γινεσθε ουν μιμηται του θεου, ως τεκνα αγαπητα, και περιπατειτε εν αγαπη, καθως και ο Χριστος ηγαπησεν ημας και παρεδωκεν εαυτον υπερ ημων προσφοραν και θυσιαν τω θεω εις οσμην ευωδιας.
1-2 Wordt dan navolgers van God, als geliefde kinderen; en gaat voort in liefde te wandelen, gelijk ook de Messias ons liefhad en zichzelf voor ons heeft overgegeven, een offergave en slachtoffer voor God tot een welriekende geur.
De aanmoediging is gebaseerd op het uitnemende voorbeeld van God die ons in zijn Zoon van harte heeft vergeven, daarmee zijn liefde jegens ons, zijn geliefde kinderen, bewijzend. Als rechtgeaarde kinderen van hem dient het daarom ons verlangen te zijn de Vader daarin na te bootsen [μιμηται; letterlijk: nabootsers], maar dan in oprechtheid, als ware navolgers en niet als toneelspelers [ook een betekenis van μιμηται].
Gaat voort in liefde te wandelen, gelijk ook de Messias ons liefhad en zichzelf voor ons overgaf…
Als Gods ware kinderen ‘wandelen’ christenen volgens het liefdebeginsel, maar daarin worden zij ten zeerste gesteund doordat zij in de Messias, hun Hoofd, een tastbaar voorbeeld hebben van het tentoonspreiden van onbaatzuchtige liefde. Hij heeft zich immers (in de eerste plaats) voor hen als een offergave gegeven (Ef 5:25).
Met termen die ontleend zijn aan het OT wordt die offerandelijke gave als een volledig brandoffer gekarakteriseerd. Bijgevolg hield het offer zijn volkomen vernietiging in; bij zijn opstanding nam hij niets van zijn menselijke lichamelijkheid terug.
De omhoogstijgende ‘geur’ van zulke offers was God welgevallig of aangenaam, iets wat zeer beslist het geval was met betrekking tot de offerdood van zijn Zoon (Ex 29:18).
In de Messias zijn christenen derhalve in het bezit van het geheim des levens. Uit het Woord van God vernemen zij hoe Jezus in liefde gewandeld heeft en verder hebben zij in het onderpand van de heilige geest hem inwonend bij zichzelf. Zoals ook Paulus erkende:
Tezamen met [de] Messias ben ik aan de paal gehangen. Het is dan ook niet langer ikzelf die leef, doch [de] Messias leeft in mij; wat ik dan nu in [het] vlees leef, leef ik in geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en zichzelf voor mij heeft overgegeven.
(Gl 2:20)
Christenen zijn na hun roeping daarom niet langer de mensen zoals zij voorheen binnen het Heidendom waren. In dankbare reactie jegens God en zijn Zoon ondergaan zij de in hoofdstuk 4 beschreven transformatie: In plaats van liegen het spreken van waarheid; in plaats van stelen offervaardigheid; in plaats van verdorven taalgebruik heilzame woorden die opbouwen; in plaats van een harde opstelling vriendelijkheid en meelevendheid. Kortom, de nieuwe mensin actie, die in overeenstemming met God werd geschapen, in waarachtige rechtvaardigheid en oprechtheid.
4. De ondeugden van het Heidendom mijden (5:3-21)
πορνεια δε και ακαθαρσια πασα η πλεονεξια μηδε ονομαζεσθω εν υμιν, καθως πρεπει αγιοις, και αισχροτης και μωρολογια η ευτραπελια, α ουκ ανηκεν, αλλα μαλλον ευχαριστια.
3-4 Maar laat hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht onder jullie zelfs niet genoemd worden, gelijk heiligen betaamt; ook geen laagheid en dwaas gepraat of schunnige taal, dingen die niet gepast zijn, maar veeleer dankzegging.
De vermaningen die nu volgen wekken op tot het leiden van een leven dat heiligen (christenen) betaamt; een en ander houdt vooral in de heidense ondeugden volkomen achter zich laten. Daarom noemt Paulus allereerst de πορνεια[ontucht; hoererij], ακαθαρσια [onreinheid in het algemeen] en de πλεονεξια [hebzucht; inhaligheid; begerigheid], de drie voornaamste daarvan.
Met πορνεια wordt gedoeld op elke vorm van ongeoorloofd geslachtelijk verkeer, waaronder dus ook overspel.
Van die drie ondeugden wordt gezegd dat ze onder christenen zelfs niet ter sprake gebracht moeten worden. Hoewel het mogelijk is dat de apostel daarmee wil aangeven dat een christen zich niet in die dingen moet vermeien en/of er niet met een zeker behagen met anderen over spreken, is het waarschijnlijker dat hij daarmee wil uitdrukken hoezeer ze strijdig zijn met waar Christendom.
In onze moderne samenleving zou zijn vermaning ook betrekking kunnen hebben op het luisteren en kijken naar twijfelachtige TV programma’s.
Dezelfde houding is gepast wat betreft:
- αισχροτης [laagheid; schandelijkheid; obsceniteit]; alle gedrag waarvoor men zich diep dient te schamen.
- μωρολογια [dwaas gepraat]; onzinnig, ijdel gezwets; gaat verder dan onnozele kletspraat.
- ευτραπελια [schunnige taal]; het woord heeft oorspronkelijk de gunstige betekenis van geestig, humoristisch zijn, maar hier - omdat het gerekend wordt tot de dingen die niet gepast zijn - doelt het in ongunstige zin op twijfelachtige scherts; het debiteren van dubbelzinnigheden, of grove gekkigheid, onder het mom van grappig zijn, zoals schering en inslag is bij veel hedendaagse conferenciers en cabaretiers.
Al de genoemde zaken zijn een christen onwaardig; hij waardeert de vaderlijke liefde van een heilige, zuivere God en is diep dankbaar voor het feit dat hij in Jezus, de Messias, tot zoon is aangenomen.
Daarom streeft hij ook zelf - zowel in de anonimiteit als in zijn omgang met anderen - naar een hoge moraal en het leiden van een fatsoenlijk leven.
τουτο γαρ ιστε γινωσκοντες οτι πας πορνος η ακαθαρτος η πλεονεκτης, ο εστιν ειδωλολατρης, ουκ εχει κληρονομιαν εν τη βασιλεια του Χριστου και θεου. Μηδεις υμας απατατω κενοις λογοις, δια ταυτα γαρ ερχεται η οργη του θεου επι τους υιους της απειθειας. μη ουν γινεσθε συμμετοχοι αυτων·
5-7 Want dit moeten jullie beslist weten dat elke hoereerder of onreine of hebzuchtige, dat is een afgodendienaar, geen erfdeel heeft in het koninkrijk van de Messias en van God. Laat niemand jullie met lege woorden bedriegen; want wegens deze dingen komt de toorn van God over de zonen der ongehoorzaamheid. Wordt dan niet hun mededeelgenoten.
Met het dubbele weten jullie wetende [ιστε γινωσκοντες] wil de apostel blijkbaar aangeven dat zijn lezers met zekerheid moeten weten wat hij nu gaat zeggen: In het Messiaanse koninkrijk heeft niemand die een gewoontezondaar is wat betreft de drie voornaamste, heidense ondeugden (vers 3), ook maar enig erfdeel.
Het kan zijn dat mensen buiten het Israël Gods die dingen willen goedpraten, maar dat moet doorzien worden als klinklaar bedrog. Gods toorn komt juist over zulke notoire zondaars, in het bijzonder over hebzuchtigen aangezien zij voor God synoniem zijn met hen die afgoderij bedrijven (Ks 3:5).
Doordat Paulus die personen, evenals in Ef 2:2, aanduidt als de zonen der ongehoorzaamheid, komen wij tot de gevolgtrekking dat hij doelt op mensen buiten het Israël Gods: ongelovige, niet bekeerde Heidenen die nog altijd in het machtsgebied verblijven van de overste van het gezag der lucht, de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid.
Mochten sommigen niettemin van zichzelf claimen dat zij christenen zijn, dan roept die bewering op z’n minst grote twijfels op, gelet op wat wij lezen in Fp 1:6, namelijk dat God bij de roeping van een christen een goed werk in hem start dat hij tot voltooiing brengt, helemaal tot een Dag van Jezus Messias.
In de aanhef van zijn Brief schreef Paulus immers: gelijk hij ons in hem verkoos vóór [de] grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. Bij hen die werkelijk tot de geroepenen c.q. uitverkorenen behoren, zal een en ander - door de werkzaamheid van Gods geest in hun leven - vroeg of laat zichtbaar worden. Precies zoals Paulus ook elders aangaf:
Of weten jullie niet dat onrechtvaardigen [het] koninkrijk Gods niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch ontuchtigen, noch afgodendienaren, noch overspelers, noch schandknapen, noch knapenschenders, noch dieven, noch hebzuchtigen, noch dronkaards, noch beschimpers, noch afpersers zullen [het] koninkrijk Gods beërven. En sommigen plachten zo te zijn. Maar jullie wasten je af, maar jullie werden geheiligd, maar jullie werden gerechtvaardigd in de naam van de Heer Jezus Messias en in de geest van onze God (1Ko 6:9-11).
Wordt dan niet hun mededeelgenoten.
Uit deze woorden spreekt dat er voor christenen, ja, zelfs voor hen die werkelijk geroepenen zijn, gevaar dreigt. Aangezien de zondige Adamitische natuur strijd voert tegen de geest van God, is het gevaar om tot ernstig verkeerd moreel gedrag te vervallen heel nabij. Maar mocht zoiets iemand ooit overkomen, mocht een waar christen in dit soort van dwaasheid vallen, dan zal hij, wanneer hij tot bezinning komt, zichzelf ongetwijfeld verfoeien en zijn zonde verafschuwen.
In zo’n berouwvolle houding is terugkeer tot God mogelijk, maar de mens die zich verdedigt, die zichzelf rechtvaardigt en verontschuldigingen aanvoert voor zijn misstap, waarbij hij misschien zelfs durft te beweren dat het in zulke zaken om zijn persoonlijke vrijheid gaat, is - geplaatst in het licht van wat Paulus schreef - beslist geen christen en is dat ook nooit geweest, ongeacht wat hij belijdt. Die persoon bedriegt zichzelf en eventueel ook zijn omgeving. In werkelijkheid heeft hij nooit bevrijding ervaren van de onderworpenheid aan Satan en diens heerschappij over de zonen der ongehoorzaamheid.
Wordt dan niet hun mededeelgenoten.
Voor een waar christen houdt deze vermaning dan ook in dat hij helemaal niets te maken kan hebben met sexuele immoraliteit. Mocht uit zijn gedrag anders blijken dan logenstraft hij zijn bewering een christen te zijn.
ητε γαρ ποτε σκοτος, νυν δε φως εν κυριω· ως τεκνα φωτος περιπατειτε –ο γαρ καρπος του φωτος εν παση αγαθωσυνη και δικαιοσυνη και αληθεια– δοκιμαζοντες τι εστιν ευαρεστον τω κυριω· και μη συγκοινωνειτε τοις εργοις τοις ακαρποις του σκοτους, μαλλον δε και ελεγχετε,
8-11 Want eens waren jullie duisternis, maar nu licht in [de] Heer; wandelt als kinderen van licht – want de vrucht van het licht [bestaat] in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid – afwegend wat de Heer welgevallig is. En neemt niet mede deel aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar stelt ze veeleer aan de kaak.
Destijds, toen we ons nog binnen het Heidendom bevonden, verkeerden we niet slechts in geestelijke duisternis, maar waren we zelf een en al duisternis, niet in staat om ook maar een straaltje licht te verschaffen.
Op zich vormt die constatering reeds een hint om niet te denken dat zogenaamd verlichte geesten, wereldse mensen die misschien wel naam hebben gemaakt op het terrein van de wijsbegeerte, de sociale wetenschappen e.d., een christen geestelijk zouden kunnen adviseren.
Zoals we al eerder opmerkten, naar aanleiding van Ef 1:22-23, heeft God in zijn voornemen de opgewekte, verheerlijkte Messias aan de Gemeente gegeven als Hoofd. In die verbondenheid wil God de orde in het universum herstellen en alles weer terugbrengen in volledige harmonie met Zichzelf. De wederkerigheid tussen Hoofd en Lichaam levert een volheid op, waaruit zodanig geput kan worden dat alle zaken, welk aspect van het leven maar ook, tot de volledigheid gebracht kunnen worden welke God altijd al voor ogen heeft gestaan.
Als christenen hebben wij zulke wereldwijze personen derhalve in het geheel niet nodig, want God heeft hun zijn raad juist onthouden. In alle bescheidenheid en (vooral) dankbaarheid, mogen we een zelfbewustheid hebben dat wij thans -in de Heer- licht zijn. Dat wil zeggen dat wij licht kunnen uitstralen, anderen ten goede (Mt 11:25-27; Ks 2:8-10).
Wandelen als kinderen van licht houdt dus voor de christen een geheel nieuwe levenswijze in, gekenmerkt als ze wordt door de dingen die eigen zijn aan Gods licht: goedheid, gerechtigheid, waarachtigheid. Paulus noemt die hoedanigheden de vrucht van het licht, een totaalpakket derhalve, precies zoals het geval is met de vrucht van de geest volgens Gl 5:22-23. Het christelijke leven wordt als geheel door alle afzonderlijke hoedanigheden gekenmerkt: rechtschapen, gerecht, waarachtig.
Hoezeer een en ander verschilt van de duistere, heidense levenswijze, zouden we kunnen laten uitkomen door vers 9 aldus aan te vullen: de vrucht der duisternis bestaat in alle boosheid, ongerechtigheid en leugen.
Afwegend wat de Heer welgevallig is…
Christenen zijn leerlingen van hun Heer, de Messias. Hoewel zij in zijn volheid delen, moeten zij blijven onderzoeken wat licht is en wat tot de duisternis behoort. Alleen dan kunnen zij volledig gehoor geven aan de vermaning van vers 7 om geen mededeelgenoten te worden in de heidense ondeugden.
In vers 11 gaat de apostel echter nog een stap verder: de heidense, onvruchtbare werken der duisternis moeten niet alleen door een christen vermeden worden; hij moet ook openlijk zijn houding er tegenover bepalen. Niet door personen te veroordelen die in hun onwetendheid zulke dingen beoefenen, maar door zijn geheel andere levenswijze de daden als onjuist te ontmaskeren.
Zie ook het beginsel van Gl 6:1, waar we vernemen dat een christen ook zichzelf te allen tijde in het oog moet houden om geen misstap te doen.
τα γαρ κρυφη γινομενα υπ αυτων αισχρον εστιν και λεγειν· τα δε παντα ελεγχομενα υπο του φωτος φανερουται, παν γαρ το φανερουμενον φως εστιν.
12-13 Want de dingen die heimelijk door hen worden gedaan zijn te schandelijk om zelfs maar te noemen. Alle dingen echter die door het licht aan de kaak worden gesteld, worden openbaar gemaakt; alles immers wat openbaar wordt gemaakt is licht.
Paulus was nog niet uitgesproken over de onvruchtbare werken der duisternis, die christenen eerder aan de kaak moeten stellen dan er aan deel te nemen.
Wat binnen het Heidendom aan onzedelijkheid wordt bedreven is soms van een dermate schandelijk gehalte dat zelfs de bedrijvers ervan het niet openlijk durven te bekennen. Zij zoeken de anonimiteit om in het verborgene, dikwijls in letterlijke duisternis, zich aan die schunnige praktijken over te geven. In Rm 1:24-27 had de apostel al eerder een vingerwijzing naar zulke buitengewoon weerzinwekkende vormen van ontucht gegeven.
Hoewel de meerderheid der mensen zich tegen die gedachte zal afzetten leeft het Heidendom van Paulus’ dagen onverminderd voort binnen de huidige, moderne maatschappij. Objectieve waarneming leert ons dat we met de heidense ondeugden zelfs een nieuw tijdperk zijn binnengetreden.
Eufemistisch spreekt men dan graag over een nieuwe moraal die zich recent onder verlichte mensen zou hebben aangediend. Maar eerder is hier sprake van nieuwe uitwassen in een verblinde, verwarde, zieke maatschappij.
Paulus ziet in de openlijke veroordeling van sexueel smerige praktijken daarom een goddelijk vonnis; het kwaad wordt erdoor aan het licht gebracht. Welnu, de onthulling van het kwaad in zijn ware gedaante vormt op zich reeds een krachtige vorm van bestrijding. Alles immers wat openbaar wordt gemaakt is licht.
De zonde behoort krachtens haar wezen tot het rijk der duisternis, maar wanneer men ze openlijk als zodanig veroordeelt, dan wordt zij door het licht getroffen en behoort zij in zekere zin tot het rijk van het licht. De zonde is slecht, maar de kennis en de veroordeling der zonde zijn goed (Keulers).
διο λεγει,
Εγειρε, ο καθευδων,
και αναστα εκ των νεκρων,
και επιφαυσει σοι ο Χριστος.
14 Daarom zegt hij:
Ontwaak, jij die slaapt,
en sta op uit de doden,
en de Messias zal op je schijnen.
Waarom het aan de kaak stellen van sexuele immoraliteit tot het rijk van het licht behoort, bekrachtigt Paulus met een citaat uit de Schrift: Daarom zegt hij; dat wil zeggen het door God geïnspireerde Woord laat iets in die zin uitkomen.
En wat de Schrift precies laat uitkomen komt op het volgende neer:
De veroordeling van het kwaad dient voor hem die erin betrokken was geraakt als een krachtige oproep om (geestelijk) wakker te worden; hij moet ontwaken uit zijn slaapachtige verdoving. Vervolgens moet hij ook opstaan, eveneens in geestelijke zin, namelijk uit een op de dood gelijkende toestand.
Hier worden we herinnerd aan Ef 2:4-6 >
Maar God, die rijk is aan barmhartigheid, maakte ons, vanwege zijn diepe liefde waarmee hij ons liefhad, toen óók wij doden waren in de overtredingen, levend tezamen met de Messias… en Hij wekte ons mede op en deed ons mede plaats nemen in de hemelsferen in Messias Jezus.
Waar we het citaat in de Schrift moeten zoeken, is niet werkelijk duidelijk. Het komt ons voor dat Paulus verwijst naar een combinatie van Schriftdelen uit het Boek Jesaja waarin het toekomstig herstel van etnisch Israel profetisch wordt aangekondigd.
Met name denken we aan Js 60:1, waar we iets vinden wat overeenkomt met het beeld van het licht. Te zijner tijd moet Vrouwe Sion opstaan, uit de duisternis treden en licht verspreiden aangezien voor haarzelf licht is gekomen omdat de heerlijkheid van Jahweh over haar is gaan schijnen.
Niet zelden voelt Paulus zich vrij om zulke aankondigingen in eerste instantie toe te passen [een toepassing, geenvervulling] op het Lichaam van de Messias, de christelijke Gemeente, aangezien de leden daarvan als eersten zo’n geestelijke revival ervaren, met name de gelovigen uit het Heidendom. Sinds de Spraakverwarring zit dat deel van de mensheid immers opgesloten in ongehoorzaamheid in hun van God vervreemde situatie. In de 70e Week komt de werkelijke vervulling voor het joodse Overblijfsel dat dan eveneens uit haar situatie van opsluiting – in ongehoorzaamheid – wordt bevrijd (Rm 11:30-32; Ef 2:13).
Βλεπετε ουν ακριβως πως περιπατειτε, μη ως ασοφοι αλλ ως σοφοι, εξαγοραζομενοι τον καιρον, οτι αι ημεραι πονηραι εισιν. δια τουτο μη γινεσθε αφρονες, αλλα συνιετε τι το θελημα του κυριου.
15-17 Kijkt dan nauwlettend hoe jullie wandelen, niet als onwijzen maar als wijzen, woekerend met je tijd, omdat de dagen goddeloos zijn. Weest daarom niet onverstandig, maar ziet in wat de wil van de Heer is.
Kijkt dan nauwlettend hoe jullie wandelen…
De apostel refereert aan alle voorafgaande vermaningen om niet te leven zoals de Heidenen gewend zijn; Paulus vat ze in deze ene aanmoediging samen. De Heidengelovigen moeten voortaan op een verstandige wijze hun leven leiden. Het getuigt van wijsheid om:
- niet langer te liegen, maar de waarheid te spreken;
- voorzichtig om te gaan met boosheid;
- een edelmoedige gever te zijn in plaats van een dief;
- het spraakvermogen te beheersen en tot opbouw te spreken;
- zich niet te laten gaan in uitbarstingen van woede;
- vriendelijk, barmhartig, vergevingsgezind te zijn;
- zich door de liefde te laten leiden;
- alle onzedelijkheid, onreinheid, hebzucht, laagheid, dwaas gepraat, schunnige taal geen enkele plaats in het leven te geven;
- in plaats van deel te hebben aan de onvruchtbare werken der duisternis ze veeleer te ontmaskeren en aan de kaak te stellen.
Al in vers 10 werden wij aangemoedigd om voortdurend te onderzoeken wat welgevallig is aan de Heer en ook hier worden wij opnieuw dienaangaand vermaand: niet in onverstand te werk gaan maar begrijpen of verstaan wat de wil van de Heer is.
In de praktijk houdt een en ander voor de christen in dat hij leert in beginselen te denken en niet tracht zich een eindeloze lijst van regeltjes eigen te maken, zoals de wettische Jood doet die meent dat hij door het nakomen van de Talmoedische regelgeving voor God rechtvaardig kan worden.
Nee, het is veeleer een kwestie van het afleggen van de oude mens en het aandoen - of zich bekleden met - de nieuwe, wat tevens betekent vernieuwd te worden in de geest van ons denken (Ef 4:22-24).
Een van die beginselen geeft Paulus zelf aan: woekerend met je tijd, omdat de dagen goddeloos zijn.
De apostel gebruikt het werkwoord uitkopen [εξαγοραζομαι], waarmee hij wil zeggen: buit de gelegenheden uit die jou binnen de mensenmaatschappij worden geboden.
Goddeloze dagen zijn voor een christen dus niet even zoveel obstakels, maar bieden hem veeleer gelegenheden om te zijn wat de wil van God wenst dat hij is.
Het is waar dat de slechtheid om ons heen druk op ons uitoefent, maar juist met het oog daarop sprak de apostel in de aanhef van de Brief de zegenwens uit dat liefderijke gunst en vrede van God onze Vader en van Heer Jezus Messiasons deel mocht zijn. Met Gods liefderijke gunst en vrede zijn we principieel tegen veel moeilijke situaties opgewassen. Dat en ook onze geheel andere visie op de toekomst - het snel naderbijkomen van het Messiaanse koninkrijk, een Godsbestuur dat zich over de gehele aarde zal gaan uitstrekken - kunnen mensen het inzicht geven van welk een grote betekenis het Christendom is; hoe rijk ze is aan werkelijke en geestelijke waarden; dat de materialistische, hedonistische en godloze zienswijze van de wereld alleen maar een onbevredigende leegheid schept.
και μη μεθυσκεσθε οινω, εν ω εστιν ασωτια, αλλα πληρουσθε εν πνευματι, λαλουντες εαυτοις [εν] ψαλμοις και υμνοις και ωδαις πνευματικαις, αδοντες και ψαλλοντες τη καρδια υμων τω κυριω, ευχαριστουντες παντοτε υπερ παντων εν ονοματι του κυριου ημων Ιησου Χριστου τω θεω και πατρι,
18-20 En wordt niet dronken van wijn, waarin liederlijkheid is, maar wordt vervuld in geest, tot elkaar sprekend in psalmen en hymnen en geestelijke liederen, zingend en jubelend in je hart tot de Heer, te allen tijde de God en Vader voor alle dingen dankend in de naam van onze Heer Jezus Messias.
Zich bedrinken door overmatig wijngebruik was ongetwijfeld in Paulus’ tijd voor veel mensen een manier om tijdelijk aan de vele sociale misères van het leven te ontsnappen. De betrokkenen konden daardoor even wegvluchten in een geestelijke verdoving, maar tegelijkertijd vielen daarmee ook alle morele remmingen weg. De Adamitische natuur kreeg alle kans zich in allerlei liederijke situaties uit te leven.
Maar het valt op dat Paulus de waarschuwing voor zulke misstanden bewust in de context van religieuze belevingplaatst. Het Heidendom werd inderdaad gekenmerkt door excessen van deze aard; de aanbidding van de goden ging niet zelden vergezeld van zulke uitspattingen; maar voor christenen was iets dergelijks volkomen taboe; een onwaardige zaak.
Zij moeten daarentegen vol zijn van heilige geest; deze dient hun leven geheel te beïnvloeden, ook in hun onderling samenzijn.
Terwijl de wijn bij heidense feestelijkheden bedwelming veroorzaakt, verleent de heilige geest de christen juist een heldere blik, waardoor hij, vervuld van dankbaarheid, God vanuit zijn hart verheerlijkt voor alle gunst die hem in de Messias ten deel is gevallen (Rm 8:28).
Tot elkaar sprekend in psalmen en hymnen en geestelijke liederen, zingend en jubelend in je hart tot de Heer, zal op een natuurlijke wijze plaats vinden wanneer wij samen zijn met anderen die zich in hun geloof ook geheel op de rijke inhoud van de Schrift verlaten. Als de geest in ons de stuwende kracht is zullen wij vreugdevol gestemd zijn en ons waarderend tegenover elkaar uiten.
Daarom staat er in de corresponderende Kolossenzentekst:
Het woord van de Messias wone rijkelijk binnen in jullie in alle wijsheid; elkaar onderwijzend en vermanend met psalmen, hymnen, geestelijke liederen in liefderijke gunst; in jullie harten God toezingend (Ks 3:16).
God vanuit het hart toezingen duidt op niet hoorbare [voor anderen] lofprijzing.
υποτασσομενοι αλληλοις εν φοβω Χριστου.
21 zich aan elkaar onderwerpend in vrees van [de] Messias:
Wat de vorm betreft - in de vv 19-21 is alleen sprake van participia der werkwoorden - sluit dit vers nog nauw aan bij het voorafgaande. Feitelijk vormt het echter de overgang naar het volgende onderwerp, met name naar de relatie man-vrouw in de gezinssituatie.
Het thema dat de apostel aansnijdt is onderwerping. Om te beginnen geldt het beginsel van onderwerping voor alle leden van het Lichaam in hun onderlinge verhouding. Wij dienen aan elkaar onderworpen te zijn in de zin dat we de belangen van onze medeleden op het oog hebben en elkaar daarin dienstbaar zijn. Als basis waarop dit moet geschieden noemt Paulus de eerbiedige vrees die wij allen gemeenschappelijk hebben voor ons Hoofd, de Messias.
Christenen zullen zich bijgevolg graag naar elkaars belangen schikken in plaats van, bijvoorbeeld, hun eigen wil doorzetten. Tijdens zijn bediening gaf Jezus zijn toenmalige leerlingen dienaangaand reeds duidelijke indicaties:
Maar er ontstond ook onenigheid onder hen, wie van hen de grootste scheen te zijn. Hij nu zei tot hen: De koningen der natiën heersen over hen, en zij die gezag over hen uitoefenen, worden weldoeners genoemd. Jullie evenwel niet aldus, maar laat de grootste onder jullie als de jongste worden, en hij die leiding heeft als degene die dient. Want wie is groter, hij die aanligt of degene die dient? [Is het] niet hij die aanligt? Ik echter ben in jullie midden als degene die dient (Lk 22:24-27).
Tijdens de ‘eeuw’ der Gemeente worden christenen geacht deze principes reeds in praktijk te brengen. Voor het hele Israël Gods geldt immers dat God de hoogmoedigen weerstaat, maar dat hij de nederigen liefderijke gunst verleent (1Pt 5:5-6).
5. Binnen het gezin en de maatschappij (5:22 – 6:9)
Αι γυναικες τοις ιδιοις ανδρασιν ως τω κυριω,
22 de vrouwen aan de eigen mannen als aan de Heer,
Vers 22 sluit zo nauw aan op vers 21 dat het werkwoord zich onderwerpen [υποτασσομαι] achterwege blijft.
Terwijl voor het hele Lichaam geldt dat de leden zich aan elkaar onderwerpen, is de verhouding tussen man en vrouw in de huwelijksrelatie anders. Een en ander is terug te voeren op Gods raadsbesluit dat door het menselijke huwelijk de huwelijksrelatie moest worden afgebeeld welke veel later tussen zijn Zoon, de Messias, en de Gemeente - zijn Lichaam - zou ontstaan.
Verderop, in vers 32, zal de apostel toelichten dat het daarbij om een groot mysterie gaat, maar reeds vanaf dit vers is heel zijn betoog op die grotere huwelijksrelatie gebaseerd.
Daarom ontvangt ook reeds hier de vrouw de aanmoediging om zich aan haar eigen echtgenoot te onderwerpen als aan de Heer, omdat zij binnen het huwelijk de Gemeente afbeeldt welke zich eveneens graag aan het gezag van haar Hoofd onderwerpt.
En zoals Jezus zich niet aan zijn Gemeente hoeft te onderwerpen, wordt hier evenmin tot de man gezegd dat hij zich aan zijn echtgenote zou moeten onderwerpen; dat wil zeggen binnen het huwelijk, want aangezien beiden, man en vrouw, ledematen zijn (vers 30), geldt ook voor hen het beginsel van vers 21: zich aan elkaar onderwerpend in vrees van [de] Messias.
En wij zagen reeds dat dit onder meer de bereidheid inhoudt om elkaars belangen te dienen en op z’n minst óók dat men elkaar respecteert. Nog afgezien van de plaats die hem van Godswege in het huwelijk is toebedeeld, heeft de man binnen de huwelijksband op zich al een uitstekende gelegenheid om dat beginsel in praktijk te brengen. En dat, let wel, in de vrees van de Messias! Dit moet voor de man op zich al voldoende reden zijn om zich af te vragen: Wat verwacht de Heer van mij als echtgenoot in mijn relatie tot mijn vrouw?
Vergelijk ook Gl 3:26-28 >
Want jullie allen zijn zonen Gods door het geloof in Messias Jezus. Want zovelen als er in [de] Messias werden gedoopt, bekleedden zich met [de] Messias; daar is geen Jood noch Griek; daar is geen slaaf noch vrije, geen manlijk en vrouwelijk; want jullie allen zijn één in Messias Jezus.
οτι ανηρ εστιν κεφαλη της γυναικος ως και ο Χριστος κεφαλη της εκκλησιας, αυτος σωτηρ του σωματος. αλλα ως η εκκλησια υποτασσεται τω Χριστω, ουτως και αι γυναικες τοις ανδρασιν εν παντι.
23-24 want [de] man is hoofd van de vrouw, zoals ook de Messias Hoofd van de Gemeente; Hij, redder van het Lichaam. Maar zoals de Gemeente zich aan de Messias onderwerpt, zo ook de vrouwen aan de mannen, in alles.
Zoals de Messias het Hoofd is van zijn Vrouw, de Gemeente, is binnen het menselijk huwelijk de man het hoofd van zijn echtgenote. Maar toch is er een verschil: Jezus is de Redder geworden van zijn Lichaam, de Gemeente, en iets dergelijks kan niet van de echtgenoot gezegd worden. Jezus heeft dan ook grotere rechten ten opzichte van de Gemeente dan de man tegenover zijn echtgenote.
Maar…,
en wij zouden kunnen inlassen: ondanks dit onderscheid - dat de man niet in de positie van redder jegens zijn vrouw verkeert - zal de vrouw niettemin de plaats van haar echtgenoot in het huwelijk respecteren. Haar grote voorbeeld is immers het Gemeentelichaam (waarvan zij trouwens ook zelf een lid is) dat zich aan de Messias onderwerpt: zo ook de vrouwen aan de mannen, in alles.
Οι ανδρες, αγαπατε τας γυναικας, καθως και ο Χριστος ηγαπησεν την εκκλησιαν και εαυτον παρεδωκεν υπερ αυτης,
25 De mannen: hebt de vrouwen lief, gelijk ook de Messias de Gemeente liefhad en zichzelf voor haar overgaf,
De apostel eist nu de volledige aandacht van christelijke echtgenoten op. Omdat van hun vrouwen gevraagd wordt dat zij van harte het voorbeeld van de Gemeente navolgen - op de manier zoals het in de Schrift van Godswege wordt geopenbaard, niet zoals het zich op jammerlijke wijze in de loop der eeuwen in de praktijk heeft ontwikkeld - door zich te onderwerpen aan de leiding van hun mannen, dragen die laatsten een grote verantwoordelijkheid. Ook zij moeten handelen naar het voorbeeld van hun Hoofd, de Messias. En wat laat diens voorbeeld hun zien?
Welnu, Jezus had de Gemeente lief met een goddelijke liefde.
Het gebruikte werkwoord is αγαπαω, d.i. liefhebben zoals God zelf liefheeft. En bij God heeft de liefde haar wortels in Hemzelf; de liefde die Hij tentoonspreidt is in het geheel niet afhankelijk van een ander persoon. Paulus liet dat ondermeer uitkomen in zijn Romeinenbrief:
Maar God beveelt zijn eigen liefde [αγαπη] jegens ons aan, doordat [de] Messias voor ons stierf terwijl wij nog zondaars waren.
(5:8)
Ziedaar wat God van christelijke echtgenoten vraagt! Een christelijke man heeft zijn vrouw niet op een vriendschappelijke wijze lief, alsof zij slechts een vriendin van hem zou zijn, maar met de onbaatzuchtige liefde welke de Vader en zijn Zoon aan de dag leggen. Zijn liefde is dus niet van haar opstelling afhankelijk; ook bij hem heeft de liefde haar wortels in hemzelf.
Men zou de vraag kunnen opwerpen of zoiets niet te veel gevraagd is van de echtgenoot. Welnu, dat zou misschien zo kunnen zijn als hij nog volgens het patroon van de oude mens zou leven; maar als christen leeft hij voortaan vanuit de nieuwe mens die hij in de Messias is geworden.
In dit Schriftdeel zijn de aanwijzingen die de apostel voor een harmonisch huwelijk verstrekt immers alle terug te voeren op wat hij eerder schreef:
dat jullie, wat de vroegere levenswandel betreft, de oude mens afleggen, die te gronde gaat als gevolg van de bedrieglijke begeerten, maar vernieuwd worden in de geest van jullie denken, en je bekleden met de nieuwe mens, die in overeenstemming met God werd geschapen, in waarachtige rechtvaardigheid en oprechtheid.
(Ef 4:22-24)
In de nieuwe mens komt het beeld van de Messias tot uitdrukking en dat gegeven maakt het de man mogelijk zijn vrouw lief te hebben gelijk ook de Messias de Gemeente liefhad en zichzelf voor haar overgaf.
Als het goed is zou zich dat in de praktijk moeten vertalen naar een gezinssituatie waarin de echtgenoot een zegen is voor zijn vrouw, in plaats dat er sprake zou zijn van heerschappij. Want toen God bij zijn oordeel over het zondige paar in Eden tot de vrouw zei: En hij [de man en echtgenoot] zal over je heersen, was dat een negatieve kwalificatie om aan te duiden waarin, door de zonde, de leiding van de man zou ontaarden.
ινα αυτην αγιαση καθαρισας τω λουτρω του υδατος εν ρηματι, ινα παραστηση αυτος εαυτω ενδοξον την εκκλησιαν, μη εχουσαν σπιλον η ρυτιδα η τι των τοιουτων, αλλ ινα η αγια και αμωμος.
26-27 opdat hij haar zou heiligen, gereinigd hebbend met het bad des waters krachtens [het] woord, opdat hij de Gemeente naast zichzelf zou stellen, glorierijk, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn.
Door zijn offerdood heeft Jezus zijn Gemeente geheiligd, d.i. afgezonderd van de profane, zondige wereld. Iets dergelijks vindt altijd plaats met een bepaald doel, een bestemming die samenhangt met Gods voornemen der eeuwen dat hij in de Messias opvatte. En hier weidt Paulus over dat voornemen uit binnen de omlijsting van het menselijk huwelijk. Daarin lag namelijk van meet af een groot mysterie opgesloten; het zou als voorafbeelding dienen van de geestelijke huwelijksverhouding die mettertijd tussen de Messias en zijn Gemeente zou bestaan.
En in die huwelijksrelatie gaat God zijn grootse plannen die hij reeds bij de schepping van het eerste mensenpaar ontvouwde, uiteindelijk verwezenlijken: het voortbrengen van een gezonde mensenwereld. Waar de eerste Adam met zijn vrouw Eva in gebreke bleef en vanwege de zonde jammerlijk faalde, gaat de laatste Adam met zijn Evagemeente alsnog verwezenlijken wat God voor ogen stond toen hij de Zevende Dag zegende en heilig maakte: het voortbrengen van een maatschappij van mensen die, omdat zij volmaakt naar zijn beeld functioneren, een juiste heerschappij over de aarde voeren, geheel tot goddelijke tevredenheid.
Vergelijk: 1Ko 15:45; 2Ko 11:2-3; Gn 1:26-28; 2:3; Hb 4:3-4.
Gereinigd hebbend met het bad des waters krachtens [het] woord…
In Tt 3:5 worden overeenkomstige termen gebruikt om de wedergeboorte aan te duiden:
Hij [God, naar zijn barmhartigheid] redde ons door een bad van wedergeboorte en vernieuwing van heilige geest.
In onze tekst geeft de apostel mede aan dat, behalve Gods geest, ook zijn Woord fundamenteel betrokken is bij reiniging en vernieuwing, in die mate dat er sprake is van wedergeboorte; dat de nieuwe mens kan verschijnen.
Eerder zagen we, in Ef 4:23, dat vernieuwd worden in de geest van jullie denken, een voortschrijdend proces is. Ondanks het (eenmalige) feit van de wedergeboorte vereist het tijd en inspanningen om het oude, heidense denken achter zich te laten en in plaats daarvan steeds meer ruimte te geven aan Gods gedachten. Om die reden doen wij allen er goed aan om, na de aanvankelijke reiniging, het Woord alle gelegenheid te geven als een reinigend bad in ons geestelijke leven te werken.
Opdat hij de Gemeente naast zichzelf zou stellen, glorierijk, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar opdat zij heilig en onberispelijk zou zijn.
De Messias staat de toekomst helder voor ogen. Hij is zich ten volle bewust van Gods voornemen betreffende hem, de Bruidegom, en zijn Gemeente, de Bruid.
Hij ziet vooruit naar het moment van de Opname, wanneer zijn Vrouw naast hem plaats zal nemen in de hemelsferen, glorierijk, zoals passend is voor de Zoon van God die, volgens Hb 1:3, afstraling der heerlijkheid is en nauwkeurige afdruk van zijn wezen.
Daarom is de Bruidegom er - door alle tijden van de ‘eeuw’ der Gemeente heen - mee bezig geweest zijn Vrouw tot een waardige Bruid te maken, glorierijk; in de beperktheid der menselijke termen aangegeven als vlekkeloos, zonder rimpel, smetteloos, zodat, wanneer de bruiloft van het Lam aanbreekt er gezegd kan worden:
Zijn vrouw bereidde zichzelf. En het werd haar gegeven dat zij zich zou tooien in helder, rein fijn linnen, want het fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen.
(Op 19:7-8)
Met dat glorierijke toneel in het vooruitzicht wijdt de Bruidegom zich met een niet aflatende toewijding aan de Vrouw die hem ten huwelijk beloofd is. Hij treedt in de hemel, voor het aangezicht van zijn Vader, geregeld voor haar tussenbeide (Rm 8:34), en op aarde heeft hij zijn menselijke werktuigen, personen zoals de apostel Paulus, die naar vermogen zorg dragen voor haar geestelijke belangen (2Ko 11:2-3; Ef 4:11-14).
ουτως οφειλουσιν [και] οι ανδρες αγαπαν τας εαυτων γυναικας ως τα εαυτων σωματα. ο αγαπων την εαυτου γυναικα εαυτον αγαπα, ουδεις γαρ ποτε την εαυτου σαρκα εμισησεν, αλλα εκτρεφει και θαλπει αυτην, καθως και ο Xριστος την εκκλησιαν, οτι μελη εσμεν του σωματος αυτου.
28-30 Aldus zijn ook de mannen verplicht hun eigen vrouwen lief te hebben als hun eigen lichamen. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. Want niemand haatte ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt en koestert het, gelijk ook de Messias de Gemeente; omdat wij ledematen van zijn Lichaam zijn.
Wanneer een echtgenoot zijn vrouw liefheeft, heeft hij zichzelf lief. Waarom? Omdat zij als zijn eigen lichaam is. Ook hier naar analogie van de Messias die zijn Gemeente liefheeft omdat de Gemeente zijn Lichaam is. Paulus laat daarover geen twijfel bestaan wanneer hij toevoegt, wellicht ten overvloede maar toch voor alle duidelijkheid: Wij zijn immers ledematen van zijn Lichaam.
De eenheid van een echtgenoot met zijn vrouw is als Jezus’ eenheid met zijn Gemeente.
De apostel zinspeelt hier reeds op het tweede hoofdstuk van Genesis, waar verhaald wordt hoe de vrouw werd voortgebracht uit de zijde van de mens en de laatste -door die ingreep getransformeerd zijnde tot (uitsluitend) manlijk- daarop uitriep: Dit is eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees.
Door de man eraan te herinneren dat zijn vrouw als zijn eigen lichaam is, kan Paulus de zorg die de echtgenoot voor zijn echtgenote moet hebben tot een vanzelfsprekendheid maken, tot iets natuurlijks: Hij haat zijn eigen vlees immers niet; integendeel hij voedt en koestert zijn lichaam. En wanneer hij diezelfde zorg aan zijn vrouw geeft, handelt hij weer naar zijn Grote voorbeeld, de Messias, die eveneens blijk geeft van een tedere zorg voor zijn Gemeentelichaam.
αντι τουτου καταλειψει ανθρωπος [τον] πατερα και [την] μητερα και προσκολληθησεται προς την γυναικα αυτου, και εσονται οι δυο εις σαρκα μιαν. το μυστηριον τουτο μεγα εστιν, εγω δε λεγω εις Χριστον και εις την εκκλησιαν.
