Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

dinsdag 5 februari 2013

De Eerste Korinthebrief - Hoofdstuk 8

 
1 Περι δε των ειδωλοθυτων, οιδαμεν οτι παντες γνωσιν εχομεν. η γνωσις φυσιοι, η δε αγαπη οικοδομει.
Wat nu de afgodenoffers betreft, wij weten dat wij allen kennis hebben; de kennis blaast op, maar de liefde bouwt op.
2 ει τις δοκει εγνωκεναι τι, ουπω εγνω καθως δει γνωναι∙
Indien iemand denkt iets te kennen, kent hij [het] nog niet zoals hij [het] moet kennen.
3 ει δε τις αγαπα τον θεον, ουτος εγνωσται υπ αυτου.
Maar indien iemand God lief heeft, wordt deze door hem gekend.
4 Περι της βρωσεως ουν των ειδωλοθυτων οιδαμεν οτι ουδεν ειδωλον εν κοσμω, και οτι ουδεις θεος ει μη εις.
Wat dan het eten van afgodenoffers betreft, wij weten, dat een afgod niets [is] in de wereld en dat er geen God [is] behalve Eén.
5 και γαρ ειπερ εισιν λεγομενοι θεοι ειτε εν ουρανω ειτε επι γης, ωσπερ εισιν θεοι πολλοι και κυριοι πολλοι,
Want ook al zijn er die goden genoemd worden, hetzij in [de] hemel, hetzij op aarde ― zoals er vele goden en vele heren zijn ―
6 αλλ ημιν εις θεος ο πατηρ, εξ ου τα παντα και ημεις εις αυτον, και εις κυριος Iησους Xριστος, δι ου τα παντα και ημεις δι αυτου.
 voor ons [is er] één God: de Vader, uit wie alle dingen [zijn] en wij voor hem, en één Heer: Jezus Messias, door wie alle dingen[zijn] en wij door hem.
7 Aλλ ουκ εν πασιν η γνωσις∙ τινες δε τη συνηθεια εως αρτι του ειδωλου ως ειδωλοθυτον εσθιουσιν, και η συνειδησις αυτων ασθενης ουσα μολυνεται.
Maar niet in allen [is] de kennis. Sommigen immers, die tot nu toe aan de afgod gewend zijn, eten [het vlees] als afgodenoffer, en hun geweten dat zwak is wordt verontreinigd.
8 βρωμα δε ημας ου παραστησει τω θεω∙ ουτε εαν μη φαγωμεν υστερουμεθα, ουτε εαν φαγωμεν περισσευομεν.
Voedsel nu zal ons niet nader tot God brengen. Eten wij niet, wij zijn er niet minder om; eten wij wél, wij zijn er niet meer om.
9 βλεπετε δε μη πως η εξουσια υμων αυτη προσκομμα γενηται τοις ασθενεσιν.
Maar let op dat jullie bevoegdheid niet op een of andere wijze een aanstoot wordt voor de zwakken.
10 εαν γαρ τις ιδη σε τον εχοντα γνωσιν εν ειδωλειω κατακειμενον, ουχι η συνειδησις αυτου ασθενους οντος οικοδομηθησεται εις το τα ειδωλοθυτα εσθιειν;
Want als iemand jou, die de kennis bezit, ziet aanliggen in een afgodstempel, zal dan zijn geweten dat zwak is er niet toe aangezet worden om de afgodenoffers te eten?
11 απολλυται γαρ ο ασθενων εν τη ση γνωσει, ο αδελφος δι ον Xριστος απεθανεν.
 Immers, door jouw kennis zal de zwakke te gronde gericht worden, de broeder terwille van wie [de] Messias stierf.
12 ουτως δε αμαρτανοντες εις τους αδελφους και τυπτοντες αυτων την συνειδησιν ασθενουσαν εις Xριστον αμαρτανετε.
Maar door zó te zondigen tegen de broeders en hun geweten dat zwak is te kwetsen, zondigen jullie tegen [de] Messias.
13 διοπερ ει βρωμα σκανδαλιζει τον αδελφον μου, ου μη φαγω κρεα εις τον αιωνα, ινα μη τον αδελφον μου σκανδαλισω.
Daarom, indien voedsel mijn broeder doet struikelen, zal ik in der eeuwigheid geen vlees meer eten, opdat ik mijn broeder niet tot struikelen breng.
 
In hun brief hadden de Korintiërs ook geïnformeerd naar het christelijke standpunt ten aanzien van offervlees.
Eerder zagen we dat in de oudheid ontucht dikwijls de metgezel was van afgodendienst. Voor de Heidenen van die tijd geen probleem! Ook vonden zij het vanzelfsprekend dat het vlees dat zij kochten uit een afgodstempel afkomstig was. Aangezien niet het gehele dier voor de afgoden bestemd was bleef een deel van het offervlees beschikbaar voor consumptie.
Kon vlees met die herkomst door een christen vrijelijk gegeten worden? Ja, luidt Paulus’ antwoord in principe. Voor hen die beseffen dat er slechts één ware God is en ook één Heer, Messias Jezus, ligt de zaak simpel. De afgoden die door de Heidenen vereerd worden, verdienen noch de naam god, noch de naam heer. Als zodanig bestaan zij dus niet.
 
Natuurlijk weet de apostel heel goed dat achter de afgoden de demonen schuil gaan. Wat de Heidenen offeren aan de 'goden' offeren zij dus in werkelijkheid aan de demonen, maar het blijft ook waar dat een afgod niets is (1Ko 10:19-20).
Niettemin begrijpen wij ook dat christenen die voorheen aan die rituelen hadden deelgenomen sceptisch stonden ten aanzien van offervlees; het was in hun ogen waarschijnlijk 'besmet'. De religieuze gevoelens die zij in het verleden hadden bij het eten ervan, hadden zij nog niet overwonnen. 
Dus luidt Paulus’ raad: Zorg dat jouw kennis en vrijheid van handelen geen struikelblok wordt voor je broeder wiens geweten zwak is; voor hem betreft het door de afgoden besmet vlees. Door het te eten zou hij zijn geweten geweld aandoen: Door jouw kennis zal de zwakke te gronde gericht worden, de broeder terwille van wie [de] Messias stierf.
 
Paulus noemt een christen die geen rekening houdt met het zwakke geweten van een ander opgeblazen. Doordat hij beter weet (zijn kennis) kan hij namelijk geneigd zijn om op anderen neer te zien; hen als veel te nauwgezet te beschouwen. Maar met die houding kan hij geestelijke schade aanrichten. Zijn kennis op zich blijkt in zo’n geval geen veilige gids te zijn omdat ze niet gepaard gaat met liefde. Zijn metgezellen worden niet aangemoedigd, integendeel, misschien wekt hij eerder gevoelens van minderwaardigheid en schaamte bij hen op. Wat het al dan niet eten van offervlees betreft hadden de Korinthiërs blijkbaar weer hun eigen slogan gecreëerd: Wij allen hebben kennis. Maar Paulus stelt daartegenover zijn eigen gezegde: De kennis blaast op maar de liefde bouwt op
 
Wanneer een persoon louter denkt dat hij iets weet en een superieure houding jegens anderen aan de dag legt, kent hij de zaak niet werkelijk zoals hij die behoort te kennen. Hij heeft het fundamentele doel van gezonde kennis uit het oog verloren, namelijk dat ze ter bevordering van het welzijn en het geluk van anderen gebruikt moet worden. Paulus is echter bereid om afstand te doen van zijn 'rechten': Indien voedsel mijn broeder doet struikelen, zal ik in der eeuwigheid geen vlees meer eten.
 
-.-.-.-

Geen opmerkingen: