Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

maandag 4 februari 2013

De Eerste Korinthebrief - Hoofdstuk 7

 
1 Περι δε ων εγραψατε, καλον ανθρωπω γυναικος μη απτεσθαι∙
Wat nu de dingen betreft waarover jullie mij schreven: voor een mens [is het] goed geen vrouw aan te raken.
2 δια δε τας πορνειας εκαστος την εαυτου γυναικα εχετω, και εκαστη τον ιδιον ανδρα εχετω.
Maar laat vanwege de ontuchtgevallen iedere [man] de eigen vrouw hebben en laat iedere [vrouw] de eigen man hebben.
3 τη γυναικι ο ανηρ την οφειλην αποδιδοτω, ομοιως δε και η γυνη τω ανδρι.
 Laat de man aan de vrouw het verschuldigde toekomen, maar evenzo ook de vrouw aan de man.
4 η γυνη του ιδιου σωματος ουκ εξουσιαζει αλλα ο ανηρ∙ ομοιως δε και ο ανηρ του ιδιου σωματος ουκ εξουσιαζει αλλα η γυνη.
De vrouw heeft geen zeggenschap over het eigen lichaam, maar de man. Doch evenzo heeft ook de man geen zeggenschap over het eigen lichaam, maar de vrouw.
5 μη αποστερειτε αλληλους, ει μητι αν εκ συμφωνου προς καιρον ινα σχολασητε τη προσευχη και παλιν επι το αυτο ητε, ινα μη πειραζη υμας ο Σατανας δια την ακρασιαν υμων.
Berooft elkaar niet, behalve met goedvinden voor een bepaalde tijd, om je aan het gebed te wijden, en jullie weer bij elkaar mogen zijn, opdat de Satan jullie niet verzoekt vanwege jullie gebrek aan kracht.
6 τουτο δε λεγω κατα συγγνωμην, ου κατ επιταγην.
Dit zeg ik echter als tegemoetkoming, niet als bevel.
7 θελω δε παντας ανθρωπους ειναι ως και εμαυτον∙ αλλα εκαστος ιδιον εχει χαρισμα εκ θεου, ο μεν ουτως, ο δε ουτως.
Ik zou wel willen dat alle mensen waren zoals ikzelf, maar ieder heeft een eigen genadegave van God, de één op deze, de ander op die wijze.
8 Λεγω δε τοις αγαμοις και ταις χηραις, καλον αυτοις εαν μεινωσιν ως καγω∙
Maar tot de ongehuwden en de weduwen zeg ik: Het is goed voor hen als zij blijven zoals ik.
9 ει δε ουκ εγκρατευονται γαμησατωσαν, κρειττον γαρ εστιν γαμησαι η πυρουσθαι.
Maar laten zij bij gebrek aan zelfbeheersing trouwen, want het is beter te trouwen dan [van begeerte] te branden.
 
Om de strekking van dit hoofdstuk naar waarde te kunnen schatten is het goed dat wij ons realiseren dat Paulus zich richt tot een gemeente van gelovigen die pas sinds kort bezig waren zich te ontworstelen aan de ontaarde gewoonten en gebruiken waardoor het leven in een kosmopolitische stad als Korinthe gekenmerkt werd. Levend te midden van heidense medeburgers die de alledaagse zedeloosheid en de heersende cultische prostitutie gewoon vonden, was het eigenlijk vanzelfsprekend dat zij voor grote en ongewoon nieuwe uitdagingen kwamen te staan.
Het kon haast niet anders of het inpassen van de hoge moraal van het Evangelie moest binnen hun huiselijk en maatschappelijk leven tot strubbelingen leiden. Zij hadden immers niet de minste ruggensteun van een traditioneel christelijk huwelijksleven zoals wij in deze tijd gewend zijn. Tastend moesten zij dus hun weg daarin proberen te vinden, en zowel een te-veel als een te-weinig kon al gauw tot echtelijke schade leiden.
 
Uit de brief die hij van hen had ontvangen werd Paulus inderdaad met die onevenwichtige benadering geconfronteerd. Bij de al eerder vermelde slogans hadden zij er een zeer bedenkelijke aantoegevoegd: Het is het beste om maar helemaal geen vrouw aan te raken!  Een leus derhalve die pleitte voor algehele onthouding op seksueel gebied en sterk doet denken aan het ascetisme van die toenmalige Griekse wereld. Alles wat met het lichaam te maken heeft zou inferieur zijn en tot een lager plan behoren, van minder niveau zijn.
Vergelijk 1Tm 4:1-3, waar Paulus voorspelde dat het binnen de afvallige christenheid die richting zou uitgaan.
Onmiddellijk veegt hij dan ook dat slechte idee van tafel:
 
"Het is waar, aan alle kanten worden jullie omringd door de ontucht, maar juist met het oog daarop moet iedere man zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man. Bovendien moeten jullie de huwelijksplicht jegens elkaar vervullen; jullie mogen dat niet van elkaar wegnemen, want de Satan weet heel goed hoe hij van zo’n situatie misbruik moet maken. In een stad als Korinthe zijn de verzoekingen talrijk en vlug binnen het bereik van een teleurgestelde huwelijkspartner".
 
Met Dit zeg ik echter als tegemoetkoming, niet als bevel. Ik zou wel willen dat alle mensen waren zoals ikzelf, maar ieder heeft een eigen genadegave van God, de één op deze, de ander op die wijze doelt de apostel op alles wat hij in het voorgaande, vanaf vers 2, schreef over de intimiteit van het huwelijk. Niets legt hij gebiedend op. Ook zijn imperatieven moeten niet als een bevel worden opgevat maar eerder als aanbevelingen, rekening houdend met een ieders gave. Zelf leeft hij maagdelijk, maar die gave is niet ieder gegeven (Mt 19:10-12).
 
Ongehuwden en vrouwen die inmiddels weduwen werden kunnen overwegen of die gave ook voor hen reëel is. Hoe dan ook, wat ieders omstandigheden ook zijn, elke christen kan zich binnen de hem/haar geschonken mogelijkheden voldoende ontplooien. In het verdere verloop van het hoofdstuk zal Paulus dat punt nog met klem benadrukken, de ene staat is, geestelijk bezien, niet beter of van hogere waarde dan de andere. Gehuwd of ongehuwd; of je besneden bent of niet; of je sociale positie die van een slaaf of een vrije is, het maakt voor God geen verschil. Hooguit is er een verschil in mogelijkheden die de ene of andere staat biedt.
 
10 τοις δε γεγαμηκοσιν παραγγελλω, ουκ εγω αλλα ο κυριος, γυναικα απο ανδρος μη χωρισθηναι
Doch de gehuwden beveel ik, niet ik maar de Heer, dat een vrouw niet moet scheiden van [haar] man –
11 ― εαν δε και χωρισθη, μενετω αγαμος η τω ανδρι καταλλαγητω ― και ανδρα γυναικα μη αφιεναι.
maar zou zij tóch scheiden, dan moet zij ongehuwd blijven of zich met de man verzoenen – en dat een man [zijn] vrouw niet moet verlaten.
12 Tοις δε λοιποις λεγω εγω, ουχ ο κυριος∙ ει τις αδελφος γυναικα εχει απιστον, και αυτη συνευδοκει οικειν μετ αυτου, μη αφιετω αυτην∙
Maar tot de overigen zeg ik, ja ik, niet de Heer: indien een broeder een ongelovige vrouw heeft, en zij er mee instemt bij hem te wonen, moet hij haar niet verlaten.
13 και γυνη ει τις εχει ανδρα απιστον, και ουτος συνευδοκει οικειν μετ αυτης, μη αφιετω τον ανδρα.
En indien een vrouw een ongelovige man heeft, en deze er mee instemt bij haar te wonen, moet zij de man niet verlaten.
14 ηγιασται γαρ ο ανηρ ο απιστος εν τη γυναικι, και ηγιασται η γυνη η απιστος εν τω αδελφω∙ επει αρα τα τεκνα υμων ακαθαρτα εστιν, νυν δε αγια εστιν.
Want de ongelovige man is geheiligd in de vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd in de broeder. Anders zouden jullie kinderen werkelijk onrein zijn, maar nu zijn zij heilig.
15 ει δε ο απιστος χωριζεται, χωριζεσθω∙ ου δεδουλωται ο αδελφος η η αδελφη εν τοις τοιουτοις∙ εν δε ειρηνη κεκληκεν υμας ο θεος.
Maar indien de ongelovige wil scheiden, laat hij scheiden; de broeder of de zuster verkeert in zulke gevallen niet in dienstbaarheid. God heeft jullie immers geroepen [om] in vrede [te leven].
16 τι γαρ οιδας, γυναι, ει τον ανδρα σωσεις; η τι οιδας, ανερ, ει την γυναικα σωσεις;
Want hoe weet jij, vrouw, of jij de man zult redden? Of hoe weet jij, man, of je de vrouw zult redden?
 
Ongetwijfeld had Paulus ook vragen over echtscheiding ontvangen. Bij de beantwoording daarvan kon hij zich ten dele beroepen op wat de Heer (Jezus) zelf daarover reeds had onderwezen. In de Bergrede had de Heer het volgende verklaard:
Er is ook gezegd: Al wie zijn vrouw wegzendt, moet haar een scheidbrief geven. Maar ik zeg u: Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk (Mt 5:31-32; nbg).
 
Terwijl Jezus’ uitspraak in Mattheüs onmiskenbaar binnen een joodse setting werd gedaan [de scheidbrief], bemerken we in het parallelle verslag bij Lukas dat bij hem Jezus’ vermaning werd ingevoegd met de duidelijke bedoeling dat ze een blijvende geldigheid zou hebben:Gemakkelijker nu is het dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat van de Wet één tittel vervalt. Ieder die zijn vrouw verlaat en een andere huwt, pleegt overspel; en wie een door [haar] man verlatene huwt, pleegt overspel (Lk 16:17-18).
 
Alles wat in de Wet van Mozes als eerbaar en deugdzaam werd aangemerkt, wordt binnen het koninkrijk Gods naar een hoger niveau getild. Zo ook het huwelijk. In de Wet was de procedure van echtscheiding geregeld volgens het bepaalde in Dt 24:1. Door de Farizeeën werd die bepaling gemakshalve zodanig uitgelegd dat een jood zijn vrouw op allerlei gronden, ook de meest onbenullige, kon verlaten (Mt 19:3-9). Maar voor het tijdperk van de Messias geldt een regeling met een veel hogere norm.
 
En het is die norm welke Paulus ook in de Korinthebrief hoog houdt. Bijvoorbeeld wanneer hij in de vv 10 en 11 laat zien dat christelijke mannen en vrouwen niet vrij zijn om te hertrouwen wanneer het huwelijk op andere gronden werd ontbonden dan overspel. De Heer had dat ook gezegd!
 
Het is alleszins begrijpelijk dat het noodzakelijk was de Korintiërs helderheid te verschaffen omtrent die norm. De gemeente bestond immers globaal uit drie categorieën gelovigen:
•  Joden, die van oudsher volgens de Wet de bevoegdheid hadden hun vrouw te verstoten, zelfs reeds op grond van 'iets onwelvoeglijks' (Dt 24:1).
Uit Ml 2:16 kon de gewetensvolle jood echter ook vernemen dat Jahweh, zijn God, echtscheiding haat.
•  Heidenen, voor wie echtscheiding algemeen aanvaardbaar was, zowel voor de vrouw als de man. Bij de Romeinen was het huwelijk in principe een samenwerkingsverband tussen de partners.
•  Slaven, bij wie het huwelijk niet wettelijk geregeld was. Hun status berustte geheel en al op de welwillendheid van de 'meester'.  Zij hadden geen recht op een legaal huwelijk; zij werden immers beschouwd als eigendom van hun meester. Ook hun kinderen kwamen in handen van de meester van de moeder. Slavernij beknotte bijgevolg de mogelijkheid om een formeel Romeins huwelijk aan te gaan. De enige mogelijkheid die ze hadden, was het voltrekken van een informeel huwelijksarrangement, beter bekend als  contubernium  (samenwonen; hechte vriendschap).  Het voltrekken van een slavenhuwelijk werd gezien als privilege dat geschonken werd door de slaveneigenaar en vond dan ook meestal plaats binnen de familia van de meester.
 
Maar in de vv 12 tm 16 behandelt hij aspecten van huwelijk en echtscheiding die niet door de Heer waren aangeroerd. Hoogstwaarschijnlijk hadden de vragen van de Korintiërs daartoe aanleiding gegeven. Wat bijvoorbeeld te doen als iemand  een christen is geworden en zijn/haar partner wijst het geloof af?
Het antwoord van de apostel is helder: Wanneer de ongelovige instemt om het huwelijk voort te zetten moet de gelovige zeker geen initiatieven nemen tot echtscheiding.
 
Daarbij onthult hij een opmerkelijk zienswijze van God met het oog op de eventuele kinderen in zulke gezinnen. Op grond van de één-vlees verhouding kent hij namelijk uiterlijke heiligheid toe aan de ongelovige partner.
Zoals we al in het adres van de Brief zagen zijn de leden van Jezus’ Gemeentelichaam geheiligden in Messias Jezus, geroepen heiligen(1Ko 1:2). Welnu, in plaats dat de gelovige door de ongelovige verontreinigd zou worden - wat sommigen in Korinthe blijkbaar veronderstelden - is het juist andersom, de heiligheid van de gelovige straalt in zekere zin af op de ongelovige partner, zodat de kinderen door God als rein beschouwd kunnen worden.
 
Door de aanwezigheid van (bijvoorbeeld) de gelovige vrouw verkeren de man en de (onmondige) kinderen voortdurend in de sfeer van Gods geest in werking. De consequentie daarvan is ¹ dat zij binnen een heilzame invloed vertoeven, en ²  dat de kinderen in juridische zin deel uitmaken van de gemeente; zij hoeven niet gerekend te worden als behorend tot de heidense omgeving buiten het gezin.
Vergelijk dit met Ex 29:37 en Lv 6:18, beginselen die we hier terugzien.
 
Aanvullend hierop onthult Paulus nog een tweede barmhartig goddelijk raadsbesluit: Als een ongelovige per se wil scheiden, hoeft de gelovige partner zich daartegen niet (blijvend) te verzetten, misschien in de veronderstelling dat hertrouwen dan niet mogelijk zou zijn omdat er immers (in eerste instantie) geen sprake is van huwelijksontrouw (overspel).
In dit geval echter geldt er een uitzondering: de broeder of de zuster verkeert in zulke gevallen niet in dienstbaarheid. God heeft jullie immers geroepen tot een vredig leven. De praktische consequentie van een en ander is dat God zelf het huwelijk als ontbonden beschouwt en hertrouwen tot de mogelijkheden behoort.
 
De geschiedenis leert dat de 'kerkvaders' al van mening waren dat de apostel door dit woord de nietigheid van het huwelijk uitsprak; het zogeheten privilegium Paulinum.
Zonder die regeling van God zou dit voor de gelovige betekenen dat hij/zij - vanwege een niet te verbreken huwelijksband - aan de onwillige heidense partner geketend bleef.
Paulus noemt die situatie dienstbaarheid, maar letterlijk naar het Grieks is het zelfs slavernij. Welnu, slavernij - in welke vorm dan ook- is niet datgene wat God met zijn geestelijke 'zonen' voor heeft. Het is zijn wens dat zij vrede des geestes kennen, zoals Paulus later ook zou verwoorden in zijn Filippenzenbrief: 
Maakt je over niets bezorgd, maar laat in alles, door het gebed en de smeking met dankzegging, jullie verzoeken bij God bekend worden. En de vrede van God, die alle verstand te boven gaat, zal jullie harten en jullie gedachten bewaken in Messias Jezus (4:6-7).
 
Overigens zou de gelovige partner die innerlijke vrede zelf geweld kunnen aandoen door zich hardnekkig tegen uiteengaan te verzetten en dat misschien wel met het idee de voor het ogenblik onwillige partner uiteindelijk voor het geloof te 'winnen'!
Maar de apostel bezit een realistische kijk op zulke kwesties, wellicht mede veroorzaakt door wat hij in de praktijk meemaakte: "Ben je daar zo zeker van. Hoe kun je nu weten of zoiets zal werken. Is de kans niet reëel dat zulk een dwang eerder nog meer onwil wekt bij de partner?"
Beslist ontnuchterende vragen die de onzekerheid van de zaak benadrukken. Bovendien strookt hardnekkig verzet tegen uiteengaan niet met het voorgaande vers (15): Indien de ongelovige wil scheiden, laat hij scheiden.
 
17 Eι μη εκαστω ως εμερισεν ο κυριος, εκαστον ως κεκληκεν ο θεος, ουτως περιπατειτω∙ και ουτως εν ταις εκκλησιαις πασαις διατασσομαι.
Laat niettemin een ieder zó wandelen als de Heer [hem] toebedeelde, elk zoals God [hem] geroepen heeft. En aldus schrijf ik het in alle gemeenten voor.
18 περιτετμημενος τις εκληθη; μη επισπασθω. εν ακροβυστια κεκληται τις; μη περιτεμνεσθω.
Werd iemand als besnedene geroepen, laat hij niet proberen het ongedaan te maken. Is iemand in onbesnedenheid geroepen, hij late zich niet besnijden.
19 η περιτομη ουδεν εστιν, και η ακροβυστια ουδεν εστιν, αλλα τηρησις εντολων θεου.
De besnijdenis is niets en de voorhuid is niets, maar het in acht nemen van Gods geboden.
20 εκαστος εν τη κλησει η εκληθη εν ταυτη μενετω.
 Laat ieder blijven in de roeping waarin hij geroepen werd.
21 δουλος εκληθης; μη σοι μελετω∙ αλλ ει και δυνασαι ελευθερος γενεσθαι, μαλλον χρησαι.
Werd je als slaaf geroepen, laat het je niet deren. Maar indien je ook vrij kunt worden, benut dan liever die gelegenheid.
22 ο γαρ εν κυριω κληθεις δουλος απελευθερος κυριου εστιν∙ ομοιως ο ελευθερος κληθεις δουλος εστιν Xριστου.
Wie namelijk in [de] Heer als slaaf werd geroepen is een vrijgelatene van [de] Heer. Evenzo is hij die als vrije werd geroepen een slaaf van [de] Messias.
23 τιμης ηγορασθητε∙ μη γινεσθε δουλοι ανθρωπων.
Jullie werden duur gekocht; wordt geen slaven van mensen.
24 εκαστος εν ω εκληθη, αδελφοι, εν τουτω μενετω παρα θεω.
Broeders, laat ieder bij God blijven in de toestand waarin hij werd geroepen.
 
De raad die Paulus aan gelovigen gaf om niet bij de ongelovige partner weg te gaan is voor hem aanleiding om zijn broeders te informeren omtrent een algemeen beginsel: Schik je in de toestand waarin je werd geroepen!
Uiteraard kent God precies de persoonlijke omstandigheden van een ieder die hij volgens zijn voornemen roept om een lid van Jezus’ Gemeentelichaam te worden. Dat geldt ook voor de sociale status waarin elk verkeert ten tijde van zijn/haar roeping, een situatie welke de persoon zelf erg ongunstig kan toeschijnen en misschien wel terecht.
 
De slavernij bijvoorbeeld was destijds een algemeen verschijnsel en lang niet alle slaven hadden een vriendelijke meester. De nieuwe norm binnen het Christendom - dat in de Messias voor de nieuwe mens christelijke gelijkheid geldt  - bracht daarin geen verandering. En ook thans leven wij nog altijd binnen een maatschappij die volgens gezagsverhoudingen geordend is.
De apostel gaf allen daarom de raad, ook slaven, om de bestaande sociale verhoudingen te accepteren. In elke sociale positie kun je de Heer dienen:
 
De slaven, gehoorzaamt naar alles de heren naar het vlees, niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar in oprechtheid van hart, met ontzag voor de Heer. Wat jullie ook doen, werkt met hart en ziel, als voor de Heer en niet voor mensen, wetend dat jullie van de Heer als vergoeding de erfenis zullen ontvangen; dient de Heer Messias als slaven (Ks 3:22-24).
 
 
Maar wat te zeggen van Paulus’ raad die kennelijk voor sommige joodse gelovigen bedoeld was, namelijk om niet te proberen hun besnijdenis ongedaan te maken? De apostel kan daarbij gedacht hebben aan de hellenistische spelen van die tijd waarbij hardlopers geen kleding droegen. Naar verluidt probeerden sommige joodse atleten de indruk te wekken onbesneden te zijn. In hun poging om aan spot en hoon te ontkomen onderwierpen zij zich aan een operatie om weer een soort voorhuid te krijgen! Wellicht dat sommige Jodenchristenen onder druk van die invloed evenzo een andere status ambieerden.
 
Paulus herhaalt dat christenen duur zijn gekocht, en dat niet om aan mensen dienstbaar te worden maar aan God en zijn Zoon. Of je nu in die tijd een slaaf of een vrijgelatene was, beide waren douloi [slaven] van de Heer. Hij verdiende in  de eerste plaats hun toewijding. Vanuit de context bezien: Wanneer de Korintiërs aan besnijdenis hetzij onbesnedenheid, gehuwd of ongehuwd, vrijheid of slavernij, een belang hechtten waardoor mede hun verhouding tot God werd bepaald, zouden zij nog steeds dienstbaar zijn aan menselijke vooroordelen. Vandaar Paulus’ vermaning: Broeders, laat ieder bij God blijven in de toestand waarin hij werd geroepen.
 
25 Περι δε των παρθενων επιταγην κυριου ουκ εχω, γνωμην δε διδωμι ως ηλεημενος υπο κυριου πιστος ειναι.
Betreffende de maagden nu heb ik geen bevel van [de] Heer, maar ik geef een mening als iemand aan wie door [de] Heer barmhartigheid is bewezen om getrouw te zijn.
 
Tot nu toe had de apostel voornamelijk adviezen aangereikt in verband met huwelijkskwesties. De Heer (Jezus) had hem in die zaken de nodige aanwijzingen gegeven, gezien de morele vraagstukken die daarbij aan de orde zijn. Maar hier is dat niet het geval, hoewel gelovigen die (nog) ongehuwd zijn hun eigen problematiek hebben. Eerder had Paulus immers al het volgende tot hen gezegd: Het is goed voor hen als zij blijven zoals ik, maar laten zij bij gebrek aan zelfbeheersing trouwen, want het is beter te trouwen dan [van begeerte] te branden.
 
Maar verder heeft hij van de Heer geen specifieke opdracht ontvangen. Bijgevolg verschaft hij vanaf hier slechts apostolische begeleiding maar wel als iemand aan wie door [de] Heer barmhartigheid is bewezen om getrouw te zijn.
Ook wat de ongehuwden betreft kent hij de grote vraagstukken die hen raken. En dat hij bij het geven van zijn mening niet in onzekerheid verkeert, blijkt wel uit het vertrouwen dat hij uitspreekt in het afsluitende vers 40.
 
26 Nομιζω ουν τουτο καλον υπαρχειν δια την ενεστωσαν αναγκην, οτι καλον ανθρωπω το ουτως ειναι.
Met het oog op de huidige nood ben ik daarom van mening dat dit juist is: voor een mens [is] het goed zo te zijn.
27 δεδεσαι γυναικι; μη ζητει λυσιν∙ λελυσαι απο γυναικος; μη ζητει γυναικα.
Ben je aan een vrouw gebonden? Zoek geen vrijmaking! Ben je van een vrouw ontslagen? Zoek geen vrouw!
28 εαν δε και γαμησης, ουχ ημαρτες∙ και εαν γημη η παρθενος, ουχ ημαρτεν. θλιψιν δε τη σαρκι εξουσιν οι τοιουτοι, εγω δε υμων φειδομαι.
Maar ook al zou je trouwen, je beging geen zonde. En zou de maagd trouwen, zij beging geen zonde. Maar de zulken zullen verdrukking in het vlees hebben; doch ik spaar jullie!
 
Alles wijst erop dat Paulus’ aanbevelingen betrekking hebben op tijden van crisis, en blijkbaar was hij de mening toegedaan dat zo’n situatie destijds bestond. Ongehuwden verkeren onder zulke omstandigheden in een (betrekkelijk) betere positie dan gezinnen met kinderen. Vanzelfsprekend is een ieder vrij om te trouwen maar Paulus wil hun de vele extra zorgen die daarmee gepaard gaan besparen.
Het is niet uit te sluiten dat Paulus wist dat zich in het volgende decennium al een dergelijke crisis zou aandienen in verband met de belegering en de uiteindelijke val van de stad Jeruzalem door de Romeinen.
Vergelijk Lk 21:20-24, waar ook het woord nood [αναγκη] is gebruikt door zijn vertrouwde metgezel Lukas: Er zal grote nood zijn over het land [of: aarde] en toorn over dit volk.
Maar afgezien daarvan zou vrijwel zeker elke generatie van christenen met crisissituaties geconfronteerd worden (Rm 8:35-38).
 
29 τουτο δε φημι, αδελφοι, ο καιρος συνεσταλμενος εστιν∙ το λοιπον ινα και οι εχοντες γυναικας ως μη εχοντες ωσιν,
Dit nu bedoel ik, broeders: De tijd is beperkt; laten voortaan zij die vrouwen hebben zijn als niet hebbend,
30 και οι κλαιοντες ως μη κλαιοντες, και οι χαιροντες ως μη χαιροντες, και οι αγοραζοντες ως μη κατεχοντες,
en zij die wenen als niet wenend, en zij die zich verheugen als niet verheugend, en zij die kopen als zich [daarvan]weerhoudend,
31 και οι χρωμενοι τον κοσμον ως μη καταχρωμενοι∙ παραγει γαρ το σχημα του κοσμου τουτου.
en zij die van de wereld gebruik maken als niet ten volle gebruik ervan makend; want de wereld in zijn huidige vorm is bezig voorbij te gaan.
32 θελω δε υμας αμεριμνους ειναι. ο αγαμος μεριμνα τα του κυριου, πως αρεση τω κυριω∙
Ik wil echter dat jullie vrij van zorgen zijn. De ongehuwde is bezorgd voor de dingen van de Heer, hoe hij de Heer behaagt.
33 ο δε γαμησας μεριμνα τα του κοσμου, πως αρεση τη γυναικι,
Maar de gehuwde is bezorgd voor de dingen van de wereld, hoe hij de vrouw behaagt,
34 και μεμερισται. και η γυνη η αγαμος και η παρθενος μεριμνα τα του κυριου, ινα η αγια και τω σωματι και τω πνευματι∙ η δε γαμησασα μεριμνα τα του κοσμου, πως αρεση τω ανδρι.
en hij is verdeeld. Zowel de ongehuwde vrouw als de maagd zijn bezorgd voor de dingen van de Heer, om zowel naar het lichaam als de geest heilig te zijn, maar zij die trouwde is bezorgd voor de dingen van de wereld, hoe zij de echtgenoot behaagt.
35 τουτο δε προς το υμων αυτων συμφορον λεγω, ουχ ινα βροχον υμιν επιβαλω, αλλα προς το ευσχημον και ευπαρεδρον τω κυριω απερισπαστως.
Ik zeg dit evenwel tot jullie eigen voordeel, niet om jullie een strik om te werpen, maar tot dat wat welvoeglijk is en onverdeelde toewijding jegens de Heer.
 
Zijn zienswijze motiverend stelt de apostel in alle nuchterheid vast dat we als gelovigen, functionerend binnen Jezus’ Gemeentelichaam, maar een beperkte hoeveel tijd ter beschikking hebben. Bovendien wordt die beschikbare tijd voor een aanzienlijk deel in beslag genomen door de vele, tijdrovende beslommeringen waarmee het leven in deze wereld nu eenmaal vergezeld gaat.
Paulus’ opsomming daarvan spreekt voor zichzelf!
Wat blijft er dan nog aan tijd en gelegenheden over om met de hogere, geestelijke zaken bezig te zijn? De raad en aanmoediging welke hij dienaangaande aan ons - alle generaties van christenen sindsdien tot op heden- heeft gegeven getuigt van realiteitszin:
 
" Houd je zo weinig met de wereld bezig als maar mogelijk is. Het is een wereld die steeds aan verandering onderhevig is; mensen denken telkens weer nieuwe dingen uit die ons, als we ons erdoor laten fascineren, van veel kostbare tijd beroven. Men hoeft toch niet achter elke nieuwe rage aan te lopen!
Probeer je gezinsleven - in welke samenstelling ook - zodanig te organiseren dat tijd wordt 'uitgekocht' voor de belangrijke dingen, zaken die eeuwigheidswaarde hebben ".
Later zou hij precies in die trant schrijven: Kijkt dan nauwlettend hoe jullie wandelen, niet als onwijzen maar als wijzen, woekerend met je tijd [lett.: de tijd uitkopend], omdat de dagen goddeloos zijn. Weest daarom niet onverstandig, maar ziet in wat de wil van de Heer is (Ef 5:15-17).  
 
36 Eι δε τις ασχημονειν επι την παρθενον αυτου νομιζει εαν η υπερακμος, και ουτως οφειλει γινεσθαι, ο θελει ποιειτω∙ ουχ αμαρτανει∙ γαμειτωσαν.
Indien iemand echter van mening is dat hij zich oneervol gedraagt ten opzichte van zijn maagdelijkheid, wanneer die de bloem der jeugd voorbij is, en het aldus dient te geschieden, laat hij doen wat hij wil; hij zondigt niet. Laten zij trouwen.
37 ος δε εστηκεν εν τη καρδια αυτου εδραιος, μη εχων αναγκην, εξουσιαν δε εχει περι του ιδιου θεληματος, και τουτο κεκρικεν εν τη ιδια καρδια, τηρειν την εαυτου παρθενον, καλως ποιησει∙
Hij evenwel die vaststaat in zijn hart, geen noodzaak hebbend, maar macht heeft over de eigen wil en in het eigen hart beslist heeft zijn maagdelijkheid te bewaren, hij zal goed doen.
38 ωστε και ο γαμιζων την εαυτου παρθενον καλως ποιει, και ο μη γαμιζων κρεισσον ποιησει.
Zo doet ook hij die zijn maagdelijkheid uithuwelijkt goed, en hij die [ze] niet uithuwelijkt zal beter doen.
 
Deze passage is de moeilijkste in het hoofdstuk om correct te duiden. Op welke situatie precies doelt de apostel? Ons lijkt het aannemelijk dat hij een jongeman op het oog heeft die meent dat zijn sexuele gevoelens hem 'de baas worden', hoewel de ergste drang wat dat betreft reeds voorbij is (de bloem der jeugd gepasseerd). Wat staat hem te doen?
Paulus had juist uiteengezet dat een ongehuwde christen vrij is met betrekking tot de zorgen die de gehuwde staat met zich brengt. Aldus kan hij of zij onverdeelde toewijding schenken aan de zaak van de Heer. In het geval van sommigen die nog ongehuwd zijn zou hun hartstochtelijke verlangen hen echter aan gevaarlijke spanningen en verleidingen kunnen blootstellen. Eerder, in vers 9, gaf de apostel al aan dat het beter is te trouwen dan [van begeerte] te branden. Maar nu geeft hij aanvullend te kennen dat het verstandig is eerst een verantwoorde afweging te maken: Voor de een is de oplossing van het probleem gelegen in trouwen, aangezien zijn situatie erop duidt dat hetaldus dient te geschieden, maar een ander - geen noodzaak hebbend, maar macht heeft over de eigen wil – kan wellicht de weg van het ongehuwd zijn gaan, de levenswijze die meer bewegingsvrijheid biedt zonder (al teveel) afleidende factoren, zoals de apostel al eerder liet zien in vers 32.
 
De Darbyvertaling geeft vers 36 als volgt weer: But if any one think that he behaves unseemly to his virginity, if he be beyond the flower of his age, and so it must be, let him do what he will, he does not sin: let them marry.
Ook sommige andere versies geven parthenon weer met maagdelijkheid. De vertaling van Ogilvie luidt: Wanneer iemand meent dat het misplaatst is zijn maagdelijkheid te bewaren,… hij doe wat hij wil; hij zondigt niet.
Sommigen zijn van mening dat Paulus hier mannen in overweging gaf of zij al dan niet met hun verloofde of bruid moesten trouwen. De Leidse Vertaling laat dat uitkomen: Indien iemand meent onwelvoeglijk te handelen jegens zijn bruid, indien zijn hartstocht hem te machtig is… En de Willibrord vertaling heeft:Als iemand meent dat hij zich onbetamelijk jegens zijn meisje gedraagt, omdat zijn verlangen te heftig wordt en de dingen hun loop moeten hebben, laat hem dan doen wat hij wil: laten zij trouwen, daar steekt geen kwaad in.
In de oorspronkelijke tekst wordt er in deze context nergens over een bruid of verloofde gesproken. Bovendien wordt door deze benadering alle nadruk op de man gelegd. Maar uit het hele hoofdstuk blijkt dat Paulus zich ook bekommert om de behoeften en gevoelens van de vrouw.
En dan is er nog de opvatting dat de passage verwijst naar de autoriteit die een vader[ of voogd] bezit om zijn dochter uit te huwelijken of juist haar te verbieden te trouwen. Bepaalde vertalingen gebruiken met het oog daarop het woord dochter, zoals de Lutherse vertaling. Maar ook die opvatting levert moeilijkheden op. Ten eerste wordt er in deze passage feitelijk nergens over een dochter, een vader of een voogd gesproken. Bovendien laat vers 37 zien dat er sprake was van iemands autoriteit over zijn eigen wil, welke in dit geval dan die van de vader zou zijn! Gezien het verband, een onredelijke gedachte uiteraard.
Tenslotte is het nuttig te weten dat enkele manuscripten aan het einde van vers 36 niet γαμειτωσαν [laten zij trouwen] hebben, maar γαμειτω [laat hij trouwen], wat nog meer pleit om aan de jongeman te denken die problemen heeft met zijn eerbaarheid.
 
39 Γυνη δεδεται εφ οσον χρονον ζη ο ανηρ αυτης∙ εαν δε κοιμηθη ο ανηρ, ελευθερα εστιν ω θελει γαμηθηναι, μονον εν κυριω.
Een vrouw is gebonden zolang haar echtgenoot leeft. Wanneer echter de man zou ontslapen is zij vrij te trouwen met wie zij wil, mits in de Heer.
40 μακαριωτερα δε εστιν εαν ουτως μεινη, κατα την εμην γνωμην, δοκω δε καγω πνευμα θεου εχειν.
Maar naar mijn opvatting is zij gelukkiger wanneer zij blijft zoals [ze is]. Ik denk namelijk ook Gods geest te bezitten.
 
Klaarblijkelijk doelt de apostel op een reeds oudere, christelijke vrouw. Nu haar echtgenoot is overleden mist ze wellicht het gezelschap van haar partner, en in die leegte van haar leven zou ze geneigd kunnen zijn vlug een huwelijk aan te gaan met als enig motief om niet alleen te hoeven zijn. Paulus nu wil haar voor die emotionele druk waarschuwen en in overweging geven wat voor haar geschikte alternatieven zouden kunnen zijn.
Hertrouwen met een andere christen is op zich in orde; met hem kan ze dan zowel haar leven als haar geloof delen.
 
Desondanks laat hij haar weten dat ze misschien toch wel gelukkiger is wanneer zij ongehuwd blijft. Waarom? Allereerst omdat in de Heer trouwen meer inhoudt dan een huwelijk aangaan met een man die ook een christen is. Aangezien Jezus haar Heer is - en uiteraard ook die van ons allen – doet zij er goed aan zijn wil in aanmerking te nemen. Heeft de Heer werkelijk die christelijke man op haar pad gebracht? Vooral in de Efezebrief wordt de heerschappij die hij over ons leven en gedragingen uitoefent geregeld beklemtoond:
 
Dit zeg ik daarom en getuig ik in [de] Heer, dat jullie niet langer wandelen gelijk ook de Heidenen wandelen… Want eens waren jullie duisternis, maar nu licht in [de] Heer; wandelt als kinderen van licht –want de vrucht van het licht [bestaat] in alle goedheid en rechtvaardigheid en waarheid– afwegend wat de Heer welgevallig is…  Zich aan elkaar onderwerpend in vrees van [de] Messias: de vrouwen aan de eigen mannen als aan de Heer (Ef 4:17; 5:8-10; 5:21-22).
 
Merk vervolgens op hoe Paulus zijn opvatting motiveert om haar de vrijheid van de ongehuwde staat aan te bevelen: Haar eigen geluk is erbij betrokken!
Met het oog op wat de apostel in vers 28 – zij die huwen zullen verdrukking in het vlees hebben; doch ik spaar jullie! – en vervolgens in vers 34  - maar zij die trouwde is bezorgd voor de dingen van de wereld, hoe zij de echtgenoot behaagt – schreef, kan zij zich afvragen of zij er goed aan doet om zich met een nieuwe levenspartner, wellicht al een man op jaren, opnieuw te binden. Op z’n minst zou zij eerst kunnen beproeven of de onverdeelde toewijding jegens de Heer, genoemd in vers 35, haar nieuw geluk kan schenken.
 
-.-.-.-

Geen opmerkingen: