Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

dinsdag 3 december 2013

Eén Thessalonicenzen





Daarop zullen wij, de levenden die overblijven, tezamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht





1  Παυλος και Σιλουανος και Τιμοθεος τη εκκλησια Θεσσαλονικεων εν θεω πατρι και κυριω Ιησου Χριστω· χαρις υμιν και ειρηνη.
Paulus en Silvanus en Timotheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen in God [de] Vader en Heer Jezus Messias. Liefderijke gunst voor jullie en vrede.
2  Eυχαριστουμεν τω θεω παντοτε περι παντων υμων, μνειαν ποιουμενοι επι των προσευχων ημων,
Altijd brengen wij God dank voor jullie allen wanneer wij [jullie] bij onze gebeden gedenken,
3  αδιαλειπτως μνημονευοντες υμων του εργου της πιστεως και του κοπου της αγαπης και της υπομονης της ελπιδος του κυριου ημων Ιησου Χριστου εμπροσθεν του θεου και πατρος ημων,
onophoudelijk in herinnering hebbend jullie arbeidzaam geloof en de inspanning der liefde en de volharding der hoop van onze Heer Jezus Messias, vóór het aangezicht van onze God en Vader,
4  ειδοτες, αδελφοι ηγαπημενοι υπο [του] θεου, την εκλογην υμων,
wetend, door God geliefde broeders, jullie verkiezing,


De wijze waarop God Paulus als zijn werktuig gebruikte bij de roeping en tot geloof brengen van de Thessalonicenzen is voor de apostel het bewijs dat zij het voorwerp zijn van Gods eeuwige uitverkiezing. Zoals hij later aan de Efeziërs zal schrijven: Gezegend de God en Vader van onze Heer Jezus Messias, die ons zegende in alle geestelijke zegen in de hemelsferen in [de] Messias, zoals hij ons in hem uitverkoos vóór [de] grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht.
De εκλογη behelst dat eeuwig raadsbesluit van God, de Vader van hun Heer, Messias Jezus. De uitdrukking is prominent aanwezig in de Romeinenbrief waar Paulus voor de gedachte aan de uitverkiezing van de leden der christelijke gemeente
a steun zoekt in het boek Genesis, met name bij de (blijvende) verkiezing van Jakob boven Esau (Rm 9:10-13, 28Gn 25:23).
b wijst op de uitverkiezing van het joodse Overblijfsel van de Eerste eeuw, zij die tot de eerste leden van de hemelse gemeente gingen behoren en die op grond van geloof in hun Messias verkregen wat Israël als geheel tevergeefs had nagejaagd: gerechtigheid (Rm 11:5, 7).

 οτι το ευαγγελιον ημων ουκ εγενηθη εις υμας εν λογω μονον αλλα και εν δυναμει και εν πνευματι αγιω και [εν] πληροφορια πολλη, καθως οιδατε οιοι εγενηθημεν [εν] υμιν δι υμας.
omdat ons Evangelie niet tot jullie kwam in woord alleen, maar ook in kracht en in heilige geest en veel zekerheid, zoals jullie weten wat voor soort [personen] wij onder jullie werden wegens jullie.
6  και υμεις μιμηται ημων εγενηθητε και του κυριου, δεξαμενοι τον λογον εν θλιψει πολλη μετα χαρας πνευματος αγιου,
En jullie werden navolgers van ons en van de Heer, terwijl jullie het woord onder veel verdrukking aannamen met vreugde van heilige geest,
7  ωστε γενεσθαι υμας τυπον πασιν τοις πιστευουσιν εν τη Mακεδονια και εν τη Aχαια.
zodat jullie een voorbeeld werden voor alle gelovigen in Macedonië en in Achaia.
8  αφ υμων γαρ εξηχηται ο λογος του κυριου ου μονον εν τη Mακεδονια και [εν τη] Aχαια, αλλ εν παντι τοπω η πιστις υμων η προς τον θεον εξεληλυθεν, ωστε μη χρειαν εχειν ημας λαλειν τι·
Want vanaf jullie heeft het woord niet alleen weerklonken in Macedonië en in Achaia maar in elke plaats is jullie geloof jegens God uitgegaan zodat wij niets daarover behoeven te zeggen.
9  αυτοι γαρ περι ημων απαγγελλουσιν οποιαν εισοδον εσχομεν προς υμας, και πως επεστρεψατε προς τον θεον απο των ειδωλων δουλευειν θεω ζωντι και αληθινω,
Want zijzelf berichten omtrent ons wat voor soort ingang wij bij jullie hadden en hoe jullie je van de afgoden tot God keerden om een levende en waarachtige god dienstbaar te zijn,
10  και αναμενειν τον υιον αυτου εκ των ουρανων, ον ηγειρεν εκ [των] νεκρων, Ιησουν τον ρυομενον ημας εκ της οργης της ερχομενης.
en om zijn Zoon uit de hemelen af te wachten die hij uit de doden opwekte: Jezus die ons uit de komende gramschap bevrijdt.

De apostel wijst op een tweede waarheid in deze Brief welke geldig is gebleken voor alle leden der gemeente en waarop hij nog uitgebreid zal terugkomen: Door alle eeuwen heen is hun verwachting gericht geweest op het aanbreken van Jezus’ paroesie [tegenwoordigheid] wanneer hij "komt" om hen bij zichzelf te brengen (Jh 14:3).
Door die speciale (vroege) komst met het oog op hen zullen zij behoed worden voor Gods strafgericht dat hij over de mensenwereld tot uitdrukking zal brengen bij Jezus’ komst ten oordeel (Mt 24:29-302Th 1:6-102:13-14).


1  Aυτοι γαρ οιδατε, αδελφοι, την εισοδον ημων την προς υμας οτι ου κενη γεγονεν,

Want jullie zelf weten, broeders, dat onze ingang bij jullie niet leeg is geweest,

2  αλλα προπαθοντες και υβρισθεντες καθως οιδατε εν Φιλιπποις επαρρησιασαμεθα εν τω θεω ημων λαλησαι προς υμας το ευαγγελιον του θεου εν πολλω αγωνι.

maar na eerder, zoals jullie weten, in Filippi geleden te hebben en schaamteloos behandeld te zijn [Hn 16:16-40), verzamelden wij vrijmoedigheid in onze God om het Evangelie van God in veel strijd tot jullie te spreken [Hn 17:1-19]

3  η γαρ παρακλησις ημων ουκ εκ πλανης ουδε εξ ακαθαρσιας ουδε εν δολω,

Want onze vermaning [kwam] niet [voort] uit dwaling, noch uit onreinheid, noch uit bedrog, 

4  αλλα καθως δεδοκιμασμεθα υπο του θεου πιστευθηναι το ευαγγελιον ουτως λαλουμεν, ουχ ως ανθρωποις αρεσκοντες αλλα θεω τω δοκιμαζοντι τας καρδιας ημων.

maar zoals wij door God zijn goedgekeurd om ons het Evangelie toe te vertrouwen, aldus spreken wij; niet als behagers van mensen maar God die onze harten beproeft. 

5  ουτε γαρ ποτε εν λογω κολακειας εγενηθημεν, καθως οιδατε, ουτε εν προφασει πλεονεξιας, θεος μαρτυς,

Want nooit gebruikten wij vleiende taal, zoals jullie weten, noch enig hebzuchtig voorwendsel. God [is] getuige! 

6  ουτε ζητουντες εξ ανθρωπων δοξαν, ουτε αφ υμων ουτε απ αλλων, δυναμενοι εν βαρει ειναι ως Χριστου αποστολοι,

Ook zochten wij geen heerlijkheid vanuit mensen, niet van jullie noch van anderen, hoewel wij als apostelen van [de] Messias ons gewicht konden laten gelden. 

7  αλλα εγενηθημεν [ν]ηπιοι εν μεσω υμων. ως εαν τροφος θαλπη τα εαυτης τεκνα,

Maar wij werden vriendelijk in jullie midden; zoals wanneer een voedende moeder haar eigen kinderen koestert.

8  ουτως ομειρομενοι υμων ευδοκουμεν μεταδουναι υμιν ου μονον το ευαγγελιον του θεου αλλα και τας εαυτων ψυχας, διοτι αγαπητοι ημιν εγενηθητε.

Wij waren zo verlangend naar jullie dat wij niet alleen graag aan jullie het Evangelie van God wilden meedelen, maar ook onze eigen zielen, omdat jullie ons lief werden. 

9  μνημονευετε γαρ, αδελφοι, τον κοπον ημων και τον μοχθον▪ νυκτος και ημερας εργαζομενοι προς το μη επιβαρησαι τινα υμων εκηρυξαμεν εις υμας το ευαγγελιον του θεου.

Jullie herinneren je immers onze inspanning en moeite, broeders. Doordat wij nacht en dag werkten om niemand van jullie tot last te zijn, verkondigden wij jullie het Evangelie van God. 

10  υμεις μαρτυρες και ο θεος, ως οσιως και δικαιως και αμεμπτως υμιν τοις πιστευουσιν εγενηθημεν,

Jullie zijn getuigen, en God, hoe loyaal en rechtvaardig en onberispelijk wij ons jegens jullie, gelovigen, gedroegen.

11  καθαπερ οιδατε ως ενα εκαστον υμων ως πατηρ τεκνα εαυτου

Bijgevolg weten jullie ook hoe wij, als een vader zijn eigen kinderen, een ieder van jullie afzonderlijk

12  παρακαλουντες υμας και παραμυθουμενοι και μαρτυρομενοι εις το περιπατειν υμας αξιως του θεου του καλουντος υμας εις την εαυτου βασιλειαν και δοξαν.

vermaanden en bemoedigden en betuigden dat jullie waardig zouden wandelen de God die jullie roept tot zijn eigen koninkrijk en heerlijkheid.

Strikt genomen is er maar één reëel koninkrijk: de koninklijke heerschappij over het gehele universum van ons aller Schepper en God. Ná zijn opstanding, maar nog vóór zijn terugkeer naar de hemel onthulde Gods Zoon dat hem binnen die heerschappij alle macht door de Vader was toevertrouwd (Mt 28:18).
Die allesomvattende goddelijke heerschappij wordt in Dn 2:34 en 45 zinnebeeldig voorgesteld als een berg, de berg van Gods universele soevereiniteit. Aangezien uit die 'berg' een steen wordt gehouwen mag worden geconcludeerd dat God soevereiniteit kan delegeren; binnen de context van Dn 2:34-45 het binnenkort op te richten Messiaanse koninkrijk Gods.
Vergelijk ook Dn 4:20-25 en Op 11:15-17. De leden van de gemeente worden ondermeer geroepen om aan de uitoefening van Gods universele macht deel te hebben, tezamen met hun Heer, Jezus Messias. Zie ook: Rm 8:17-21 en Ks 3:4.

13  Kαι δια τουτο και ημεις ευχαριστουμεν τω θεω αδιαλειπτως οτι παραλαβοντες λογον ακοης παρ ημων του θεου εδεξασθε ου λογον ανθρωπων αλλα καθως εστιν αληθως λογον θεου, ος και ενεργειται εν υμιν τοις πιστευουσιν.

En daarom ook brengen wij God zonder ophouden dank omdat jullie, toen jullie het via ons gehoorde Woord Gods ontvingen, het aanvaardden niet [als] een mensenwoord maar zoals het werkelijk is [als] Gods Woord dat ook in jullie gelovigen werkzaam is. 

14  υμεις γαρ μιμηται εγενηθητε, αδελφοι, των εκκλησιων του θεου των ουσων εν τη Ιουδαια εν Χριστω Ιησου, οτι τα αυτα επαθετε και υμεις υπο των ιδιων συμφυλετων καθως και αυτοι υπο των Ιουδαιων,

Want jullie, broeders, werden navolgers van de gemeenten van God die in Judea zijn in Messias Jezus, aangezien ook jullie de zelfde dingen leden door de eigen stamgenoten zoals ook zij door de Joden,

15  των και τον κυριον αποκτειναντων Ιησουν και τους προφητας, και ημας εκδιωξαντων, και θεω μη αρεσκοντων, και πασιν ανθρωποις εναντιων,

die zelfs de Heer doodden, Jezus, en de profeten, en die ons verdreven [als beesten; Hn 17:5, 13]. Zij behagen God niet en staan vijandig tegenover alle mensen [Ef 2:14-15],

16  κωλυοντων ημας τοις εθνεσιν λαλησαι ινα σωθωσιν, εις το αναπληρωσαι αυτων τας αμαρτιας παντοτε. εφθασεν δε επ αυτους η οργη εις τελος.

ons verhinderend om tot de Heidenvolken te spreken opdat die gered zouden worden; om voortdurend hun zonden voltallig te maken. Maar de toorn overviel hen uiteindelijk. 

Hier onthult de apostel de bron van de talrijke moeilijkheden waarmee hij voortdurend te maken kreeg: het hardnekkige joodse verzet tegen al Gods regelingen. In navolging van Jezus en Stefanus, legt ook Paulus nu de niet aflatende, boosaardige vijandschap van de joodse religieuze elite bloot. De fanatieke Joden van de Eerste eeuw die zich hooghartig afsloten van de gojim, ja, met verachting op die "onbesnedenen" neerzagen, waren niet anders dan hun moordzuchtige voorvaders die God en zijn geest gewoonlijk ook weerstonden (Mt 23 en Hn 7:51-53).
Voor God vormde een en ander toen echter voldoende aanleiding om vanwege die eeuwenoude opstand, waarbij zij zonde bij zonde voegden, definitief tegen hen op te treden. Hij sloot die ongelovige Joden als het ware op in hun staat van ongehoorzaamheid. Al rond het jaar 47 AD, tijdens zijn eerste zendingsreis, had Paulus op die ommekeer in Gods handelen gezinspeeld. Zijn aandacht zou vanaf die tijd naar de Heidenvolken uitgaan; zijn toorn had zijn van oudsher uitverkoren volk tenslotte bereikt; ten einde toe; tenslotte [εις τελος]. Vergelijk Hn 13:46Rm 11:30-32

17  Hμεις δε, αδελφοι, απορφανισθεντες αφ υμων προς καιρον ωρας, προσωπω ου καρδια, περισσοτερως εσπουδασαμεν το προσωπον υμων ιδειν εν πολλη επιθυμια.

Toen wij echter, broeders, voor de tijd van een uur van jullie beroofd werden – wat betreft aangezicht, niet het hart – beijverden wij ons des te meer met veel verlangen om jullie aangezicht te zien. 

18  διοτι ηθελησαμεν ελθειν προς υμας, εγω μεν Παυλος και απαξ και δις, και ενεκοψεν ημας ο Σατανας.

Om die reden wilden wij naar jullie toe komen, waarlijk ik, Paulus, zowel een eerste als tweede maal, en de Satan sneed ons de pas af. 

19  τις γαρ ημων ελπις η χαρα η στεφανος καυχησεως —  η ουχι και υμεις — εμπροσθεν του κυριου ημων Ιησου εν τη αυτου παρουσια;

Want wie [vormt] onze hoop of vreugde of gloriekroon? Of soms ook niet jullie; voor [het aangezicht] van onze Heer Jezus bij zijn paroesie?

20  υμεις γαρ εστε η δοξα ημων και η χαρα.
Zeker, jullie zijn onze heerlijkheid en vreugde.

Tijdens de paroesie, wanneer de levenden en de opgewekte doden zullen reageren op de bevelende roep van de uit de hemel neerdalende Heer en hem in de lucht tegemoet zullen gaan om voor altijd met hem verenigd te worden, zullen de gelovigen van Thessaloniki, tezamen met die van de andere gemeenten waarin Paulus destijds arbeidde, voor hem en zijn medearbeiders een bron van glorie en verheuging zijn (Fp 4:1). Zie ook Lukas 15.
Zie voor Vine’s zienswijze op de paroesie (aan de hand van dit tekstgedeelte) nogmaalsDe Paroesie


1  Διο μηκετι στεγοντες ευδοκησαμεν καταλειφθηναι εν Aθηναις μονοι,

Toen we het daarom niet langer konden uithouden dacht het ons goed om alleen in Athene achtergelaten te worden,

2  και επεμψαμεν Tιμοθεον, τον αδελφον ημων και συνεργον του θεου εν τω ευαγγελιω του Χριστου, εις το στηριξαι υμας και παρακαλεσαι υπερ της πιστεως υμων

en zonden wij onze broeder en Gods medearbeider in het Evangelie van de Messias, Timotheüs, om jullie te versterken en te bemoedigen in jullie geloof 

3  το μηδενα σαινεσθαι εν ταις θλιψεσιν ταυταις. αυτοι γαρ οιδατε οτι εις τουτο κειμεθα▪

dat niemand aan het wankelen gebracht zou worden in deze verdrukkingen. Want jullie weten zelf dat we daartoe bestemd zijn.

4  και γαρ οτε προς υμας ημεν προελεγομεν υμιν οτι μελλομεν θλιβεσθαι, καθως και εγενετο και οιδατε.

Want ook toen wij bij jullie waren zeiden wij jullie tevoren dat wij verdrukt zouden worden, zoals ook gebeurde en jullie weten.

5  δια τουτο καγω μηκετι στεγων επεμψα εις το γνωναι την πιστιν υμων, μη πως επειρασεν υμας ο πειραζων και εις κενον γενηται ο κοπος ημων.

Daarom ook hield ik het niet langer uit en zond ik [hem] om jullie geloof te weten te komen of toch misschien de Verzoeker jullie niet verzocht en onze inspanning vruchteloos zou blijken.

6  Aρτι δε ελθοντος Tιμοθεου προς ημας αφ υμων και ευαγγελισαμενου ημιν την πιστιν και την αγαπην υμων, και οτι εχετε μνειαν ημων αγαθην παντοτε, επιποθουντες ημας ιδειν καθαπερ και ημεις υμας,

Maar zojuist kwam Timotheüs van jullie bij ons en bracht ons goede tijdingen over jullie geloof en liefde en dat jullie steeds een goede herinnering aan ons hebben, verlangend ons te zien zoals ook wij jullie.

7  δια τουτο παρεκληθημεν, αδελφοι, εφ υμιν επι παση τη αναγκη και θλιψει ημων δια της υμων πιστεως,

Daardoor werden wij vertroost wegens jullie, broeders, bij al onze nood en verdrukking door jullie geloof.

8  οτι νυν ζωμεν εαν υμεις στηκετε εν κυριω.

Want nu leven wij als jullie vaststaan in de Heer.

9  τινα γαρ ευχαριστιαν δυναμεθα τω θεω ανταποδουναι περι υμων επι παση τη χαρα η χαιρομεν δι υμας εμπροσθεν του θεου ημων,

Want welke dank kunnen wij aan God teruggeven omtrent jullie voor al de vreugde waarover wij ons verheugen wegens jullie voor het aangezicht van onze God,

10  νυκτος και ημερας υπερ εκπερισσου δεομενοι εις το ιδειν υμων το προσωπον και καταρτισαι τα υστερηματα της πιστεως υμων;

terwijl wij nacht en dag op buitengewone wijze smeken om jullie aangezicht te zien en wat aan jullie geloof ontbreekt in orde te brengen.

11  Aυτος δε ο θεος και πατηρ ημων και ο κυριος ημων Ιησους κατευθυναι την οδον ημων προς υμας▪

Maar moge onze God en Vader zelf, en onze Heer Jezus, onze weg naar jullie toe leiden..
                            
12  υμας δε ο κυριος πλεονασαι και περισσευσαι τη αγαπη εις αλληλους και εις παντας, καθαπερ και ημεις εις υμας,

Jullie echter moge de Heer doen toenemen en overvloedig maken in de liefde tot elkaar en tot allen, zoals ook wij tot jullie,

13  εις το στηριξαι υμων τας καρδιας αμεμπτους εν αγιωσυνη εμπροσθεν του θεου και πατρος ημων εν τη παρουσια του κυριου ημων Ιησου μετα παντων των αγιων αυτου. [αμην.]

opdat hij jullie harten zou versterken, onberispelijk in heiliging voor het aangezicht van onze God en Vader bij de paroesie van onze Heer Jezus met al zijn heiligen.

Opnieuw een eschatologische verwijzing, zoals eerder het geval was in 1:10 en 2:19-20. En ook nu zijn Paulus’ gedachten bij het moment van de vreugdevolle vereniging met alle leden van de hemelse gemeente tijdens de paroesie. Moge dan niet alleen de harten van de toenmalige gelovigen in Thessaloniki, maar van ons allen onberispelijk in heiliging [zijn] voor het aangezicht van onze God en Vader.
De leden van de Gemeente zullen vanaf dat moment, tezamen met al de heilige engelen, de hemelse hofstoet vormen binnen het tempelpaleis Nieuw Jeruzalem. Vergelijk Zc 14:5Dn 7:10-11Mt 16:27Op 4:4-11.



1  Λοιπον ουν, αδελφοι, ερωτωμεν υμας και παρακαλουμεν εν κυριω Ιησου, ινα καθως παρελαβετε παρ ημων το πως δει υμας περιπατειν και αρεσκειν θεω, καθως και περιπατειτε, ινα περισσευητε μαλλον.

Voorts dan, broeders, verzoeken en vermanen wij jullie in [de] Heer Jezus dat jullie, zoals jullie van ons ontvingen hoe jullie moeten wandelen en God behagen -zoals jullie inderdaad wandelen- [daarin] nog meer toenemen.

2  οιδατε γαρ τινας παραγγελιας εδωκαμεν υμιν δια του κυριου Ιησου.

Want jullie weten welke bevelen wij jullie gaven door de Heer Jezus.

3  τουτο γαρ εστιν θελημα του θεου, ο αγιασμος υμων, απεχεσθαι υμας απο της πορνειας,

Dit is immers Gods wil: jullie heiliging; dat jullie je onthouden van de ontucht,

Het hoeft ons geenszins te verbazen dat de apostel, wanneer hij ertoe overgaat zijn broeders gezonde raad te geven, hen boven alles wijst op de noodzaak van sexuele eerbaarheid. Want de heidense religie waardoor zij dagelijks omringd werden verwachtte van haar aanhang niet bepaald sexuele reinheid. Integendeel! De godenwereld zelf was vergeven van grove immoraliteit en in de heidense tempels stonden priesteressen hun manlijke clientèle maar al te gemakkelijk ten dienste.

4  ειδεναι εκαστον υμων το εαυτου σκευος κτασθαι εν αγιασμω και τιμη,

dat een ieder van jullie weet om in heiliging en eer het eigen vat te verwerven.

5  μη εν παθει επιθυμιας καθαπερ και τα εθνη τα μη ειδοτα τον θεον,

Niet in hartstochtelijke begeerte zoals ook de Heidenvolken die God niet kennen.

Kennelijk doelt Paulus op de echtelijke omgang. De man moet in heiliging en eer (baarheid) betrekkingen met zijn eigen vrouw hebben en aldus het eigen vat, zijn lichaam, onder controle krijgen [κτασθαι van κταoμαι, verwerven; in bezit komen van]; d.i. niet in ongebreidelde hartstocht. De door de apostel gebruikte termen zijn bedoeld om de echtgenote te verheffen boven al het verachtelijke wat in de hen omringende heidenwereld de gewone gang van zaken was en waardoor vrouwen eerder naar beneden gehaald dan verheven werden. Christenen moeten het huwelijksbed in eerbaarheid met elkaar delen.


6  το μη υπερβαινειν και πλεονεκτειν εν τω πραγματι τον αδελφον αυτου, διοτι εκδικος κυριος περι παντων τουτων, καθως και προειπαμεν υμιν και διεμαρτυραμεθα.

Dat men in de kwestie geen grenzen overschrijdt en zijn broeder benadeelt, daar [de] Heer een Wreker [is] ten aan zien van al deze dingen, zoals wij jullie ook tevoren zeiden en grondig betuigden.

De apostel snijdt hier geen ander thema aan, zoals door sommigen gesuggereerd wordt. Hij heeft het nog steeds over de noodzaak van sexuele eerbaarheid onder christenen. Christelijke mannen moeten zich hoeden voor grensoverschrijdend gedrag jegens de echtgenoten van hun broeders. Voor God is zulk gedrag ernstig en volkomen onaanvaardbaar.
Eén reden daarvoor treffen we aan in Paulus’ Brief aan de Efeziërs, waarin hij aantoont dat er van meet af in het menselijk huwelijk een groots geheimenis lag opgesloten. Zie: Het geheimenis van het huwelijk

7  ου γαρ εκαλεσεν ημας ο θεος επι ακαθαρσια αλλ εν αγιασμω.

Want God riep ons niet [met het oog] op onreinheid maar in heiliging.

8  τοιγαρουν ο αθετων ουκ ανθρωπον αθετει αλλα τον θεον τον [και] διδοντα το πνευμα αυτου το αγιον εις υμας.

Dientengevolge, hij die blijk geeft van minachting, minacht niet een mens maar de God die zijn heilige geest in jullie geeft.

9  Περι δε της φιλαδελφιας ου χρειαν εχετε γραφειν υμιν, αυτοι γαρ υμεις θεοδιδακτοι εστε εις το αγαπαν αλληλους∙

Over de broederliefde nu hoeven wij jullie niet te schrijven want jullie zelf zijn God onderwezen personen om elkaar lief te hebben;

10  και γαρ ποιειτε αυτο εις παντας τους αδελφους [τους] εν ολη τη Mακεδονια. παρακαλουμεν δε υμας, αδελφοι, περισσευειν μαλλον,

want dat doen jullie ook jegens al de broeders in heel Macedonië. Maar wij moedigen jullie aan, broeders, [daarin] overvloediger te zijn,

11  και φιλοτιμεισθαι ησυχαζειν και πρασσειν τα ιδια και εργαζεσθαι ταις [ιδιαις] χερσιν υμων, καθως υμιν παρηγγειλαμεν,

en je ten doel te stellen een rustig leven te leiden en je met je eigen zaken bezig te houden en met je handen te werken, zoals wij jullie geboden,

12  ινα περιπατητε ευσχημονως προς τους εξω και μηδενος χρειαν εχητε.

opdat jullie betamelijk mogen wandelen jegens hen die buiten [zijn] en niets nodig hebt.

Mede op grond van de Tweede Brief, met name het Schriftdeel 2Th 3:6-13, concluderen wij dat Paulus’ vermaning tot het leiden van een rustig en betamelijk leven werd ingegeven door een zeer ongewenste ontwikkeling binnen de christengemeenschap van Thessaloniki. In de verwachting van een nabije paroesie achtten sommigen het blijkbaar niet nodig om zich nog langer en bijna uitsluitend in te spannen voor het dagelijks levensonderhoud, maar zich daarentegen vooral bezig te houden met het aankondigen van de nieuwe Messiaanse toestanden welke een totale ommekeer zouden brengen in ’s mensen sociale leven. Misschien gingen zij daarin zelfs zover dat zij in hun 'christelijke' propaganda er op aandrongen dat de bestuurlijke zaken van de stad voortaan volgens een eschatologisch programma zouden worden geregeld.

De christenen van die tijd behoorden merendeels tot de lagere klassen onder het volk en verdienden als handenarbeiders met moeite hun brood. Het vooruitzicht van een spoedige verlossing werd daarom gretig aangegrepen om alle arbeid maar te laten varen, temeer daar er binnen gegoede Romeinse- en Griekse kringen met minachting werd neergezien op handenarbeid. Vele christenen kunnen dus gedacht hebben dat nu hun tijd was gekomen om zich als vrije mannen te gedragen en zich nog uitsluitend bezig te houden met religieus getinte openbare discussies. Het eschatologische aspect van Paulus’ prediking kan daartoe zelfs veel aanleiding hebben gegeven.
Paulus had de gevaren tijdig onderkend en hun aangeraden zich te matigen, maar blijkbaar was aan zijn oproep weinig gehoor gegeven. Vandaar dat hij zich nu genoodzaakt ziet hen in krachtige bewoordingen nogmaals ernstig te vermanen. Het christendom bood weliswaar grootste perspectieven voor de toekomst, maar het maakte vooralsnog geen einde aan het harde leven van de dagelijkse werkelijkheid en het hief evenmin de sociale mistoestanden op.

(Wegrukking)

13  Oυ θελομεν δε υμας αγνοειν, αδελφοι, περι των κοιμωμενων, ινα μη λυπησθε καθως και οι λοιποι οι μη εχοντες ελπιδα.

Maar wij willen niet dat jullie ontwetend zijn, broeders, betreffende hen die ontslapen, opdat jullie niet bedroefd worden zoals ook de overigen die geen hoop hebben.

14  ει γαρ πιστευομεν οτι Ιησους απεθανεν και ανεστη, ουτως και ο θεος τους κοιμηθεντας δια του Ιησου αξει συν αυτω.

Want indien wij geloven dat Jezus stierf en [weer] opstond, zo zal ook God hen die ontsliepen door Jezus met hem brengen.

Het bericht - waarschijnlijk door Timotheüs overgebracht - dat er inmiddels reeds enkele sterfgevallen binnen de gemeente der Thessalonicenzen hadden plaats gevonden, is voor de apostel aanleiding om op een vertroostende wijze verdere toelichting te verschaffen op de christelijke eindtijdverwachting waarover hij al eerder, in 1:102:19-20 en 3:13, bijzonderheden had verschaft.
Allereerst wijst hij op Jezus’ eigen opstanding die hij hun had gepredikt en waarin zij ook zelf waren gaan geloven. Welnu, wanneer Jezus werd opgewekt zullen ook allen die in gemeenschap met hem zijn ontslapen worden opgewekt.

15  Tουτο γαρ υμιν λεγομεν εν λογω κυριου, οτι ημεις οι ζωντες οι περιλειπομενοι εις την παρουσιαν του κυριου ου μη φθασωμεν τους κοιμηθεντας∙

Want dit zeggen wij jullie op gezag van [het] woord van [de] Heer: wij, de levenden, die overblijven tot in de paroesie van de Heer, zullen de ontslapenen beslist niet voorgaan.

Vervolgens neemt Paulus de vrees van sommigen weg die blijkbaar dachten dat ten tijde van Jezus’ paroesie alleen de levenden met hem verenigd zouden worden. Zijn reactie: Uitgesloten! In 3:13 had hij dit al aangegeven met de aankondiging dat Jezus komt met al zijn heiligen.
Weliswaar zal de laatste generatie van christenen het grote voorrecht hebben om, net als Henoch, de [Adamitische] dood niet bewust te ervaren, aangezien zij in een oogwenk vanuit het huidige [fysieke] leven worden veranderd tot een geestelijke natuur, maar de leden van dat geslacht zullen de doden beslist niet vóórgaan.

16  οτι αυτος ο κυριος εν κελευσματι, εν φωνη αρχαγγελου και εν σαλπιγγι θεου, καταβησεται απ ουρανου, και οι νεκροι εν Χριστω αναστησονται πρωτον,

Want de Heer zelf zal met een bevelend roepen, met een stem van [de] aartsengel en met een trompet Gods neerdalen vanaf [de] hemel en de doden in [de] Messias zullen eerst opstaan.

17  επειτα ημεις οι ζωντες οι περιλειπομενοι αμα συν αυτοις αρπαγησομεθα εν νεφελαις εις απαντησιν του κυριου εις αερα∙ και ουτως παντοτε συν κυριω εσομεθα.

Daarop zullen wij, de levenden die overblijven, tezamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen we altijd met [de] Heer zijn.

De gestorven christenen zullen dus eerst opstaan; daarna, wanneer doden en levenden als het ware op één lijn staan, zullen allen tezamen in wolken [van onzichtbaarheid] worden weggerukt en de Heer in de lucht tegemoet gaan. Hieruit blijkt dat (omgekeerd) óók de doden niets vóór hebben op de levenden.
Vergelijk Gn 5:21-24 en 1Ko 15:51-54.

Bij de Opname zullen christenen dus de Heer tegemoet gaan. De term die hier is gebruikt εις απαντησιν wordt nog drie keer elders in het NT aangetroffen, t.w. Mt 25:1 en 6, en Hn 28:15-16. In elk geval heeft het de betekenis van "tegemoet gaan en met elkaar terugkeren." Toen de broeders uit Rome Paulus tot aan de marktplaats van Appius en de Drie Taveernen tegemoet waren gegaan, keerden zij vervolgens met hem naar Rome terug.
Precies zo zullen wij bij de Opname de Heer tegemoet gaan in de lucht om ons voor altijd in zijn gezelschap te verheugen. Nooit meer zullen wij van hem gescheiden worden. Maar wel zullen wij tegen het einde van de 70e Week met hem naar de Aarde terugkeren, namelijk wanneer hij aan de wereld openbaar wordt gemaakt in zijn heerlijkheid. Maar zowel in Rm 8:19 als in Ks 3:4 is tevoren aangekondigd dat wij dan tezamen met hem openbaar gemaakt zullen worden in heerlijkheid.

Over Henoch lezen we in Hb 11:5

In geloof werd Henoch overgebracht om [de] dood niet te zien, en hij werd nergens gevonden, omdat God hem overbracht; want vóór de overbrenging heeft hij getuigenis ontvangen dat hij aan God welgevallig was.

Zonder de dood te hoeven smaken werd Henoch overgebracht. Waar naar toe? Kennelijk naar het moment van zijn opstanding, de opstanding der rechtvaardigen, welke tevens een opstanding des levens is (Hn 24:15Jh 5:29; nbg).

Wanneer Henoch tot (blijvend) leven op aarde terugkeert zal hij dat ervaren alsof er geen onderbreking in zijn levensloop had plaatsgevonden.
Maar wat Henoch ervoer vormt tevens een heenwijzing naar wat Jezus’ Gemeentelichaam tijdens zijn paroesie zal ervaren, althans van die leden die tot in zijn paroesie in leven zijn gebleven. Die laatste generatie zal dan plotseling voor de mensen die op aarde achterblijven onvindbaar zijn.

Zij delen de ervaring van Henoch. Toen God hem wegnam (M), of overbracht (LXX), werd hij nergens gevonden. Blijkbaar hebben de mensen in Henochs omgeving enige tijd naar hem gezocht.
Zonder de dood te zien - of die te 'smaken' - zullen ook de laatste leden van Jezus' Gemeentelichaam worden 'overgebracht'. In een ondeelbaar ogenblik, vergelijkbaar met een knippering van het oog, zullen zij veranderd worden (1Ko 15:51-52).

Dat zal een belangrijk leermoment zijn voor de mensheid die dan op aarde achterblijft, in het bijzonder voor Israëls Rest.
Tot op die tijd heeft Israël Jezus als haar Messias steeds versmaad; maar dan komt men te weten dat de christelijke gemeente wel degelijk aan God welgevallig was, juist omdat de leden ervan leefden vanuit geloof jegens hun Messias, en op die grondslag in rechtvaardigheid met God wandelden (Ks 1:9-10). 

Maar dat leermoment zal nog veel meer omvatten. Waarschijnlijk is dan  de 70e Jaarweek uit de profetie van Daniël 9:24-27 al aangebroken en mag ook de vervulling verwacht worden van alle onderdelen van Jezus’ eindtijdprofetie - ook wel aan te duiden als de Olijfbergrede - waarvan we de details vinden in de hoofdstukken 24 en 25 in het Mattheüs’ Evangelie, als antwoord op de vraag van zijn leerlingen: 

Zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn en wat [is] het teken van je paroesie en van de voleinding der eeuw? (Mt 24:3).

Mt 24:15 kenmerkt het speciale gebeuren op de helft van de 70e Jaarweek, wanneer de verwoestende gruwel in de (herbouwde) tempel te Jeruzalem verschijnt. Aangezien dan de onmacht van die antichristelijke ‘messias’ aan het licht is gekomen om als ‘verlosser’ op te treden, keert hij zich in al zijn demonische heftigheid tegen het godvruchtige, joodse Overblijfsel. Hij weet namelijk dat zijn valse ‘spel’ uit is en doet daarom een ultieme stap: Hij installeert zich als de verwoestende gruwel in het Allerheiligste van het dan bestaande tempelcomplex, waarschijnlijk de herbouwde Derde tempel.

Zie Dn 9:27 en de Studies:

•  Ruth en de Antichristmet name onder: Ik kan niet lossen
•  De laatste trompet   

18  Ωστε παρακαλειτε αλληλους εν τοις λογοις τουτοις.

Blijft elkaar aldus in deze woorden vertroosten.


1  Περι δε των χρονων και των καιρων, αδελφοι, ου χρειαν εχετε υμιν γραφεσθαι,

Wat nu de tijden en de tijdperken betreffen, broeders, hoeft men jullie niet te schrijven,

2  αυτοι γαρ ακριβως οιδατε οτι ημερα κυριου ως κλεπτης εν νυκτι ουτως ερχεται.

Want jullie zelf weten heel precies dat [de] dag van de Heer komt als een dief in de nacht

De overgang qua thematiek is groot, maar bij nadere beschouwing logisch. Wanneer de Opname van de Gemeente plaats vindt kan men met zekerheid weten dat ook de paroesie van de Heer Jezus Messias een aanvang heeft genomen. Vanzelfsprekend komt dan de vraag op: Wanneer mogen we de paroesie verwachten? Paulus haakt bij voorbaat in op die vraag, allereerst door ons te laten weten dat hij over die kwestie niet hoeft uit te weiden. De paroesieperiode loopt namelijk parallel aan de Dag van de Heer en vanuit de Olijfbergrede kon het onder Jezus’ leerlingen bekend zijn dat de komst van die Dag, cq de paroesie, vooral gekenmerkt zou worden door het onverwachte karakter ervan.

Enerzijds zou dat cruciale tijdperk wereldwijd waarneembaar zijn, maar tegelijkertijd kon de paroesie ook vergeleken worden met:
a de dagen die aan de Vloed voorafgingen en iedereen deed of er niets aan de hand was; men ging gewoon door met de vertrouwde bezigheden, en
b de nachtelijke komst van een dief:

Want evenals de bliksem komt vanaf oostelijke streken en schijnt tot westelijke streken, zó zal de paroesie van de Mensenzoon zijn…  Want zoals de dagen van Noach, zó zal de paroesie van de Mensenzoon zijn. Want zoals zij in die dagen waren [gewoon doorgaan met alle gebruikelijke, dagelijkse bezigheden] totdat Noach binnenging in de ark en zij [het] niet merkten tot de Vloed kwam en allen wegvaagden, zó zal de paroesie van de Mensenzoon zijn… Maar weet dit: Indien de heer des huizes geweten had, in welke nachtwake de dief zou komen, hij wakker zou zijn gebleven en niet in zijn huis hebben laten inbreken.  Daarom, tonen ook jullie je gereed, want op een uur dat jullie het niet zouden denken, komt de Mensenzoon (Mt 24:27, 37-39, 43-44).

Omdat die Dag voor de wereld zal komen als een dief in de nacht zullen de mensen van de wereld geen enkele aanwijzing in die richting onderscheiden. Integendeel, vanwege algemeen ongeloof in een eventueel ingrijpen door een goddelijke macht zullen zij nergens acht op slaan. Omdat zij elke bovenmenselijke actie als irreëel beschouwen, handelen zij zoals voor hen gebruikelijk is, ondanks de stormachtige opeenvolging van gebeurtenissen tijdens de Dag van de Heer cq de paroesie.

Voor hen tot wie Jezus zich destijds [op dinsdagmiddag 11 Nisan van 33 AD] in zijn Eindtijdrede richtte - over de hoofden van zijn toenmalige Joodse leerlingen heen - tot hun tegenhangers van de Eindtijd, het joodse Overblijfsel, hield een en ander een gevaar in: Wanneer het overgrote deel der wereld de paroesie niet zou onderscheiden en de mensen nergens acht op zouden slaan, zoals ook met de Vloedgeneratie het geval was, welke garantie was er dan dat in de Eindtijd een Joodse minderheid wél wakker geschud zou worden? Naar welk bovennatuurlijk signaal konden zij uitzien?

Welnu, dat hemelse teken zou er wel degelijk komen; zij konden dienaangaande een duidelijke aanwijzing verwachten. Jezus was zich van de noodzaak daartoe volkomen bewust; er zou bij de aanvang van zijn paroesie iets zeer spectaculairs geschieden. Daarom vervolgde hij, na gewezen te hebben op de overheersende sfeer van zijn paroesie, aldus, volgens de Griekse tekst: Tοτε δυο εσονται εν τω αγρω, εις παραλαμβανεται και εις αφιεται∙ δυο αληθουσαι εν τω μυλω, μια παραλαμβανεται και μια αφιεται.
Vertaald >>

Dan [bij de paroesie] zullen er twee in het veld zijn, één [man] zal meegenomen worden en één [man] achtergelaten; twee zullen aan het malen zijn met de molen, één [vrouw] zal meegenomen worden, en één [vrouw] achtergelaten. 

De bewoordingen van deze aanwijzing herinneren ons krachtig aan wat Jezus twee dagen later, op donderdagavond 14 Nisan, tot zijn leerlingen in de bovenzaal zou zeggen betreffende de toekomstige Opname:

Laat jullie hart niet in beroering raken; jullie geloven in God, geloof ook in mij. In het huis van mijn Vader zijn veel verblijfplaatsen – zo niet dan zou ik het jullie gezegd hebben – want ik ga heen om plaats voor jullie te bereiden; en wanneer ik heenga en plaats voor jullie bereid, kom ik wederom en ik zal jullie meenemen naar mijzelf, opdat waar ik ben ook jullie mogen zijn. 
 
In beide gevallen gebruikte Jezus voor meenemen het werkwoord παραλαμβανω, zoals ook het geval was in Mt 24 bij zijn Eindtijdrede op de Olijfberg. Bij zijn terugkeer, zijn paroesie, zouden zij bij hem hun intrek nemen, in het Huis van zijn vader. Zie : In het Huis van mijn Vader zijn vele woningen.

We stelden aan het einde van het vorige hoofdstuk al vast dat in het commentaar op Henoch in Hebreeën 11 - het welbekende hoofdstuk over de geloofsgetuigen - de Opname van de Gemeente voor de achterblijvenden een belangrijk leermoment zal zijn. Nogmaals een stukje citaat: 

Dat zal een belangrijk leermoment zijn voor de mensheid die dan op aarde achterblijft, in het bijzonder voor Israëls Overblijfsel. Welke les in het bijzonder zullen de leden daarvan ter harte moeten nemen? Het beginsel dat de auteur onmiddellijk met Henoch verbindt, in het volgende vers: Want zonder geloof is het onmogelijk welgevallig te zijn, want hij die tot God nadert moet geloven dat hij is en dat hij beloner wordt van wie hem ernstig zoeken.
Israël als volk zal tot op die tijd Jezus als hun Messias versmaad; maar dan komen zij te weten dat de christelijke gemeente wel degelijk aan God welgevallig was, juist omdat de leden ervan leefden vanuit geloof jegens Messias Yeshua (Jezus), en op die grondslag in rechtvaardigheid met God wandelden.

3  οταν λεγωσιν, Eιρηνη και ασφαλεια, τοτε αιφνιδιος αυτοις εφισταται ολεθρος ωσπερ η ωδιν τη εν γαστρι εχουση, και ου μη εκφυγωσιν.

Wanneer zij zeggen "Vrede en Veiligheid", dan zal hen onheil plotseling overvallen zoals het wee een zwangere en zij zullen beslist niet ontkomen.

Met deze mededeling laat de apostel ons weten dat wij, de leden van de Gemeente - in het bijzonder de laatste generatie van 'levenden' die bij de paroesie de Opname verwachten - eveneens naar een 'teken' kunnen uitzien. Vlak daarvoor zal hun een betekenisvol signaal worden gegeven. Er zal zogenaamd sprake zijn van vrede en veiligheid!
We kunnen gemakkelijk inzien dat de mensen in het algemeen zich graag door die gedachte gerust zullen willen laten stellen, in plaats van er acht op te geven als een signaal van Godswege. Welk signaal? 

Kijkend naar de wereldsituatie van thans, winter 2017-2018, lijkt de apostel in het bijzonder te doelen op een ontwikkeling van gebeurtenissen welke zich binnenkort binnen het Joods religieuze stelsel zal voordoen als een vervulling van Jeremia’s profetie:

De wijzen zijn beschaamd geworden, verschrikt; zij zullen gevangen worden. Ziet! Zij hebben YHWHs wóórd verworpen, en wat voor wijsheid hebben zij dan? … Van de geringste tot zelfs de grootste maakt iedereen onrechtvaardige winst; van de profeet tot zelfs de priester handelt ieder bedrieglijk. En zij trachten de breuk van de dochter van mijn volk oppervlakkig te genezen door te zeggen: “Er is vrede! Er is vrede!”, terwijl er geen vrede is.
(Jr 8:9-11)

In plaats van vrede zal ongelovig Israël veeleer door een plotseling onheil worden getroffen, waardoor te kennen wordt gegeven dat vrede en veiligheid een fictie zijn.

1.) Terwijl er voor de tijd van de Opname van de hemelse Gemeente in Eén Thessalonicenzen kennelijk een teken voor die gebeurtenis wordt gegeven in 5:3 (Vrede en Veiligheid), zou de apostel naderhand daaraan nog een tweede teken toevoegen in 1Ko 15:51-53>> Alles zal namelijk plaats vinden bij de laatste trompet.
         Voor verder commentaar verwijzen we ook naar 2Ko 5:1-3
2.) De frase Wanneer zij zeggen "Vrede en Veiligheid" in vers 3 is vaag. Wie zijn de zij? De enige andere groep van godsdienstige mensen naar wie in deze Brief – buiten de leden van Jezus’ Gemeentelichaam uiteraard – wordt verwezen zijn de halsstarrige Joden van 2:14-16. Zie het commentaar bij die passage.

Wij sluiten echter niet uit dat met zij op een veel breder publiek kan worden gedoeld: Allen in de huidige wereld die vurig uitzien naar vredige en veilige toestanden. Gezien echter de toenemende radicalisering binnen bepaalde religieuze kringen en de agressieve levenshouding van velen in het algemeen, is er weinig reden voor optimisme dienaangaande. Vergelijk 2 Tim 3, waarin profetisch is vastgelegd hoe bij het aanbreken van de Eindtijd – de zogenoemde laatste dagen – dan de overheersende levenshouding onder het grote publiek zal zijn.
Het plotseling onheil zal slechts het begin zijn van onheilspellende ontwikkelingen die dan op gang zullen zijn gebracht; ontwikkelingen die samenhangen met het ook al lang geleden aangekondigd verschijnen en optreden van de tirannieke Antichrist. In hoofdstuk 8 van Jeremia werd ook die gebeurtenis door de Profeet door goddelijke ingeving ‘voorzien’. Daarbij komen tevens de drie belangrijke factoren in beeld die voor de ‘komst’ van die Pseudomessias kenmerkend zijn:
1.) Het onheil komt uit het Noorden
Ik zal van u wegdrijven die uit het Noorden en hem verjagen naar een dor en woest land, zijn voorhoede naar de oostelijke zee en zijn achterhoede naar de westelijke zee, en zijn stank zal opstijgen en zijn vuile lucht zal opstijgen, want hij heeft grote dingen gedaan (Joël 2:20)
2.) De stam Dan is profetisch steeds daarbij in beeld.
Vergelijk Jakobs sterfbedprofetie: Dan zal zijn volk richten als een der stammen Israels. Dan zal een slang op de weg zijn, een hoornslang op het pad, die in de hielen van het paard bijt, zodat zijn berijder achterover valt (Gn 49:16-18).
3.) De antichristelijke macht is (letterlijk) demonisch

Er werd gehoopt op vrede, maar niets goeds; op een tijd van genezing, maar ziet! verschrikkingVanuit Dan is het snuiven van zijn paarden gehoord. Op het geluid van het hinniken van zijn hengsten is het gehele land gaan schudden. En ze komen en verteren het land en dat wat het vult, de stad en haar inwoners. Want ziet, ik zend onder u slangen, giftige slangen, die niet te bezweren zijn, en ze zullen u stellig bijten, spreekt YHWH.
(Jr 8:15-17)

Die Pseudomessias zal, volgens Daniel 9:27, op de helft van de 70ste Jaarweek voor Israël zijn masker afwerpen en de verwoestende gruweloprichten, daarmee het onheil aanzienlijk doen toenemend, zoals profetisch aangegeven in Ez 8:3 >>

Toen hief de geest mij op tussen de aarde en de hemel en in visioenen van God bracht hij mij naar Jeruzalem, naar de ingang van de poort van de binnenste voorhof die naar het noorden gekeerd is, waar zich de zetel van het afgodsbeeld van de na-ijver bevond, dat na-ijver oproept.

Zie ook: De 70ste Week
Dat plotseling onheil zal zich even onverwacht voordoen als gewoonlijk het eerste wee bij een zwangere vrouw. Vergelijk: Js 13:6-8 en Mc 4:9-10.

Met het beeld van weeën over een zwangere wordt in de Bijbel het plotselinge en onafwendbare voorgesteld; dikwijls in de vorm van onheil, c.q. rampspoed

Maar ook bij het gebruik van dat beeld steunt de apostel op Jezus' eindtijdrede volgens de hoofdstukken 24 en 25 van het Mattheüsevangelie. Toen Jezus' leerlingen namelijk de vraag gesteld hadden

Wat zal het teken zijn van je paroesie en de voleinding der eeuw? 

gaf hij hun - over hun hoofden heen sprekend tot hun tegenhangers van de eindtijd, de Joden die dan precies zoals zij Jezus als hun Messias zullen belijden - daarop als eerste antwoord dat zij bovenal op hun hoede moesten zijn voor misleiders. Want velen zouden zich uitgeven voor de Messias, in de eindtijd resulterend in de verschijning van de meest gevaarlijke van allen, de demonische Antichrist, hij die zich zal voordoen als de Messias waarop de Joden die Jezus hardnekkig verwerpen al eeuwenlang wachten.

Wanneer die pseudo-Messias eenmaal is opgestaan kan in diens kielzog de ene rampspoedige gebeurtenis na de andere verwacht worden: natiën en koninkrijken die tegen elkaar zullen opstaan en oorlog zullen voeren; op uitgebreide schaal hongersnood; ook grote aardbevingsactiviteit. Maar al die gebeurtenissen zouden volgens Jezus slechts een begin van weeën der benauwdheid zijn (Mt 24:3-8). Kortom, precies dezelfde reeks van gebeurtenissen zoals Johannes later in beelden zou beschrijven in de Openbaring, hoofdstuk 6ten tijde dat de eerste vier zegels geopend zullen worden:

En ik zag toen het Lam één der zeven zegels opende, en ik hoorde één van de vier Levende wezens zeggen als met een geluid van donder: Kom! En ik zag en zie een wit paard en degene [de pseudo-messias] die er op zit hebbend een boog, en hem werd een kroon gegeven; en hij trok er op uit, overwinnend en om te overwinnen.

En toen hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede Levende wezen zeggen: Kom! En een ander paard, vuurrood, trok uit. En aan degene die er op zit werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, zodat men elkaar zal afslachten; en hem werd een groot zwaard gegeven.

En toen hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde Levende wezen zeggen: Kom! En ik zag, en zie een zwart paard en degene die er op zit hebbend een weegschaal in zijn hand. En ik hoorde als een stem te midden van de vier Levende wezens zeggen: een liter tarwe voor een denarius en drie liter gerst voor een denarius, en breng geen schade toe aan de olijfolie en de wijn.

En toen hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde Levende wezen zeggen: Kom! En ik zag, en zie een lijkbleek paard, en degene die daarop zit [draagt] als naam Dood. En de Hades kwam achter hem aan. En hun werd macht gegeven op het vierde deel van de aarde, om te doden met zwaard en met honger en met dood en door de beesten der aarde.

Maar, en zeer interessant om in aanmerking te nemen:

• De christelijke Gemeente heeft dan reeds, voorafgaande aan al dat onheil, de Opname ervaren, aangezien de leden daarvan zich onder het zinnebeeld van de 24 Oudsten rondom de troon van God in de hemel bevinden.


• Volgens Openbaring 1:10 bevindt de wereld zich dan in de periode van De Dag van de Heer. Of, naar het Grieks: Ik [Johannes, een balling op het eiland Patmos] geraakte in geest in de Dag die de Heer toebehoort [εν τη κυριακη ημερα].

Het plotseling optredende onheil dat in vers 3 wordt aangekondigd, in samenhang met de roep Vrede en Zekerheid, zou ook heel goed een tegenbeeldige vervulling kunnen zijn  van Handelingen 27:41.
Lukas – één van de 276 opvarenden van het schip, afkomstig uit het Egyptische Alexandrië, dat de apostel Paulus, samen met andere gevangenen, moest overbrengen naar Italië, verhaalt aldaar de stranding van dat schip en zijn totale onttakeling op de kust van het eiland Malta. Het gehele verhaal daarover in Hoofdstuk 27, met zijn vele wetenswaardige details over het verloop van die gedenkwaardige zeereis, wekt sterk het vermoeden dat het schip zelf een zinnebeeld vertegenwoordigt van de werelds georiënteerde christenheid, de opkomst waarvan de apostel al vanaf Handelingen 20 had aangekondigd.

Zie ondermeer de Studie: Eutychus – Afval en Herstel
Alsook de twee audiobesprekingen van Handelingen 27 en 28 door W.J. Ouweneel:
         2.) Hn 27:27 – 28:31


4  υμεις δε, αδελφοι, ουκ εστε εν σκοτει, ινα η ημερα υμας ως κλεπτης καταλαβη,

Maar jullie, broeders, verkeren niet in duisternis zodat de dag jullie als een dief zou verrassen,

5  παντες γαρ υμεις υιοι φωτος εστε και υιοι ημερας. ουκ εσμεν νυκτος ουδε σκοτους∙

Want jullie zijn allen zonen des lichts en zonen van de dag; wij behoren niet tot de nacht noch tot de duisternis.

Indirect onthult de apostel hiermee dat de roep Vrede en Veiligheid  (vers 3) het resultaat zal zijn van de geestelijke duisternis waarin de mensenwereld op de drempel van Jezus’ paroesie algemeen zal verkeren.

Maar jullie, broeders, verkeren niet in duisternis zodat de dag jullie als een dief zou verrassen… (vers 4)
Er is nog een alternatieve versie in het oorspronkelijke Grieks die we zowel in het Alexandrinus- als het Vaticanus manuscript aantreffenZodat de dag jullie als dieven zou verrassen. De achterliggende gedachte daarbij is dat dieven -die bij voorkeur in het nachtelijk duister opereren- verrast of overvallen kunnen worden door het aanbrekende daglicht.
Christenen hoeft dit niet te overkomen, want dankzij Gods Woord en de verlichtende kracht van zijn geest verkeren zij reeds voordurend in goddelijk licht. Zij zijn allen zonen des lichts en zonen van de dag. Of, zoals de apostel later in één van zijn 'gevangenschapbrieven' zou schrijven:

De Vader dankend, die jullie geschikt maakte om deel te hebben aan het erfgoed van de heiligen in het licht; die ons ontrukte aan de macht der duisternis en overbracht in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden (Ks 1:12-13).

Tot ons erfgoed behoort dus ook het grote voorrecht dat we ons voortdurend in goddelijk licht bevinden. Als zonen des lichts en zonen van de daghebben wij bijvoorbeeld ook leren onderscheiden dat wij, teneinde ons inzicht in Gods handelen te vermeerderen, geregeld 'Schrift met Schrift' moeten vergelijken.

Interessant is nog om in de aanvangspassage van dit hoofdstuk vast te stellen hoe de apostel - door zijn gebruik van voornaamwoorden - het onderscheid benadrukt tussen jullie en wij enerzijds,  namelijk wanneer hij op de leden van de christelijke Gemeente doelt, en zij en henanderzijds, als hij naar alle andere mensen verwijst die zich buiten de Gemeente bevinden:

Wat nu de tijden en de tijdperken betreft, broeders, hoeft men jullie niet te schrijven, want jullie zelf weten heel precies dat [de]dag van de Heer komt als een dief in de nacht. Wanneer zij zeggen "Vrede en Veiligheid" zal juist dan een plotseling verderf over henkomen zoals het wee over een zwangere en zij zullen beslist niet ontkomen. Maar jullie, broeders, verkeren niet in duisternis zodat de dag jullie als een dief zou verrassen, want jullie zijn allen zonen des lichts en zonen van de dag; wij behoren niet tot de nacht noch tot de duisternis.

Er is duidelijk sprake van twee groepen van personen. De groep jullie en wij zijn weggerukt in de Opname die zij op goede gronden verwachtten en waarnaar zij met verlangen uitzagen. De overigen, zij en hen, overkomt een plotseling onheil waaraan zij niet kunnen ontsnappen, waarmee ongetwijfeld gedoeld wordt op de verdrukkingen van de 70e Jaarweek.
De eersten (jullie/wij) verkeren in goddelijk licht en zijn allen zonen des lichts; de laatsten (zij/hendaarentegen bevinden zich in volledige, geestelijke duisternis en worden volkomen door het onheil overrompeld.

Dit begrip verschaft ons ook meteen de verklaring voor de enigszins paniekerige reactie bij de Thessalonicenzen toen zij kort hierna een brief ontvingen waarin iemand [voor ons een onbekende; in ieder geval niet een brief die van de apostel afkomstig was] beweerde dat de Dag van de Heer reeds aangebroken was. Waarom die paniek, waarover we in 2Th 2:1-2 lezen? Eenvoudig, omdat de gemeente uit de Eerste Brief had begrepen dat ze die Dag niet gingen meemaken maar voor die tijd zouden worden opgenomen. De paniek had dus te maken met de (voor hen) ontstellende gedachte dat de Opname intussen had plaats gevonden en zij waren achtergebleven!

6  αρα ουν μη καθευδωμεν ως οι λοιποι, αλλα γρηγορωμεν και νηφωμεν.

Zo laat ons dan niet slapen evenals de overigen, maar laten wij waken en nuchter zijn.

7  οι γαρ καθευδοντες νυκτος καθευδουσιν, και οι μεθυσκομενοι νυκτος μεθυουσιν∙

Want zij die slapen slapen des nachts en zij die dronken worden zijn des nachts dronken,

8  ημεις δε ημερας οντες νηφωμεν, ενδυσαμενοι θωρακα πιστεως και αγαπης και περικεφαλαιαν ελπιδα σωτηριας∙

Maar laten wij die tot de dag behoren nuchter zijn, een borstharnas van geloof en liefde aanhebbend en [als] helm hoop der redding.

9  οτι ουκ εθετο ημας ο θεος εις οργην αλλα εις περιποιησιν σωτηριας δια του κυριου ημων Ιησου Χριστου,

Want God bestemde ons niet tot gramschap maar tot verkrijging van redding door onze Heer Jezus Messias,

Met de gramschap doelt de apostel zowel op alles wat de wereld gaat meemaken na de Opname wanneer haar de onheilen gaan treffen welke het gevolg zijn van de verschijning der Antichrist, alsook de komst ten oordeel van de Mensenzoon bij de climax van zijn paroesie.
De Gemeente wordt voor die gramschap behoed door de vroege 'wegrukking' tijdens zijn paroesie. In 1:10 gaf de apostel dat al eerder aan: om zijn Zoon uit de hemelen af te wachten die hij uit de doden opwekte: Jezus die ons uit de komende gramschap bevrijdt.
In de Romeinenbrief zou Paulus daarop nogmaals attenderen: Thans gerechtvaardigd zijnde in zijn bloed zullen wij door hem van de gramschapworden gered (Rm 5:9).

10  του αποθανοντος υπερ ημων ινα ειτε γρηγορωμεν ειτε καθευδωμεν αμα συν αυτω ζησωμεν.

die stierf ten behoeve van ons opdat wij, hetzij wij waken hetzij slapen, tezamen met hem zouden leven.

De slotconclusie van de perikoop die met het ter sprake brengen van de Opname in 4:13 begon. En evenals daar wordt ook hier de zelfde grootse waarheid en hoop onder woorden gebracht: Alle christenen van alle generaties zullen tegelijkertijd het leven in de bovennatuurlijke sfeer binnengaan. Het zal geen verschil maken of wij nog in leven zijn (waken) of reeds gestorven zijn (slapen).

11  Διο παρακαλειτε αλληλους και οικοδομειτε εις τον ενα, καθως και ποιειτε.

Blijft elkaar daarom vertroosten en opbouwen, de een de ander, zoals jullie trouwens al doen.

12  Eρωτωμεν δε υμας, αδελφοι, ειδεναι τους κοπιωντας εν υμιν και προισταμενους υμων εν κυριω και νουθετουντας υμας,

Maar wij verzoeken jullie, broeders, hen te erkennen die onder jullie hard werken en leiding aan jullie geven in [de] Heer en die jullie vermanen,

13  και ηγεισθαι αυτους υπερεκπερισσου εν αγαπη δια το εργον αυτων. ειρηνευετε εν εαυτοις.

en hen om hun arbeid zeer hoog te achten in liefde. Houdt vrede onder elkaar.

14  παρακαλουμεν δε υμας, αδελφοι, νουθετειτε τους ατακτους, παραμυθεισθε τους ολιγοψυχους, αντεχεσθε των ασθενων, μακροθυμειτε προς παντας.

Doch wij sporen jullie aan, broeders, wijst de wanordelijken terecht, bemoedigt de moedelozen, ondersteunt de zwakken, weest lankmoedig jegens allen.

De gedachten van de apostel gaan bij deze aansporing terug naar de verschillende typen personen onder de Thessalonicenzen:
De wanordelijken die onrust veroorzaken en daarom tot 'de orde moeten worden geroepen', zijn degenen die zich in hun geëxalteerde eindtijdverwachtingen overgeven aan lediggang en zich onnodig zijn gaan bemoeien met zaken die niet de hunnen zijn. Zij moeten weer 'nuchter' worden (4:11-125:6-8 en 2Th 3:6:13).

Met de moedelozen (lett.zij van weinig ziel; derhalve de kleinmoedigen) verwijst hij waarschijnlijk naar hen die zich overgeven aan getob door zich bijvoorbeeld onnodig zorgen te maken over de toekomst van degenen onder hen die inmiddels gestorven waren (4:13).

Met de zwakken kan hij degenen op het oog hebben die in moreel zedelijke zin zwak zijn, dus moeite hebben met de noodzaak tot heiliging zoals bedoeld in 4:3-7.

15  ορατε μη τις κακον αντι κακου τινι αποδω αλλα παντοτε το αγαθον διωκετε [και] εις αλληλους και εις παντας.

Ziet er op toe dat niemand kwaad met kwaad vergeldt aan wie ook, maar jaagt altijd het goede na, zowel voor elkaar als voor allen.

16  Παντοτε χαιρετε,

Verheugt je te allen tijde;

17  αδιαλειπτως προσευχεσθε,

bidt zonder ophouden;

18  εν παντι ευχαριστειτε∙ τουτο γαρ θελημα θεου εν Χριστω Ιησου εις υμας.

brengt in alles dank, want dit [is] Gods wil in Messias Jezus voor jullie.

De drie vermaningen van de vv 16 tm 18 geven de stemming aan welke voor christenen passend is en horen dus bij elkaar: vreugdevol en dankbaar gestemd, daaraan uiting gevend in het gebed. Het is Gods wil voor hen in hun verbondenheid met Messias Jezus.
Het zou ons niet bevreemden als de gedachten van de apostel hier in het bijzonder bij de moedelozen van 5:15 verwijlden

19  το πνευμα μη σβεννυτε,

Dooft de geest niet uit;

20  προφητειας μη εξουθενειτε∙

veracht [de] profetieën niet,

21  παντα δε δοκιμαζετε, το καλον κατεχετε,

maar onderzoekt alle dingen; behoudt het juiste.

Opnieuw drie vermaningen, maar nu gerelateerd aan de werking van Gods geest.
En hoewel het weer gepaste raad voor allen betrof kan de apostel vooral de wanordelijken van 5:15 in gedachten hebben gehad, met name hun reacties op het charisma (geestesgave) van het profeteren binnen de gemeente. In hoofdstuk 14 van zijn Eerste Korinthebrief zou Paulus enkele jaren later op die kwestie uitgebreid ingaan.
Een gezond kritische benadering van de wijze waarop in de gemeente uiting aan die gave werd gegeven was niet misplaatst. Tegelijkertijd moest de bezielende werking van de geest niet in de kiem gesmoord worden, maar omdat sommige leden misschien op een natuurlijke wijze in een staat van opwinding geraakten en hun eigen bedenksels voor openbaringen van de geest hielden, was een nuchtere benadering geboden. In 1Ko 14:29 zou Paulus ook dienaangaande specifieke raad geven.

22  απο παντος ειδους πονηρου απεχεσθε.

Houdt je verre van elke vorm van goddeloosheid,

23  Aυτος δε ο θεος της ειρηνης αγιασαι υμας ολοτελεις, και ολοκληρον υμων το πνευμα και η ψυχη και το σωμα αμεμπτως εν τη παρουσια του κυριου ημων Ιησου Χριστου τηρηθειη.

maar moge de God van de vrede zelf jullie geheel en al heiligen en mag in elk opzicht de geest en de ziel en het lichaam van jullie onberispelijk bewaard worden bij de paroesie van onze Heer Jezus Messias.

24  πιστος ο καλων υμας, ος και ποιησει.

Hij die jullie roept [is] getrouw, die [het] ook zal doen.

Wij zien ook de verzen 22 tm 24 als een geheel.
De krachtige vermaningvan vers 22 > Houdt je verre van elke vorm van goddeloosheid… brengt de Goddeloze [ο Πονηρος] bij uitstek in beeld: de Satan (Mt 6:1313:381Jh 3:12).
Logischerwijs volgt daarop de bede van vers 23 > Maar moge de God van de vrede zélf jullie geheel en al heiligen… juist met het oogmerk om niet het slachtoffer te worden van Satans listige daden.

Het daarop volgende > en mag in elk opzicht de geest en de ziel en het lichaam van jullie onberispelijk bewaard worden… herinnert ons aan Gn 3:6 en aan de 3-voudige verzoeking waarmee de Satan appelleerde aan ’s mensen
lichaam   >  de boom was goed om ervan te eten;
ziel           >  was een lust voor het oog;
geest       >   was begerenswaardig om er verstandig door te worden.

Vandaar Paulus’ gebruik van de bijwoorden 1 ολοτελης [geheel en al; ten volle], en ολοκληρος [in elk opzicht]. Het personage mens wordt onderscheiden in de drie genoemde aspecten [dus slechts aspecten van de ene persoon als geheel; hij wordt daardoor niet tot drie samenstellende delen].
Verzoekingen die op de drie aspecten tegelijkertijd een beroep doen moeten bijgevolg als bijzonder gevaarlijk geacht worden. Aangezien de bede gericht is op de heiliging als doeldenken we als vanzelfsprekend opnieuw aan de vermaning in het Schriftdeel 4:3-7.
Gelukkig zijn Gods geroepenen hem dierbaar en handelt hij altijd in getrouwheid (vers 24) als consequentie van die roeping.

25  Aδελφοι, προσευχεσθε [και] περι ημων.

Broeders, bidt [ook] voor ons.

26  Aσπασασθε τους αδελφους παντας εν φιληματι αγιω.

Groet alle broeders met een heilige kus

27  Eνορκιζω υμας τον κυριον αναγνωσθηναι την επιστολην πασιν τοις αδελφοις.

Ik gelast jullie plechtig [bij] de Heer dat de brief voorgelezen wordt aan alle broeders.

28  H χαρις του κυριου ημων Ιησου Χριστου μεθ υμων.

De liefderijke gunst van onze Heer Jezus Messias [zij] met jullie.


Geen opmerkingen: