1. Het bewaren van de eenheid (4:1-16)
Παρακαλω ουν υμας εγω ο δεσμιος εν κυριω αξιως περιπατησαι της κλησεως ης εκληθητε, μετα πασης ταπεινοφροσυνης και πραυτητος, μετα μακροθυμιας, ανεχομενοι αλληλων εν αγαπη, σπουδαζοντες τηρειν την ενοτητα του πνευματος εν τω συνδεσμω της ειρηνης· εν σωμα και εν πνευμα, καθως και εκληθητε εν μια ελπιδι της κλησεως υμων· εις κυριος, μια πιστις, εν βαπτισμα· εις θεος και πατηρ παντων, ο επι παντων και δια παντων και εν πασιν.
1-6 Ik vraag jullie dan dringend, ik, de geboeide in [de] Heer, te wandelen de roeping waarmee jullie geroepen werden, waardig. Met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, elkaar in liefde verdragend. Je beijverend de eenheid des geestes te bewaren in de verenigende band van de vrede: één Lichaam en één geest, gelijk jullie ook geroepen werden in één hoop van jullie roeping; één Heer, één geloof, één doop; één God en Vader van allen, die over allen en door allen en in allen [is].
Met ik vraag jullie dan dringend baseert Paulus zich op al het voorgaande, waarin hij zijn lezers vertrouwd heeft gemaakt met hun hoge roeping; en ook dat God reeds begonnen is, door de aanwending van zijn grote macht, hun hoop die daarmee samenhangt, te verwezenlijken.
De dingen waartoe hij hun opwekt beantwoorden dan ook aan de leerstellige uiteenzetting van de eerste drie hoofdstukken; zij moeten zó als christenen leven dat ze zich hun roeping waardig tonen.
Op zich heeft Paulus’ verzoek al een dringend karakter, maar door de toevoeging dat ze gedaan wordt door hem, de geboeide in de Heer, moeten zijn vermanende woorden des te meer indruk maken.
Hoe moet hun levenswijze er dan uitzien?
De apostel schrijft duidelijk in het besef dat het voor Joden en Heidenen, hoewel beide tot het Lichaam behorend, nog een hele uitdaging zal vormen om eensgezind in de Gemeente van de Messias te functioneren.
De Messias heeft dan wel
- de beiden -Jood en Griek- één gemaakt;
- de twee in hemzelf tot één nieuwe mens geschapen;
- vrede gesticht door de joodse Wet buiten werking te stellen;
- de vijandschap gedood door zijn eigen dood aan de martelpaal,
doch de praktijk van het leven is niettemin weerbarstig en vleselijk handelen vanwege de niet aflatende druk der Adamitische natuur, ligt om zo te zeggen ‘vlak om de hoek’ (Ef 2:14-16).
Geen wonder dus dat hij aandringt op alle nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, elkaar in liefde verdragend. En ook dat wij ons moeten beijveren om de eenheid des geestes te bewaren in de verenigende band van de vrede.
Een nederige opvatting omtrent onszelf is dus zeer gepast. Wat iemands herkomst ook moge zijn, allen zijn wij onderhevig aan het maken van fouten. We moeten dus een ‘lang geduld’ met elkaar hebben. Vergelijk Ks 3:12-15.
Elke ruzie, ja, zelfs elke onenigheid, vernietigt in zekere zin het werk van God die ons in de Messias één heeft gemaakt. Wat ons verenigt moet prevaleren boven alles wat ons zou kunnen scheiden. Zeker, er zal sprake zijn van verschillen in achtergrond, persoonlijkheid, sociale status, ja, zelfs in de wijze waarop wij menen dat het Woord geïnterpreteerd moet worden, maar het bewaren van de vrede moet ons boven alles gaan.
In de vv 4-6 maakt de apostel zeer bewust melding van: één Lichaam, één geest, één hoop, één Heer, één geloof, één doop en één God en Vader. Het zevenmaal gebruikte één karakteriseert weliswaar op opvallende wijze Gods regeling in de Messias, maar het geschrevene behoudt voor de lezer nog altijd het karakter van een vermaning: alle gelovigen moeten zich in hun uiterlijk handelen laten inspireren door die innerlijke, geestelijke eenheid. Allen zijn wij immers tot hetzelfde doel geroepen; dienstbaar te zijn in Gods voornemen der eeuwen.
De diepste grond van onze eenheid is dan ook gelegen in onze ene God en Vader, tot wie wij allen in de zelfde relatie staan. Om zijn voornemen te verwezenlijken is Hij:
- boven ons allen; als de Allerhoogste telt alleen Zijn wil;
- door ons allen; wij dienen als zijn werktuigen;
- in ons allen, omdat Hij door zijn geest in ons woont.
Ενι δε εκαστω ημων εδοθη η χαρις κατα το μετρον της δωρεας του Χριστου. διο λεγει,
Αναβας εις υψος ηχμαλωτευσεν αιχμαλωσιαν,
εδωκεν δοματα τοις ανθρωποις.
το δε Ανεβη τι εστιν ει μη οτι και κατεβη εις τα κατωτερα [μερη] της γης; ο καταβας αυτος εστιν και ο αναβας υπερανω παντων των ουρανων, ινα πληρωση τα παντα.
7-10 Doch aan elkeen van ons werd de liefderijke gunst gegeven naar de maat der gave van de Messias. Daarom zegt hij:
Toen hij naar de hoogte opsteeg heeft hij de gevangenschap gevangen genomen; hij gaf geschenken aan de mensen.
Welnu, Hij steeg op, wat betekent dat anders dan dat hij ook is afgedaald naar de lagere delen der aarde? Hij die is afgedaald is ook zelf degene die opsteeg hoog boven allen der hemelen, opdat hij alle dingen zou kunnen volmaken.
Na ons vermaand te hebben om de eenheid te bewaren en verenigd te blijven in de band van vrede, ons attenderend op de harmonie die binnen de geestelijke regeling van de ene God en Vader bestaat, maakt de apostel ons nu duidelijk dat er niettemin sprake is van een grote verscheidenheid binnen het Gemeentelichaam. Wat hij in het Schriftdeel 1Ko 12:4-30 zeer uitvoerig uiteenzet - dat het Lichaam van de Messias uit vele leden bestaat, elk met een eigen inbreng, naargelang van de ontvangen geestesgaven [charismata] - verwoordt hij hier bondig aldus: Aan elkeen van ons werd de liefderijke gunst gegeven naar de maat der gave van de Messias.
We zouden verwachten dat hij de respectieve charismata nu zou gaan opsommen, maar dat doet hij in dit geval niet; dat gebeurt eerst in vers 12.
Wat hij wel doet - en dat weer geheel in overeenstemming met de teneur van de Brief - is de leer der charismata in een verheven perspectief plaatsen.
Paulus gaat namelijk verduidelijken onder welke omstandigheden en tegen welke achtergrond de geestesgaven verleend worden.
Hij doet dit door Jezus’ optreden te vergelijken met de wijze waarop God handelde toen Deze zijn uitverkoren volk uit de gevangenschap in Egypte en naar de Sinaï leidde en uiteindelijk in het Beloofde Land bracht, waarbij Hijzelf als het ware ging wonen op de verheven berg Sion. De apostel baseert zich op Psalm 68:19
Gij zijt in de hoogte opgestegen; gij hebt gevangenschap gevankelijk weggevoerd; gij hebt gaven ontvangen in mensen.
De strekking van de context is dat Jahweh zijn volk vanaf de Sinaï uiteindelijk het Beloofde land binnenleidde. Daartoe moesten de vele vijanden van Israël overwonnen en tot gevangenen gemaakt worden. Vervolgens stijgt Jahweh op, als het ware hemelhoog, naar zijn verheven woning, het heiligdom op de Sionberg, daarbij gevangenen als gaven voor Israël meevoerend.
Naar analogie van dat beeld projecteert Paulus de details op de Messias, overigens met de vrijheid die voor hem kenmerkend is, door de inhoud voor zijn eigen doel aan te passen. Zo wijzigt hij geschenken ontvangen in mensen ingeschenken gegeven aan de mensen.
Hij kan dit doen, niet alleen omdat er sprake is van een zekere analogie, maar ook omdat Psalm 68 nog haar echte vervulling moet ontvangen, namelijk in de eindtijd wanneer Israëls herstel aanbreekt en Jahweh op de Berg Sion gaat wonen met de bedoeling om daar voor eeuwig te verblijven (Ps 68:23, 17), etc.
Toen Jezus ten hemel voer kon hij dat doen met de ‘resultaten’ van zijn offerdood.
De menselijke gevangenschaar die door Adam verkocht was onder de zonde en bijgevolg in een geestelijke gevangenschap aan de Duivel was geraakt, werd door het offer van zijn leven vrijgekocht (Rm 7:14; Ef 2:1-3; 2Tm 2:26).
Op die wijze nam hij de gevangenschap zelf gevangen. De Duivel stond machteloos.
Zelfs toen hij nog op aarde was, demonstreerde Jezus zijn macht over Satan door hen die door de demonen in slavernij werden gehouden te bevrijden. Het was alsof hij Satans huis binnendrong, hem bond en zijn goederen buitmaakte (Mt 12:28-29).
Maar toen Jezus eenmaal was opgestegen en de waarde van zijn offer aan God in het ‘Allerheiligste’ had aangeboden en hem voorts alle gezag in hemel en op aarde was verleend, ging hij er pas echt toe over Satans huis te plunderen ende gevangenschap gevangen te nemen, mannen en vrouwen die reeds lang in slavernij aan zonde en dood en onder Satans macht hadden verkeerd. Vanaf Pinksteren 33 AD vond dat in toenemende mate plaats.
En zoals een overwinnaar als teken van zijn overwinning de buit van de vijand verdeelt onder zijn volk, kon ook de Messias gaven schenken aan de mensen. In zijn geval gebeurt dat door de leden van zijn Lichaam met geestesgaven te begiftigen zodat zij tot een zegen voor anderen kunnen worden.
In de geschiedenis van Israël was het vooral koning David die als triomfator de berg Sion kon bestijgen welke hij op de vijandelijke Jebusieten veroverd had (2Sm 5:4-10). Maar zijn antitype steeg op in veel verhevener zin, d.i. hoog boven allen der hemelen.
In Ef 1:20-21 gaf Paulus reeds aan in welke zin dat moet worden verstaan: Nadat God zijn Zoon had opgewekt liet hij hem aan zijn rechterhand plaats nemen in de hemelsferen, hoog boven alle overheid en gezag en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt. Vergelijk ook Fp 2:9-11.
In die hoog verheven positie is hij uitstekend in staat om Gods liefderijke gunst aan anderen te doen toekomen, zodat zij tot de juiste ‘volheid’ zullen geraken.
Terloops grijpt Paulus nog de gelegenheid aan om te beredeneren dat Jezus, voordat hij opsteeg naar de hogere hemelregionen, uiteraard eerst moet zijn afgedaald naar de veel lagere aardse regionen om daar als mens te verschijnen.
Vergelijk ook Rm 10:6-7.
Maar vanzelfsprekend was het niet Gods bedoeling dat hij op aarde zou blijven om daar zijn koningschap uit te oefenen. Dan zou zijn reikwijdte veel te beperkt zijn gebleven.
In zijn nieuwe positie, hoog boven alle overheid en gezag en kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, kan hij, tezamen met zijn Gemeente die te zijner tijd eveneens verhoogd en in heerlijkheid openbaar gemaakt wordt, pas echt van grote betekenis voor de ongelukkige mensheid op aarde worden (Rm 8:18-22; Ks 3:4; Op 22:1-2, 17).
a. Geen onmondigen (4:11-16)
και αυτος εδωκεν τους μεν αποστολους, τους δε προφητας, τους δε ευαγγελιστας, τους δε ποιμενας και διδασκαλους, προς τον καταρτισμον των αγιων εις εργον διακονιας, εις οικοδομην του σωματος του Χριστου, μεχρι καταντησωμεν οι παντες εις την ενοτητα της πιστεως και της επιγνωσεως του υιου του θεου, εις ανδρα τελειον, εις μετρον ηλικιας του πληρωματος του Χριστου,
11-13 En hijzelf gaf sommigen als apostelen, anderen als profeten, anderen als evangelisten, anderen als herders en leraren. Met het oog op de toerusting der heiligen voor dienstwerk, tot opbouw van het Lichaam van de Messias. Totdat wij allen geraken tot de eenheid van het geloof en van de verdiepte kennis van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot een gestaltemaat van de volheid der Messias.
Na te hebben uitgelegd dat de Messias moest opstijgen hoog boven alle hemelingen teneinde volheid aan alle dingen te kunnen geven (Jh 7:39), haakt de apostel nu weer aan bij vers 7, waar hij liet weten dat aan elkeen van ons de liefderijke gunst werd gegeven naar de maat der gave van de Messias.
Alleen wordt hij nu specifieker; hij geeft enkele sprekende voorbeelden van gaven aan de mensen welke het gehele Lichaam ten goede komen en daarom fundamenteel nodig zijn: apostelen, profeten, evangelisten, herders, leraren.
Door hen wordt voorzien in het stichten van gemeentes, in het geven van onderwijs, in bestuurlijke- en geestelijke leiding. Aldus worden ook alle anderen toegerust om deel te kunnen hebben aan het dienstwerk [εργον διακονιας].
Het ultieme doel is dat allen worden opgebouwd en een mate van geestelijke wasdom bereiken welke representatief is voor de volheid van de Messias.
Daarvoor is het nodig dat alle heiligen tot de eenheid van het geloof raken. Er is immers slechts één geloof. Willen wij echter allemaal tot die ene geloofsbeleving komen dan is verdiepte kennis van de Zoon van God essentieel.
Er zijn gelovigen die nogal laatdunkend spreken over de noodzaak dat een christen in het bezit zou moeten komen van een gedegen en nauwkeurige Bijbelkennis. Niet zelden doet men denigrerend over serieuze Bijbelvorsers die, zoals dat heet, alles willen uitpluizen en zich bezig houden met elke punt en komma!
Door zich opzettelijk in zulke overtrokken termen uit te laten, wil men anderen het idee geven dat grondige Bijbelstudie niet nodig, ja, overdreven zou zijn. God weet heus wel dat ik hem liefheb. Goed zijn voor je medemens, dat is pas echt van belang!
Herkent u die klanken, lezer? Weet dan dat de apostel u hier laat weten dat welke vorm van [christelijk] dienstbetoon maar ook, nauwelijks betekenisvol kan zijn wanneer het niet samengaat met het geloof en de kennis waarvan de Messias, de Zoon van God, het voorwerp is.
Door met nadruk te spreken over de verdiepte kennis van de Zoon van God, wijst Paulus op de hele rijke inhoud van diens persoon, van hem die in het Gemeentelichaam ons Hoofd is. Om die reden alleen al zouden wij de grootste belangstelling moeten hebben voor de onderscheiden christelijke waarheden.
Hoe dan ook, dit is de weg om tot geestelijke wasdom te geraken, tot de gestaltemaat die representatief is voor de volheid waardoor de Messias zelf wordt gekenmerkt.
In die situatie kan elk lid van het Lichaam, hoe gering ook in achtergrond, opleiding, sociale status, meefunctioneren in het geheel. Want vergeet nooit, dat elkeen van ons toen wij tot het geloof werden geroepen, een geestelijke gave ontving waarmee wij in de positie die wij binnen het Lichaam mogen innemen, werkzaam kunnen zijn tot welzijn van anderen. Want juist daarin is de kracht van de Gemeente gelegen, namelijk dat elke afzonderlijke christen voor zichzelf vaststelt wat zijn geestelijke gave is en die vervolgens met beleid tot bloei brengt.
ινα μηκετι ωμεν νηπιοι, κλυδωνιζομενοι και περιφερομενοι παντι ανεμω της διδασκαλιας εν τη κυβεια των ανθρωπων εν πανουργια προς την μεθοδειαν της πλανης,
14 opdat wij niet langer onmondigen zouden zijn, heen en weer geslingerd door golven en meegesleurd door elke wind van de leer in het valse spel der mensen, in sluwheid om door list te doen dwalen,
Paulus maakt duidelijk waarom het bereiken van geestelijke volwassenheid, de Messiaanse volheid waardig, voor christenen een absolute noodzaak is. Want alleen in dat geval zullen wij beschikken over een verantwoord zelfstandig oordeel, niet vatbaar voor al het willekeurige ‘geroep’ van mensen die hun mening ten beste geven over bepaalde gedeelten uit de Bijbel.
De apostel gebruikt daartoe het beeld van een stuurloos schip dat in volle zee door zware golven en winden geteisterd wordt, in elke richting meegesleurd. Zo komen ook zij die wat betreft geloofskennis onmondige kinderen blijven, nooit tot rust en zekerheid, beïnvloedbaar als zij zijn voor elke lering die onder hun aandacht komt.
De apostel maakt in dit verband gebruik van nog een andere metafoor. Ook in zijn tijd waren er al dobbelaars die uit winstbejag op bedrieglijk wijze het spel trachtten te beïnvloeden. Zo zijn er eveneens op godsdienstig terrein tal van leraren die niet met echt zuivere bedoelingen onderwijzen.
We kunnen hierbij denken aan sterk sektarisch getinte organisaties die door hun leer de argeloze gelovigen ten eigen voordele aan zich willen binden. Zulke denominaties claimen dikwijls in het bezit te zijn van dé religieuze waarheid. Alleen binnen hun gelederen zou de weg tot redding te vinden zijn. Van hun aanhang wordt daarom verwacht dat ze zich gewillig voegt naar de centrale leiding waarin wordt voorzien. Afwijkende opvattingen worden niet geduld, op straffe van excommunicatie.
Het is dus verstandig elke charlatan die maar langskomt te mijden. Het hart heeft vastheid nodig:
Jezus Messias [is] gisteren en heden dezelfde, en tot in de aeonen.
Jullie moeten je niet op een zijspoor laten brengen door veelsoortige en vreemde leringen; want het is voortreffelijk dat het hart standvastig wordt gemaakt door liefderijke gunst.
(Hb 13:8-9)
αληθευοντες δε εν αγαπη αυξησωμεν εις αυτον τα παντα, ος εστιν η κεφαλη, Χριστος, εξ ου παν το σωμα συναρμολογουμενον και συμβιβαζομενον δια πασης αφης της επιχορηγιας κατ ενεργειαν εν μετρω ενος εκαστου μερους την αυξησιν του σωματος ποιειται εις οικοδομην εαυτου εν αγαπη.
15-16 maar laten wij, in elk opzicht waarheid sprekend, in liefde opgroeien naar hem toe die het Hoofd is, [de]Messias, uit wie elk lichaam - samengevoegd en bijeengehouden door elke ondersteunende verbinding, naar [de]werking die elk deel is toegemeten - de groei van het Lichaam bewerkt tot opbouw van zichzelf in liefde.
Zoals wij in de vv 11-13 zagen zijn de gaven in mensen aan de Gemeente geschonken om de heiligen, de afzonderlijke leden van Jezus’ Gemeentelichaam, tot een mate van geestelijke wasdom te brengen die de volheid van de Messias waardig is. Geen onmondige kinderen derhalve wie het in geloofszaken aan een zelfstandig oordeel ontbreekt, maar in het bezit van de precieze feitenkennis omtrent de Zoon van God, een zeer waardevol iets waarin het hart rust en zekerheid vindt.
Een en ander vormt een voortreffelijk uitgangspunt voor elke heilige afzonderlijk om gehoor te geven aan de aanmoediging die Paulus nu geeft, t.w.:
* Verknocht als we zijn aan de waarheid zullen we ons te allen tijde en in alle dingen volgens die waarheid uiten en daardoor in de eerste plaats zelf in liefde opgroeien naar hem toe die het Hoofd is; d.i. richting de gestaltemaat van zijn volheid;
* om vervolgens - weliswaar gestuurd door het Hoofd - een persoonlijke bijdrage te leveren aan de geestelijke groei van het Gemeentelichaam als geheel, doordat het door de onderlinge liefde wordt opgebouwd.
De apostel werkt daartoe de gedachte van Ef 2:21-22 verder uit: de afzonderlijke leden die elk op zich een tempelbouwwerk vormen vanwege de inwonende geest, moeten, in hun verbondenheid met hun Hoofd en in hem samengevoegd, uitgroeien tot een heilige tempel in [de] Heer, een woonplaats Gods in geest.
Maar nu spreekt hij niet over alle bouwwerk, maar over elk lichaam. En de nadruk ligt niet op het feit dat zij uitgroeien tot een tempel, maar op het bevorderen van de groei en de opbouw van het Gemeentelichaam krachtens de onderlinge liefde.
Vergelijk 1Ko 6:15, 19, waaruit we kunnen concluderen dat onze (eigen) lichamen binnen Jezus’ Gemeentelichaam leden zijn, zoals ze ook binnen de ene tempel in de Heer afzonderlijke, levende bouwstenen zijn.
In dat verband wil de apostel een besef van onze onderlinge afhankelijkheid inprenten. De ledematen van het menselijke lichaam werken immers ook niet onafhankelijk van elkaar. Integendeel, ze zijn harmonisch samengevoegd en worden door de gewrichten tezamen gehouden, zodat het hoofd met zijn brein sturing kan geven aan alle ledematen. Elk respectief lid kan bijgevolg functioneren zoals bedoeld en bijdragen aan het welzijn van het gehele lichaam.
2. De oude en de nieuwe mens (4:17-24)
Τουτο ουν λεγω και μαρτυρομαι εν κυριω, μηκετι υμας περιπατειν καθως και τα εθνη περιπατει εν ματαιοτητι του νοος αυτων, εσκοτωμενοι τη διανοια οντες, απηλλοτριωμενοι της ζωης του θεου, δια την αγνοιαν την ουσαν εν αυτοις, δια την πωρωσιν της καρδιας αυτων, οιτινες απηλγηκοτες εαυτους παρεδωκαν τη ασελγεια εις εργασιαν ακαθαρσιας πασης εν πλεονεξια.
17-19 Dit zeg ik daarom en getuig ik in [de] Heer, dat jullie niet langer wandelen gelijk ook de Heidenvolken wandelen in de leegheid van hun denken, verduisterd als zij zijn in hun verstand, vervreemd van het leven van God, wegens de onwetendheid die in hen is, wegens de verharding van hun hart. Zij zijn degenen die zichzelf in hun zedelijke verdoving hebben overgegeven aan de losbandigheid om in hebzucht allerlei onreinheid te bedrijven.
In vers 1 was Paulus begonnen - op grond van de voorafgaande leerstellige uiteenzetting - zijn lezers aan te moedigen tot een christelijke wandel die beantwoordt aan hun hoge uitverkiezing en roeping. Vanaf vers 7 raakte hij echter afgeleid door de leer over de charismata, of genadegaven die aan de Gemeente zijn geschonken, tot haar opbouw en functioneren in liefde.
Maar nu neemt hij de draad met betrekking tot de christelijke levenswijze weer op, en dat met een zelfs nog grotere intensiteit.
Om het gewicht van de nu volgende vermaning kracht bij te zetten beroept hij zich namelijk op zijn vereniging met de Messias: Dit zeg ik daarom en getuig ik in [de] Heer. Wat volgt is dus niet slechts een stukje apostolische raad op grond van menselijke redenering, maar veeleer goddelijke openbaring. Ons wordt door de apostel Gods denken ten aanzien van de juiste christelijke levenswandel onthuld. En de Vader blijkt – uiteraard - grondig bekend te zijn met de aard der problematiek binnen de menselijke samenleving.
De Heidenwereld, en dan hebben we het in feite over de gehele menselijke maatschappij buiten het Israël Gods, is in een diepe, geestelijke duisternis gedompeld. Haar gehele 'handel en wandel' voltrekt zich immers in de leegheid van hun denken. Ze is leeg of ijdel omdat ze gericht is op de vruchteloze ambities van deze wereld, welke in Gods ogen gespeend zijn van ware realiteit aangezien die dingen nagestreefd worden geheel buiten zijn voornemen der eeuwenom ( Ef 3:11).
Hoe komt dat? Waarom leven de mensen van deze wereld in een ijdele gezindheid? In de eerste plaats omdat God zelf hen, bij hun opstand tegen hem, aan die situatie overgaf (Rm 8:20). Daarna geraakte de mensheid in de greep van de wereldheersers van deze duisternis, de goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen; in het bijzonder vanaf de Spraakverwarring is dat in toenemende mate het geval geweest (Ef 6:12; 1Jh 5:19; Hn 14:16).
Vandaar dat de mensen van deze wereld wandelen in de leegheid van hun denken. Hun verstand is gehuld in een geestelijke duisternis, zonder het licht van goddelijke openbaring. Daarom weten ze ook helemaal niets af van het leven van God, d.i. het bovennatuurlijke leven dat in vereniging met God en zijn Zoon wordt geleid.
Een en ander heeft ook te maken met hun onwetendheid, maar de wijze waarop de apostel die omstandigheid ter sprake brengt, geldt niet als een excuus; integendeel, eerder als de schuldige oorzaak waardoor hun verduisterd brein geen onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Zie Rm 1:20-23.
Hetzelfde geldt voor de verharding of verstoktheid van hun hart. Ook daarvan moet de oorzaak bij henzelf gezocht worden, aangezien zij het hogere leven, de levenswijze die in overeenstemming is met God, volstrekt niet waarderen, er ook niet naar verlangen.
Door eigen schuld verkeren zij ook in een gevoelloze situatie met betrekking tot moraliteit. Door hun geestelijke en zedelijke afgestomptheid zijn zij in een toestand van verdoving terechtgekomen wat betreft het onderscheid tussen goed en kwaad. Bijgevolg schrikken zij niet terug voor een leven van ongebondenheid; integendeel zelfs, het kwaad oefent zulk een aantrekkingskracht op hen uit dat zij zich gretig in allerlei onreine praktijken storten en wentelen, reeds vanouds kenmerkend voor een heidense samenleving (Rm 1:24-27).
Het is opmerkenswaardig dat Paulus al deze zaken niet opsomt met de bedoeling dat wij er tegen te hoop zouden lopen; er actie tegen zouden gaan ondernemen. Nee, zeker niet; het enige waarop hij bij ons aandringt is: leef niet zoals zij!
Wij worden dus niet geroepen om wereldverbeteraars te worden. Nee, maar wel om zelf anders te denken dan zij en hun levensfilosofie niet aan te hangen, noch hun ontaarde waardebepaling. Dan kunnen we aan anderen laten zien dat God gelijk heeft en de wereld ongelijk.
υμεις δε ουχ ουτως εμαθετε τον Χριστον, ει γε αυτον ηκουσατε και εν αυτω εδιδαχθητε, καθως εστιν αληθεια εν τω Ιησου, αποθεσθαι υμας κατα την προτεραν αναστροφην τον παλαιον ανθρωπον τον φθειρομενον κατα τας επιθυμιας της απατης,
20-22 Maar de Messias leerden jullie zó niet kennen; mits jullie hem hoorden en in hem werden onderwezen, gelijk waarheid in de Jezus is: dat jullie, wat de vroegere levenswandel betreft, de oude mens afleggen, die te gronde gaat als gevolg van de bedrieglijke begeerten,
Maar de Messias leerden jullie zó niet kennen…
Tegenover het bandeloze gedrag der Heidenvolken plaatst Paulus scherp het christelijke levensideaal zoals dat in het Evangelie onder onze aandacht komt. Maar in plaats dat hij naar het Evangelie verwijst, noemt de apostel eenvoudigweg de Messias, aangezien het in zijn Persoon wordt belichaamd. Jezus heeft ons de juiste christelijke levenswandel immers op volmaakte wijze voorgeleefd. Hij was precies het tegendeel van wat de Heidenwereld te zien geeft.
Mits jullie hem hoorden en in hem werden onderwezen…
Paulus noemt zichzelf in Rm 11:13 een apostel der Heidenen, maar als zodanig was hij niet in persoon onder zijn lezers werkzaam geweest; andere predikers moeten hen met de Messias bekend hebben gemaakt. Dat hij niettemin ook hen als zijn broeders in de Messias beschouwde, had hij al in Ef 2:13 te kennen gegeven, waar hij constateerde: Maar thans, in Messias Jezus, zijn jullie die eens veraf waren, dichtbij gekomen in het bloed van de Messias.
Toch zit in het gebruik van ει γε een veronderstelling opgesloten: Goed, de lezers zijn tot het geloof gekomen, maar hebben zij wel alle waarheid zoals die in de Messias [de Jezus; het artikel wijst op hem als een werkelijk figuur: de historische Jezus] ligt besloten, ten volle van hun onderwijzers vernomen; d.i naar de gestaltemaat van de Messiaansevolheid?
Zijn Paulus wellicht berichten ter ore gekomen die doen vermoeden dat er nog heel wat aan hun geestelijke opbouw 'gesleuteld' moet worden? Duiden die berichten op hun onmondigheid; zijn zij in geestelijk opzicht nog kinderen die gemakkelijk zijn om te praten tot andere, verdraaide visies omtrent de Messias? De context van de vv 11-16 zou heel goed daarop kunnen wijzen.
Vergelijk ook Jh 1:14-17.
Hoe dan ook, van welk gehalte hun situatie in geestelijk opzicht ook moge zijn, Paulus is gaarne bereid om zijn apostolische waardigheid te benutten om hen verder in te weiden in de christelijke waarheden, met name in die zaken welke, wat de christelijke levenswijze betreft, fundamenteel zijn.
De oude mens die gevormd was naar de leegheid [of: vruchteloosheid] van het heidense denken, moet beslist afgelegd worden; zinnebeeldig: afleggen als een kleed.
Met het gebruik van αποθεσθαι, de infinitief van het werkwoord in de aorist, geeft Paulus zijn lezers te verstaan dat zij in deze actie niet halfslachtig te werk moeten gaan. Het is niet de bedoeling dat zij stapje voor stapje met hun vroegere heidense levenswandel breken. Integendeel, niet aarzelen maar vastberaden een rigoureus besluit nemen! Waarom? Hun oude mens is namelijk bezig te gronde te gaan (Rm 6:17).
Een en ander is gelegen in de begeerten die voor de mensen van deze wereld aantrekkelijk lijken, aangezien ze hen geluk en genot voorspiegelen. Maar naar hun aard zijn die wereldse verlangens bedrieglijk; in werkelijkheid brengen ze de mens die er ongebreideld gehoor aan geeft, tot steeds grotere ontaarding.
In de Parallelbrief schrijft Paulus daarom in een zeer directe stijl: De oude mens uitgetrokken hebbend (Ks 3:9; ook nu een aoristvorm, maar dan van het werkwoord απεκδυομαι; uittrekken; afleggen).
ανανεουσθαι δε τω πνευματι του νοος υμων και ενδυσασθαι τον καινον ανθρωπον τον κατα θεον κτισθεντα εν δικαιοσυνη και οσιοτητι της αληθειας
23-24 maar vernieuwd worden in de geest van jullie denken, en je bekleden met de nieuwe mens, die in overeenstemming met God werd geschapen, in waarachtige rechtvaardigheid en oprechtheid.
Zoals de oude mens zonder aarzelen moet worden afgelegd, moet de gelovige zich met dezelfde vastberadenheid met de nieuwe mens bekleden [ενδυσασθαι; de aorist-infinitief van ενδυομαι; aandoen; zich bekleden met].
Een en ander zou vergezeld moeten gaan van een geheel nieuwe manier van denken. Het denken in een nieuwe richting is echter een proces en geschiedt in de tijd wél volgens een geleidelijk patroon. Vandaar Paulus’ gebruik van de duratieve vorm (praesens) van het werkwoord vernieuwen.
Het idee van vernieuwing veronderstelt dat het oude, ijdele, heidense denken moet verdwijnen en er plaats komt voor Gods gedachten. Maar zich een totaal nieuwe gezindheid eigen maken gebeurt niet 'overnacht'. Het vergt tijd om zich bewust te worden van het feit hoe kostbaar Gods gedachten zijn; dat ze zoveel heilzamer zijn dan onze vroegere, schadelijke ideeën.
Vergelijk Js 55:7-9; Ps 139:17; Sp 2:10-11.
De nieuwe mens wordt als reeds bestaand gedacht; in principe reeds door God geschapen en derhalve als ideaal kleed beschikbaar. Ze ligt bij wijze van spreken in Gods confectieatelier gereed om door de wedergeborene zonder uitstel te worden aangedaan. Zijn oude 'kleed' is immers met de Messias aan de paal gehangen en daar ge(ver)oordeeld (Rm 6:6; Ks 2:11).
In de Parallelbrief wordt door Paulus nog een detail toegevoegd: de nieuwe mens werd voortgebracht naar het beeld van Hem die ze schiep (Ks 3:10).
Vandaar de attributen die vermeld worden: rechtvaardigheid en oprechtheid [οσιοτης; kan ook duiden op getrouwheid;zuiverheid], maar dan [letterlijk] volgens de waarheid, d.i. in alle waarachtigheid, zoals uiteraard bij God zelf het geval is.
De apostel lijkt in zijn gedachten dan ook bij Dt 32:4 verwijld te hebben:
Ik zal de naam van Jahweh uitroepen. Schrijft grootheid toe aan onze God! De Rots, volmaakt zijn werk! Want al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van getrouwheid, bij wie geen onrecht is; rechtvaardig en oprecht is hij.
Toen zijn zoon Johannes (de Doper) op de achtste dag werd besneden, loofde zijn vader Zacharias de God van Israël vanwege enkele beslissende stappen die Deze toentertijd had gezet in verband met de verwezenlijking van zijnvoornemen der eeuwen in de Messias. Ook hij gebruikte toen in één adem de beide termen δικαιοσυνη[rechtvaardigheid] en οσιοτης:
Hij heeft een hoorn van redding voor ons opgericht in [het] huis van David, zijn knecht, gelijk hij in de loop der tijden door de mond van zijn heilige profeten heeft gesproken: redding vanuit onze vijanden en uit [de] hand van allen die ons haten; om barmhartigheid te betonen aan onze vaderen en zijn heilig verbond indachtig te zijn, [de]eed die hij heeft gezworen jegens Abraham, onze vader; om ons [de gelegenheid] te geven -na bevrijd te zijn uit[de] hand van onze vijanden- hem onbevreesd dienstbaar te zijn, in godvruchtige trouw en rechtvaardigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen.
(Lk 1:69-75)
3. Navolgers van God in onze dagelijkse gedragingen (4:25 – 5:2)
Διο αποθεμενοι το ψευδος λαλειτε αληθειαν εκαστος μετα του πλησιον αυτου, οτι εσμεν αλληλων μελη. οργιζεσθε και μη αμαρτανετε· ο ηλιος μη επιδυετω επι [τω] παροργισμω υμων, μηδε διδοτε τοπον τω διαβολω.
25-27 Daarom, aangezien wij de leugen aflegden, spreekt waarheid, een ieder met zijn naaste, want wij zijn elkaars ledematen. Wordt toornig, en zondigt niet; laat de zon niet ondergaan in je verontwaardiging; biedt ook de Duivel geen ruimte.
Met daarom grijpt de apostel terug op de voorafgaande verzen over het afleggen van de oude- en het aandoen van de nieuwe mens. De nieuwe mens is naar het beeld van God geschapen en wordt gekenmerkt door waarachtige rechtvaardigheid en oprechtheid. Daarmee gaat een vernieuwd denken gepaard waarin voor leugen en bedrog en andere heidense ondeugden geen plaats is.
Maar ook omdat christenen allen leden zijn van hetzelfde (Jezus’) Lichaam, mag van hen een strikte, onderlinge waarheidsliefde verwacht worden.
Het is interessant dat Paulus zich uitdrukt in bewoordingen die aan Zc 8:16 zijn ontleend:
Hier moeten jullie je aan houden: Spreek de waarheid tegen elkaar, bewaar de vrede door eerlijk en rechtvaardig recht te spreken.
(nbv)
In het sterk apocalyptisch getinte Bijbelboek Zacharia, hoofdstuk 8, kondigt Jahweh het toekomstige herstel van zijn volk aan. Het ogenschijnlijk onmogelijke gaat toch gebeuren: Jahweh zal een overblijfsel redden uit de joodse diaspora en de leden daarvan weer in Jeruzalem doen verblijven. Hijzelf zal hun God worden in waarachtigheid en rechtvaardigheid.
Door daaruit te citeren laat Paulus uitkomen dat de vermaning van vers 16 in gelijke mate geldt voor de beide gemeenten van het Israël Gods (Gl 6:15-16).
Wordt toornig, en zondigt niet…
In Gl 5:20 wordt ons gezegd dat woede-uitbarstingen [of: vlagen van toorn; θυμοι; onderscheiden van οργη] tot de werken van het vlees behoren. Maar er zijn ook gerechtvaardigde uitingen van toorn zoals de toorn van Jezus ten aanzien van het gemarchandeer in Gods heiligdom.
Christenen moeten oppassen wanneer zij grote verontwaardiging in zich voelen opkomen, bijvoorbeeld wanneer men met onrecht wordt geconfronteerd. Omdat wij nog altijd de zondige Adamitische natuur bezitten, is het zaak dat wij ons bedwingen en geen schadelijke acties ondernemen, noch verbitterd raken. Daarmee zou de Duivel immers in de kaart gespeeld worden en ruimte krijgen om ons tot zondig handelen te verleiden.
Ook in dit geval is er sprake van een reminiscentie van het OT:
Weest toornig, maar zondigt niet; spreekt in uw hart op uw leger, en zwijgt.
(Ps 4:5; nbg)
Laat dus de zon niet ondergaan in je verontwaardiging.
Wanneer men zich aan het einde van een dag te rusten legt moet dat in vrede kunnen geschieden.
Paulus hanteert het beginsel van Dt 24:15, waar het echter over het uitbetalen van het loon van loonarbeiders gaat.
Het is opvallend dat in de Efezebrief, waarin vooral de roeping van de christelijke Gemeente en de plaats die ze in Gods voornemen der eeuwen inneemt wordt behandeld, tegelijkertijd ook geregeld gewaarschuwd wordt voor de praktijken van de wereldheersers van deze duisternis, de goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen, in het bijzonder voor hun overste, Satan, de Duivel, in Ef 2:2 getypeerd als de overste van het gezag der lucht, de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid.
Christenen zijn dan wel gezegend in alle geestelijke zegen in de hemelsferen in [de] Messias (1:3); en ook heeft God hen mede opgewekt en mede plaats doen nemen in de hemelsferen in Messias Jezus (2:5-6), maar in die geestelijke regionen worden zij geconfronteerd met die boosaardige, geestelijke wezens.
In Ef 6:11-12 zal de apostel dan ook melding maken van het feit dat de strijd van christenen in de eerste plaats tegen hen gericht is, en niet tegen bloed en vlees (mensen). In de betrekkelijk korte Brief zal hij dan behoorlijk wat ruimte gebruiken om de geestelijke wapenrusting te beschrijven die de christen nodig heeft om zich doeltreffend te weer te stellen tegen de listige praktijken van de Duivel (Ef 6:13-18).
ο κλεπτων μηκετι κλεπτετω, μαλλον δε κοπιατω εργαζομενος ταις [ιδιαις] χερσιν το αγαθον, ινα εχη μεταδιδοναι τω χρειαν εχοντι.
28 Laat hij die steelt, niet langer stelen, maar laat hij zich liever inspannen, met de eigen handen het goede bewerkend, opdat hij [iets] heeft om mee te geven aan hem die gebrek heeft.
Hier, en in wat volgt, wordt goed duidelijk dat het bij het gehoor geven aan de aanmoediging van vers 23 - vernieuwd te worden in de geest van jullie denken - inderdaad om een proces gaat. Het vergt tijd om de vele heidense ondeugden achter zich te laten; daarvoor moet immers een nieuwe gezindheid ontwikkeld worden: dat het ene zedelijk verkeerd is, het andere moreel goed.
In dit vers (28) wordt gedoeld op de gelovige voor wie het als Heiden heel gewoon was om te stelen. Achter die slechte praktijk moet hij uiteraard definitief een punt zetten, maar hij moet verder gaan dan van andermans bezittingen af te blijven. Zoals hij voorheen gewend was om zijn handen te gebruiken voor diefstal, moet hij die nu aanwenden om het zedelijk goede te doen; zelfzucht moet plaats maken voor offervaardige liefde.
Terwijl hij zich vroeger weinig of helemaal niets gelegen liet aan zijn slachtoffers, moet hij zich voortaan juist om zijn medemens bekommeren en zo mogelijk iets betekenen voor zijn behoeftige broeder.
πας λογος σαπρος εκ του στοματος υμων μη εκπορευεσθω, αλλα ει τις αγαθος προς οικοδομην της χρειας, ινα δω χαριν τοις ακουουσιν.
29 Laat geen enkel verdorven woord uit jullie mond voortkomen, maar als er enig goed [woord is] tot opbouw waar nodig…, opdat het liefderijke gunst verleent aan de hoorders.
In het NT wordt σαπρος gebruikt om bedorven, onbruikbare dingen, aan te geven zoals bomen, boomvruchten, vissen. Hier wordt kennelijk gedoeld op het verdorven taalgebruik der Heidenen, een gewoonheid, ook nu nog, in kringen van mensen die van God vervreemd zijn.
Wanneer men echter een christen wordt, en zich daarmee bewust van de hoge roeping in de Messias, moet ook aan die slechte gewoonte een einde komen.
De zin blijft, zoals wel meer bij Paulus voorkomt, onvoltooid.
Blijkbaar bedoelt hij te zeggen dat verdorven taalgebruik in ieder geval te allen tijde achterwege moet blijven, maar wanneer de gelegenheid zich voordoet, en er een geestelijke noodzaak bestaat, kan de christen het woord nemen om daarmee iets goeds tot stand te brengen.
Als daarmee bereikt wordt dat medegelovigen geestelijk worden opgebouwd, fungeert hij op zo’n moment zelfs als spreekbuis van de heilige geest: de aanwezigen ervaren Gods liefderijke gunst.
Precies als in Ks 4:6 moet χαρις hier in de specifiek christelijke zin worden genomen: Jullie woord [zij] altijd in liefderijke gunst, met zout gekruid.
και μη λυπειτε το πνευμα το αγιον του θεου, εν ω εσφραγισθητε εις ημεραν απολυτρωσεως. πασα πικρια και θυμος και οργη και κραυγη και βλασφημια αρθητω αφ υμων συν παση κακια. γινεσθε [δε] εις αλληλους χρηστοι, ευσπλαγχνοι, χαριζομενοι εαυτοις καθως και ο θεος εν Χριστω εχαρισατο υμιν.
30-32 En bedroeft niet de heilige geest van God, waarin jullie werden verzegeld tot een dag van verlossing. Laat alle bitterheid en gramschap en toorn en geschreeuw en lastering uit jullie midden worden verwijderd, tezamen met alle slechtheid. Wordt daarentegen vriendelijk jegens elkaar, vol medeleven, elkaar gaarne vergevend, zoals ook God jullie in [de] Messias gaarne vergaf.
En bedroeft niet de heilige geest van God…
Zoals in vers 27 de lezers door middel van een tussengedachte op het hart werd gedrukt vooral Satan geen ruimte te bieden in het beoefenen van de heidense ondeugden, wordt hier evenzo in een tussenzin de aandacht gevestigd op Gods heilige geest die bedroefd kan worden door het heidense, verkeerde gebruik van het spraakvermogen.
Vanzelfsprekend wordt de geest door elke zonde bedroefd, maar hier wordt dit specifiek in verband gebracht met slechte taal. Dat heeft te maken met het feit dat de heilzame werking van de geest vooral in het spreken tot uiting wil komen; vergelijk vers 29, waar we zagen dat een opbouwend woord dermate gunstig is voor de hoorders dat hun daardoor goddelijke genade, of liefderijke gunst, wordt meegedeeld.
Dat het bedroeven van de heilige geest niet licht moet worden opgevat, blijkt ook daaruit dat de apostel ons eraan herinnert dat we tot aan de Opname met die geest verzegeld zijn. In de tussenliggende periode dient ze als onderpand, of waarborg, van de erfenis die ons in de hemelsferen wacht, en houdt ze de hoop op onze (definitieve) verlossing bij ons levend (Ef 1:13-14; Rm 8:23).
Reden waarom Paulus in de Parallelbrief schrijft: Weest dankbaar (Ks 3:15).
Door uiting te geven aan bitterheid, gramschap, toorn, geschreeuw en lastering wordt niet alleen de heilige geest van God bedroefd, maar zondigen we ook tegen de liefde voor onze medeleden in het Lichaam.
Veel beter is het dat wij ons in onze onderlinge betrekkingen spiegelen aan de houding van God. In zijn Zoon heeft hij ons geregeld vrijelijk vergiffenis geschonken wat betreft onze vele verkeerde daden.
In plaats dus dat wij tegen zijn geest ingaan, moeten we het besluit nemen ons juist krachtig door die goddelijke geest te laten beïnvloeden, zodat ook wij vriendelijk jegens elkaar worden, vol medeleven, elkaar gaarne vergevend.
In de Parallelbrief verwoordde de apostel een en ander op de volgende wijze:
Bekleedt je dan als uitverkorenen Gods, heiligen en geliefden, met tedere genegenheden van mededogen, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; elkaar verdragend en elkaar gaarne vergevend, wanneer de een tegen de ander een klacht heeft; gelijk ook de Heer jullie gaarne vergaf, zó ook jullie. Boven al deze dingen echter de liefde, welke een verenigende band is der volmaaktheid. En laat de vrede van de Messias de beslissende stem in jullie harten hebben; daartoe ook werden jullie in één Lichaam geroepen; en weest dankbaar.
(Ks 3:12-15)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten