Tα τεκνα, υπακουετε τοις γονευσιν υμων [εν κυριω], τουτο γαρ εστιν δικαιον. τιμα τον πατερα σου και την μητερα, ητις εστιν εντολη πρωτη εν επαγγελια, ινα ευ σοι γενηται και εση μακροχρονιος επι της γης.
1-3 De kinderen: gehoorzaamt jullie ouders in [de] Heer, want dat is juist. Eer je vader en moeder – wat een gewichtig gebod is, [gegeven] in een belofte – opdat het je goed moogt gaan en je langlevend op de aarde zult zijn.
16 In alle omstandigheden opgenomen hebbend het grote schild des geloofs, waarmee jullie al de brandende pijlen van de Goddeloze zullen kunnen doven.
De woorden εν κυριω in vers 1 zijn afwezig in de codex Vaticanus, maar worden in diverse oude manuscripten aangetroffen, waaronder de P46. Als ze toegevoegd zouden zijn, moet dat derhalve in een vroeg stadium hebben plaatsgevonden, maar het lijkt waarschijnlijker dat ze zijn weggelaten teneinde de tekst te veralgemenen.
In Ef 5:22-33 werd de verhouding tussen echtgenoot en echtgenote belicht vanuit de nieuwe mens en daarom partners zijn in verbondenheid met de Messias. Nu komt een tweede familieverhouding aan de orde die - wil ze bevredigend verlopen - eveneens de invloed van de heilige geest nodig heeft. Daarom vermaant de apostel gelovige kinderen dat zij, wanneer zij gehoor geven aan de leiding van hun ouders, dat in de Heer moeten doen; dat wil zeggen in volledige erkenning van Jezus’ positie als Hoofd van de Gemeente. De term εν κυριω slaat namelijk terug op gehoorzamen, niet op ouders. Daarom voegt de apostel er aan toe: want dat is juist, d.i. volkomen terecht en in harmonie met Gods wil.
De toevoeging in de Heer heeft dan ook als verdere consequentie dat gelovige kinderen hun ouders niet hoeven te gehoorzamen wanneer dezen dingen van hen zouden eisen die tegen de wil van God ingaan. Het gehoorzaamheidsbeginsel is derhalve relatief. Vergelijk Hn 5:29.
Maar zolang zij thuis wonen, levend onder het gezag van hun ouders, dienen zij zich aan hen te onderwerpen; het is een verantwoordelijkheid die zij hebben naar hun Hoofd, Jezus de Messias, toe.
Wij gaan er dus vanuit dat Paulus gelovige kinderen op het oog heeft:
a. In zijn adres richt hij zich tot hen die heiligen zijn en gelovigen in Messias Jezus.
b. De Brief was bedoeld om in de vergadering van de gemeente te worden voorgelezen, waarbij hij de aanwezigheid van de kinderen veronderstelde, op dezelfde wijze als van de vrouwen (5:22).
Die kinderen nu, wier tegenwoordigheid hij veronderstelt, behandelt hij als behorend tot de gemeente. Zij zijn bekend met de geopenbaarde wet en begrijpen waarom Exodus 20:12 verband houdt met hun situatie.
c. Christelijke gehoorzaamheid kan de apostel alleen van degenen verlangen die gelovigen zijn in de Heer en die ook werkelijk als christenen willen leven. Iets van hen eisen op grond van het feit dat hun ouders christenen waren, zou niet binnen zijn bevoegdheid liggen, en bovendien ook nutteloos zijn.
Het Griekse woord dat met gehoorzamen is weergegeven [υπακουω] wordt in de Schrift onder meer gebruikt als een militaire term: soldaten die de orders van hun meerderen moeten gehoorzamen. Voor kinderen houdt het daarom eenvoudig in: Doen wat de ouders hen zeggen.
Dat thema is ook prominent aanwezig in het Boek Spreuken. Zoals bijvoorbeeld in hoofdstuk 4 (nbv):
1 Zonen, luister naar de lessen van je vader,
wees vol aandacht en kom tot begrip.
2 Wat ik je leer is waardevol,
sla dus mijn onderricht niet in de wind.
3 Ik was mijn vaders beminde zoon,
mijn moeders lieveling.
4 Mijn vader leerde mij:
‘Laat je hart mijn woorden bewaren,
handel naar mijn richtlijnen, dan gaat het je goed.
5 Streef naar wijsheid, zoek naar kennis,
wijk niet af van wat ik zeg, vergeet het niet.
6 Verlaat de wijsheid niet, dan beschermt ze je,
heb haar lief, dan behoedt ze je.
7 Het begin van wijsheid is dat je wijsheid zoekt,
aan alles wat je hebt verworven, inzicht toevoegt’.
Om het gewicht van zijn vermaning kracht bij te zetten, refereert de apostel echter aan het vijfde gebod van de Decaloog: Eer je vader en moeder.
Daarmee verdiept hij het onderwerp. Hij laat uitkomen welke houding schuil dient te gaan achter gehoor geven. De ouders moeten zodanig gehoorzaamd worden dat zij daardoor geëerd worden. En om die reden was aan dat vijfde gebod een belofte verbonden: opdat het je goed moogt gaan en je langlevend op de aarde zult zijn.
Dan namelijk vindt gehoorzamen niet plaats in een houding van tegenzin of zelfs stuursheid, gemelijkheid, maar van harte en in opgewektheid. Door een dergelijke houding worden ouders geëerd; alles wordt gedaan vanuit de nieuwe mens waarin het beeld van de Heer zichtbaar wordt.
Και οι πατερες, μη παροργιζετε τα τεκνα υμων, αλλα εκτρεφετε αυτα εν παιδεια και νουθεσια κυριου.
4 En de vaders: prikkelt jullie kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de vorming en vermaning van de Heer.
Het rechtmatig gezag dat aan ouders, in het bijzonder aan de vader, over hun kinderen (door God) is gedelegeerd, mag nooit ontaarden in onderdrukking en/of een tiranniek optreden wat (vooral) bij tieners tot een verbitterde houding kan leiden. Dát is niet de manier om hen tot volwassenen te vormen, wat principieel de betekenis is van παιδεια, d.i. the whole training and education of children (which relates tot the cultivation of mind and morals, and employs for this purpose now commands and admonition, now reproof and punishment), aldus Thayer’s G-E Lexicon of the NT.
In de vorming en vermaning van de Heer…
Dit impliceert dat de ouders zich op het standpunt stellen dat hun kinderen geroepenen zijn. Onbekeerden worden nietin de Heer opgeleid.
In die situatie gaat opleiding dan ook verder dan de omschrijving die Thayer van παιδεια gaf.
In het geval van christelijke jongeren zal de vader de opleiding in de geest van Messias Jezus trachten te volbrengen, dus de nieuwe mens - waarin het beeld van de Messias tot uiting komt - in actie! Gehoorzaamheid en het eren van de ouders zal dan voor het kind - als het inderdaad een geroepene is - geen probleem zijn; eerder een vreugde.
Wanneer ouders en kinderen hebben begrepen dat alles in de Heer dient te verlopen, d.i. in erkenning van Jezus’ gezag als Hoofd van het Gemeentelichaam, zullen harmonieuze verhoudingen in het gezin het resultaat zijn.
Οι δουλοι, υπακουετε τοις κατα σαρκα κυριοις μετα φοβου και τρομου εν απλοτητι της καρδιας υμων ως τω Χριστω, μη κατ οφθαλμοδουλιαν ως ανθρωπαρεσκοι αλλ ως δουλοι Χριστου ποιουντες το θελημα του θεου εκ ψυχης, μετ ευνοιας δουλευοντες, ως τω κυριω και ουκ ανθρωποις, ειδοτες οτι εκαστος, εαν τι ποιηση αγαθον, τουτο κομισεται παρα κυριου. ειτε δουλος ειτε ελευθερος.
5-8 De slaven: gehoorzaamt jullie heren naar het vlees met eerbied en ontzag in [de] oprechtheid van je hart, als aan de Messias; niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar als slaven van [de] Messias, die de wil van God zielsgraag doen; als slaaf dienend met welwillendheid als aan de Heer en niet aan mensen; wetend dat ieder, hetzij slaaf of vrije, al wat hij aan goed doet van de Heer zal terugontvangen.
Met een beroep op hun geestelijke verhouding tot de Messias, zelfs tot driemaal toe, vermaant de apostel christelijke slaven zich van harte aan hun slavenmeesters te onderwerpen, niet als huichelaars maar in alle oprechtheid en bereidwilligheid. Aldus volbrengen zij Gods wil jegens hen, en dat willen zij, zo veronderstelt de apostel, toch zielsgraag doen [εκ ψυχης; letterlijk: vanuit ziel].
Vergelijk Ks 3:22-25, waar Paulus te kennen geeft dat met die instelling slaven God behagen en feitelijk tonen slaven te zijn van de hoogste Meester, Jezus, de Messias.
En ook al zullen veel aardse meesters in gebreke blijven de diensten van zulke goede slaven te waarderen, laat staan hen ervoor belonend - ze deden ‘slechts’ wat van hen verwacht mocht worden (Lk 17:7-10) - zal het onze hemelse Meester beslist niet ontgaan dat alles werd gedaan en/of verduurd, als was het voor hem.
Of je nu een slaaf bent of vrij man, ieder zal al wat hij aan goed doet van de Heer terugontvangen. Dat wil zeggen, de Heer zal het vergelden.
Het gebruikte Griekse werkwoord is κομιζω, dat in de mediumvorm de waarde kan hebben van wegdragen voor zichzelf, d.i. daden vergolden krijgen, waardoor ze als het ware worden teruggegeven aan hen die ze verrichtten.
In die betekenis onthult Paulus in 2Ko 5:10 dat elkeen van ons bij de Opname, wanneer wij voor de rechterstoel van de Messias openbaar worden gemaakt, de dingen zal wegdragen welke hij verrichtte toen hij nog in zijn vleselijk lichaam verkeerde, hetzij goed hetzij verachtelijk.
Και οι κυριοι, τα αυτα ποιειτε προς αυτους, ανιεντες την απειλην, ειδοτες οτι και αυτων και υμων ο κυριος εστιν εν ουρανοις, και προσωπολημψια ουκ εστιν παρ αυτω.
9 En de heren: doet dezelfde dingen jegens hen, het dreigen achterwege latend; wetend dat zowel hun als jullie Heer in [de] hemelen is; en bij hem bestaat geen aanzien des persoons.
Doet dezelfde dingen jegens hen…
Een verrassende uitspraak, want wat had de apostel tot slaven (werknemers) gezegd? Ondermeer dit: gehoorzaamt jullie heren naar het vlees met eerbied en ontzag in oprechtheid van je hart, als aan de Messias.
Betekent een en ander dat ook werkgevers hun werknemers moeten gehoorzamen? In zekere zin, ja! Door hen een gewillig oor te lenen als zij wat te zeggen hebben over hun taak en/of arbeidsomstandigheden. Wellicht komen zij met waardevolle suggesties; een christelijke werkgever zal die niet bot van de hand wijzen, maar met hetzelfde respect daarop reageren als hij van zijn ondergeschikten verwacht.
In de parallelle passage van de Kolossebrief geeft de apostel het aldus aan:
De heren, verschaft de slaven wat rechtvaardig en billijk is, wetend dat ook jullie een Heer in de hemel hebben.
(Ks 4:1)
Christelijke ‘bazen’ hebben niet het recht hun ondergeschikten als roerend goed te behandelen, die er alleen zijn voor de verbetering van de eigen financiële positie, hen wellicht tegelijkertijd dreigend met ontslag of inhouding van loon als bepaalde prestaties niet worden geleverd. In plaats dat zulke dreigementen motiveren veroorzaken ze eerder verbittering en wrok. Werkgevers moeten de goede gezindheid van hun werknemers waarderen en die in een zelfde stemming beantwoorden.
Wetend dat zowel hun als jullie Heer in [de] hemelen is; en bij hem bestaat geen aanzien des persoons…
Zowel vrije mensen als slaven onder christenen hebben een zelfde Heer die hemelhoog boven hen verheven is. En voor hem tellen de verhoudingen die hier beneden zo gewichtig lijken, in het geheel niet. Hij kijkt naar de innerlijke waarde van de menselijke daden en wordt niet geïmponeerd door iemands rijkdommen of sociale positie.
In de eindtijd bijvoorbeeld zal zijn beoordeling van de mensen der natiën niet afhangen van hun plaats in deze maatschappij, maar of zij in religieus opzicht de zijde van zijn joodse broeders kozen en hen terzijde stonden. Want dat ziet hij als voor hemzelf gedaan (Mt 25:31-46 - Schapen en Bokken).
Kortom, christenen, van welke achtergrond ook, leven in het bewustzijn van een nabije Heer die van alle zaken notitie neemt.
6. De wapenrusting Gods (6:10-20)
Του λοιπου ενδυναμουσθε εν κυριω και εν τω κρατει της ισχυος αυτου. ενδυσασθε την πανοπλιαν του θεου προς το δυνασθαι υμας στηναι προς τας μεθοδειας του διαβολου·
10-11 Wat het overige betreft, sterkt je in de Heer en in de macht van zijn sterkte. Doet de volle wapenrusting Gods aan, om stand te kunnen houden tegen de listige daden van de Duivel.
Paulus nadert het einde van zijn Brief. Wat is er nog overgebleven om gezegd te worden? Allereerst en bovenal dat geestelijke kracht gezocht moet worden bij de Vader, God. Wat wij nodig hebben is de macht van zijn sterkte, welke hij ook aanwendde toen Hij zijn Zoon uit de dood opwekte; die kracht bleek een allesovertreffende grootheid te zijn (Ef 1:19-20).
En waarom moeten christenen zich daarin sterken?
Vanwege de 'listen en lagen' die hen van de zijde van de Duivel bedreigen.
En daarmee komt Paulus tenslotte toe aan de behandeling van een thema welke reeds door de hele Brief heen terloops was aangeroerd.
Zie het commentaar bij Ef 4:25-27.
οτι ουκ εστιν ημιν η παλη προς αιμα και σαρκα, αλλα προς τας αρχας, προς τας εξουσιας, προς τους κοσμοκρατορας του σκοτους τουτου, προς τα πνευματικα της πονηριας εν τοις επουρανιοις. δια τουτο αναλαβετε την πανοπλιαν του θεου, ινα δυνηθητε αντιστηναι εν τη ημερα τη πονηρα και απαντα κατεργασαμενοι στηναι.
12-13 Want onze worsteling is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen. Neemt daarom de volle wapenrusting van God op, opdat jullie in staat mogen zijn weerstand te bieden in de boze dag en, na alle dingen volbracht te hebben, vast te staan.
Zoals van meet af door de apostel werd aangegeven speelt het geestelijke leven van christenen zich af in de hemelsferen, maar in die regionen houden ook hun vijanden, de demonen, zich op. Die gevallen engelen, door Jezus vaak aangeduid als onreine geesten, hebben zich - geheel naar Gods voorzegging in de eerste profetische uitspraak (Gn 3:15) - ontpopt als tegenstanders van God en zijn Zoon, maar ook van allen die Gods zijde kiezen. In het Messiaanse tijdperk is in het bijzonder het geestelijke zaad van Abraham hun doelwit.
Om die reden hebben wij een worsteling of strijd te voeren in de geestelijke sfeer. Die worsteling voeren we dus niet in de eerste plaats met mensen (bloed en vlees), want als die ons op een vijandige wijze tegenstaan bevindt zich achter hen, zonder dat zij het zelf weten, nog altijd een duistere macht behorend tot een andere sfeer, de bovennatuurlijke.
Mensen mogen dan het idee hebben dat de wereld ook door louter menselijke regeerders bestuurd wordt, de Bijbel leert anders.
Daarin vernemen wij o.a. dat demonische geestenvorsen sinds de Spraakverwarring achter de schermen van wereldmachten opereren en - voor ons onzichtbaar - politiek en religie beïnvloeden.
Het beeld bijvoorbeeld dat Nebukadnezar in een droom te zien kreeg, blijkt bij bestudering de periode van wereldheerschappij te vertegenwoordigen die de demonen vanaf het Neobabylonische rijk (Nebukadnezar) hebben uitgeoefend tot nu toe, en dat zullen blijven doen tot aan hun ondergang (Daniël, hoofdstuk 2).
Zie voor een uitvoerige behandeling van dat thema:
Neemt daarom de volle wapenrusting van God op…
Voor de tweede maal roept Paulus ons hiertoe op (vers 11). Waarom? Omdat de vijanden die ons in de sfeer der hemelen belagen zulke machtige tegenstanders zijn. Wij hebben dan ook alle geestelijke hulpstukken nodig om effectief weerstand te kunnen bieden.
Binnen het worstelperk zullen we tot het einde toe van alles op het gebied van tegenstand meemaken, maar met de hulp die God door zijn Zoon geeft, kunnen we als overwinnaars te voorschijn komen, en zegevierend voor het aangezicht van de Mensenzoon staan, precies zoals het geval zal zijn met het toekomstige joodse overblijfsel:
Maar slaat acht op jezelf, dat jullie harten nooit bezwaard worden in roes en dronkenschap en zorgen van het dagelijks leven, en die dag plotseling over jullie komt als een strik. Want hij zal komen over allen die gezeten zijn op het oppervlak der gehele aarde. Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat jullie in staat mogen zijn te ontkomen aan al deze dingen die op het punt staan te geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Mensenzoon.
(Lk 21:34-36).
Het commentaar dat in Lukas - hoofdstuk 21 op die passage wordt gegeven, luidt gedeeltelijk:
Hoewel Jezus sprak met het oog op zijn leerlingen die zijn komst ten oordeel zouden meemaken, zou het voor ons, christenen, kortzichtig zijn om er geen les voor onszelf aan te ontlenen. Hoewel het in de loop van de ‘laatste dagen’ ongetwijfeld nog veel erger zal worden, leven wij, zeker in de Westerse maatschappij, te midden van een mensheid die geheel opgaat in genoegens (2Tm 3:1-5). Ook zijn er voortdurend heftige bewegingen in het financiële, economische en politieke vlak. Met al die zaken zou ons hart bezwaard kunnen raken en onze verwachting om met onze Heer verenigd te worden bij de Opname, verduisterd. We doen er dus zeker goed aan de aanmoediging - Blijft dan wakker, te allen tijde smekend - ook persoonlijk ter harte te nemen.
Wij moeten dus de volle wapenrusting Gods opnemen en aandoen.
Het Griekse πανοπλια is een samenstelling van twee woorden: πας [geheel; volledig] en οπλον [wapen]. Vergelijk Jh 18:3 en Rm 6:13; 13:12.
Met πανοπλια wordt danook gedoeld op de volle uitrusting van zwaarbewapenden, wat in de oudheid de volgende delen omvatte: schild, helm, borstharnas, scheenplaten, zwaard en lans.
In de volgende verzen benoemt Paulus de onderdelen - eveneens zes - van de geestelijke wapenrusting aldus:
- de gordel van waarheid
- het borstharnas van rechtvaardigheid
- het schoeisel van de toebereiding van het Evangelie des vredes
- het schild des geloofs
- de helm der redding
- het zwaard van de geest, (een) woord Gods
Zonder die geestelijke toerusting kunnen we niet effectief weerstand bieden.
Jezus heeft dat duidelijk gemaakt toen hij tijdens zijn aardse dienst ervan werd beschuldigd met de hulp van de Duivel zelf, Beëlzebul, de demonen uit te drijven. Die beschuldiging was uiteraard te dwaas voor woorden, want dan zou de Duivel er voortdurend mee bezig zijn geweest systematisch zijn eigen heerschappij te vernietigen. Jezus had danook een treffend weerwoord:
Elk koninkrijk dat inwendig verdeeld is, wordt verwoest en huis valt op huis. Indien nu ook de Satan tegen zichzelf verdeeld is, hoe zal zijn koninkrijk standhouden? Jullie zeggen immers dat ik door Beëlzebul de demonen uitdrijf…Wanneer de sterke, volledig van wapens voorzien, zijn hofstede bewaakt, verkeren zijn bezittingen in vrede. Zodra echter iemand die sterker is dan hij, hem overvalt en overwint, neemt die zijn wapenrusting waarop hij vertrouwd had weg, en verdeelt zijn buit. Wie niet met mij is, is tegen mij, en wie niet met mij bijeenbrengt, verstrooit.
(Lk 11:17-23)
Met de parabel over de sterke die zijn hofstede bewaakt doelt Jezus op Satan.
Diens bezittingen - mensen over wie hij een onderdrukkende heerschappij voert - verkeren dan in vrede, dat wil zeggen dat de mens die geheel op zichzelf is aangewezen machteloos staat tegenover die heerser. Hij is niet opgewassen tegen die machtige, geslepen, bovennatuurlijke figuur. Dat geldt trouwens ook voor de gehele wereld der van God vervreemde mensheid. In zijn Eerste Brief schreef Johannes immers: De hele wereld ligt in de Goddeloze(1Jh 5:19).
Het bewijs daarvan wordt dagelijks geleverd in de machteloosheid van de wereldse regeringen haar problemen op te lossen, het kwaad en de corruptie uit te bannen en een vredige maatschappij te creëren. Zonder hulp van buitenaf zal dat ook nooit lukken. Alle mensen, niemand uitgzonderd, ongeacht hoe scherpzinnig en goed opgeleid zij ook mogen zijn, zijn zonder Messias Jezus hulpeloze slachtoffers van de demonische wereldoverheersing. Onder die heerschappij voelen zij zich vaak ellendig, vooral wanneer het tot hen gaat doordringen dat zij, noch ook maar iemand anders, in staat zijn aan die situatie te ontsnappen, laat staan er een einde aan te maken.
Ontnuchterend is wat dat betreft ook wat het verslag in het OT vermeldt over de misstappen van grote Bijbelse figuren -patriarchen, profeten, koningen en anderen - die te eniger tijd ten prooi vielen aan de listige daden van de Duivel.
Triest is het te lezen hoe zulke glorierijke koningen als David en Salomo slachtoffers werden van Satans sluwheid (2Sm 11:2-15; 24:1-10 – David telt het volk) en 1Kn 11:1-9.
Maar Jezus zei gelukkig ook: Zodra echter iemand die sterker is dan hij, hem overvalt en overwint, neemt die zijn wapenrusting waarop hij vertrouwd had weg, en verdeelt zijn buit.
Daarmee gaf onze Messias precies aan wat er toentertijd aan de gang was.
Met Jezus’ komst stond Satans domein op instorten. Weliswaar zal het pas volledig ten onder gaan bij de definitieve vestiging van het Messiasrijk, maar principieel heeft Jezus reeds de overwinning behaald op die duivelse heerser van deze wereld (Jh 12:31).
Jezus blijkt in de kracht van de geest Gods sterker te zijn dan de Satan, de sterke. Jezus was reeds begonnen hem zijn goederen, zijn huisraad - personen over wie hij tot dan toe heerschappij voerde en die in zijn macht waren - te ontnemen. Want daarop was zijn hele bediening gericht: de geestelijke en lichamelijke bevrijding van mensen die tot dan toe door Satan werden onderdrukt.
Om al deze redenen hebben wij goddelijke hulp nodig, niet alleen om aan de Satan ontrukt te worden, maar ook om niet alsnog slachtoffer te worden van zijn listig gekuip. Juist met het oog daarop wordt ons de volledige wapenrusting Gods aangereikt.
στητε ουν περιζωσαμενοι την οσφυν υμων εν αληθεια, και ενδυσαμενοι τον θωρακα της δικαιοσυνης,
14 Staat dan vast, jullie lende omgord hebbend met waarheid, en aangedaan hebbend het borstharnas der rechtvaardigheid,
In vers 10 waar Paulus een begin maakte met zijn afsluitende opmerkingen, kregen wij de belangrijke raad om ons te sterken in de Heer en in de macht van zijn sterkte. Met het oog daarop wordt ons de volle wapenrusting Gods aangereikt. Het aandoen daarvan is de manier om aan zijn raad gehoor te geven.
Maar het verrassende feit doet zich voor dat, wanneer wij daartoe overgaan, wij ons in werkelijkheid bekleden [zelfde Griekse werkwoord: ενδυομαι] met de Messias zelf. Vergelijk maar Rm 13:14
Bekleedt je veeleer met de Heer Jezus Messias, en aan het vlees moeten jullie niet de aandacht schenken [die] tot begeerten [aanzet].
Onze wapenrusting is in de Messias gelegen; in hem is die voorziening gepersonifieerd, zichtbaar aanwezig. En aangezien hijzelf door middel van Gods geest in ons, de leden van zijn Lichaam, woont, kan een en ander ook in ons leven manifest worden, als wij tenminste van onze zijde gunstig op de werking van de geest reageren; ze niet bedroeven (Ef 4:30).
In Rm 8:8-10 wordt een en ander verduidelijkt:
Zij dan die in vlees zijn, kunnen God niet behagen. Maar jullie zijn niet in vlees, maar in geest, indien althans Gods geest in jullie woont. Maar indien iemand de geest van [de] Messias niet heeft, is deze niet van hem. Indien [de] Messias echter in jullie [is], is het lichaam weliswaar dood vanwege zonde, maar de geest leven vanwege de rechtvaardigheid.
Wanneer Paulus dus de onderdelen van de wapenrusting opsomt, geeft hij eigenlijk een beschrijving van de Messias, hoe wij hem moeten beschouwen en hoe wij ons met hem moeten vereenzelvigen.
Maar voordat wij daarvan een nadere studie maken, eerst een algemene opmerking:
De onderdelen van de wapenrusting vertegenwoordigen feitelijk acties die wij eigenlijk al in het verleden eens en voor altijd hadden moeten nemen. De gebruikte werkwoordsvormen - participia (1 tm 4) en imperatieven (5 en 6) - verschijnen namelijk in de aorist:
(1) jullie lende omgord hebbend met waarheid
(2) aangedaan hebbend het borstharnas der rechtvaardigheid
(3) de voeten geschoeid hebbend met de toebereiding van het evangelie des vredes
(4) opgenomen hebbend het grote schild des geloofs
(5) neemt aan de helm der redding, en
(6) het zwaard van de geest
Maar Paulus’ intensieve behandeling van dit thema leidt - zoals altijd - tot meer begrip; daardoor onderscheiden we veel beter de noodzaak om zonder uitstel tot handelen over te gaan; eventuele nalatigheid goedmakend.
Jullie lende omgord hebbend met waarheid…
In Paulus’ dagen was de krijgsgordel een leren band die rond het middel of om de heupen werd gedragen. Deze varieerde in breedte van 5 tot 15 centimeter en was vaak versierd met plaatjes van ijzer, zilver of goud. Het zwaard van de strijder werd eraan gehangen en soms werd de gordel door een schouderriem op zijn plaats gehouden. Zo’n gordel gaf steun aan de lendenen en beschermde ze. Als wij als christenen in die zin omgord zijn met waarheid kunnen we vaststaan in beproevingsvolle situaties.
Het betekent ook dat wij een vaste greep op de waarheid hebben zodat wij in staat zijn een doeltreffend gebruik van de Schrift te maken, bijvoorbeeld om de oprechte vragen van anderen te beantwoorden; maar ook - en dat zelfs in de eerste plaats - ons zelf overtuigd te houden van de juistheid van ons standpunt wanneer de Satan zijn werktuigen gebruikt om ons daarin te ondermijnen. Wanneer wij onze geest bezighouden met de waarheid zoals die in Jezus is, zal dit ons beslist helpen pal te staan tegen de listen en lagen van de Duivel.
Jezus zei van zichzelf: Ik ben de waarheid, en Johannes schreef: De liefderijke gunst en de waarheid zijn door Jezus Messias geworden (Jh 14:6; 1:17).
En eerder in deze Brief herinnerde Paulus ons aan de hoop die we in verband met de waarheid over de Messias ontvingen en de heilzame resultaten daarvan:
Op wie ook jullie [gingen hopen], toen jullie het woord der waarheid, het Evangelie van jullie redding, hoorden … gelijk waarheid in de Jezus is … want de vrucht van het licht [bestaat] in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid.
(Ef 1:13; 4:21; 5:9)
Toen wij als gevolg van Gods roeping christenen werden, omgordden wij ons met waarheid. In Jezus, onze Messias, vonden wij de waarheid die schuil gaat achter alle zaken die voorheen voor ons onbegrijpelijk waren. Wij leerden hém kennen die in zichzelf de waarheid en de ultieme werkelijkheid is.
Om die reden kon hij tot de mensen spreken op een wijze zoals niemand ooit had gedaan; niemand zag en verwoordde de dingen zo helder als hij (Jh 7:46).
Wat hij zei blijkt ook altijd de waarheid te zijn, ook nu we 2000 jaar verder zijn.
Niets daarin behoeft updating. Hoe kan dat? In Hb 13:8 wordt het antwoord gegeven: Jezus de Messias [is] dezelfde, gisteren en vandaag en tot in de eeuwen.
Aangedaan hebbend het borstharnas der rechtvaardigheid…
Het is niet toevallig dat de gordel en de borstplaat tezamen vermeld worden. De gordel die door de Romeinse strijder werd omgedaan hield zowel de schede voor het zwaard als het borstpantser op hun plaats.
De laatste bedekte het lichaam van de soldaat vanaf zijn nek tot zijn middel en had ook een achterstuk, maar het pantser dankte zijn naam aan het belangrijke voorstuk dat bescherming moest bieden aan het hart.
Dat geeft aan van welke betekenis het borstharnas der rechtvaardigheid voor ons, christenen, is. Dat een christen als het ware omringd is door rechtvaardigheid - voor en achter - is slechts mogelijk geworden door de verdienste van de Messias. In hem zijn wij voor God rechtvaardig:
Uit hem echter zijn jullie in Messias Jezus, die voor ons wijsheid werd vanwege God, rechtvaardigheid alsook heiliging en verlossing door loskoop, opdat gelijk geschreven staat: Laat hij die roemt roemen in de Heer (1Ko 1:30-31).
Met een rechtvaardige positie voor God als symbolisch borstpantser wordt ons hart, de zetel van onze motieven en emoties, tegen vijandige aanval beveiligd. De vijand is er namelijk op een niet aflatende wijze op uit misbruik te maken van de inherente menselijke zwakheid die wij in Adam bezitten. Hoe doet hij dat? Enerzijds door vleselijke verlangens en/of verkeerde beweegredenen in ons hart op te roepen, anderzijds door ons een gevoel van onwaardigheid te geven zodra wij voor die druk zwichten.
Hij wil dat wij ons ontmoedigd voelen; dat we concluderen dat we als christen een mislukkeling zijn; dat wij zo slecht zijn dat God ons zeker zal moeten verwerpen.
Omdat hij niet wil dat wij ons gelukkig voelen in het geloof, probeert hij ons voortdurend aan onze tekortkomingen te herinneren, dat we gebukt gaan onder een gevoel van schuld; dat God boos is op ons.
Hoe kunnen we zulke aanvallen weerstaan?
Door onszelf te herinneren aan het feit dat we in Messias Jezus rechtvaardigen zijn; dat we in onze verhouding tot God mogen steunen op zijn verdiensten.
Wij zijn immers op een tijdstip in het verleden ermee opgehouden te trachten God te behagen op grond van vermeende eigen rechtvaardige daden. We zijn daarentegen in geloof gaan steunen op het plaatsvervangend sterven van Jezus voor ons. Op die basis werd ons rechtvaardigheid toegekend.
Welnu daarin is, wat God betreft, geen enkele verandering gekomen; nog steeds bevinden wij ons op die basis voor zijn aangezicht, en tot aan de Opname zullen we dat ook blijven. God is een goed werk in ons begonnen en hij gaat datvoltooien tot op de Dag van onze Heer Jezus Messias (Fp 1:6).
Dat nu is de bescherming die het borstpantser van rechtvaardigheid ons hart biedt.
και υποδησαμενοι τους ποδας εν ετοιμασια του ευαγγελιου της ειρηνης,
15 en de voeten geschoeid hebbend met de toebereiding van het Evangelie des vredes,
Goed schoeisel was destijds voor Romeinse soldaten cruciaal in de strijd. Daarom hadden zij zeer stevige sandalen ondergebonden, beslagen met scherpe, dikke nagels wat de ‘grip’ op een ruwe ondergrond verhoogde.
Christenen zijn evenzo geschoeid op een wijze die hen in staat stelt stevig in het leven te staan, maar dan wel volgens het leefpatroon van de nieuwe mens, d.i. de vreedzame inhoud van het Evangelie in praktijk gebracht. Jezus’ eigen leven werd daardoor gekenmerkt:
Ik laat jullie vrede na; mijn vrede geef ik jullie, zoals de wereld die niet geven kan. Maak je niet ongerust en verlies de moed niet.
(Jh 14:27; nbv)
In de zelfde trant sprak Paulus eerder in deze Brief over de uitwerking van de Evangelieverkondiging onder Joden en Heidenen:
Want hijzelf is onze vrede, hij die de beiden één maakte en de scheidsmuur der omheining, de vijandschap, heeft afgebroken … Opdat hij de twee in hemzelf tot één nieuwe mens zou scheppen, [aldus] vrede stichtend, en de beiden in één Lichaam volledig met God zou verzoenen door de martelpaal, waardoor hij de vijandschap ter dood bracht in hemzelf. En gekomen zijnde heeft hij vrede als goede tijdingen verkondigd aan jullie die veraf, en vrede aan hen die dichtbij [waren].
(Ef 2:14-17)
Het is daarom die toestand van vrede in ons hart die ons toebereidt tot het succesvol volgen van de christelijke levensweg, zoals ook Paulus zelf in zijn Romeinenbrief beleed: Daar wij dan uit geloof gerechtvaardigd werden, genieten wij vrede bij God, door onze Heer Jezus Messias (Rm 5:1).
Een beter uitgangspunt is niet denkbaar; ons moreel kan zodoende hoog zijn en blijven, ook al bevinden wij ons soms op ‘ruwe grond’.
εν πασιν αναλαβοντες τον θυρεον της πιστεως εν ω δυνησεσθε παντα τα βελη του πονηρου [τα] πεπυρωμενα σβεσαι·
Met het grote schild wordt de θυρεος bedoeld, een term die ontleend is aan het Griekse woord voor deur (θυρα). En niet onterecht want θυρεος was een groot rechthoekig schild waarachter de strijder vrijwel geheel schuil kon gaan, in tegenstelling tot het kleinere en ronde ασπις.
Het bood bescherming tegen de τα βελη [τα] πεπυρωμενα [brandende pijlen; of projectielen die in vlam waren gezet].
In Bijbelse tijden gebruikten soldaten namelijk een soort pijlen die waren gemaakt van holle rietstengels met kleine ijzeren kokertjes die met brandende nafta konden worden gevuld. Volgens een kenner toentertijd één van de gevaarlijkste wapens die in de oorlogvoering werden gebruikt. Om niet ernstig gewond te raken of misschien zelfs gedood te worden hadden soldaten het grote schild nodig.
Voordat zij een strijd ingingen waarin met brandende pijlen op hen kon worden geschoten, maakten de soldaten de leren bekleding van het schild nat om de pijlen te blussen. De Romeinse legionairs konden de gelederen met deze schilden vrijwel volkomen sluiten door hetzij hun schilden naar voren [de buitenste rijen] hetzij boven hun hoofden te houden [de rijen achter hen]. In die formatie waren zij vrijwel onkwetsbaar voor pijlen, stenen en zelfs speren.
In alle omstandigheden opgenomen hebbend het grote schild des geloofs…
Als christenen hebben wij voortdurend, bij alle vormen van tegenstand en beproevingen, een krachtig geloof nodig teneinde weerstand te kunnen bieden en vast te blijven staan.
Maar soms kunnen de aanvallen vanuit de demonenwereld wel een bijzonder venijnig karakter aannemen. Waaraan moeten wij dan denken?
Bijvoorbeeld aan uiteenlopende vormen van vervolging. Speciaal moeilijk is het om weerstand te bieden aan tegenstand die uit eigen gelederen komt: het gezin; de kennissen- en familiekring; de religieuze gemeenschap die geen dissidente opvattingen toestaat:
Deze dingen heb ik tot jullie gesproken, opdat jullie niet zouden struikelen. Zij zullen jullie uit de synagoge bannen; het uur komt, dat ieder die jullie gedood heeft, zal menen God een dienst te bewijzen. En die dingen zullen zij doen omdat zij de Vader niet hebben leren kennen, noch mij.
(Jh 16:1-3)
Hoe reageert geloof op zulke gevaarlijke projectielen? Paulus verwoordt het aldus:
Wat zullen wij dan zeggen ten aanzien van deze dingen? Indien God voor ons [is], wie tegen ons? Hoe zal hij, die zelfs de eigen Zoon niet spaarde maar hem voor ons allen overgaf, ons ook niet met hem alle dingen goedgunstig schenken? Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen uitverkorenen Gods? God is degene die rechtvaardigt. Wie [is het] die veroordeelt? De Messias [is het] die stierf, ja meer nog, die werd opgewekt, die ook aan de rechterhand van God is, die ook voor ons pleit.
(Rm 8:31-34)
Jezus zelf bezat zo’n onwankelbaar geloof. We stelden immers vast dat de wapenrusting in werking terug te vinden is in de Messias. Daarom zien wij hem in de Evangeliën keer op keer handelen vanuit een onbeperkt geloofsvertrouwen. Zoals bij de gelegenheid dat de demonen er op uit waren om de boot waarmee Jezus en zijn leerlingen het meer overstaken, zo mogelijk tot zinken te brengen door het ontketenen van een zware storm:
En zij staken van wal. Terwijl zij nu voeren, viel hij in slaap. En er sloeg een hevige stormwind neer op het meer, en zij liepen vol [water] en raakten in gevaar. Toen gingen zij naar hem toe, wekten hem en zeiden: Meester, Meester, wij vergaan! Hij echter stond op, bestrafte de wind en de golfslag van het water, en ze bedaarden, en er ontstond een stilte. Hij nu zei tot hen: Waar is jullie geloof?
(Lk 8:22-25)
Jezus’ bestraffing van de natuurelementen doet denken aan de eerdere gebeurtenis waarbij hij een demon in ongeveer gelijke termen bestrafte:
Jezus gebood hem scherp, zeggend: Zwijg, en ga uit hem weg! En nadat de demon hem in het midden had neergesmeten, ging hij uit hem weg, zonder dat hij hem letsel toebracht (Lk 4:34-36).
Dit, en in aanmerking nemend wat onmiddellijk hierna volgde: zijn optreden tegen het legioen demonen in heidens gebied, maakt het waarschijnlijk dat Jezus in werkelijkheid de goddeloze geesten bij deze gelegenheid bestraffend heeft toegesproken, omdat zij achter het ontketende natuurgeweld schuil zouden zijn gegaan.
De demonen die zich buiten Israël, in heidens gebied, kennelijk heer en meester waanden, zouden Jezus’ komst in hun richting, terecht met angst tegemoet hebben gezien. Een en ander blijkt ook uit hun eerste contact met hem via de bezetenen. Vergelijk ook Mt 8:23-27.
Dat de demonen nog altijd hun kansen grijpen om hun onderdrukkende heerschappij vooral in een door-en-door heidense omgeving uit te oefenen, zien we in deze 21e Eeuw opnieuw bevestigd in de wreedheden die thans bedreven worden binnen agressieve geledingen van Islam. In de gebieden waar zij de macht konden grijpen wordt dikwijls een ware terreur uitgeoefend: onthoofdingen, of het dreigen daarmee, en uitroeiing van religieuze minderheden, met name christenen.
Een en ander kan als een onheilspellend voorteken gezien worden van het onheil dat de wereld zal treffen wanneer met de Opname van de christelijke Gemeente ook de (nu nog) als een belemmering werkende geest van God uit het midden der mensenmaatschappij (tijdelijk) verdwijnt. Voor de verschijning en het optreden van de tirannieke Antichrist is dan alle tegenwerkende kracht weggenomen.
Vergelijk 1Th 5:1-3 en 2Th 2:1-7.
και την περικεφαλαιαν του σωτηριου δεξασθε, και την μαχαιραν του πνευματος, ο εστιν ρημα θεου,
17 En neemt de helm der redding aan, en het zwaard van de geest, hetwelk is woord Gods,
Een helm beschermt onze hersenpan waarbinnen zich het brein bevindt, de zetel van ons verstand en denkvermogen. In die 'helmsituatie' zijn we ons bewust van het feit dat wij redding ontvingen door het geloof in de Messias Jezus: Hijzelf is de Redder van het Lichaam (Ef 1:13; 2:8; 5:23).
Ondanks het feit dat wij ons nog altijd in de slechte sfeer van het huidige wereldbestel bevinden, zijn wij er reeds uit gered en opgenomen in de sfeer van Gods heerschappij, het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde, de Messias (Ks 1:13-14). Dat besef biedt, vooral in zware tijden, een machtige bescherming tegen de listen en lagen van de Duivel:
Alleen, leeft als burgers het Evangelie van de Messias waardig, opdat, hetzij ik zou komen en jullie zien, hetzij ik afwezig ben, over de dingen aangaande jullie mag horen dat jullie vaststaan in één geest, één van ziel eendrachtig strijdend voor het geloof van het Evangelie, en je in niets door de tegenstanders laat verschrikken, hetwelk voor hen een aanwijzing is van ondergang, maar van jullie redding; en dit vanwege God. Want voor de zaak van [de] Messias is het jullie goedgunstig gegeven niet alleen in hem te geloven, maar ook voor hem te lijden, dezelfde worsteling hebbend als jullie in mij hebben gezien en nu in mijn geval horen (Fp 1:27-30).
Onze hoop op redding is dientengevolge een zekerheid, reden waarom Paulus de wapenrusting in 1Th 5:8-9 ook aldus beschrijft:
Maar laten wij die tot de dag behoren nuchter zijn, een borstharnas van geloof en liefde aanhebbend en [als] helm hoop der redding. Want God bestemde ons niet tot gramschap maar tot verkrijging van redding door onze Heer Jezus Messias.
En het zwaard van de geest, hetwelk is woord Gods…
Het symbolische zwaard wordt ons niet alleen ter verdediging maar ook voor de aanval gegeven. Zijn oorsprong ligt bij de heilige geest van God. Eigenlijk is het daarom een instrument van de geest, welke ons op het juiste moment een woord Gods indachtig kan maken (Mt 10:19-20; Hn 6:8-10).
Rημα duidt namelijk niet op Gods Woord, de Bijbel, noch op het Evangelie, maar op iedere uitspraak, spreuk of tekst die aan de Schrift is ontleend.
Jezus is weer een voorbeeld van het afweren van Satanische aanvallen op die wijze (Mt 4:1-11). Vandaar dat wij lezen:Weerstaat de Duivel en hij zal van jullie wegvluchten (Jk 4:7).
δια πασης προσευχης και δεησεως προσευχομενοι εν παντι καιρω εν πνευματι, και εις αυτο αγρυπνουντες εν παση προσκαρτερησει και δεησει περι παντων των αγιων,
18 te allen tijde door alle [vorm van] gebed en smeking in geest biddend, en daartoe wakker blijvend met alle vasthoudendheid en smeking voor al de heiligen,
Hoewel gebed geen onderdeel uitmaakt van de wapenrusting, kunnen we niettemin een link leggen met soldaten die in een strijd verwikkeld zijn. Zij moeten in het gevecht voeling houden met hun aanvoerder, en de aanwijzingen die hij geeft precies volgen, wil zijn strategie succes hebben en zijzelf overleven.
Ook wij als christenen hebben in onze strijd - niet tegen bloed en vlees, maar tegen de goddeloze geestenkrachten - voortdurend behoefte aan Gods leiding.
De tegenstander is bovennatuurlijk superieur aan de mens (2Pt 2:11).
Daarom moeten wij door gebed met de hemel in contact blijven, en dat kan in alle mogelijke vormen: lofzang, dankzegging, smeking, smeekbeden; waartoe de omstandigheden ook maar aanleiding geven (Ks 4:2; Fp 4:6).
Wij worden aangemoedigd om dat in geest te doen, wat wil zeggen dat we ons laten bezielen door de heilige geest die ons leert wat passend is om in onze gebeden aan God voor te leggen (1Ko 2:13; Rm 8:26-27).
Ook worden wij vermaand om, wat het gebed betreft, alert te blijven [αγρυπνεω; lett: zonder slaap zijn]; daarin niet onachtzaam te zijn, maar juist snel onze toevlucht bij God te zoeken; met alle standvastigheid of aanhoudendheid:Houdt aan in het gebed (Rm 12:12).
En omdat wij deel uitmaken van een Lichaam, betrekken wij ook al onze medeleden in onze gebeden. Ook al kennen we elkaar niet, de wetenschap dat in alle delen van de wereld leden van het ware Israël Gods ons voor de troon van God brengen door hun gebeden, en wij hén, is niettemin hartverwarmend en een bevestiging van onze eenheid.
και υπερ εμου, ινα μοι δοθη λογος εν ανοιξει του στοματος μου, εν παρρησια γνωρισαι το μυστηριον του ευαγγελιου υπερ ου πρεσβευω εν αλυσει, ινα εν αυτω παρρησιασωμαι ως δει με λαλησαι.
19-20 ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond een woord gegeven mag worden om met vrijmoedigheid het geheimenis van het Evangelie bekend te maken - waarvoor ik als gezant optreed in een keten - opdat ik daarin vrijmoedig mag spreken, zoals ik behoor te spreken.
Dat de lezers al de heiligen in hun gebeden moeten betrekken is voor Paulus aanleiding hen met zijn eigen situatie te confronteren, weliswaar onder huisarrest in Rome maar toch als een gezant optredend van het Evangelie.
Om zijn roeping als apostel der Heidenvolken te volbrengen en de kern van het Evangelie - een mysterie of geheimenis - bekend te maken - dat de Heidenen mede-erfgenamen en medelichaam en mededeelgenoten van de belofte in Messias Jezus zijn - had hij grote vrijmoedigheid nodig (Ef 3:4-8; Ks 1:27).
Om die reden verzoekt hij hen specifiek eveneens voor hem te bidden, dat hem het juiste woord mag worden gegeven, want hij beschouwt zichzelf slechts als een werktuig van Gods heilige geest.
Uit een vergelijking met Hn 28:30-31 en Fp 1:12-14 blijkt dat die gebeden door God werden verhoord, want twee jaar lang sprak hij met de grootste vrijmoedigheid, zonder belemmering, tot degenen die hij in zijn eigen, gehuurde huis gastvrij mocht ontvangen. De gehele Pretoriaanse lijfwacht kwam te weten dat hij niet wegens enig misdrijf geketend rondliep, maar verband hield met zijn gezantschap van de Messias en diens koninkrijk.
En uit Fp 4:21-22 wordt duidelijk dat er binnen het huis van Caesar een betekenisvolle respons moet zijn geweest.
7. Slot en zegenwensen (6:21-24)
Ινα δε ειδητε και υμεις τα κατ εμε, τι πρασσω, παντα γνωρισει υμιν Tυχικος ο αγαπητος αδελφος και πιστος διακονος εν κυριω, ον επεμψα προς υμας εις αυτο τουτο ινα γνωτε τα περι ημων και παρακαλεση τας καρδιας υμων. Eιρηνη τοις αδελφοις και αγαπη μετα πιστεως απο θεου πατρος και κυριου Ιησου Χριστου. η χαρις μεταπαντων των αγαπωντων τον κυριον ημων Ιησουν Χριστον εν αφθαρσια.
21-24 Opdat echter ook jullie mijn omstandigheden mogen weten, hoe het met mij gaat, zal Tychikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar in [de] Heer, jullie alle dingen bekend maken. Juist met dat doel zond ik hem naar jullie toe, opdat jullie de dingen omtrent ons mogen weten en hij jullie harten mag vertroosten. Vrede zij de broeders en liefde met geloof, van God [de] Vader en van [de] Heer Jezus Messias. De liefderijke gunst zij met allen die onze Heer Jezus Messias liefhebben, in onverderfelijkheid.
In Ks 4:7-9 vermeldde Paulus dezelfde dingen over Tychikus. Maar daar blijkt dat hij de reis maakte in het gezelschap van Onesimus. Beide broeders moesten de gemeenten informeren over de stand van zaken in Rome. De apostel verwacht dat zijn lezers door hun verslag geestelijke aanmoediging zullen ontvangen.
Vanwege onze roeping is liefderijke gunst en vrede van God onze Vader en van [de] Heer Jezus Messias één van de vele geestelijke zegeningen waarmee wij, christenen, in de Messias in de hemelsferen zijn gezegend (Ef 1:2-3).
In zijn inleiding gaf de apostel dat reeds aan; nu komt hij er op terug en verzekert hij ons dat wij innerlijke vrede en onderlinge liefde zullen blijven ervaren wanneer wij er mee voortgaan vanuit het geloof te leven, in liefdevolle toewijding aan onze Heer, ons Hoofd Jezus Messias. De liefderijke gunst van God en zijn Zoon zal dan voor altijd ons deel zijn.
-.-.-.-.