Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zondag 10 december 2017

De Brief van Jakobus - Hoofdstuk 2

1. Begunstiging onjuist (2:1-13)

Αδελφοι μου μη εν προσωπολημψιαις εχετε την πιστιν του κυριου ημων Ιησου Χριστου της δοξης
Mijn broeders, gij moet het geloof van onze Heer Yeshua Masjiach der heerlijkheid, niet verbinden met het aanzien van personen.
2  εαν γαρ εισελθη εις συναγωγην υμων ανηρ χρυσοδακτυλιος εν εσθητι λαμπρα εισελθη δε και πτωχος εν ρυπαρα εσθητι
Want als er in jullie synagoge een man binnenkomt, goudgeringd, in prachtige kleding, maar er komt ook een arme binnen in vuile kleding,
3  επιβλεψητε δε επι τον φορουντα την εσθητα την λαμπραν και ειπητε Συ καθου ωδε καλως και τω πτωχω ειπητε Συ στηθι εκει η καθου υπο το υποποδιον μου
en gij ziet op tegen hem die de prachtige kleding draagt en zoudt zeggen: “Zet u hier gerieflijk neer”, en gij zoudt tot de arme zeggen: “Jij moet daar blijven staan”, of: “Zet je neer onderaan mijn voetbank”,
4  ου διεκριθητε εν εαυτοις και εγενεσθε κριται διαλογισμων πονηρων
hebt gij [dan] bij jezelf geen onderscheid gemaakt en zijt gij [dan geen] rechters met boze overwegingen geworden?

Voor de Jood die in Yeshua gelooft en hem belijdt als de Masjiach en zijn Heer der heerlijkheid, zou het onwaardig zijn mensen naar de ogen te zien. Het opzien tegen de Rijke wordt benadrukt door de vermelding van de prachtige kleding, waardoor die omstandigheid de enige maatstaf van beoordeling wordt: Het innemen der zitplaatsen naar menselijke belangrijkheid.
Dat alles is strijdig met het voorbeeld en de leer van de Heer der heerlijkheid. Hijzelf was tijdens zijn verblijf op aarde arm in materieel opzicht, evenals trouwens de meesten van zijn discipelen. Vergelijk Mt 8:20, waar we lezen dat een Schriftgeleerde zich bereid toonde om Yeshua te volgen, waarheen hij ook zou gaan. Maar merk Yeshua’s reactie op: Vossen hebben holen en vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plek om zijn hoofd neer te leggen.

Maar ook uit de Thorah kon elke Jood vernemen dat niemand begunstigd mocht worden, noch vanwege zijn rijkdom, noch op grond van zijn armoede: Gij zult bij het rechtspreken geen onrecht doen. Gij zult de arme niet begunstigen en de aanzienlijke niet voortrekken. Op rechtvaardige wijze zult gij uw naaste berechten (Lv 19:15). Vergelijk ook Dt 1:17.
Het is in dit verband niet verkeerd om te verwijzen naar de goddelijke inzettingen die onder de Thorah voor de rechtspraak golden, want Jakobus zelf steunt in deze kwestie van schadelijke partijdigheid daarop: Hebben jullie [dan] bij jezelf geen onderscheid gemaakt en zijn jullie [dan geen] rechters met boze overwegingen geworden?

5  Ακουσατε αδελφοι μου αγαπητοι ουχ ο θεος εξελεξατο τους πτωχους τω κοσμω πλουσιους εν πιστει και κληρονομους της βασιλειας ης επηγγειλατο τοις αγαπωσιν αυτον
Hoort, mijn geliefde broeders: Heeft God niet de armen naar de wereld verkozen tot rijken in geloof en erfgenamen van het koninkrijkdat hij beloofd heeft aan hen die hem liefhebben?

Jakobus voert verdere argumenten aan om zijn lezers maar in te prenten hoe verkeerd klassenonderscheid wel is. Hij wijst op de aanpak van YHWH Elohim zelf. Het zijn juist degenen die in deze wereld over weinig stoffelijke middelen beschikken, die hij verkiest om rijk te zijn in het geloof. Ja, die Hij tot erfgenamen van het Messiasrijk maakt.
Uiteraard wil de hemelse Vader de rijke evengoed aanvaarden als de arme, maar dikwijls vormt stoffelijke rijkdom een hinderpaal om in volkomen geloof op God te vertrouwen. Bovendien wordt rijkdom niet zelden verworven ten koste van anderen. Of ook wel door bij machthebbers in het gevlei te komen, of op slinkse wijze naar een positie dingen, etc. Opnieuw was het Yeshua zelf die ook op die omstandigheid onze aandacht heeft gevestigd:
Ik verzeker jullie dat het voor een rijke moeilijk zal zijn het Koninkrijk van de hemel binnen te gaan. Ook zeg ik jullie: Het is voor een kameel makkelijker om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Toen de leerlingen dat hoorden, vroegen ze verbijsterd: Wie kan er dan eigenlijk worden gered? Yeshua keek hen aan en zei: Bij mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk… Ik verzeker jullie: In de herschepping, wanneer de Mensenzoon plaats neemt op zijn glorierijke troon, zullen jullie, die mij gevolgd zijn, op twaalf tronen zitten en de twaalf stammen van Israël oordelen. En een ieder die ter wille van mijn naam huizen of broers of zussen of vader of moeder of kinderen of akkers heeft verlaten, zal vele malen meer ontvangen en eeuwig leven beërven (Mt 19:23-29).

6  υμεις δε ητιμασατε τον πτωχον ουχ οι πλουσιοι καταδυναστευουσιν υμων και αυτοι ελκουσιν υμας εις κριτηρια
Maar gij hebt de arme oneer aangedaan. Zijn het niet de Rijken die hun macht tegen jullie gebruiken en die jullie voor rechtbanken slepen?
7  ουκ αυτοι βλασφημουσιν το καλον ονομα το επικληθεν εφ υμας
Lasteren zij niet de uitnemende naam waarnaar gij genoemd zijt?

De Rijken onderdrukken niet zelden de armen. Dat was ook in Jakobus’ dagen het geval. Zij zijn degenen die gemakkelijk rechtszaken tegen hen aanspannen, bijvoorbeeld in verband met schulden, pachtgelden, landonteigening; etc.
In die Eerste eeuw bevonden zich onder de Rijken ook veel leden van de priesterlijke sekte der Sadduceeën, wat kennelijk jaloezie opwekte bij de Farizeeën. Over de laatsten lezen we namelijk (in Lk 16:14-15): De Farizeeën, die van geld hielden, luisterden naar die dingen en hoonden hem. Hij zei tegen ze: Jullie verklaren jezelf rechtvaardig bij de mensen, maar God kent jullie hart. Wat bij mensen in hoog aanzien staat, is walgelijk in Gods ogen. Geen wonder dan ook dat Yeshua’s leerlingen van die zijde laster ervoeren. De hoon die de Masjiach ten viel, kwam ook over hen.
En zelfs nu nog heeft precies die situatie binnen de Joods religieuze sfeer de overhand. Geen wonder, want vanwege hun massale verwerping van Yeshua als hun ware Masjiach, werden zij opgesloten in hun ongehoorzaamheid. En die situatie duurt voort tot op deze dag. Volgens Romeinen 11 eindigt die toestand pas na de Opname van de hemelse Gemeente:

Want ik wil niet, broeders, dat jullie onwetend zijn van dit geheimenis - opdat jullie niet volgens eigen inzicht bezig zijn - dat er voor een deel verharding over Israël kwam, totdat de volheid der Heidenvolken [de hemelse Gemeente] is binnengekomen. En zo zal heel [het] Israël [Gods] gered worden, zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden.
En dit zal voor hen mijn [nieuwe] verbond zijn, wanneer ik hun zonden zal hebben weggenomen. Naar het Evangelie [zijn zij]weliswaar vijanden omwille van jullie, maar naar de verkiezing geliefden vanwege de vaderen. Want onberouwlijk [zijn] de genadegaven en de roeping van God. Zoals jullie [leden van de Heidenvolken] immers eens God ongehoorzaam waren, maar [aan wie]nu barmhartigheid werd bewezen wegens de ongehoorzaamheid van dezen [de Joden], zo werden ook dezen nu ongehoorzaam wegens de jullie [betoonde] barmhartigheid, opdat ook aan hen [in de aanstaande 70ste Week] barmhartigheid bewezen zou worden. Want God sloot hen allen [Heidenen en Joden; gefaseerd] op in ongehoorzaamheid opdat hij aan allen barmhartigheid zou bewijzen (Rm 11:25-32).

Vergelijk de parabel van De verloren Zoon

8  ει μεντοι νομον τελειτε βασιλικον κατα την γραφην Αγαπησεις τον πλησιον σου ως σεαυτον καλως ποιειτε
Indien gij waarlijk een koninklijke wet volbrengt, naar de Schrift: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’, doet gij juist.
9  ει δε προσωπολημπτειτε αμαρτιαν εργαζεσθε ελεγχομενοι υπο του νομου ως παραβαται
Maar als gij personen aanzietbeoefent gij zonde, terwijl gij door de Wet als overtreders aan de kaak wordt gesteld.

De koninklijke wet treffen we aan in Lv 19:18 >>
Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de zonen van je volk, maar je naaste liefhebben als jezelf: Ik ben YHWH.
Die Wet wordt geschonden wanneer men partijdig onderscheid maakt tussen arm en rijk.
Met μεντοι [waarlijk] beklemtoont Jakobus de noodzaak van volledigheid. De Wet van de liefde voor de naaste moet in volle omvang vervuld worden. Het in praktijk brengen van die liefde kan niet slechts schijnbaar zijn. Waarom?

Omdat die Wet rechtstreeks gerelateerd wordt aan het koningschap van de Masjiach. In samenhang met het Nieuwe Verbond zal deze koninklijke Wet tot de grondwet van het koninkrijk Gods worden verheven. Tezamen met het hemelse deel van het Israël Gods zal het aardse deel in het Millenniumrijk immers de Belofte gaan vervullen die in een ver verleden aan Abraham werd gedaan: In jouw zaad zullen alle Heidenvolken gezegend worden.
In het vervullen van die toewijzing dient partijdig onderscheid maken tussen mensen uiteraard absoluut ondenkbaar te zijn. Het grote voorbeeld waaraan de Joodse Gemeente zich dan bij die grootse taak kunnen spiegelen, is volgens Jesaja 11 de Masjiach zelf >>
Op hem zal de geest van YHWH rusten, de geest van wijsheid en van verstand, de geest van raad en van kracht, de geest van kennis en van ontzag voor YHWH. Hij zal vreugde vinden in ontzag voor YHWH. Hij zal niet oordelen op basis van wat zijn ogen alleen maar zien, of terechtwijzen op basis van wat zijn oren horen. Hij zal een eerlijk oordeel vellen over de armen, en in rechtvaardigheid zal hij uitspraken doen ten gunste van de zachtmoedigen van de aarde…  De aarde zal beslist vervuld zijn van de kennis van YHWH, zoals de wateren de zeebodem bedekken. Op die dag zal de wortel van Isaï opstaan als een signaal voor de volken. Tot hem zullen de Heidenvolken zich wenden voor leiding en zijn rustplaats zal schitterend worden.

Het zal ook de schitterende taak van de Joodse Gemeente op aarde zijn om bij te dragen aan die goede reactie bij de Heidenvolken!

10  οστις γαρ ολον τον νομον τηρηση πταιση δε εν ενι γεγονεν παντων ενοχος
Want wie de hele Wet zou onderhouden, maar in één [gebod] zou struikelen, is schuldig geworden aan alle.
11  ο γαρ ειπων Μη μοιχευσης ειπεν και Μη φονευσης ει δε ου μοιχευεις φονευεις δε γεγονας παραβατης νομου
Want hij die gezegd heeft: ‘Jij zult geen overspel plegen’, heeft óók gezegd: ‘Jij zult niet moorden’. Als jij nu geen overspel pleegt, maar moordt, ben je een overtreder der Wet geworden.
12  ουτως λαλειτε και ουτως ποιειτε ως δια νομου ελευθεριας μελλοντες κρινεσθαι
Spreekt aldus en doet aldus als zij die door [de] Wet der vrijheid geoordeeld zullen worden.
13  η γαρ κρισις ανελεος τω μη ποιησαντι ελεος κατακαυχαται ελεος κρισεως
Want het oordeel [is] onbarmhartig voor hem die geen barmhartigheid betoond heeftbarmhartigheid triomfeert over oordeel.

Geleid door de geest van inspiratie redeneert Jakobus helder, en dus begrijpelijk. Men hoeft zich niet af te vragen wat er wordt bedoeld: Zodra een Jood een regel van de Thorah schendt, is hij een overtreder van de gehele Wet. Waarom? Omdat de wetgeving één heilig en onschendbaar geheel is.
En wat het klassenonderscheid betreft kan hij gedacht hebben aan Sp 21:13 >>
Wie zijn oren sluit voor het hulpgeroep van de arme, zal geen antwoord krijgen als hij zelf roept.
Maar ook aan Davids terechte woede inzake het fictieve verhaal van Nathan over de rijke die geen mededogen had met de arme Israëliet die slechts één ooilammetje bezat: Zo zeker als YHWH leeft, de man die dat heeft gedaan, verdient de dood! En omdat hij dat heeft gedaan en geen mededogen had, moet hij vier keer de waarde van het lammetje vergoeden (2Sm 12:5-6).

Bij de voorbeelden die Jakobus zelf aanhaalt, moeten we wel bedenken dat hij volgens het beginsel van de diatribè te werk gaat. De jij in vers 11 - Als jij nu geen overspel pleegt, maar moordt, ben je een overtreder der Wet geworden – betreft dan ook een denkbeeldige persoon. De impact op zijn Joodse lezers moet zijn dat zij zich voortaan van alle personen-cultus onthouden. Onder de koninklijke Wet der vrijheid zal dat ertoe leiden dat zijzelf door de Hemel barmhartig beoordeeld zullen worden. Wie namelijk de arme minacht door hem achter de rijke te plaatsen, toont daarmee dat het hemzelf aan een barmhartige houding ontbreekt.
Vandaar zijn positieve afsluiting van deze perikoop: Barmhartigheid triomfeert over oordeel.

2. Geloof en werken (2:14-26)

14  Τι το οφελος, αδελφοι μου, εαν πιστιν λεγη τις εχειν, εργα δε μη εχη; μη δυναται η πιστις σωσαι αυτον;
Wat baat het, mijn broeders, als iemand zegt geloof te hebben, maar hij heeft geen werken? Het geloof is niet in staat hem te redden!
15  αν αδελφος η αδελφη γυμνοι υπαρχωσιν και λειπομενοι της εφημερου τροφης,
Indien een broeder of zuster in naakte toestand is en gebrek heeft aan het dagelijkse voedsel,
16 ειπη δε τις αυτοις εξ υμων, Υπαγετε εν ειρηνη, θερμαινεσθε και χορταζεσθε, μη δωτε δε αυτοις τα επιτηδεια του σωματος, τι το οφελος;
maar iemand van jullie zou tot hen zeggen: Ga heen in vrede, warm je en verzadig je, maar jullie zouden hun niet geven wat zij voor het lichaam nodig hebben, wat baat het?
17  ουτως και η πιστις εαν μη εχη εργα νεκρα εστιν καθ εαυτην
Zo is ook het geloof, als het geen werken heeft, op zichzelf dood.
18  Αλλ ερει τις συ πιστιν εχεις καγω εργα εχω δειξον μοι την πιστιν σου χωρις των εργων καγω σοι δειξω εκ των εργων μου την πιστιν
Maar iemand zal zeggen: Jij hebt [naar je beweertgeloof en ik heb werken; toon mij je geloof zonder de werken en ik zal je uit mijn werken het geloof tonen.

Jakobus gaat er hier toe over een toepassing te geven van het thematisch beginsel dat hij reeds in Jk 1:22-25 aanroerde: De leden van het Joodse Overblijfsel dienen elkaar te ondersteunen - met name ten tijde van de onvermijdelijk over hen komende beproevingen in de Eindtijd - aangezien zij allen zijn verkozen om voor God als levende stenen te dienen in het nieuw op te richten Tempelheiligdom. In de boodschap aan de Joodse Eindtijdgemeenschap, wordt in het Filadelfia-deel de volgende aanmoediging tot hen gericht:

Zie! Uit de synagoge van de Satan geef ik hen die van zichzelf zeggen Joden te zijn en het niet zijn, maar liegen. Zie! Ik zal maken dat zij zullen komen en voor je voeten hulde zullen brengen en erkennen dat ik je liefhad. Omdat je het woord van mijn volharding bewaarde, zal ook ik jou bewaren uit het uur der beproeving dat gaat komen over heel de bewoonde wereld, om hen die op de aarde wonen op de proef te stellen. Ik kom vlug. Houd vast wat je hebt opdat niemand je kroon neemt.
Hij die overwint, hem zal ik maken tot een pilaar in het tempelheiligdom van mijn God en hij zal er nooit meer uitgaan. En ik zal op hem schrijven de naam van mijn God en de naam van de stad van mijn God, het Nieuwe Jeruzalem dat vanaf mijn God neerdaalt uit de hemel, en de nieuwe naam van mij (Op 3:9-12).

Vergelijk 1Pt 2:4-9, in een Brief die eveneens gericht is aan de Joden in de diaspora: Aan uitverkorenen, tijdelijke vreemdelingen der diaspora van Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia, en Bithynië.

In deze context lijken bij Jakobus werken en geloof tegenover elkaar te staan: Wat baat het, mijn broeders, als iemand zegt geloof te hebben, maar hij heeft geen werken? Het geloof is niet in staat hem te redden!
Uit het verband blijkt echter waarop hij precies doelt: Hij wil alleen maar zeggen dat waar geloof altijd herkenbaar is. Hoe? Door daden op grond van dat geloof! Waar geloof wordt in de praktijk van het leven kracht bijgezet door geloofsdaden.
Dat is dus een heel andere insteek dan bij de meeste Brieven van de apostel Paulus. Deze moest namelijk geregeld optornen tegen de Judaïsten van zijn tijd. Die verkondigden namelijk de opvatting dat geloof in Masjiach Yeshua niet voldoende was voor redding. Ook de oude Thorah moest onderhouden worden, inclusief het vereiste van de besnijdenis. Tegen die insteek verzette Paulus zich met heel zijn apostolisch gewicht!
Vergelijk Gl 3:1-14.     

19  συ πιστευεις οτι εις εστιν ο θεος καλως ποιεις και τα δαιμονια πιστευουσιν και φρισσουσιν
Jij gelooft dat God één is? Daar doe je goed aan; óók de demonen geloven en zij sidderen.

Hoe kon Jakobus dat weten?
a  Door inspiratie (2Pt 1:20-212Tm 3:15-17).
b  Geïnformeerd door zijn oudere halfbroer, die uit de hemel was neergedaald (Jh 3:12-13).
c  Afgeleid vanuit de Schrift (Mt 8:28-29Mr 1:23-26).

20  θελεις δε γνωναι ω ανθρωπε κενε οτι η πιστις χωρις των εργων αργη εστιν
Maar wil je weten, o lege mens, dat het geloof zonder de werken nutteloos is?
21  Αβρααμ ο πατηρ ημων ουκ εξ εργων εδικαιωθη ανενεγκας Ισαακ τον υιον αυτου επι το θυσιαστηριον
Werd onze vader Abraham niet uit werken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Isaäk opdroeg op het altaar?
22  βλεπεις οτι η πιστις συνηργει τοις εργοις αυτου και εκ των εργων η πιστις ετελειωθη
Je ziet dat het geloof samenwerkte met zijn werken en het geloof uit de werken volkomen werd.
23  και επληρωθη η γραφη η λεγουσα Επιστευσεν δε Αβρααμ τω θεω και ελογισθη αυτω εις δικαιοσυνην και φιλος θεου εκληθη
En de Schrift werd vervuld die zegt: “Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend”, en hij werd Gods vriend genoemd.
24  ορατε οτι εξ εργων δικαιουται ανθρωπος και ουκ εκ πιστεως μονον
Gij ziet dat een mens uit werken wordt gerechtvaardigd en niet uit geloof alléén.
25  ομοιως δε και Ρααβ η πορνη ουκ εξ εργων εδικαιωθη υποδεξαμενη τους αγγελους και ετερα οδω εκβαλουσα
Maar werd ook Rachab de hoer niet evenzo uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers heimelijk had binnengelaten en via een andere weg heenzond?
26  ωσπερ γαρ το σωμα χωρις πνευματος νεκρον εστιν ουτως και η πιστις χωρις εργων νεκρα εστιν
Precies zoals het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood.

Allemaal voorbeelden dat een levend geloof herkenbaar is aan geloofsdaden.
Abraham en Rachab leefden beide in een tijd dar er van de Thorah, met zijn vele mitzvot, nog helemaal geen sprake was!
En vergelijk ook de geloofsdaden van vele anderen in Hebreeën 11.

Geen opmerkingen: