Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zaterdag 1 december 2012

Blijft dit tot een gedachtenis aan mij doen



a.     Vaste datum?
b.     Karikatuur


Dit onderwerp is vooral bedoeld voor kennisneming door getuigen van Jehovah en speciaal voor degenen onder hen die ernstige twijfels koesteren omtrent de bizarre wijze waarop de viering van het Avondmaal binnen hun gelederen in acht wordt genomen.
Daar echter nagegaan zal worden welke aanwijzingen de Bijbel zelf verschaft voor een gepaste viering, kunnen wij de studie niettemin in de aandacht van elke andere lezer aanbevelen.




In 1 Korinthiërs 11:20 brengt Paulus dit onderwerp ter sprake en wel op een heel bijzondere manier.
Hij schrijft namelijk [zeer letterlijk volgens het Grieks] :Wanneer jullie daarom op dezelfde plaats samenkomen dan is dat niet het eten van de maaltijd die de Heer toebehoort

Dit onthult meteen heel veel. De christenen van de Eerste eeuw hadden blijkbaar de gewoonte periodiek bijeen te komen voor het gezamenlijke gebruik van een maaltijd, d.i. een letterlijk maal. Zo'n gezamenlijk maal kwam bekend te staan als een liefdemaaltijd. Zie Judas, vers 12, waar de bijbel melding maakt van zulke liefdemaaltijden, of (Gr.): agapenDezen zijn de schandvlekken bij jullie liefdemaaltijden, die zonder vrees meebrassen en zichzelf weiden; waterloze wolken, door winden voorbij gedreven, bomen in de late herfst zonder vrucht, tweemaal gestorven, ontworteld. 

Vanwaar die uitdrukking: liefdemaaltijd? Omdat het om een maaltijd ging waarbij een ieder een bepaalde inbreng had wat betreft het voedsel. Elk bracht mee naar vermogen om op tafel te zetten, waarna men in grote saamhorigheid de meegebrachte spijzen met elkaar gebruikte. Aansluitend op dit maal liet men dan ook nog het ongezuurde brood en de beker met wijn rondgaan waarvan allen gebruikten om op die wijze uiting te geven aan hun geloof in Jezus' loskoopoffer en de waarde daarvan in verband met hun nieuwe verhouding tot God als zijn geestelijke zonen.

Wij kunnen ons gemakkelijk voorstellen dat zo'n gelegenheid van met elkaar delen zeer wel bijdroeg tot het gevoel van eenheid en onderlinge liefde. Door deze geregeld gehouden maaltijden voelden allen zich nauw verbonden met alle andere leden van de (wereldomvattende) Gemeente. En dat was nu juist ook de bedoeling, zoals blijkt uit 1 Korinthiërs 10:16-17 

De beker der zegening waarover wij de zegen uitspreken betekent hij niet een gemeenschap met het bloed van [de] Messias? Het brood dat wij breken betekent het niet een gemeenschap met het lichaam van [de] Messias? Omdat het EEN brood is, zijn wij, de velen, EEN lichaam. Want wij allen hebben deel aan het ENE brood

Waarom dan schrijft Paulus in 11:20 dat wat de Korinthiërs op hun agapen deden niet meer de maaltijd van de Heer genoemd kon worden? Simpelweg omdat ze er een aanfluiting van hadden gemaakt! Kijkt u maar naar de voorafgaande verzen 17 t/m 19 en ook naar wat volgt in vers 21.
Ze konden het niet laten om zelfs tijdens zulke heilige liefdemaaltijden hun partijzucht te etaleren: "Ik behoor bij Paulus", "Ik bij Apollos", "Maar ik bij Cefas", en een vierde: "Maar ik bij [de] Messias" (1:11-12). Door hun grote verdeeldheid was er van broederlijke saamhorigheid nauwelijks nog sprake. Integendeel, zelfs bij zulke gelegenheden zaten ze blijkbaar in afzonderlijke sektarische groepjes bijeen. Sommigen brachten heel wat voedsel van huis mee en gingen dat met elkaar in hun eigen enge familiegroepjes verorberen, terwijl anderen die arm waren en weinig of niets hadden, het toekijken hadden en hongerig van tafel gingen.

Paulus zegt daarover: "Jullie maken van het Avondmaal een absolute karikatuur. In plaats dat jullie liefdevol zorg dragen voor elkaar, sluiten jullie elkaar uit, en wat nog erger is, sommigen van jullie eten en drinken zoveel dat jullie beschonken zijn tegen de tijd dat het ongezuurde brood en de beker rondgaan".
Van echte gemeenschapszin dat het kenmerk diende te zijn van het Avondmaal was dus in het geheel geen sprake. Vandaar zijn sarcasme in vers 22: Wanneer het de rijken alleen te doen is om te eten en te drinken, waarom blijven ze dan niet thuis? Daar kunnen zij tenminste aan hun onmatigheid voldoen, zonder de maaltijd van de Heer te onteren.

Sommige Korinthische broeders waren blijkbaar zo arm dat zij zo goed als niets konden meebrengen en daarbij ook nog moeite hadden om op de afgesproken tijd present te zijn omdat zij – wellicht in de positie van slaven - hard en veel moesten werken. Vandaar Paulus' aanmoediging in v. 33-34.
Mijn broeders, als jullie samenkomen om te eten wacht dan op elkaar. Indien iemand honger heeft, laat hij thuis eten, opdat jullie niet tot een oordeel samenkomen

Instelling

Met het oog op het voorgaande wordt het ook duidelijk waarom Paulus zich genoodzaakt zag in 11:23-25 terug te verwijzen naar de avond vóór Jezus' dood; hoe Messias Jezus in de bovenkamer te Jeruzalem het Avondmaal instelde tot een gedachtenis aan HEM. Daarmee wilde de apostel tonen dat het de Korinthiërs aan de juiste geest en waardering ontbrak. Zelf voegt Paulus in vers 26 er dan nog de welbekende woorden aan toe:Want zo dikwijls als jullie dit brood eten en de beker drinken, maken jullie de dood van de Heer bekend totdat hij komt

Aldus kunnen wij uit het hele verhaal in 1 Korinthiërs 11 twee belangrijke punten afleiden waaraan het WTG totaal voorbij gaat:

a. Vaste datum
Het Avondmaal is niet gebonden aan een datum. "Zo dikwijls als" in vers 26 laat uitkomen dat de vroege christenen vrij geregeld bij elkaar kwamen om "brood te breken", zoals het Avondmaal in de Handelingen gewoonlijk wordt aangeduid. Zie bijvoorbeeld Handelingen 2:42
Zij nu bleven zich toeleggen op het onderwijs der apostelen en op de gemeenschap, op het breken van het brood en op de gebeden

Ook Handelingen 20:7 maakt blijkbaar melding van zo'n gebeurtenis. Op de eerste dag van de week kwamen zij bijeen om "brood te breken", zegt de tekst; een aanwijzing dat men de gelegenheid om naar Paulus te luisteren voordat hij vertrok, aangreep om met elkaar het Avondmaal te houden. Verderop in deze studie willen we uitgebreid ingaan op de term brood breken.

      
Erg onthullend is met betrekking tot Handelingen 20:7 de factor tijd volgens 20:6.
Kort voordien had Paulus met zijn metgezellen te Filippi het joodse feest der ongezuurde broden meegemaakt dat op 14 Nisan begon met de Paschaviering. Blijkbaar had die datum voor christenen toen al geen speciale betekenis meer, want ca. 2 ½ week later wordt in Troas gewoon de gedachtenis aan Jezus' dood gevierd.
Dit spoort met het feit dat christelijke aanbidders God 
in geest en waarheid aanbidden en daarin is geen plaats meer voor "de zwakke en armzalige elementaire dingen", d.w.z. voor een aanbidding die met zichtbare, tastbare zaken heeft te maken, zoals een vaste plaats waar zich gewoonlijk een heiligdom bevindt en waar op een nationale basis de godheid gediend/vereerd wordt en op een voorgeschreven wijze tal van rituele handelingen worden verricht, gewoonlijk ook nog gebonden aan bepaalde datums, dus in samenhang met de loop van de hemellichamen.
Vergelijk hiervoor Johannes 4:19-24 en Galaten 4:3, 8-11.  

b. Karikatuur
Binnen het WTG is het Avondmaal verworden tot een karikatuur.
Toen Jezus die heilige maaltijd instelde stuurde hij eerst Judas de verrader weg zodat hij met zijn intieme groep van discipelen overbleef. Het WTG daarentegen probeert op de ene avond per jaar dat men de viering in acht neemt, iedere willekeurige persoon, waaronder "ongelovige" familieleden en kennissen, naar hun vergaderzaal te krijgen. Met welke bedoeling? Ondermeer om zich op een groot aantal aanwezigen te kunnen beroemen. In de tweede plaats om de actieve leden binnen de beweging het gevoel te geven dat er nog een aanzienlijk potentieel is van personen op wie men zich in het bekeringswerk kan richten. Een en ander heeft echter tot gevolg dat van een intieme viering door uitsluitend toegewijde discipelen niet gesproken kan worden. Van een combinatie met een agape is al helemaal geen sprake.

En dan het meest verbazingwekkende: Er wordt een tafel gereed gemaakt met daarop de symbolen, doch men verwacht bij voorbaat geen enkele deelnemer! Waar blijft in een dergelijke situatie de toepassing van 1 Korinthiërs 10:16-17, dus de tentoonspreiding van de christelijke gemeenschapszin?

Voor hen die onbekend zijn met de "theologie" van het Wachttorengenootschap moge het volgende als verduidelijking dienen:
Vanaf 1935 wordt in die gelederen onderwezen dat de christelijke Gemeente rond dat jaar voltallig was. Ja, eigenlijk al eerder, want in de jaren die aan 1935 voorafgingen, gingen steeds meer Getuigen belijden dat zij geen 'hemelse roeping' hadden, maar de hoop koesterden om voor eeuwig in geluk op aarde te leven.
Het jaar 1935 was daarom in die zin binnen het WTG een mijlpaal omdat tijdens het congres dat toen te Washington DC werd gehouden, door de toenmalige president Joseph Rutherford aan deze ontwikkeling de interpretatie werd verbonden dat het voorbestemde aantal van 144000 leden, welke de Gemeente in Gods voornemen zou tellen, bereikt was. En dat daarom voortaan de verkondiging en het maken van nieuwe discipelen zich nog uitsluitend zou richten op het bijeenbrengen van de zogeheten "Grote Schare" welke in Openbaring 7:9-17 is voorzegd. De leden daarvan zouden volgens het WTG identiek zijn aan de "andere schapen" vermeld in Johannes 10:16.

Sindsdien kon daarom het jaarlijkse aantal deelnemers - zij die van de symbolen, het ongezuurde brood en de wijn, gebruiken - alleen nog teruglopen (door overlijden). De miljoenen anderen die over de gehele wereld in de ca. 100.000 gemeenten ook aanwezig zijn, worden gekwalificeerd als "toeschouwers", die door hun aanwezigheid weliswaar blijk geven van waardering voor Jezus’ verzoenend offer, maar die volgens het WTG niet gerechtigd zijn om ook werkelijk deel te nemen. Bij die toeschouwers wordt dat idee ook geregeld ingeprent en wel in een mate dat zij - geen leden van de vermeende 144000 gezalfden - er zelfs niet over peinzen deel te nemen. Dit heeft er door de jaren heen toe geleid dat zij die wél deelnemen – volgens een pijnlijk nauwkeurig bijgehouden telling een aantal van rond de 9000 – een elitaire status hebben verkregen tegen wie de gemiddelde getuige met ontzag opziet.

Het feit in acht nemend van zulk een gering aantal deelnemers, verdeeld over honderd duizend gemeenten, verklaart dan ook waarom in het merendeel van die gemeenten al sinds vele jaren geen enkele deelnemer geregistreerd wordt. Niettemin worden op elke 14 Nisan de symbolen op een tafel gereed gezet en na een Schriftuurlijke toelichting aan de aanwezigen die op rijen in de koninkrijkszaal zitten, aangeboden en doorgegeven. Maar zoals gezegd, vrijwel niemand eet van het brood of drinkt van de wijn.

Door de symbolen eenvoudig te laten passeren realiseren de aanwezigen zich absoluut niet hoe ze daarmee Gods grootste tegenstander Satan 'in de kaart spelen'. Want juist dat waarop zij voor redding vertrouwen, het lichaam en het bloed van de Messias, wijzen zij op flagrante wijze af.

Het zal duidelijk zijn dat het WTG ook in deze zaak haar eigen religie heeft bedacht.
Maar binnen de beweging wordt men niet moe om de rechtmatigheid van deze wijze Avondmaal vieren, bijbels te verdedigen.
Wanneer we echter bedenken dat de huidige ca 9000 deelnemers ook al in 1935 deelnamen of wellicht zelfs eerder, dan moeten er onder hen wel veel 90 tot 100-jarigen zijn. Maar het frappante feit doet zich voor dat er niettemin heel wat deelnemers zijn die na 1935 zelfs nog geboren moesten worden! Hoe is dat mogelijk? Hoe wordt die moeilijkheid verklaard?

Antwoord: Door te leren dat die jongere personen vervangers waren van 'gezalfden' die intussen afvallig waren geworden en die daarom hun plaats te midden van de 144000 hadden verbeurd. Om het aantal op peil te houden was God daarom genoodzaakt geweest hun plaatsen op te vullen. Hoe? Door voor elke afvallige een nieuwe geestelijke zoon te verwekken c.q. te adopteren (Romeinen 8:15, 16).
Kennelijk was God er niet in geslaagd de verzekering waar te maken waarvan Paulus in Filippenzen 1:6 getuigt:

In het vertrouwen dat hij die in jullie een goed werk is begonnen, het zal voltooien tot op de dag van Messias Jezus

God zou in die afvallige leden der Gemeente weliswaar een goed werk zijn begonnen

- door hen in overeenstemming met zijn voornemen te roepen,
- tot geloof in zijn Messiaanse Zoon te brengen,
- door hen op grond van hun geloof rechtvaardig te verklaren en
- hen voorts met een mate van heerlijkheid te bekleden door hen tot zijn geestelijke zonen geboren te laten worden,

maar hij was niet in staat gebleken dat werk met succes af te ronden. Een verwerpelijk idee uiteraard!

Al dan niet 1x per jaar

Ook in de dag van de viering, 1x per jaar op 14 Nisan volgens de joodse kalender, toont het WTG zich onwrikbaar, ook al zijn er aanwijzingen dat de leden van de vroege Gemeente de liefdemaaltijden met grote regelmaat hielden, vergezeld van het breken van het brood, kennelijk de termwarmee zij het rondgaan van de symbolen aanduidden.
Over die uitdrukking wordt overigens verschillend geoordeeld. Eén bekende Nederlandse encyclopedie licht de term aldus toe:

Broodbreking was een Joodse gewoonte, waarbij de gastheer na een dankgebed het brood in stukken brak en uitdeelde. Jezus Christus volgde deze gewoonte o.a. bij het Laatste Avondmaal (Matth. 26:26). Daardoor is het broodbreken een liturgische geste bij de eucharistie geworden (fractio panis). Soms wordt de term gebruikt voor de gehele Avondmaalviering (Hand. 2:42)

Dit citaat geeft goed aan waarop de uitdrukking betrekking kan hebben: In eerste instantie het brood breken bij een gewone maaltijd. En verder - maar dat was een latere ontwikkeling - op het houden van het Avondmaal.
Aangezien Lukas de term enkele malen gebruikte in het boek Handelingen, kunnen we ons de vraag stellen in welke zin hij dat deed: In de eerste betekenis of in de latere?
Omdat die vraag niet klip en klaar beantwoord kan worden, doet men er o.i. goed aan om niet dogmatisch te zijn in de benadering van dit punt.
Het breken van het brood door Paulus vlak voor de schipbreuk te Malta, lijkt duidelijk en onomstreden: Gewoon voedsel tot zich nemen, zoals ook de context laat uitkomen (Hn 27:33-38). Maar niet altijd zijn de verslagen zo helder. Zoals het schriftdeel Handelingen 2:42-47.

Lukas geeft in deze perikoop het eerste van een drietal berichten over hoe het toeging in de eerste Joods-christelijke Gemeente te Jeruzalem…een korte karakterisering van dat wat volgens hem essentieel is geweest voor deze gemeente: de leer (didachè) van de apostelen, de gemeenschap (koinoonia), het breken van het brood (= de viering van het Avondmaal) en de gebeden…
Bij ‘het breken van het brood’ valt te denken aan de bij de Synoptici gangbare term voor de laatste Avondmaaltijd die Jezus met zijn discipelen heeft gehouden. Het kan hier zeker de betekenis hebben van het samen-vieren van de gemeenschap met de Heer via de tekenen van brood en wijn en met de verwachting van zijn Wederkomst. Mogelijk is ook, dat hier bedoeld wordt een met de laatste maaltijd van Jezus verbonden liefdemaaltijd (agapè-viering)
(J.TNielsen)
 
De door Nielsen gepresenteerde uitleg komt ons aannemelijk voor, gelet ook op de manier waarop Lukas in vers 42 zijn woorden heeft gekozen. De Nieuwe Wereldvertaling luidt gedeeltelijk: En zij bleven zich toeleggen op het onderwijs…etc
Nielsen zelf vertaalt: 
Zij hielden zich ijverig bezig …etc.
Letterlijk betekent de Griekse frase volgens The Kingdom Interlinear of the Greek Scriptures
They were persevering; Ned.zij bleven volharden.
Terecht is door sommigen opgemerkt dat Lukas moeilijk bedoeld kan hebben dat de discipelen zich toelegden op, of zich ijverig bezig hielden met, of [NBGbleven volharden bij het breken van het brood, wanneer het om het nuttigen van gewone maaltijden zou zijn gegaan.

Bovendien betreffen de overige drie genoemde elementen waardoor de aanbidding in die vroege periode werd gekenmerkt - het onderwijs der apostelen, de gemeenschap en de gebeden - zaken met een geestelijke inhoud. Voor de hand ligt dan om te veronderstellen dat (in deze context) ook 'het breken van het brood' geestelijk in betekenis moet zijn.
Een ander schriftdeel waar de kwestie aan de orde komt is Handelingen 20:7, 11. De WV78 versie leest:
 Toen we op de eerste dag der week bijeengekomen waren voor het breken van het brood, voerde Paulus, die van plan was de volgende dag te vertrekken, tot diep in de nacht tot hen het woord…Hij ging weer naar boven, brak het brood, at ervan en na nog geruime tijd het woord gevoerd te hebben ging hij heen.

In dit Schriftdeel valt het op dat Lukas vermeldt dat het eigenlijke doel van de bijeenkomst niet de toespraak door Paulus was, maar 'het breken van het brood'. Maar nogmaals. dogmatisch hierin zijn is o.i. niet verantwoord. Binnen het WTG concludeert men echter dogmatisch dat de term brood breken voor Lukas maar één betekenis kon hebben, t.w. de joodse gewoonte brood te breken tijdens een letterlijke maaltijd.  Maar is dat zo? Wat hield de term voor Lukas zelf in toen hij het boek Handelingen samenstelde? Kunnen we dienaangaande iets te weten komen?


Voordat Lukas de Handelingen schreef, had hij zijn Evangelie voltooid. Dat moet geweest zijn vóór 60-61 AD. Algemeen wordt de periode 57-58 AD verondersteld, namelijk tijdens de twee jaar durende gevangenschap van Paulus te Cesarea.
Voordien had de apostel al de beide Korinthebrieven geschreven. De eerste brief aan de Korinthiërs wordt gewoonlijk gedateerd op ca. 55 AD. Waarom is deze informatie wellicht belangwekkend?
Welnu, van Lukas is bekend dat hij één van Paulus’ metgezellen was en een getrouwe medewerker. Trouwens toen hij zijn Evangelie schreef en vervolgens ook de Handelingen, verkeerde hij voortdurend in Paulus’ directe nabijheid, eerst tijdens diens gevangenschap te Cesarea en vervolgens ook te Rome. En dat is goed merkbaar in Lukas’ geschriften.

Neem bijvoorbeeld eens de manier in aanmerking waarop hij in Lukas 22:19-20 de instelling van het Avondmaal beschrijft. Men heeft vastgesteld dat die beschrijving verschilt van die van Mattheüs (26:26-28) en van Markus (14:22-24), maar wel sterk overeenkomt met die van Paulus volgens 1 Korinthiërs 11:23-25. Beide maken melding van het Nieuwe Verbond en beide ook verwijzen naar Jezus’ opdracht om 
dit te blijven doen als een gedachtenis aan hem; in Mattheüs en Markus ontbreken die kenmerken.
Nu laat Paulus in vers 23 weten dat hij de gang van zaken zoals hij die schildert, rechtstreeks "van de Heer [had] ontvangen". Vergelijk Galaten 1:11-12.

Wat betekent dat? Dat Lukas zijn Avondmaalbeschrijving van Paulus 'geleend' moet hebben. Maar ook dat Lukas vertrouwd was met de manier waarop Paulus zich theologisch uitliet.
En hoe sprak Paulus zelf over het Avondmaal, volgens hoofdstuk 10, vers 16? Daar gebruikte hij de uitdrukking het breken van het brood: 
Is niet het brood dat wij breken een deelhebben aan het lichaam van de Messias

Het punt zal u ongetwijfeld duidelijk zijn. Wanneer Lukas met het ene op de hoogte was (11:23-25) en voor zichzelf herhaalde in zijn Evangelie, ligt het dan niet voor de hand dat hij ook met het andere (10:16) vertrouwd geweest moet zijn en die wijze van uitdrukken vervolgens ook weer zelf hanteerde in zijn nog te schrijven boek Handelingen? Voor ons vertegenwoordigt een en ander een niet onlogisch antwoord op de vraag wat de term voor Lukas persoonlijk inhield toen hij hem in de Handelingen gebruikte.

De perikoop Handelingen 2:42-47 bevat de eerste van drie beschrijvingen die Lukas geeft van de toestand binnen de vroege Gemeente. De andere twee zijn 4:32-37 en 5:12-16. We zouden ze rustpunten kunnen noemen terwijl Lukas bezig is zijn verslag verder te ontwikkelen. In zulke rustpunten pauzeert hij als het ware even om de gestage groei en de bereikte geestelijke toestand binnen de Gemeente te tekenen. Streng afgeronde taferelen zijn het overigens niet; zo wordt bijvoorbeeld de samenhang binnen de eerste beschrijving enigszins onderbroken door de verzen 43-45, want het is duidelijk dat vers 46 vooral aansluit bij vers 42.

Ook aan het schriftdeel 1 Korinthiërs 10:16-18 kunnen enkele interessante conclusies verbonden worden:
Is de gebedsbeker die wij zegenen niet gemeenschap met het bloed van  Christus? Is het brood dat wij breken niet gemeenschap met het lichaam van Christus? Immers, het is één brood; één lichaam zijn wij, hoe talrijk ook; wij  allen toch hebben deel aan hetzelfde brood. Ziet naar het aardse Israël. Hebben zij die van de offers eten niet deel  aan het altaar?

Wat hier allereerst opvalt, is het punt dat Paulus over het Avondmaal spreekt als over het brood dat wij breken. Terwijl hij de term zelf niet gebruikt, begrijpen wij niettemin dat hij op het Avondmaal doelt.
In de tweede plaats treft ons zijn woordgebruik in het brood dat wij breken. Dat komt over als iets wat bij de apostel geregeld aan de orde is; niet als iets exceptioneels (1x per jaar). Door de gebruikte werkwoordsvorm worden wij in dat gevoel bevestigd: Het Grieks kloomen is duratief in het heden, d.w.z. een voortdurende situatie.

Uit de context van het schriftdeel wordt duidelijk dat de apostel argumenten aanvoert om de Korinthische christenen voor afgoderij te behoeden. Het ging in hun geval om het gevaar dat zij aan heidense offermaaltijden zouden deelnemen, daarbij gemeenschap hebbend met een heidens offeraltaar. Dat zou neerkomen op het hebben van gemeenschap met de demonen (vers 20). Vandaar dat hij wijst op etnisch Israël:

Ziet naar het aardse Israël. Hebben zij die van de offers eten niet deel aan het altaar? 

Paulus lijkt te refereren aan het joodse gemeenschapsoffer zoals beschreven in Leviticus 7:11-15. Met welk doel? Omdat er een overeenkomst bestaat tussen christenen die bij het Avondmaal het brood en de wijn gebruiken en de joodse offeraars die een gemeenschapsoffer brachten en ook zelf van het vlees daarvan aten. In beide gevallen geldt dat men met YHWH God deel heeft aan het altaar (of: aan de tafel van Jahweh; vers 21). In het kader van het Avondmaal verwijst Paulus niet naar de joodse Paschaviering op 14 Nisan, maar refereert hij aan het gemeenschapsoffer dat door een dankbare Israëliet te allen tijde aan YHWH kon worden aangeboden.         
Geen wonder dus dat de apostel in het volgende hoofdstuk, waarin hij het leerpunt Avondmaal opnieuw aansnijdt, verklaart (11:26): Want zo dikwijls als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt  gij de dood van de Heer, totdat hij komt.  
Zo dikwijls als heeft weer diezelfde gevoelswaarde: Wanneer maar ook; telkens als.
In het NT komt hosakis alleen nog in Openbaring 11:6 voor en weer met dezelfde strekking: De Twee getuigen hebben de autoriteit om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls als zij maar willen. Omdat de activiteiten van die Twee getuigen een periode van 3½ jaar omvatten, komen wij toch niet tot de gevolgtrekking dat zij de aarde maar 3x of hooguit 4x kunnen slaan, of 1x per jaar!


In het boek Eeuwig leven in DE VRIJHEID VAN DE ZONEN GODS – in 1966 uitgegeven door het WTG - op blz. 132 wordt onder het kopje Hoe dikwijls? hetmanipuleren van de lezer niet geschuwd. Oordeelt u zelf:
<< Jezus’ woorden "zo dikwijls als gij hem drinkt", en Paulus’ woorden "zo dikwijls als gij dit brood eet en deze beker drinkt", houden voor ware christenen geen toestemming in om het avondmaal des Heren "dikwijls" in de loop van één enkel jaar te vieren. De uitdrukking "zo dikwijls als" laat de kwestie niet onbepaald en laat de beslissing hoe dikwijls het gevierd moet worden, niet over aan de vele religieuze sekten, die de symbolen van het avondmaal des Heren zelfs aan iemand die in gevaar verkeert te sterven, aanbieden. >>

Wat heeft het Genootschap hier op de haar beproefde wijze gedaan?
Antwoord: Een keurig rookgordijn gelegd.
Zonder ook maar één steekhoudend Schriftuurlijk bewijs aan te voeren, wordt de psyche van de lezer bespeeld: De sekten van de christenheid zijn met de uitdrukking zo dikwijls als aan de haal gegaan. Echt iets voor hen om de zaak te verdraaien!
Intussen wordt de lezer geconditioneerd om kritiekloos een (onbewezen) standpunt te slikken.


Voor onszelf sprekend, waarbij we de relevante teksten in de Handelingen en de Eerste Korinthebrief, de hoofdstukken 10 en 11, in combinatie met elkaar beschouwen, daarbij nog de nauwe relatie tussen Paulus en Lukas in aanmerking nemend, neigen wij tot de conclusie dat het Avondmaal in de oergemeente geregeld - weliswaar gerelateerd aan een gewone maaltijd - en in latere apostolische tijden periodiek, d.i. ruimschoots meerdere malen per jaar in acht werd genomen.


Hoewel het bovenstaande geen onbelangrijke kwestie is, zijn wij van mening dat er iets is wat van veel groter gewicht is. Voor een christen die de doop door onderdompeling heeft ondergaan, is het in acht nemen van het Avondmaal - de enige andere uiterlijke ceremonie - eigenlijk een vanzelfsprekende reactie op Jezus’ aansporing: Blijft dit tot een gedachtenis aan mij doen.
Vandaar de vraag: "Hoe reageren wij persoonlijk op Paulus’ opmerking in 1 Korinthiërs 11:26"? 
Want zo dikwijls als Gij dit brood eet en deze beker drinkt, blijft Gij de dood van de Heer verkondigen, totdat hij gekomen is 

Christenen zijn geroepen om getuigen van Jezus te zijn: 
Gij zult getuigen van mij zijn…tot de verst verwijderde streek der aarde (Handelingen 1:8).
In het verloop van zijn relaas in het boek Handelingen maakt Lukas duidelijk hoe de apostelen met die opdracht omgingen. Zij getuigden vooral van Jezus’ dood en opstanding. Zie bijvoorbeeld 4:10-12

Jezus Messias, de Nazarener, die jullie aan een paal hingen, die God uit de doden opwekte… Bovendien is er in niemand anders redding, want er is onder de hemel geen andere naam die onder de mensen is gegeven waardoor wij gered moeten worden.
                                                                           
Opvallend is eveneens tot welke conclusie de 11 overgebleven apostelen kwamen toen er een nieuwe, twaalfde apostel moest worden voorgedragen. Volgens Hn 1:21-22 moest die discipel tezamen met hen een getuige worden van Jezus’ opstanding, hetgeen alleen het geval kon zijn als hij steeds tot het gezelschap van Jezus en de discipelen had behoord.

Maar in 1 Korinthiërs 11:26 maakt Paulus duidelijk dat de dood van de Heer ook door een christen wordt verkondigd 
wanneer hij de gedachtenis aan diens dood in acht neemt bij het Avondmaal, namelijk door van het brood te eten en uit de beker te drinken. In  1Ko 10:16-21 legt hij verder uit dat een christen op die wijze deel heeft aan Gods tafel of altaar, en ook dat hij aldus in gemeenschap leeft met al zijn medechristenen.
De Heer Jezus Messias is nog altijd niet teruggekeerd of wedergekomen. Een vanzelfsprekend gegeven uiteraard, want anders zou het onderhouden van de gedachtenis aan zijn dood immers geëindigd zijn. Juist het feit dat we het Avondmaal kunnen houden, hoe vaak per jaar ook, is een krachtige aanwijzing dat de (weder)komst nog altijd toekomst is. 
 

Gezien het feit dat de zaak onmiskenbaar zo ligt, moeten wij wel concluderen dat ook "het besluit van het samenstel van dingen" of, zoals andere vertalingen zeggen "de voleinding der eeuw", evenzo nog altijd niet is aangebroken. Zij die (nog) binnen het WTG verblijven zijn echter vertrouwd gemaakt met het tegenovergestelde. Wij zouden al sinds 1914 in het besluit van het samenstel van dingen leven en bijgevolg zou de christelijke roeping geëindigd zijn en zouden nu de "andere schapen" - volgens het WTG personen met een bestemming voor de aarde - bijeengebracht worden.

Wij kunnen uiteraard vrij gemakkelijk inzien dat, wanneer het ene niet deugt het andere, n.l. de daarmee samenhangende opvatting dat de Gemeente voltallig is en er nu sprake zou zijn van een andere roeping, eveneens onhoudbaar is. Voor allen die onderscheiden dat 1914 en alles wat daarmee bij het WTG samengaat, niet te handhaven is, dient zich derhalve een dilemma aan. Als de situatie binnen het Christendom sinds de 1e eeuw niet veranderd is, impliceert een en ander dat er ook in de wijze waarop Jezus als Hoofd van de Gemeente de zaken leidt, geen wezenlijke verandering is opgetreden. De opvatting bijvoorbeeld dat er, naast de Gemeente, nog een geheel andere klasse van 'christenen' verschenen zou zijn, een groep voor wie de doop een andere betekenis zou hebben dan voor de leden der Gemeente, kan dan moeilijk overeind gehouden worden.
Niettemin hebben miljoenen binnen het WTG zich dermate door die niet Schriftuurlijk te verdedigen leer laten beïnvloeden dat zij gingen geloven dat zij bij het Avondmaal nog slechts toeschouwers konden zijn in plaats van deelnemers. Waar in de Schrift is dat idee terug te vinden? Met gebruikmaking van de gezonde leer (Titus 2:1) lijkt een en ander ons moeilijk aantoonbaar. Een andere voor de hand liggende vraag is dan vervolgens: Hoe moet men dus in deze tijd reageren op Jezus’ gebod: 
Blijft dit tot een gedachtenis aan mij doen.

Naar wij hopen hebben wij met bovenstaande uiteenzetting in verband met deze bijbelse viering – de enige die ware christenen volgens Christus’ gebod in acht dienen te nemen – voldoende helderheid verschaft.
Naast de onderdompeling tijdens de waterdoop waarmee voor de christen een nieuw leven volgens de geest aanvangt (Romeinen 6:3-11), wordt door de geregelde viering van het Avondmaal die nieuwe manier van leven voortdurend gevoed en de gemeenschapszin onder christenen onderhouden. En zo dikwijls wij dit doen, wellicht in samenhang met een gewone maaltijd, leven we op een bewuste wijze naar Jezus' wederkomst toe, "totdat hij gekomen is".

Hoe? Bijvoorbeeld door thans met gelijkgestemden in iemands huis samen te komen, precies zoals ook in de Eerste eeuw plaats vond (1Ko 16:19). Dat kan dan een gelegenheid zijn om niet alleen elkaar geestelijk tot steun te zijn, maar ook om periodiek met elkaar "brood te breken" tijdens een agapevan eigen ontwerp.

-.-.-.-

Geen opmerkingen: