Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie
Deze uitspraak die een engel tot Johannes richtte volgens Openbaring 19:10, onthult een fundamenteel feit omtrent profetie: het profetische woord concentreert zich voornamelijk rondom de persoon van Messias Jezus.
Geen wonder daarom dat, wanneer wij ons bezighouden met de beelden die het boek Openbaring oproept - zoals die welke betrekking hebben op het verschijnen van de Antichrist - er gewoonlijk een relatie is naar Jezus, de ware Messias. Als we het dus met elkaar hebben over het Beest, de grote opponent van koning Jezus, dan leidt dat er ook toe dat we getuigenis afleggen van de Messias.
En dat laatste is nu precies datgene waartoe christenen geroepen zijn: getuigenis afleggen van Jezus. –Handelingen 1:8
Dit brengt ons tot een voor de hand liggende conclusie:
Als het profetische woord voornamelijk de aandacht vestigt op Messias Jezus en op zijn centrale rol in Gods voornemen, en als bijgevolg Jezus' leerlingen met de ondersteuning van Gods geest worden aangemoedigd om het getuigenis over hem te bevorderen, dan wijst dit alles op het feit dat Jezus voor ieder mens van het grootste belang dient te zijn. God heeft zijn Zoon immers duidelijk in het midden van de menselijke samenleving willen plaatsen.
Een gedachte uit Jesaja 28:16 verduidelijkt dit punt:
Daarom, dit zegt de Heer Jahweh: Ziet, ik leg in Sion een Steen, een beproefde Steen, de kostbare hoek van een goed gelegd fundament. Hij die er op vertrouwt, zal niet in paniek reageren.
In deze profetie, waarin Messias Jezus wederom duidelijk centraal staat, verschijnt wat wij het "Steen"-motief zouden kunnen noemen. Gods Zoon wordt vergeleken met een Steen die door God in het midden van de mensenmaatschappij wordt geplaatst. Met welke bedoeling?
Mensen kunnen op die Steen steunen en bijgevolg gered of bevrijd worden. Maar zij kunnen die Steen ook verwerpen, erover struikelen en er zelfs door verpletterd worden, mocht de Steen op hen vallen.
Uit Lukas 20:17-18 kunnen wij afleiden dat Jezus wist dat hij deze rol naar mensen toe zou vervullen:
Maar hij, hen aankijkend, zei: Wat dan betekent dit, dat geschreven staat: De steen die de bouwlieden hebben verworpen, die is geworden tot hoofd van de hoek?
Ieder die op die steen valt, zal verbrijzeld worden; op wie hij mocht vallen, hem zal hij vermorzelen.
Toen Jezus deze woorden sprak, baseerde hij zich op 2 andere profetieën die op het Steen-motief inhaken, t.w. Jesaja 8:14-15 en Psalm 118:22-23.
In de Eerste eeuw hadden die profetieën reeds een vervulling in de Joden die hun hart ten aanzien van Jezus verhardden en hem als de voorzegde Messias verwierpen. We kunnen dat constateren in Romeinen 9:32-33 waar Paulus beredeneert waarom de Joden er niet in waren geslaagd een rechtvaardige positie voor God te bereiken, hoewel ze iets dergelijks wel met ernstige inspanningen van hun zijde hadden nagestreefd door de Mozaïsche Wet na te leven.
Die Joden meenden namelijk dat zij op eigen kracht, door eigen inspanningen, voor God rechtvaardig konden worden. Het idee dat aangeboren zonde een dergelijk streven absoluut in de weg staat en dat Jahweh God rechtvaardigheid toekent als een gunst aan allen die in Messias Jezus hun geloof en vertrouwen stellen, werd door die joodse mensen met verontwaardiging en verachting van de hand gewezen. Maar wat gebeurde daardoor in werkelijkheid met hen, zonder dat zij het zelf beseften? Paulus antwoordt:
Zij hebben zich gestoten aan de Steen des aanstoots, zoals geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op hem zijn geloof vestigt, zal niet beschaamd worden.
Met zijn gebruikelijke vrijmoedigheid waarmee hij de Hebreeuwse Geschriften hanteerde, smelt Paulus hier gedeelten uit Jesaja 28:16 en 8:14 samen tot één enkel citaat en geeft daarmee aan dat de ene Steen die volgens Gods wil de hoeksteen voor het geloof is, tegelijkertijd voor hen die niet geloven tot een struikelblok kan worden.
Met het aanbreken van het Messiaanse tijdperk werd in het voornemen van God dat hij in zijn Zoon had opgevat, deze gang van zaken het criterium in Gods handelen.
Toen de mensheid op de drempel van dit nieuwe tijdperk stond, namelijk toen de pasgeboren baby Jezus 40 dagen názijn geboorte met zijn ouders in de tempel verscheen, met de bedoeling hem aan God aan te bieden en tevens om een slachtoffer te brengen welke op grond van de reinigingsprocedure vereist was, werd op dat moment reeds onthuld dat dit beginsel in de toekomst door God gehanteerd zou worden. Want nadat Gods geest de bejaarde Simeon naar Jezus' ouders in de tempel had geleid, sprak deze vertegenwoordiger van het oude Israël in het verwelkomen van de jonge Messias een zegen uit, waarin hij de centrale rol benadrukte die Jezus voortaan zou vervullen in Gods bejegening van de mensheid:
Nu laat gij, Meester, uw slaaf in vrede gaan naar uw woord,
want mijn ogen hebben uw redding gezien,
welke gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken:
een licht tot ontsluiering der natiën en een heerlijkheid van uw volk Israël.
En zijn vader en moeder stonden verbaasd over de dingen die betreffende hem gesproken werden.
En Simeon zegende hen en zei tot Mariam, zijn moeder: Zie! Deze wordt gelegd tot een val en [het weer] opstaan van velen in Israël en tot een teken dat weersproken wordt; ook zal door je eigen ziel een zwaard gaan, opdat de overwegingen uit vele harten blootgelegd worden.
Zie: Simeon - Lk 2:29-35.
Het is van buitengewoon grote betekenis dat op dit specifieke ogenblik, toen de vereiste 40 dagen waren verstreken in verband met de reinigingsprocedure van Leviticus 12, Simeon in het kader van het Steen-motief profeteerde dat het kind dat hij op dat moment in zijn armen hield, zou dienen tot de val van velen in Israël, maar ook dat naderhand juist velen door hem zouden opstaan.
De grondtekst steunt zelfs nog krachtiger op het Steen-motief door letterlijk Simeon aldus te citeren: Zie! Deze wordt gelegd tot val en opstaan van velen in Israël.
En terugblikkend kunnen we stellen dat Israëls geschiedenis precies volgens dit patroon is verlopen, en nog verder zal verlopen. Als natie struikelde het joodse volk immers over hun Messias, de Steen, zoals Paulus constateerde in Romeinen 9:32. Maar in diezelfde (Romeinen-) brief, in 11:25-26, sprak hij eveneens over het einde van hun verharding en bijgevolg van hun toekomstig (wederom) opstaan. Om deze reden kon Simeon zeggen dat hij in vrede kon sterven, aangezien de redding van zijn volk verzekerd was. Hij had Israëls Messias nu immers met eigen ogen gezien, ja, hij hield hem op dit zelfde ogenblik in zijn armen.
Weinig zal Simeon vermoed hebben dat de weg naar Israëls redding grillig zou verlopen, via de omweg der Heidenvolken. Toch gaf hij onder inspiratie van de geest de volgorde al aan: een licht tot ontsluiering der¹Heidenen en een heerlijkheid van uw (Gods) volk ²Israël.
Vanwege het feit dat dit historische gebeuren door de evangelist Lukas wordt verhaald tegen de achtergrond der reinigingsprocedures, zoals God nauwkeurig had laten vastleggen in Leviticus 12:1-8, voelen wij ons gesterkt in onze opvatting dat de goddelijke aanwijzingen in dat Bijbelgedeelte veel verder gingen dan slechts vereisten waaraan een Israëlitische vrouw zich diende te onderwerpen na de geboorte van een zoon of een dochter. Ook in dit geval schilderde het boek Leviticus zeer waardevolle profetische beelden.
In hoofdstuk 12 betreft het beelden met betrekking tot de reiniging in Messias Jezus welke de twee gemeenten die de Bijbel kent, Israël-aards en Israël-hemels, ten deel zou vallen (Gl 4:25-26; 6:15-16).
In een commentaar op de wijze waarop Israël volgens de geïnspireerde Simeon uiteindelijk redding zal verkrijgen (via de omweg der Heidenvolken), wees John Piper op Jesaja 49:6 als één van de schriftgedeelten waarop Simeons uitspraken zijn terug te voeren, om te laten zien hoe God de Messias-Steen heeft gebruikt ten voordele van de Heidenvolken:
God's plan is to bring the light of salvation to the Gentiles through Israel’s rejection. So here that rejection is predicted. He will not be well received by all. For many he will be a sign to be scoffed at, spoken against and rejected. And when men speak against Christ they stumble and fall.
This too is an application of Isaiah's prophecy (8:14; 28:16) which both Peter (1 Peter 2:6-8) and Paul adapted. Paul wrote in Romans 9:32,33 that Israel failed to attain righteousness because "they have stumbled over the stumbling stone, as it is written, 'Behold I am laying in Zion a stone that will make men stumble, a rock that will make them fall; but he who believes in Him will not be put to shame."' The way God saw fit to bring salvation to the Gentiles (to us) was to lay a stone in Jerusalem that the vast majority of Israel would stumble over.
Jesaja 49:6 komt, wat Lukas betreft, opnieuw bij hem in beeld wanneer hij in Handelingen 13:44-49 verslag doet hoe tijdens de prediking van de apostelen Paulus en Barnabas te Pisidisch Antiochië de breuk tussen God en Israël een permanent karakter krijgt. Merk op hoe Paulus in vers 46 de afwijzing van het Evangelie door de Joden - in dit geval vertegenwoordigd door de joodse gemeenschap aldaar - interpreteert als een dermate ernstige breuk in hun verhouding tot God, dat voortaan alle aandacht verlegd zal worden naar de Heidenvolken:
De volgende sabbat kwam bijna de hele stad bijeen om naar het woord van de Heer te luisteren. Bij het zien van de mensenmenigte werden de Joodse leiders jaloers en begonnen ze de woorden van Paulus op godslasterlijke wijze verdacht te maken. Maar Paulus en Barnabas zeiden onomwonden: "De boodschap van God moest het eerst onder u worden bekendgemaakt, maar aangezien u die afwijst en uzelf het eeuwige leven niet waardig acht, zullen we ons tot de Heidenen wenden. Want de Heer heeft ons het volgende opgedragen: 'Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken om redding te brengen, tot aan de uiteinden van de aarde'".
Toen de Heidenen dit hoorden, verheugden ze zich en spraken ze vol lof over het woord van de Heer, en allen die voor het eeuwige leven bestemd waren aanvaardden het geloof. Het woord van de Heer verspreidde zich over de hele streek (Hn 13:44-49).
Het is interessant om na te gaan hoe de profetie uit Jesaja 49:6 betreffende Gods Knecht, die niet alleen op Gods bestemde tijd de stammen van Jakob zou oprichten, maar die door God ook tot een licht der natiën gegeven zou worden, eerst door Simeon wordt gebruikt om te voorzeggen dat de Messias - Gods middel tot redding - een licht tot ontsluiering der Heidenen zou worden, terwijl tegelijkertijd Israël over hem struikelt en ten val komt; en dan vervolgens in Handelingen 13 de uitwerking van die voorzegging te zien.
De apostel Petrus heeft het Steen-motief dus eveneens behandeld. In zijn eerste Brief, het gedeelte 1Pt 2:4-8, beroept ook hij zich op alle teksten die we hierboven al hebben vermeld. Let vooral op vers 7 waar Petrus opmerkt dat de Steen voor ons, gelovigen, erg kostbaar is, maar voor hen, met name de Joden die in ongeloof hun Messias afwijzen, een Steen der struikeling is (vers 8). En dan voegt Petrus daar heel opvallend aan toe: Daartoe waren zij ook bestemd.Het hanteren van de Steen in de persoon van zijn Zoon is Gods gerichte manier van aanpak om harten van mensen bloot te leggen.
Wanneer de lezer het hele verhaal over de Antichrist tot nu toe aandachtig heeft gevolgd, zal hij zich waarschijnlijk niet zo erg meer verbazen over het feit dat dit Gods werkwijze is. We hebben het immers uitvoerig met elkaar gehad over de werking van dwaling van 2 Thessalonicenzen 2:11-12, die God bewust tot het soort mensen zendt dat de waarheid niet echt wil en op het kritieke moment voor de leugen kiest. We zagen toen ook dat de leugen vooral belichaamd zal zijn in de figuur van de Antichrist. Daarentegen is Jezus de gepersonifieerde Waarheid. Denk maar aan wat hijzelf zei, volgens Johannes 14:6, Ik ben...de Waarheid.
Wanneer we nu dit alles verder overdenken: dat Jezus de Waarheid is, en dat de komst van de Antichrist vergezeld zal gaan van een ongekende geloofsafval waarbij mensen massaal de voorkeur zullen geven aan de Leugen, de pseudo-messias, dan moeten we wel verwachten dat in de naaste toekomst zeer velen opnieuw zullen struikelen over de Steen. Ja, wellicht veel personen die nu formeel belijden dat Jezus hun Heer is, in wie zij thans zeggen te geloven.
Zie bijvoorbeeld Mattheüs 7:21-23 waar Jezus heeft voorzegd dat velen een naamchristendom zouden belijden. Zulke personen heeft hij getekend als "werkers der wetteloosheid"; een term die nauw aansluit bij de bewoordingen van 2 Thessalonicenzen 2:3 waar de Antichrist allereerst "de Mens der Wetteloosheid" wordt genoemd.
Zie ook: 2 Thessalonicenzen 2.
Wellicht vraagt u zich met ons af welke vormen de aangekondigde geloofsafval tenslotte zal gaan aannemen, of - anders benaderd - in welke mate mensen alsnog zullen gaan struikelen over de Steen.
In deel 6 hebben we het mysterie van de Antichrist benaderd vanuit het principe van de getalswaarde. Het Beest heeft waarde 666. Maar in Openbaring 17:3-5 toonde de engel aan Johannes een wel heel merkwaardig tafereel: Het scharlakenrode Beest wordt bereden door de hoer Babylon de Grote, de Moeder der hoeren en van de gruwelen der aarde.
Als speciaal detail wordt vermeld dat het Beest vol was van godslasterlijke namen. Vinden we in dat fascinerende tafereel wellicht een verborgen aanduiding over de voorzegde geloofsafval? Geen onterechte vraag wanneer men in aanmerking neemt dat de vrouw Babylon (Hebreeuws: Babel) in haar verschijningsvorm vanaf ongeveer de Vierde eeuw vooral afvallige christelijke religie belichaamt. Hier verschaft de leer der gematria opnieuw een bijzondere invalshoek tot dit vraagstuk.
De waarde van de Vrouwe Babel, בבל, is 34 (2+2+30). De waarde van het Beest is door God zelf onthuld, 666. Het tafereel, de vrouw zittend op het Beest, heeft derhalve de waarde 700 (666 + 34). En dat is veelbetekenend!
De waarde 700 vinden we namelijk vooral terug in de beelden die het verzoeningswerk in Messias Jezus voorschaduwden.
Op de Ark in het Allerheiligste van de Tabernakel moest een deksel van zuiver goud worden aangebracht. Dit deksel met twee cherubim aan de beide uiteinden, kwam bekend te staan als het verzoendeksel.
In Hebreeën 9:5 vernemen wij dat Paulus in zijn beschrijving van de Tabernakel die term gebruikte: Daarboven echter cherubim der heerlijkheid overschaduwend het verzoendeksel.
In die tekst gebruikte Paulus het Griekse woord hilastèrion (ιλαστηριον), hetzelfde woord dat ook de LXX gebruikt in Exodus 25 om het Hebreeuwse woord כפרת (kappooreth) weer te geven; in de passage van Exodus 25:17-21 zes maal.
Welnu, כפרת heeft de getalswaarde 700 (20+80+200+400).
In Leviticus 16 kan men uitgebreid kennis nemen van de gebeurtenissen die plaatsvonden op de jaarlijkse Verzoendag. Op ceremoniële wijze werd dan door de dienst van de Hogepriester verzoening gedaan voor de zonden van het volk. Dit deed hij door op een bepaalde, voorgeschreven wijze het Allerheiligste binnen te gaan, een eerste maal met het bloed van een stier, en een tweede maal met het bloed van een bok.
In Leviticus 16:14-15 wordt aangegeven wat hij met dat bloed moest doen: Een deel van het bloed moest hij met zijn vinger op het kappooreth sprenkelen, en een deel zeven maal vóór het kappooreth. Door die jaarlijks herhaalde ceremonie kon het volk weer een jaar vooruit in het gevoel dat er - naar het vlees - een reiniging had plaatsgevonden.
Zie: Hebreeën 9:7 en 13.
Hierboven hebben we het al gehad over het Griekse hilastèrion (ιλαστηριον), de weergave van het Hebreeuwse kappooreth, door Paulus gebruikt in Hebreeën 9:5.
De enige andere plaats in het NT waar hilastèrion verschijnt is Romeinen 3:25. Daar vermeldt Paulus met betrekking tot Jezus: God heeft hem als zoenoffer gesteld door middel van geloof in zijn bloed, of meer letterlijk weergegeven: Hem heeft God voorgesteld als middel tot verzoening door het geloof in zijn bloed.
Middel tot verzoening is de weergave van hilastèrion en door Paulus' toepassing in dit vers van deze uitdrukking op het verzoenend slachtoffer van Jezus, brengt hij ons in gedachten terug naar de joodse Verzoendag. Weliswaar was het verzoendeksel, het kappooreth, niet het middel tot verzoening, maar wél de plaats waar die verzoening jaarlijks plaatsvond doordat het bloed van de twee offers daarop werd gesprenkeld. En bij het overnemen van de term in Romeinen 3:25 dacht Paulus uiteraard aan het geheel van de handeling die dan in het Allerheiligste plaatsvond.
Wanneer we daarom bedenken dat de getalswaarde 700 rechtstreeks verband houdt met het verzoenend slachtoffer van Messias Jezus en met de redding die daarmee samenhangt, dan wordt het duidelijk hoe godslasterlijk de namen zijn waarvan het Beest van Openbaring 17 "vol" is!
Dat de combinatie van de Hoer en het Beest eveneens de waarde 700 heeft, geeft blijkbaar te kennen dat Babylon haar toppunt in afvalligheid zal bereiken door aan het Beest de redding toe te schrijven die alleen door Jezus' loskoopoffer kan worden verkregen.
Bij een nadere bestudering van de structuur van Openbaring, hoofdstuk 17, bemerken we dat eerst het tafereel van de Vrouw en het Beest wordt getoond; in de verzen 3-6a. Omdat Johannes wel heel verwonderd op het tafereel reageerde (vers 6b), volgt er een intermezzo waarin de engel de moeite neemt om gedetailleerd een scala van interessante bijzonderheden over het Beest en de vrouw te vermelden en ook toe te lichten. En die toelichting die zowel details over het verleden van de Vrouw als ook over haar toekomstig lot bevat, loopt door tot het einde van het hoofdstuk.
En dan, te beginnen met 18:1, gaat de "film" weer draaien, doordat er aanvullende beelden aan Johannes worden getoond.
Denk daarom even Openbaring 17:7-18 weg en zie hoe als een logisch vervolg op het tafereel van de Vrouw op het Beest, een machtige engel uit de hemel neerdaalt die met grote kracht uitroept:
Ze viel, Babylon de Grote viel, en zij werd een woonplaats van demonen en een hol van elke onreine geest en een hol van elke onreine en verafschuwde vogel (Op 18:2).
Dit onthult wat de Bijbel ons feitelijk laat zien in het tafereel van Op 17:3-6:
Babylon in haar gevallen toestand.
In haar toppunt van afvalligheid heeft ze zich tenslotte geheel in dienst gesteld van de demonen. Ze heeft de climax van haar afvalligheid bereikt. Het dunne laagje schijnchristendom waarmee ze overtrokken was, heeft ze uiteindelijk ook afgegooid; openlijk spreekt ze zich uit ten gunste van de pseudo-messias, het antichristelijke Beest.
Redding zou gelegen zijn in het Beest en niet in Gods Zoon. En wat is daarin haar ultieme drijfveer? Ze wil gewoon ten koste van alles haar dominante positie niet kwijt. In haar hart blijft ze, tot het einde toe, zeggen: Ik zit als koningin, en ik ben geen weduwe, en rouw zal ik beslist niet zien.
De Hoer vergist zich echter, wat blijkt uit Gods reactie: Om die reden zullen op één dag haar plagen komen: dood en rouw en honger; en zij zal met vuur verbrand worden. Want sterk [is] de Heer God die haar oordeelde.
Zie: Openbaring 18:4-8
b. Interessant is ook nog het volgende:
Wanneer de hogepriester op de jaarlijkse Verzoendag de achterste afdeling van de Tabernakel binnenging om het bloed van de dierlijke slachtoffers op en voor het verzoendeksel te sprenkelen, moest hij natuurlijk het gordijn passeren dat het Heilige van het Allerheiligste scheidde. Gordijn is de Hollandse weergave van het Hebreeuwse woord פרכת (paarooketh). De woordwaarde daarvan is eveneens 700 (80+200+20+400). In Leviticus 16:15 lezen we dan ook: En hij [de hogepriester] moet het bloed ervan binnen het paarooketh [gordijn] brengen.
De LXX vertaalt paarooketh met katapetasma (καταπετασμα), precies hetzelfde woord dat ook Paulus gebruikt wanneer hij in Hebreeën 10:19 en 20 uitlegt dat de leden van het Israël Gods vrijmoedigheid hebben voor wat betreft de weg die toegang verleent tot de heilige plaats. En waarom? Omdat zij die vrijmoedigheid bezitten in het bloed van Jezus.
Paulus legt uit:
Hebbend dan, broeders, vrijmoedigheid voor de toegang van de meest heilige plaats in het bloed van Jezus, welke hij plechtig voor ons inwijdde, een weg vers geslacht en levend, door het gordijn dat is zijn vlees; en een groot priester over het Huis van God, laten wij naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, de harten gesprenkeld zijnde van een boos geweten en het lichaam gebaad met rein water (Hb 10:19-22).
De inwijding van de nieuwe weg vond dus plaats door het gordijn dat is zijn vlees. Het GORDIJN destijds in de Tabernakel (met getalswaarde 700) symboliseerde dus niets minder dan het vlees van Messias Jezus. Kortom, nog een aanwijzing dat waarde 700 met zijn loskoopoffer verband houdt.
Wanneer we dit nogmaals afzetten tegenover de combinatie Hoer/Beest, dan is kennelijk de verwachting gerechtvaardigd dat in de tijd van het optreden van de Antichrist de reddende kracht van de losprijs op grote schaal geloochend zal worden. Door gehoor te geven aan die grove misleiding zullen velen dan alsnog struikelen over de Steen, of misschien beter gezegd: Ze zullen op de Steen te pletter vallen. De Steen zal hen vermorzelen.
Zie Mattheüs 21:42-44 en ook: God naderen in standvastigheid
-.-.-.-
Geen opmerkingen:
Een reactie posten