treden. Eerder had de apostel daarnaar vooruitgewezen:
Laten wij dan met vrijmoedigheid de troon der liefderijke gunst naderen, opdat wij barmhartigheid mogen ontvangen en liefderijke gunst vinden tot hulp op de juiste tijd (Hb 4:16).
Om de door de apostel gebruikte terminologie - een weg vers geslacht en levend, door het gordijn dat is zijn vlees - naar waarde te kunnen schatten, is het goed te bedenken dat Yeshua zélf die Weg is, zoals hij op de vooravond van zijn dood zei:
Om de door de apostel gebruikte terminologie - een weg vers geslacht en levend, door het gordijn dat is zijn vlees - naar waarde te kunnen schatten, is het goed te bedenken dat Yeshua zélf die Weg is, zoals hij op de vooravond van zijn dood zei:
Ik ben de Weg en de Waarheid en het Leven; niemand komt tot de Vader dan door tussenkomst van mij (Jh 14:6).
Om tot God te kunnen naderen moest Yeshua, de Weg, zijn leven afleggen in een offerandelijke dood, geslacht als een Lam:
Ik zag een lam staande, als zijnde geslacht… Want gij zijt geslacht en hebt gekocht voor God met uw bloed[mensen] uit elke stam en taal en volk en natie; en gij hebt hen gemaakt voor onze God tot een koninkrijk en priesters, en zij zullen koningen zijn op de aarde!
(Op 5:6, 9-10)
De Weg voert door het gordijn dat is zijn vlees. Het gordijn of voorhangsel scheidde in de Wildernistent het Heilige van het Allerheiligste. Niemand van Israël had daartoe toegang, ook de priesters niet die geregeld dienst deden in het Heilige. Alleen de Hogepriester mocht éénmaal per jaar, op de Verzoendag, binnengaan, maar zelfs slechts dan wanneer er bijzondere voorzieningen waren getroffen voor zijn veiligheid (Lv 16:2). Daarmee gaf de heilige geest te kennen dat de zonde van de Adamitische mensheid een onoverkomelijk obstakel vormde om vrijelijk tot God te naderen.
Nu legt de apostel uit dat het gordijn zinnebeeldig was voor Yeshua’s vlees. In welk opzicht? Yeshua nam, plaatsvervangend, de hele last der zonden op zich en stierf daarvoor: Eén stierf voor allen (2Ko 5:14).
Maar in al het voorgaande wees de apostel er telkens weer op dat dit - het afleggen van zijn menselijke natuur in een offerandelijke dood - God, zijn Vader, zeer behaagde:
In die wil zijn wij geheiligd door de offergave van het lichaam van Yeshua Masjiach, eens voor altijd… Maar deze heeft, nadat hij één slachtoffer voor zonden opdroeg, voor altijd plaats genomen aan Gods rechterhand.
(Hb 10:10, 12)
Yeshua, de grote priester, kon dit doen doordat zijn Vader hem op de derde dag vanuit het midden der doden opwekte, hem daarbij tot een levengevende geest makend. Daardoor werd de Weg ook een levende weg (1Ko 15:45). Met het oog daarop moest Yeshua echter door het 'gordijn' van zijn vleselijke, menselijke natuur gaan. Vergelijk Mt 27:50-51.
Laten wij naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, de harten gesprenkeld zijnde van een boos geweten en het lichaam gebaad met rein water.
Nu al, in dit tijdperk, kunnen de leden van het Israël Gods vol vertrouwen zijn.
Zoals Aäron en zijn zonen met dierlijk offerbloed werden besprenkeld, zo zijn thans de leden van de Koninklijke priesterschap gereinigd van een slecht geweten door de besprenkeling met het offerbloed van Yeshua, die als de grote Hogepriester over Gods Huis gaat. Het schuldbesef der zonden is bij hen weggenomen (1 Pt 1:2; Hb 3:6).
Hun lichaam is tevens gebaad met rein water.
Opnieuw een beeld dat ontleend is aan de vroegere priesterschap. De leden daarvan moesten zich immers baden (wassen) alvorens voor God te mogen verschijnen. In Ef 5:26-27, weliswaar gericht tot de Christelijke Gemeente, geeft de apostel ons een idee hoe het tegenbeeld van die rituele wassingen moet worden opgevat:
Opdat hij haar [de Hemelse Gemeente] zou heiligen, gereinigd hebbend met het bad des waters krachtens [het]Woord, opdat hij de Gemeente naast zichzelf zou stellen, glorierijk, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn.
Gods geest, maar ook zijn Woord zijn fundamenteel betrokken bij reiniging en vernieuwing, in die mate dat er sprake is van wedergeboorte en de nieuwe mens kan verschijnen.
Gebaad met rein water verwijst daarom niet naar de doop, maar naar de uiterlijke levenswijze welke door de invloed van Gods geest en Woord een nieuwe wending neemt, ten goede.
κατεχωμεν την ομολογιαν της ελπιδος ακλινη, πιστος γαρ ο επαγγειλαμενος∙ και κατανοωμεν αλληλους εις παροξυσμον αγαπης και καλων εργων, μη εγκαταλειποντες την επισυναγωγην εαυτων, καθως εθος τισιν, αλλα παρακαλουντες, και τοσουτω μαλλον οσω βλεπετε εγγιζουσαν την ημεραν.
23-25 Laten wij de belijdenis van de hoop onwankelbaar vasthouden, want Hij die beloofde is getrouw. En laten wij aandacht hebben voor elkaar tot aansporing van liefde en voortreffelijke werken. De eigen bijeenkomst niet nalatend, zoals voor sommigen gewoonte is, maar aanmoedigend zijn en dat des temeer naarmate jullie de Dag naderbij zien komen.
Na hen aangespoord te hebben in hun verhouding tot YHWH, hun God - hem vrijmoedig naderend langs de 'Weg' Yeshua - vermaant de apostel de Hebreeën vervolgens om met die zelfde vrijmoedigheid uiting te geven aan hun verwachtingen die zij, op grond van Gods belofte aan Abraham, voor de toekomst mogen koesteren. Die vrijmoedigheid zal namelijk beslist op de proef gesteld worden, zeker naarmate Gods Dag van oordeel dichterbij komt.
23-25 Laten wij de belijdenis van de hoop onwankelbaar vasthouden, want Hij die beloofde is getrouw. En laten wij aandacht hebben voor elkaar tot aansporing van liefde en voortreffelijke werken. De eigen bijeenkomst niet nalatend, zoals voor sommigen gewoonte is, maar aanmoedigend zijn en dat des temeer naarmate jullie de Dag naderbij zien komen.
Na hen aangespoord te hebben in hun verhouding tot YHWH, hun God - hem vrijmoedig naderend langs de 'Weg' Yeshua - vermaant de apostel de Hebreeën vervolgens om met die zelfde vrijmoedigheid uiting te geven aan hun verwachtingen die zij, op grond van Gods belofte aan Abraham, voor de toekomst mogen koesteren. Die vrijmoedigheid zal namelijk beslist op de proef gesteld worden, zeker naarmate Gods Dag van oordeel dichterbij komt.
Door de vermelding van die Dag is de toon van de Brief immers weer sterk eschatologisch geworden, en uit zulke Schriftdelen als Jr 30:1-7 en Dn 12:1 kunnen zij bij voorbaat weten dat er dan, in de 70ste Jaarweek, voor het weer in eigen land vergaderde Israël (Jakob) een tijd van benauwdheid (verdrukking) zal aanbreken zoals zich nooit eerder zal hebben voorgedaan (Mt 24:21-22).
Regelrechte tegenstand zal het Overblijfsel dan ondervinden van hun eigen 'broeders' die hen zullen haten wegens de Masjiachkeuze. Eerder wezen we in dit verband op Js 66:5
Hoort het woord van YHWH, gij die beeft voor zijn woord! Uw eigen broeders die u haten, die u verstoten om mijn naam, hebben gezegd: Laat YHWH zijn glorie tonen, wij zullen graag uw vreugde zien! Zij zullen zelf beschaamd staan.
Omdat God volkomen betrouwbaar is, niet alleen wat de vervulling van de Abrahamitische belofte betreft, maar ook ten aanzien van zijn verzekering dat zij uit de tijd van benauwdheid voor Jakob gered zullen worden, kunnen zij onwankelbaar zijn in hun hoop.
Wel moeten zij beseffen dat zij in die moeilijke tijd meer dan ooit steun en aanmoediging bij elkaar zullen moeten zoeken en vinden. Al in Hb 3:12-13 moedigde de apostel aan tot gemeenschapsbesef en een gevoel van verantwoordelijkheid ten opzichte van elkaar:
Let op, broeders, dat er nooit in iemand van jullie een goddeloos, ongelovig hart zal zijn, door af te vallen van een levende God, maar vermaant elkaar elke dag, zolang het Heden genoemd wordt, opdat niemand onder jullie verhard wordt door het bedrog der zonde.
Die vermaning was daar bedoeld om de Hebreeën behulpzaam te zijn niet in het ongeloof van de Wildernisgeneratie te vervallen, van wie het merendeel zondigde door in opstand te komen tegen YHWH en de verlossing uit het slavenhuis Egypte te versmaden.
Er is daarom veel solidariteit nodig wanneer de Hebreeën in de komende tijd van benauwdheid opnieuw in een vergelijkbare situatie zullen geraken en zich in "de wildernis der volken" zullen bevinden (Ez 20:34-38).
De leden van de getrouwe Rest kunnen van een loyale houding blijk geven door op de bijeenkomsten in de synagogen (of elders) alle gelegenheden aan te grijpen om elkaar liefdevol te steunen, ondermeer door wederzijdse aansporing en aanmoediging. Niemand mag aan zijn lot worden overgelaten; geen achterblijvers!
Laten wij dan vrezen, aangezien er een belofte overblijft om in te gaan in zijn rust, dat niemand van jullie ooit zou blijken achtergebleven te zijn.
(Hb 4:1)
Laten wij dan vrezen, aangezien er een belofte overblijft om in te gaan in zijn rust, dat niemand van jullie ooit zou blijken achtergebleven te zijn.
(Hb 4:1)
Εκουσιως γαρ αμαρτανοντων ημων μετα το λαβειν την επιγνωσιν της αληθειας, ουκετι περι αμαρτιων απολειπεται θυσια, φοβερα δε τις εκδοχη κρισεως και πυρος ζηλος εσθιειν μελλοντος τους υπεναντιους.
26-27 Want als wij moedwillig zondigen ná de verdiepte kennis der waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, maar een of andere vreselijke verwachting van oordeel en een vurige naijver die de tegenstanders zal verslinden.
Ná in vers 18 melding gemaakt te hebben van de vergeving der zonde, en in de vv 19 tot en met 22 van het feit dat de lezers door Yeshua’s bloed God vrijelijk kunnen naderen in de volle zekerheid van het geloof, aangezien
- hun harten volgens de condities van het Nieuwe Verbond gesprenkeld zijn van een boos geweten en
- het lichaam gebaad met rein water,
waarschuwt de apostel de Joden (Hebreeën) nogmaals ernstig in de trant van hoofdstuk 6, de vv 4-6:
Want het is onmogelijk hen
• die eens voor al verlicht werden,
• die de hemelse gave smaakten,
• en deelgenoten werden van heilige geest,
• en die Gods voortreffelijke woord smaakten,
• en krachten van een op handen zijnde eeuw,
en die wegvielen, nogmaals te vernieuwen tot berouw, daar zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hebben gehangen en openlijk te schande maakten.
Wanneer zij namelijk al die zegen in hun Masjiach, krachtens het Nieuwe Verbond, afwijzen en daarmee moedwilligzonde beoefenen, resteert er geen bedekkend slachtoffer meer. E is dan nog slechts een vreselijke verwachting van oordeel en vurige naijver welke de tegenstanders zal verslinden.
Want het is onmogelijk hen
• die eens voor al verlicht werden,
• die de hemelse gave smaakten,
• en deelgenoten werden van heilige geest,
• en die Gods voortreffelijke woord smaakten,
• en krachten van een op handen zijnde eeuw,
en die wegvielen, nogmaals te vernieuwen tot berouw, daar zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hebben gehangen en openlijk te schande maakten.
Wanneer zij namelijk al die zegen in hun Masjiach, krachtens het Nieuwe Verbond, afwijzen en daarmee moedwilligzonde beoefenen, resteert er geen bedekkend slachtoffer meer. E is dan nog slechts een vreselijke verwachting van oordeel en vurige naijver welke de tegenstanders zal verslinden.
De auteur(s) baseren zich op de LXX-versie van Js 26:11. Daar kunnen de Joodse tegenstanders van het Overblijfsel zelf vernemen hoe YHWH, de God van Israël, handelt met een verstokt volk:
O Heer, uw arm is verheven, maar zij wisten het niet. Maar wanneer zij het te weten komen zullen zij beschaamd staan. Naijver zal een niet onderricht volk grijpen en nu zal vuur de tegenstanders verslinden.
In context gelezen volgens de M-tekst:
Al wordt de goddeloze genade betoond, hij leert eenvoudig geen rechtvaardigheid. In het land der waarheid pleegt hij onrecht en de majesteit van YHWH ziet hij niet. O YHWH, uw hand is verheven, maar zij zien het niet. Zij zullen het zien en beschaamd staan: de ijver voor uw volk. Ja, het vuur zal uw tegenstanders verteren.
(Js 26:10-11)
Zij hebben zich dan definitief, onomkeerbaar, geschaard binnen het kamp van Gods ergste vijanden, de demonen. Te laat zullen zij ontdekken dat God zelf Satan en zijn werktuig, de Antichrist, de gelegenheid gaf om de Leugen tegenover de Waarheid [Masjiach Yeshua] te plaatsen.
Zij lieten toe dat zij door dat duo bedrogen werden door hun opmerkelijke werken, leugenachtige tekenen en wonderen en elk bedrog van onrechtvaardigheid (2Th 2:8-11).
αθετησας τις νομον Μωυσεως χωρις οικτιρμων επι δυσιν η τρισιν μαρτυσιν αποθνησκει∙ ποσω δοκειτε χειρονος αξιωθησεται τιμωριας ο τον υιον του θεου καταπατησας, και το αιμα της διαθηκης κοινον ηγησαμενος εν ω ηγιασθη και το πνευμα της χαριτος ενυβρισας;
28-29 Iemand die de wet van Mozes verwerpt, sterft zonder mededogen op grond van twee of drie getuigen. Hoeveel erger straf, menen jullie, zal hij waard geacht worden die de Zoon van God met voeten trad, en het bloed van het Verbond waarin hij geheiligd werd, doodgewoon achtte, en de geest der liefderijke gunst krenkte?
De apostel plaatst sancties tegenover elkaar. Hij confronteert zijn (Joodse) lezers opnieuw met de tegenstelling tussen de Oude regeling volgens het Wetsverbond en de Nieuwe binnen het Nieuwe Verbond. In de mate dat het Nieuwe superieur is aan het Oude, in die zelfde mate vallen de zwaarte der sancties uit. Het voorbeeld dat hier wordt gegeven is dermate ernstig van aard dat met de straf eeuwige ondergang moet zijn bedoeld.
28-29 Iemand die de wet van Mozes verwerpt, sterft zonder mededogen op grond van twee of drie getuigen. Hoeveel erger straf, menen jullie, zal hij waard geacht worden die de Zoon van God met voeten trad, en het bloed van het Verbond waarin hij geheiligd werd, doodgewoon achtte, en de geest der liefderijke gunst krenkte?
De apostel plaatst sancties tegenover elkaar. Hij confronteert zijn (Joodse) lezers opnieuw met de tegenstelling tussen de Oude regeling volgens het Wetsverbond en de Nieuwe binnen het Nieuwe Verbond. In de mate dat het Nieuwe superieur is aan het Oude, in die zelfde mate vallen de zwaarte der sancties uit. Het voorbeeld dat hier wordt gegeven is dermate ernstig van aard dat met de straf eeuwige ondergang moet zijn bedoeld.
De setting is eschatologisch, omdat
a de apostel in vers 25 zijn vermaning plaatst in de context van het naderbij zien komen van Gods grote Dag, en
b het Nieuwe Verbond met Israël wordt gesloten in de Eindtijd.
In het beeld dat geschilderd wordt, worden de lezers verplaatst naar de 70ste Jaarweek, wanneer na de Opname van de Christelijke Gemeente alle aandacht van de hemel weer uitgaat naar Gods uitverkoren volk Israël en voor dat oude Godsvolk het herstel aanbreekt dat in zoveel Messiaans getinte profetieën is voorzegd.
In het beeld dat geschilderd wordt, worden de lezers verplaatst naar de 70ste Jaarweek, wanneer na de Opname van de Christelijke Gemeente alle aandacht van de hemel weer uitgaat naar Gods uitverkoren volk Israël en voor dat oude Godsvolk het herstel aanbreekt dat in zoveel Messiaans getinte profetieën is voorzegd.
Zie als treffend voorbeeld Jesaja, hoofdstuk 40 en alles wat daarop volgt.
Volgens de bekende profetie van Joël, in Jl 2:28-32, zal YHWH Elohim dan zijn geest uitstorten op alle [Joods] vlees:
28 Daarna zal het geschieden, dat ik mijn geest zal uitstorten op alle vlees, en jullie zonen en jullie dochters zullen profeteren; jullie ouden zullen dromen dromen, jullie jongemannen zullen visioenen zien.
29 Oók op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal ik in die dagen mijn geest uitstorten.
30 En ik zal tekenen geven in de hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookzuilen.
31 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, vóór de komst van de grote en geduchte dag van YHWH.
32 En het zal geschieden, dat een ieder die de naam van YHWH zal aanroepen, gered zal worden. Want op de berg Sion en te Jeruzalem zal redding zijn, gelijk YHWH gezegd heeft, en onder de geredden zij die YHWH zal roepen.
Die uitstorting van de geest zal geschieden geheel in overeenstemming met de beloften van het Nieuwe Verbond, en wel op de helft van de Jaarweek, ten tijde van de oprichting van het Messiaanse Rijk.
YHWH hernieuwt zijn verhouding tot het volk op grond van de superieure condities van dat Verbond. Hun dwaling en zonde laat hij achter zich; die gedenkt hij niet langer. Integendeel, hij begunstigt hen met ongekende nieuwe gelegenheden (Jr 31:31-34).
Dat de geest wordt uitgestort bij de oprichting van het Masjiachrijk, wordt ook duidelijk uit Js 32:1-2, 15-18
Zie, een koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar het recht; en ieder van hen zal zijn als een beschutting tegen de wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land… totdat over ons uitgestort wordt de Geest uit den hoge. Dan wordt de woestijn een gaarde en de gaarde gelijkt een woud; dan woont het recht in de woestijn en de gerechtigheid verblijft in de gaarde. En de vrucht der gerechtigheid zal vrede zijn, de uitwerking der gerechtigheid rust en veiligheid tot in eeuwigheid. En mijn volk zal in een verblijf des vredes wonen, in veilige woningen, in oorden van ongestoorde rust.
(nbg)
In zijn hoedanigheid van Koning-hogepriester keert de Heer van koning David - al die tijd gezeten aan Gods rechterhand (Psalm 110) - voor de tweede maal terug uit het (hemelse) Heiligdom om op zijn volk de geest van omhoog uit te storten. De geestelijke situatie onder het volk die tot dan toe als een wildernis was - het resultaat van het wanbestuur door de Pseudomasjiach - verandert daardoor in een lieflijke boomgaard. Er vindt een grote ommekeer plaats. De geest wordt niet alleen uitgestort om profeteren mogelijk te maken, zoals door Joël werd aangegeven, maar ook tot wederopleving, ja, als levenscheppend en een kracht die beweegt tot het volbrengen van de goddelijke wil.
Volgens de bekende profetie van Joël, in Jl 2:28-32, zal YHWH Elohim dan zijn geest uitstorten op alle [Joods] vlees:
28 Daarna zal het geschieden, dat ik mijn geest zal uitstorten op alle vlees, en jullie zonen en jullie dochters zullen profeteren; jullie ouden zullen dromen dromen, jullie jongemannen zullen visioenen zien.
29 Oók op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal ik in die dagen mijn geest uitstorten.
30 En ik zal tekenen geven in de hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookzuilen.
31 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, vóór de komst van de grote en geduchte dag van YHWH.
32 En het zal geschieden, dat een ieder die de naam van YHWH zal aanroepen, gered zal worden. Want op de berg Sion en te Jeruzalem zal redding zijn, gelijk YHWH gezegd heeft, en onder de geredden zij die YHWH zal roepen.
Die uitstorting van de geest zal geschieden geheel in overeenstemming met de beloften van het Nieuwe Verbond, en wel op de helft van de Jaarweek, ten tijde van de oprichting van het Messiaanse Rijk.
YHWH hernieuwt zijn verhouding tot het volk op grond van de superieure condities van dat Verbond. Hun dwaling en zonde laat hij achter zich; die gedenkt hij niet langer. Integendeel, hij begunstigt hen met ongekende nieuwe gelegenheden (Jr 31:31-34).
Dat de geest wordt uitgestort bij de oprichting van het Masjiachrijk, wordt ook duidelijk uit Js 32:1-2, 15-18
Zie, een koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar het recht; en ieder van hen zal zijn als een beschutting tegen de wind en als een toevlucht tegen de stortbui, als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land… totdat over ons uitgestort wordt de Geest uit den hoge. Dan wordt de woestijn een gaarde en de gaarde gelijkt een woud; dan woont het recht in de woestijn en de gerechtigheid verblijft in de gaarde. En de vrucht der gerechtigheid zal vrede zijn, de uitwerking der gerechtigheid rust en veiligheid tot in eeuwigheid. En mijn volk zal in een verblijf des vredes wonen, in veilige woningen, in oorden van ongestoorde rust.
(nbg)
In zijn hoedanigheid van Koning-hogepriester keert de Heer van koning David - al die tijd gezeten aan Gods rechterhand (Psalm 110) - voor de tweede maal terug uit het (hemelse) Heiligdom om op zijn volk de geest van omhoog uit te storten. De geestelijke situatie onder het volk die tot dan toe als een wildernis was - het resultaat van het wanbestuur door de Pseudomasjiach - verandert daardoor in een lieflijke boomgaard. Er vindt een grote ommekeer plaats. De geest wordt niet alleen uitgestort om profeteren mogelijk te maken, zoals door Joël werd aangegeven, maar ook tot wederopleving, ja, als levenscheppend en een kracht die beweegt tot het volbrengen van de goddelijke wil.
Vergelijk Js 59:20-21; Ez 36:26-27; 37:14.
Welnu, wanneer men al die zegen, al die gunst in bot verzet afwijst, of eenvoudig veracht omdat men met grote tegenzin verduidelijkt krijgt dat al die gunst komt door Masjiach Yeshua en op basis van zijn superieur slachtoffer dat werkelijk zonden wegneemt, en men in de verstoktheid van het hart
• de Zoon van God met voeten treedt; d.i. degene die de hoogste eretitel bezit juist de meest smadelijke behandeling geven, zoals in de term met voeten treden ligt besloten: Een daad waarmee van een zo groot mogelijke minachting wordt blijk gegeven, en tevens van een meedogenloze vijandschap; in het geval van Masjiach Yeshua tot uitdrukking gebracht door zijn Joodse haters (Mc 7:10; Ml 4:3),
• het slachtofferlijk bloed, de eigen ziel van de Masjiach, als profaan, d.i. van een doodgewone betekenis acht; een daad nota bene tegen zoiets belangrijks waardoor hij en al zijn Joodse broeders krachtens het Nieuwe Verbond worden geheiligd,
• de op het volk uitgestorte geest Gods, waarmee YHWH op een zeer genadige wijze toch weer blijk geeft van zijn liefderijke gunst jegens Israël, op een diep krenkende wijze versmaadt.
ja, dan blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over. Het behoort tot de onmogelijke zaken om zulke afvalligen nogmaals te vernieuwen tot berouw, daar zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hebben gehangen en openlijk te schande maakten.
Welnu, wanneer men al die zegen, al die gunst in bot verzet afwijst, of eenvoudig veracht omdat men met grote tegenzin verduidelijkt krijgt dat al die gunst komt door Masjiach Yeshua en op basis van zijn superieur slachtoffer dat werkelijk zonden wegneemt, en men in de verstoktheid van het hart
• de Zoon van God met voeten treedt; d.i. degene die de hoogste eretitel bezit juist de meest smadelijke behandeling geven, zoals in de term met voeten treden ligt besloten: Een daad waarmee van een zo groot mogelijke minachting wordt blijk gegeven, en tevens van een meedogenloze vijandschap; in het geval van Masjiach Yeshua tot uitdrukking gebracht door zijn Joodse haters (Mc 7:10; Ml 4:3),
• het slachtofferlijk bloed, de eigen ziel van de Masjiach, als profaan, d.i. van een doodgewone betekenis acht; een daad nota bene tegen zoiets belangrijks waardoor hij en al zijn Joodse broeders krachtens het Nieuwe Verbond worden geheiligd,
• de op het volk uitgestorte geest Gods, waarmee YHWH op een zeer genadige wijze toch weer blijk geeft van zijn liefderijke gunst jegens Israël, op een diep krenkende wijze versmaadt.
ja, dan blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over. Het behoort tot de onmogelijke zaken om zulke afvalligen nogmaals te vernieuwen tot berouw, daar zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw aan een paal hebben gehangen en openlijk te schande maakten.
Alle 'dode werken' - zonden die in onwetendheid en/of zwakheid worden begaan - kunnen door Yeshua’s plaatsvervangend sterven worden weggenomen. Maar voor de zonde van lasteren tegen Gods geest, bestaat geen vergeving. Het herstel zal niet voor een tweede keer worden aangeboden (Hb 6:6; 10:26; Mt 12:31-32).
Met de vraag Menen jullie doet de apostel een beroep op het gevoel van recht en rechtvaardigheid van de zijde der lezers. Een Israëliet die moedwillig, met opgeheven hand, in verzet ging tegen de nationale Wet, moest - wanneer zijn afval op grond van getuigen vaststond (Dt 17:6) - zonder mededogen van zijn volk worden afgesneden:
Maar wanneer een geboren Israëliet of een vreemdeling met opzet een gebod overtreedt, dan hoont hij YHWH en moet hij uit zijn volk verwijderd worden. Hij heeft YHWHs woord geminacht en zijn gebod geschonden. Zo iemand moet onherroepelijk verwijderd worden. Hij moet de gevolgen van zijn zonde dragen (Nm 15:30-31).
Verwijderd worden of afgesneden betekende voor de betrokken Israëliet of inwonende vreemdeling een voortijdige dood door executie, maar hij of zij werd niet voorgoed van alle leven afgesneden, aangezien er in het Millenniumrijk van de Masjiach nog een algemene opstanding zal plaatsvinden van onrechtvaardigen, zij die verachtelijke dingen beoefenden, met de gelegenheid alsnog een gunstig oordeel te ontvangen door het verrichten van de juiste daden, in erkenning van het slachtoffer van de Masjiach (Jh 5:29; Hn 24:15; Op 20:11-15).
Met de vraag Menen jullie doet de apostel een beroep op het gevoel van recht en rechtvaardigheid van de zijde der lezers. Een Israëliet die moedwillig, met opgeheven hand, in verzet ging tegen de nationale Wet, moest - wanneer zijn afval op grond van getuigen vaststond (Dt 17:6) - zonder mededogen van zijn volk worden afgesneden:
Maar wanneer een geboren Israëliet of een vreemdeling met opzet een gebod overtreedt, dan hoont hij YHWH en moet hij uit zijn volk verwijderd worden. Hij heeft YHWHs woord geminacht en zijn gebod geschonden. Zo iemand moet onherroepelijk verwijderd worden. Hij moet de gevolgen van zijn zonde dragen (Nm 15:30-31).
Verwijderd worden of afgesneden betekende voor de betrokken Israëliet of inwonende vreemdeling een voortijdige dood door executie, maar hij of zij werd niet voorgoed van alle leven afgesneden, aangezien er in het Millenniumrijk van de Masjiach nog een algemene opstanding zal plaatsvinden van onrechtvaardigen, zij die verachtelijke dingen beoefenden, met de gelegenheid alsnog een gunstig oordeel te ontvangen door het verrichten van de juiste daden, in erkenning van het slachtoffer van de Masjiach (Jh 5:29; Hn 24:15; Op 20:11-15).
Maar de hierboven vermelde drie punten zullen als drie getuigen dienen tegen elke afvallige Hebreeër van de Eindtijd, op grond waarvan hij voor altijd het leven zal verliezen.
οιδαμεν γαρ τον ειποντα,
Εμοι εκδικησις, εγω ανταποδωσω∙
και παλιν,
Κρινει κυριος τον λαον αυτου.
φοβερον το εμπεσειν εις χειρας θεου ζωντος.
30-31 Want wij kennen hem die zei:
Aan mij [is de] wraak, ik zal vergelden. En wederom:
De Heer zal zijn volk oordelen. Het is iets vreselijks in handen te vallen van een levende God!
De apostel baseert zich op een passage in de Wet - Dt 32:35-36, maar hier volgens de lezing van de Septuagint - welke kennelijk binnen rabbijnse kringen tot een spreekwoordelijk gezegde was geworden: Aan mij [is de] wraak, ik zal vergelden.
In Rm 12:19 komt de uitspraak namelijk ook voor; daar echter in een aansporing aan de leden van de Christelijke Gemeente van het Israël Gods om nooit zelf op wraak uit te zijn, maar dat aan God over te laten.
De Jood (Hebreeër) die de Zoon van God met voeten treedt; die het bloed waarmee het Nieuwe Verbond is ingewijd, als van gewone waarde beschouwt en Gods heilige geest van gunst smadelijk bejegent, krijgt niet met een mens te doen, maar met God zelf. Hij heeft zich altijd het recht voorbehouden om het volk dat hij eens als een speciaal volk voor zichzelf verkoos, te oordelen. Hun lot is in zijn handen!
Bij voorkeur wil hij hen alleen maar gunst bewijzen, zoals blijkt uit:
Want YHWH zal zijn volk recht verschaffen; en ten aanzien van zijn knechten zal hij spijt gevoelen (Ps 135:14).
Het is iets vreselijks in handen te vallen van een levende God!
Zoals in Hb 1:14; 8:13 en 10:9-10, 18 ook het geval was, geeft de apostel na de exegese van de geciteerde tekst hier eveneens zijn eigen aanvullend commentaar.
Hij noemt YHWH die zijn volk oordeelt - soms in de betekenis van recht verschaffen, maar in onze context in veroordelende zin - een God die leeft; dat in tegenstelling tot de afgoden die machteloos zijn.
και παλιν,
Κρινει κυριος τον λαον αυτου.
φοβερον το εμπεσειν εις χειρας θεου ζωντος.
30-31 Want wij kennen hem die zei:
Aan mij [is de] wraak, ik zal vergelden. En wederom:
De Heer zal zijn volk oordelen. Het is iets vreselijks in handen te vallen van een levende God!
De apostel baseert zich op een passage in de Wet - Dt 32:35-36, maar hier volgens de lezing van de Septuagint - welke kennelijk binnen rabbijnse kringen tot een spreekwoordelijk gezegde was geworden: Aan mij [is de] wraak, ik zal vergelden.
In Rm 12:19 komt de uitspraak namelijk ook voor; daar echter in een aansporing aan de leden van de Christelijke Gemeente van het Israël Gods om nooit zelf op wraak uit te zijn, maar dat aan God over te laten.
De Jood (Hebreeër) die de Zoon van God met voeten treedt; die het bloed waarmee het Nieuwe Verbond is ingewijd, als van gewone waarde beschouwt en Gods heilige geest van gunst smadelijk bejegent, krijgt niet met een mens te doen, maar met God zelf. Hij heeft zich altijd het recht voorbehouden om het volk dat hij eens als een speciaal volk voor zichzelf verkoos, te oordelen. Hun lot is in zijn handen!
Bij voorkeur wil hij hen alleen maar gunst bewijzen, zoals blijkt uit:
Want YHWH zal zijn volk recht verschaffen; en ten aanzien van zijn knechten zal hij spijt gevoelen (Ps 135:14).
Het is iets vreselijks in handen te vallen van een levende God!
Zoals in Hb 1:14; 8:13 en 10:9-10, 18 ook het geval was, geeft de apostel na de exegese van de geciteerde tekst hier eveneens zijn eigen aanvullend commentaar.
Hij noemt YHWH die zijn volk oordeelt - soms in de betekenis van recht verschaffen, maar in onze context in veroordelende zin - een God die leeft; dat in tegenstelling tot de afgoden die machteloos zijn.
Enerzijds omdat zij helemaal niet bestaan, anderzijds omdat zij slechts zover kunnen gaan als God toelaat. Het laatste is aan de orde in het geval van de demonen die zich als goden opwerpen en zich in die zin laten dienen door hun menselijke slachtoffers, zoals de onberouwvolle Joden in de Eindtijd zullen doen door de valse Masjiach te vereren (1Ko 10:19-20; Op 13:2-4).
Αναμιμνησκεσθε δε τας προτερον ημερας, εν αις φωτισθεντες πολλην αθλησιν υπεμεινατε παθηματων, τουτο μεν ονειδισμοις τε και θλιψεσιν θεατριζομενοι, τουτο δε κοινωνοι των ουτως αναστρεφομενων γενηθεντες∙ και γαρ τοις δεσμιοις συνεπαθησατε, και την αρπαγην των υπαρχοντων υμων μετα χαρας προσεδεξασθε, γινωσκοντες εχειν εαυτους κρειττονα υπαρξιν και μενουσαν.
32-33 Maar herinnert je de vroegere dagen, waarin jullie, ná verlicht te zijn, veel strijd onder lijden verduurden; enerzijds doordat jullie zelf door smaadheden en verdrukkingen tot een schouwspel werden gemaakt, anderzijds doordat jullie deelgenoten werden van hen die het aldus verging. Want jullie toonden zelfs medegevoel met hen die in boeien waren en aanvaardden blijmoedig de roof van jullie bezittingen, wetend dat jullie zelf een beter en blijvend bezit hebben.
Ná de strenge vermaning in de vorige perikoop (de vv 26-31), volgt nu bemoediging. Een dergelijke overgang kwamen we ook tegen bij Hb 6:9-10. En wat we daar schreven geldt ook hier: De apostel laat zijn broeders niet los, want God zelf laat hen niet los. Daarom geeft hij er ook hier blijk van dat hij, wat zijn Joodse broeders betreft die in de Eindtijd hun standpunt voor Masjiach Yeshua innemen, overtuigd is van de betere dingen en van die welke met redding te maken hebben.
Uit Yeshua’s eigen rede over de 'Laatste dagen' kan worden geconcludeerd dat zij het in de t0ste Week zwaar te verduren krijgen. Reeds in de Eerste helft van die Week zullen zij met smaad en verdrukkingen worden geconfronteerd, maar die zullen slechts voorboden blijken te zijn van de Grote Verdrukking die zal volgen in de Tweede helft, nadat de demonische Valse masjiach zich heeft geopenbaard als de 'de verwoestende gruwel' (Mt 24:4-22).
Dat de apostel zijn lezers in staat acht die tijd van weergaloze benauwdheid als overwinnaars door te komen, hebben zij in het verleden bewezen. Na verlicht te zijn met de ware feiten over de Masjiach - zoals in vers 26 werd aangegeven, doordat zij de verdiepte kennis der waarheid ontvingen - hebben zij zich door allerlei vormen van lijden moeten worstelen [de unieke term αθλησις verwijst naar de krachtmetingen van een atleet tijdens de Spelen].
Publiekelijk, zoals in een theater, stonden zij bloot aan hoon en verachting. En wanneer zij dat niet zelf ondergingen toonden zij zich volkomen solidair met hun gelijkgezinde broeders die van zulke dingen het slachtoffer werden, en van wie sommigen blijkbaar gevangen waren gezet [τοις δεσμιοις; hen die in boeien zijn].
Zij hadden zich dus niet bevreesd afzijdig gehouden, maar kracht geput uit de werking en leiding van de geest waardoor zij tot verlichting waren gekomen.
Aldus gaven zij er blijk van dat zij de liefde van hun Masjiach hadden leren kennen:
Hierin hebben wij de liefde leren kennen, dat die zijn ziel voor ons heeft afgelegd; ook wij behoren de zielen af te leggen voor de broeders.
(1Jh 3:16)
Hierin hebben wij de liefde leren kennen, dat die zijn ziel voor ons heeft afgelegd; ook wij behoren de zielen af te leggen voor de broeders.
(1Jh 3:16)
En jullie aanvaardden blijmoedig de roof van jullie bezittingen, wetend dat jullie zelf een beter en blijvend bezit hebben.
Hoewel hier uiteraard geen sprake is van een tegenstelling met de regeling onder het Oude Verbond, houdt de apostel consequent vast aan de gedachte dat binnen het Nieuwe Verbond alles beter is.
Hoewel hier uiteraard geen sprake is van een tegenstelling met de regeling onder het Oude Verbond, houdt de apostel consequent vast aan de gedachte dat binnen het Nieuwe Verbond alles beter is.
Het betere en blijvende bezit (enkelvoud) staat eerder tegenover hun aardse bezittingen (meervoud) die slechts van tijdelijke waarde zijn. De Hebreeën konden blijmoedig van die tijdelijke zaken afstand doen, gezien de glorierijke vooruitzichten die hun als een Koninklijke priesterschap op aarde, in de dienst van het Masjiachrijk, te wachten staan.
μη αποβαλητε ουν την παρρησιαν υμων, ητις εχει μεγαλην μισθαποδοσιαν, υπομονης γαρ εχετε χρειαν ινα το θελημα του θεου ποιησαντες κομισησθε την επαγγελιαν.
35-36 Werpt dan jullie vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding aan loon met zich mee brengt. Want jullie hebben volharding nodig, opdat jullie, de wil van God gedaan hebbend, de belofte mogen wegdragen.
Het devies voor de 70e Week is volharding.
Yeshua heeft bij enkele gelegenheden toen hij over de Eindtijdsituatie sprak, op die noodzaak gewezen: Maar wie tot het einde volhardde, die zal gered worden (Mt 10:22; 24:13).
35-36 Werpt dan jullie vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding aan loon met zich mee brengt. Want jullie hebben volharding nodig, opdat jullie, de wil van God gedaan hebbend, de belofte mogen wegdragen.
Het devies voor de 70e Week is volharding.
Yeshua heeft bij enkele gelegenheden toen hij over de Eindtijdsituatie sprak, op die noodzaak gewezen: Maar wie tot het einde volhardde, die zal gered worden (Mt 10:22; 24:13).
Uit een vergelijking met de Openbaring blijkt dat sommigen van het Overblijfsel der Hebreeën tot in de dood zullen moeten volharden, maar vervolgens 'gered zullen worden' doordat zij deel krijgen aan de Eerste opstanding.
Door hun redding, in welke vorm die ook tot hen komt, kunnen zij - letterlijk naar het Grieks - voor zichzelf de belofte wegdragen, namelijk alles wat hun als het zaad van Abraham werd beloofd (Ex 19:6; 1Pt 2:9).
Daarom dringt de apostel er bij zijn Joodse broeders op aan om ondanks alle verdrukkingen die hun in de 70e Week te wachten staan, vrijmoedig de waarheden over de Masjiach en zijn koninkrijk te blijven verkondigen (Mt 24:14; Op 14:6-7).
In een beperkt beschikbare tijd moet veel gedaan worden, en dan nog zullen jullie de steden van Israël geenszins ten einde zijn voordat de Mensenzoon komt (Mt 10:23).
In het feit dat de oprechten gehoor zullen geven aan hun verkondiging en zich bij hen zullen aansluiten, of in ieder geval zich met hen zullen identificeren, zal een grote beloning (vergoeding) gelegen zijn (Zc 2:10-13; 8:23; Mt 25:40).
ετι γαρ μικρον οσον οσον,
ο ερχομενος ηξει και ου χρονισει∙
ο δε δικαιος μου εκ πιστεως ζησεται,
και εαν υποστειληται,
ουκ ευδοκει η ψυχη μου εν αυτω.
ημεις δε ουκ εσμεν υποστολης εις απωλειαν, αλλα πιστεως εις περιποιησιν ψυχης.
37-39 Want nog een zeer korte tijd:
Hij die komt zal komen en niet uitblijven.
Maar mijn rechtvaardige, uit geloof zal hij leven;
en indien hij zich terugtrekt, heeft mijn ziel geen behagen in hem.
Wij echter zijn niet van terugdeinzen, tot ondergang; maar van geloof, tot behoud van de ziel.
Want nog een zeer korte tijd…
Het citaat uit Habakuk wordt ingeleid met de woorden van Js 26:20 μικρον οσον οσον, uiteraard naar de LXX. De Griekse term drukt een sterke superlatief uit: een uiterst korte tijd. Volgens de M-tekst luidt het vers:
Kom, mijn volk, ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u; verberg u een korte tijd, tot de gramschap over is.
Met de zeer korte tijd wordt hier gedoeld op de noodzaak dat het Overblijfsel der Hebreeën (Joden) zich verbergt voor de oordeelsvoltrekking op Gods Grote Dag.
YHWH Elohim komt dan namelijk rekenschap vragen aan dat deel van het Joodse volk dat zich in de Laatste dagen niet heeft laten vermurwen zich gewonnen te geven aan hun eigen Masjiach, de ware: Yeshua.
ο δε δικαιος μου εκ πιστεως ζησεται,
και εαν υποστειληται,
ουκ ευδοκει η ψυχη μου εν αυτω.
ημεις δε ουκ εσμεν υποστολης εις απωλειαν, αλλα πιστεως εις περιποιησιν ψυχης.
37-39 Want nog een zeer korte tijd:
Hij die komt zal komen en niet uitblijven.
Maar mijn rechtvaardige, uit geloof zal hij leven;
en indien hij zich terugtrekt, heeft mijn ziel geen behagen in hem.
Wij echter zijn niet van terugdeinzen, tot ondergang; maar van geloof, tot behoud van de ziel.
Want nog een zeer korte tijd…
Het citaat uit Habakuk wordt ingeleid met de woorden van Js 26:20 μικρον οσον οσον, uiteraard naar de LXX. De Griekse term drukt een sterke superlatief uit: een uiterst korte tijd. Volgens de M-tekst luidt het vers:
Kom, mijn volk, ga in uw binnenkamers, en sluit uw deuren achter u; verberg u een korte tijd, tot de gramschap over is.
Met de zeer korte tijd wordt hier gedoeld op de noodzaak dat het Overblijfsel der Hebreeën (Joden) zich verbergt voor de oordeelsvoltrekking op Gods Grote Dag.
YHWH Elohim komt dan namelijk rekenschap vragen aan dat deel van het Joodse volk dat zich in de Laatste dagen niet heeft laten vermurwen zich gewonnen te geven aan hun eigen Masjiach, de ware: Yeshua.
Omdat zij kozen voor de demonische Antichrist en hem ten einde toe aanhingen, brengt YHWH over die halsstarrigen wat zij volgens hun 'dwaling' verdienen, te meer omdat er tijdens het schrikbewind van het Beest rechtvaardig bloed werd vergoten (Js 26:21).
Dat in dit verband de Pseudomasjiach in het beeld van het oordeel moet worden betrokken, blijkt ook uit het volgende vers (Js 27:1). Want daar krijgt de Antichrist onder het zinnebeeld van Leviathan, de glijdende, kronkelende slangzélf rechterlijke aandacht van de hemel. YHWH zal met zijn hard, groot en sterk zwaard dat monster dat in de zee is ter dood brengen.
Dat in dit verband de Pseudomasjiach in het beeld van het oordeel moet worden betrokken, blijkt ook uit het volgende vers (Js 27:1). Want daar krijgt de Antichrist onder het zinnebeeld van Leviathan, de glijdende, kronkelende slangzélf rechterlijke aandacht van de hemel. YHWH zal met zijn hard, groot en sterk zwaard dat monster dat in de zee is ter dood brengen.
Vergelijk Op 13:1-4, samen met 19:20.
Om die reden moeten de bewuste woorden van Js 26:20 gezien worden als een hulp om het citaat van Hk 2:3-4 (LXX) naar zijn juiste waarde te schatten. Men moet namelijk niet tot de vrijwel universeel gehuldigde misvatting komen dat de apostel op de komst van Yeshua Masjiach zou doelen.
Om die reden moeten de bewuste woorden van Js 26:20 gezien worden als een hulp om het citaat van Hk 2:3-4 (LXX) naar zijn juiste waarde te schatten. Men moet namelijk niet tot de vrijwel universeel gehuldigde misvatting komen dat de apostel op de komst van Yeshua Masjiach zou doelen.
Integendeel, onze auteur maakt de Hebreeën van de Eindtijd attent op het ultieme gevaar van de Laatste Week: De Antimasjiach die door hun ongelovige broeders in grote euforie zal worden 'binnengehaald', maar die zich zal ontpoppen als de verwoestende gruwel.
Als het Beest dat oorlog zal voeren tegen de Heiligen, zal hij veel leed over het getrouwe Overblijfsel brengen:
En de gehele aarde liep in verbazing het Beest achterna. En zij brachten hulde aan de Draak die de macht aan het Beest gaf, en zij brachten hulde aan het Beest zeggend: Wie is gelijk aan het Beest, en wie kan oorlog met hem voeren? En hem werd een mond gegeven om grote dingen en lasteringen te spreken, en hem werd macht gegeven om tweeënveertig maanden te handelen. En het opende zijn mond in lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn Tent, zij die in de hemel verblijven. En hem werd gegeven oorlog te voeren met de Heiligen en hen te overwinnen. En hem werd macht geven over elke stam en volk en taal en natie.
(Op 13:3-7)
En dat zijn ook precies de zaken waarvoor in Habakuks profetie wordt gewaarschuwd. In hoofdstuk 2, vanaf vers 4 (volgens de M-tekst) wordt de beschrijving die in het eerste hoofdstuk al uitvoerig van die sinistere Eindtijdfiguur - onder het zinnebeeld van de 'Chaldeeër' - was gegeven, eenvoudig voortgezet.
Hij is degene wiens ziel opgeblazen is (vers 4), degene die zijn ziel ruim maakt als Sjeool en die als de Dood niet te verzadigen is (vers 5). Om die reden wordt er vanaf vers 6 een vijfvoudig Wee over hem uitgeroepen.
Wat dient het antwoord van het Overblijfsel op deze op hen af komende dreiging te zijn? Welnu, ook dat is in Habakuk te vinden: Maar mijn rechtvaardige, uit geloof zal hij leven.
De getrouwe Rest moet vrijmoedig blijven verkondigen (vers 35).
Wat dient het antwoord van het Overblijfsel op deze op hen af komende dreiging te zijn? Welnu, ook dat is in Habakuk te vinden: Maar mijn rechtvaardige, uit geloof zal hij leven.
De getrouwe Rest moet vrijmoedig blijven verkondigen (vers 35).
Oók hebben zij volharding nodig (vers 36); zeker!
Maar bovenal een onwrikbaar geloof dat YHWH Elohim hen in hun Masjiach zal bevrijden, d.i. redden.
De Grote Verdrukking, de Tijd van benauwdheid voor Jakob, zal de 'laatste dagen' tot zware tijden maken, maar zij kunnen bij voorbaat weten dat die dagen ter wille van de uitverkorenen verkort zullen worden; want anders zou geen vlees gered worden (Jr 30:7; Mt 24:22; Mr 13:19-20; 2Tm 3:1).
Hun onwrikbaar geloof moet hen behoeden voor schrikachtig terugdeinzen.
Welnu, zegt de auteur, wederom een eigen conclusie trekkend voor het uitverkoren Israël Gods: Wij zijn niet van dat soort dat terugschrikt, maar van het soort dat van een moedig geloof blijk geeft.
De aanmoediging die de apostel aan de hemelse Gemeente richtte, kan na haar opname ook met veel profijt door de aardse Gemeente ter harte worden genomen:
Alleen, leeft als burgers het Evangelie van de Masjiach waardig, opdat ik, hetzij ik zou komen en jullie zien, hetzij ik afwezig ben, over de dingen aangaande jullie mag horen dat jullie vaststaan in één geest, één van ziel eendrachtig strijdend voor het geloof van het Evangelie, en je in niets door de tegenstanders laat verschrikken, hetwelk voor hen een aanwijzing is van ondergang, maar van jullie redding; en dit vanwege God.
(Fp 1:27-28)
In de 70ste Week zullen de leden van het Overblijfsel van de zijde van hun Joodse broeders veel moeilijkheden ervaren. Als fervente aanhangers van de Pseudomasjiach zullen dezen zich zelfs als hun ergste tegenstanders ontpoppen.
Daar zij echter krachtens het Nieuwe Verbond het nieuwe levensbeginsel van de geest in zichzelf ontvangen, kunnen zij eendrachtig handelen en naar buiten toe een eensgezinde geest aan de dag leggen. Aldus kunnen zij met de hulp van de hemel een krachtig geestelijk bolwerk vormen tegen hen die eropuit zullen zijn te intimideren en wel zodanig dat zij zich schrik laten aanjagen.
Maar wanneer zij vaststaan in hun geloof en zich door niets uit het veld laten slaan, krijgen hun tegenstanders van Godswege de indruk dat hun zaak verloren is; er zal bij hén een innerlijk gevoel van onmacht en nederlaag ontstaan. Tegelijkertijd krijgen zij door Gods beschikking de sterke indruk dat hun Joodse broeders - die zij haten en verachten omdat die Yeshua als de ware Masjiach aanhangen - zullen zegevieren.