31-32 Daarom zal een mens de vader en de moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen tot één vlees zijn. Dit geheimenis is groot, maar ik spreek met het oog op [de] Messias en de Gemeente.
We zagen al dat de apostel in de vv 28-29 zinspeelde op Gn 2:22-23, waar het voortbrengen van manlijk en vrouwelijkuit de eerste Adam wordt verhaald. Nu citeert hij rechtstreeks uit Gn 2:24, welke in de Hebreeuwse tekst luidt:Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en zij zullen tot één vlees worden.
Hoezo daarom?
Door Gods (aanvullende) scheppingsdaad werden de twee zijden zoals ze oorspronkelijk harmonieus in de eerste mens waren verenigd, van elkaar gescheiden zodat manlijk en vrouwelijk ontstond. Maar die twee zijden hoorden van nature bij elkaar; logischerwijs bleven ze dan ook naar eenwording verlangen.
Om dus een harmonieus leven te kunnen leiden waren man en vrouw voortaan op elkaar aangewezen. De gescheiden delen zouden naar elkaar toe willen groeien; ja, ze werden als vanzelfsprekend naar elkaar toe gedreven om - in theologische terminologie sprekend - tot een volheid te worden.
En dat brengt ons terug naar Ef 1:22-23, waar we vernamen dat Paulus in soortgelijke termen over de relatie tussen Jezus en zijn Gemeente sprak:
En hij [God] onderwierp alle dingen aan zijn voeten en gaf hem [als] Hoofd over alle dingen met betrekking tot de Gemeente, welke zijn Lichaam is, de volheid van hem die alle dingen in alle zaken volledig maakt.
Een hoofd is pas echt werkzaam als het met een lichaam verbonden is; zonder lichaam geen functionerend hoofd! Dat geldt ook voor de Messias: zonder zijn Gemeentelichaam kan er ook voor hem geen sprake zijn van volheid; zonder zijn Gemeente is ons Hoofd incompleet, althans in Gods bedoelingen met hem!
Dit geheimenis is groot…
Waarop doelt de apostel? Hoewel zijn vertrekpunt het menselijk huwelijk is, definieert hij het mysterie met de woorden: Ik spreek echter met het oog op [de] Messias en de Gemeente.
Of anders gezegd: Het geheimenis van de één-vlees vereniging binnen het menselijk huwelijk is een beeld van de één-vlees vereniging van de Messias met zijn Gemeente. Alleen is in het laatste geval de term één-vlees minder op z’n plaats, omdat die huwelijksverbintenis zich in de hemelsferen voltrekt.
We zien dan ook in 1Ko 6:16-17 dat Paulus het formuleert zoals het in werkelijkheid is:
De twee [een man die zich met een hoer verenigt] zullen één-vlees zijn; hij daarentegen die zich met de Heer verenigt is één-geest.
Wanneer we nog even verwijlen bij het gedeelte in Genesis 2 waarin, zoals nu achteraf blijkt, een groot mysterie lag opgesloten, ontdekken we nog andere details die facetten onthullen van de één-geest huwelijksrelatie.
In Ef 5:23 werd iets van Jezus gezegd waarin de analogie met de menselijk echtgenoot niet opgaat: Hij, redder van het Lichaam. De Messias gaf zichzelf over voor zijn Gemeente in een offerandelijke dood welke in de eerste plaats ten behoeve van haar was (vers 25).
Toen de Romeinse soldaat zijn speer in Jezus’ zijde [Grieks: πλευρα; pleura] stak, kwam daar bloed en water uit, waarmee bevestigd werd dat Jezus overleden was; zijn offerdood was een feit (Jh 19:33-34).
Het lijkt niet toevallig dat de Bijbel in de vermelding van die gebeurtenis een verband legt tussen het uiterlijke bewijs van Jezus' dood en één van zijn lichaamszijden.
Het is natuurlijk waar dat door het optreden van de soldaat een profetie in vervulling ging (Zc 12:10; Jh 19:37), maar het lijkt ons niet ondenkbaar dat er tegelijkertijd een zinspeling is op Genesis, hoofdstuk 2. Want toen Jahweh de vrouw schiep lag één van Adams zijden [πλευρα volgens de LXX] aan haar schepping ten grondslag, in een zekere analogie dus met Jezus’ Vrouwgemeente, waarvan hij de Redder is.
Ook is het in nog een ander opzicht veelbetekenend dat in het menselijk huwelijk het grote mysterie van Jezus en zijn Vrouwgemeente lag opgesloten.
Als namelijk binnenkort die Bruidgemeente wordt opgenomen en in de hemel met haar Bruidegom wordt verenigd, zalde bruiloft van het Lam plaats vinden. De voorafbeelding heeft dan haar doel gediend, de werkelijkheid is aangebroken.
πλην και υμεις οι καθ ενα εκαστος την εαυτου γυναικα ουτως αγαπατω ως εαυτον, η δε γυνη ινα φοβηται τον ανδρα.
33 Doch ook jullie, laat elkeen van jullie zijn eigen vrouw zó liefhebben als zichzelf, zodat de vrouw respect kan hebben voor de man.
Paulus komt met een concluderende afsluiting van zijn betoog over het huwelijk. In vers 22 was hij begonnen de vrouwen aan te moedigen zich aan hun eigen mannnen te onderwerpen; dezen hebben immers van Godswege de toewijzing ontvangen om leiding te geven aan een verbintenis welke nu zowaar een profetisch beeld blijkt te zijn, typologisch voor de huwelijksrelatie die in het Messiaanse tijdperk tussen de Messias en zijn Gemeente tot ontwikkeling zou komen.
Vanuit dat gegeven had Paulus beredeneerd dat de man als hoofd een verantwoordelijkheid draagt vergelijkbaar met die welke de Messias tot uitdrukking brengt jegens zijn Gemeente, tastbaar geworden in een allesopofferende liefde voor haar, aangezien de Gemeente ook zijn Lichaam is.
Om die reden heeft de Gemeente - de ledematen van dat Lichaam - diepe liefde en een groot respect voor hem.
Voor Paulus leidt dat tot de slotconclusie dat een echtgenoot evenzo door zijn vrouw gerespecteerd zal worden als Jezus’ voorbeeld ook in zijn handelen zichtbaar wordt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten