1 Παρακαλω ουν
πρωτον παντων ποιεισθαι δεησεις, προσευχας, εντευξεις, ευχαριστιας, υπερ παντων
ανθρωπων,
2 υπερ
βασιλεων και παντων των εν υπεροχη οντων, ινα ηρεμον και ησυχιον βιον διαγωμεν
εν παση ευσεβεια και σεμνοτητι.
3 τουτο καλον
και αποδεκτον ενωπιον του σωτηρος ημων θεου,
4 ος παντας
ανθρωπους θελει σωθηναι και εις επιγνωσιν αληθειας ελθειν.
Dat
er op de gemeentelijke bijeenkomsten gebeden moeten worden opgezonden ten
behoeve van alle mensen, is in overeenstemming met de universalistische
strekking van het Evangelie. Jezus zelf gaf blijk van die instelling toen hij
de leerlingen wees op God die zijn zon immers laat opgaan over goede en slechte mensen
en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Mt 5:43-47).
Niet alleen zullen zij dan die
hemelse heerschappij op een waardige wijze op aarde vertegenwoordigen, maar zij
zullen ook beantwoorden aan hun bestemming: Metterdaad tot zegen worden voor
alle Heidenvolken overeenkomstig de Abrahamitische belofte (Gn 22:18; 28:12-14; Ex
19:5-6).
Maar natuurlijk zullen alle ware
zonen van God, ook die van de hemelse Gemeente – zij die in dit tijdperk, de
Eeuw der Gemeente, reeds de nieuwe geboorte ervaren - deze hoge standaard voor
ogen hebben.
Opdat
het Christendom zich kan verbreiden moeten Jezus’ Gemeenteleden van de hogere
Overheden de ruimte ontvangen zich in het Evangelie te ontplooien. Aangezien er
niet zelden grote spanningen in een land ontstaan wanneer subversieve elementen
zich tegen hun regering keren en waardoor er anarchistische toestanden
ontstaan, zijn die Overheden er ook zelf bij gebaat dat christenen een kalm en rustig leven kunnen
leiden, in alle godsvrucht en ernst.
Orde in plaats van onrust komt
allen ten goede, niet alleen christenen, maar door hun activiteit,
de Evangelieverkondiging, kan er wel iets speciaals tot stand worden
gebracht: Mensen
die gered worden, komend tot een grondige kennis der waarheid, overeenkomstig Gods wil.
Vandaar
Paulus’ aanmoediging dat er, naar gelang de omstandigheden, ook voor de
Burgerlijke Overheden smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen worden gedaan.
Overigens
kreeg Titus op Kreta vergelijkbare aanmoediging van Paulus:
Herinner
hen eraan zich te onderwerpen aan overheden, aan autoriteiten, gehoorzaam te
zijn, tot elk goed werk bereid; niemand te lasteren, niet strijdlustig te zijn,
inschikkelijk, alle zachtaardigheid betonend jegens alle mensen (Tt 3:1-2).
5 εις γαρ
θεος, εις και μεσιτης θεου και ανθρωπων, ανθρωπος Xριστος Iησους,
6 ο δους
εαυτον αντιλυτρον υπερ παντων, το μαρτυριον καιροις ιδιοις∙
7 εις ο ετεθην
εγω κηρυξ και αποστολος ― αληθειαν λεγω, ου
ψευδομαι ― διδασκαλος εθνων εν πιστει και αληθεια.
Met Want van vers 5 licht de apostel
vers 4 nader toe: Het is Gods wens dat alle mensen worden gered en tot een grondige
kennis der waarheid komen.
Aangezien
echter in Adam volmaakt menselijk leven met eeuwige vooruitzichten verloren was
gegaan, zou de mensheid slechts van de zonde en haar slechte effecten bevrijd
kunnen worden als er voorzien kon worden in een losprijs van overeenkomende
waarde: volmaakt menselijk leven.
Al in de Mozaïsche Wetgeving was
dat rechtvaardige beginsel aldus vastgelegd: Ziel voor ziel, oog voor oog,
tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet (Ex 21:23; Dt 19:21). Maar
later zou David in Psalm 49:7-9 schrijven dat er niemand onder de mensen was
die een dergelijk losgeld kon betalen:
Zij
vertrouwen op hun vermogen en beroemen zich op hun grote rijkdommen. Niemand
kan echter ooit een broeder loskopen, noch aan God zijn losprijs betalen. De
losprijs voor hun ziel is immers te kostbaar en is voor eeuwig ontoereikend.
En
het is hier waar de mens Messias Jezus in beeld komt als de enige geschikte
Middelaar naar God toe, die zichzelf gaf als overeenkomende losprijs ten behoeve van allen.
Omdat
de losprijs in waarde moest overeenstemmen met de mens Adam in zijn volmaakte
staat, wordt door dit vereiste de opvatting weerlegd die in het overgrote deel
van de Christenheid wordt gehuldigd, namelijk dat Jezus op aarde zowel God als
mens was. Indien Jezus werkelijk een godmens geweest zou zijn, zou de losprijs
datgene wat losgekocht moest worden - volmaakt menselijk leven - verre in
waarde te boven zijn gegaan. Bij
zijn schepping werd de eerste Adam tot een levende
ziel (Gn 2:7). Bijgevolg stortte Jezus, als de laatste Adam, teneinde in een equivalente
losprijs te voorzien, zijn ziel uit in de
dood (Js 53:12; 1Ko 15:45).
In
principe had zijn losprijs dan ook zoveel kracht dat alle Adamieten losgekocht
konden worden. In één enkele daad, door het brengen van het offer van zichzelf,
rekende de Zoon van God voor altijd af met de zonde. Dat offer was zó
doeltreffend dat het niet van jaar tot jaar herhaald behoefde te worden, zoals
het geval was met de dierlijke offers onder de Thorah van Israël. Het effect er
van gaat helemaal terug tot op alle mensen die sinds de grondlegging der wereld
hebben geleefd.
Toen
hij plaatsvervangend voor de gehele Adamitische mensheid stierf; werd het
oordeel dat in Adam op haar rustte, principieel van
haar weggenomen. In principe dus, want we weten ook bij voorbaat dat niet alle
levenden die voorziening in grote dankbaarheid zullen benutten. Eén belangrijke
oorzaak daarvan is ongeloof. Hoewel voor allen beschikbaar
zullen velen daardoor leven ontvangen. In die
wetenschap zei Jezus daarom over zichzelf het volgende:
Zoals
de Mensenzoon niet kwam om gediend te worden, maar om te dienen, en om zijn
ziel te geven als losgeld [λυτρον en niet αντιλυτρον, zoals hier,
in vers 5 van onze Brief] in ruil voor velen (Mt 20:28).
Vanzelfsprekend
moet aan deze edelmoedige voorziening van God de grootst mogelijke bekendheid
worden gegeven. Paulus verwoordt de noodzaak daartoe aldus: het
getuigenis voor specifieke tijdperken.
Jullie
zullen kracht ontvangen wanneer de heilige geest op jullie komt, en jullie
zullen getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en
tot aan het uiterste der aarde.
Maar
het was toch vooral aan het hardnekkig ongeloof van het merendeel der Joden te
wijten dat al rond 46 AD door Paulus tot zijn eigen volksgenoten, de Joden, in
de synagoge van Pisidisch Antiochië, gezegd moest worden:
Het
was noodzakelijk dat eerst tot jullie het woord van God werd gesproken. Aangezien
jullie het verstoten en jullie zich het eeuwige leven niet
waardig oordelen, zie, wij wenden ons tot de Heidenvolken.
Eerder
– ten tijde van zijn eigen ommekeer in ongeloof, bij het incident te Damaskus -
was Paulus al door de Heer zelf aangewezen om zijn speciale gezant te zijn voor
de Heidenvolken. Tot Ananias had hij toen gezegd: Deze is mij
een uitverkoren vat om mijn naam uit te dragen voor het aangezicht der
Heidenvolken, alsook van koningen en van [de] zonen Israëls (Hn 9:15).
Na zijn Eerste zendingsreis schreef hij daarover zelf aan de Galatische
broeders:
Maar ik
maak jullie bekend, broeders, dat het Evangelie dat door mij als evangelie werd
verkondigd niet naar de mens is. Want ik ontving het ook niet van een mens -
noch werd ik onderwezen - maar door openbaring van Jezus Messias.
Nu,
zoveel jaren later, verzekert hij dat die aanstelling als prediker, apostel en
leraar der Heidenvolken nog steeds geldt, blijkbaar met de bedoeling om
Timotheüs ervan te doordringen dat deze namens de apostel resoluut te Efeze mag
optreden teneinde de theocratische orde in de plaatselijke gemeente te
handhaven. Paulus had immers van de Heer het recht ontvangen om in die
noodzakelijke leiding te voorzien, zelfs –zoals dikwijls het geval was - in de
vorm van ernstige vermaningen. Een en ander blijkt wel uit de aanwijzingen die
hij ook nu gaat geven.
8 Bουλομαι ουν
προσευχεσθαι τους ανδρας εν παντι τοπω, επαιροντας οσιους χειρας χωρις οργης
και διαλογισμου∙
In de
vv 8 tm 11 gebruikt Paulus zijn gezag als apostel en leraar om vermanende
aanwijzingen te geven voor een ordelijk verloop van de gemeentelijke
bijeenkomsten. Het gebed lijkt daarbij centraal te staan. Niet vreemd aangezien
hij dit hoofdstuk begon met de oproep om tijdens die bijeenkomsten gebeden op
te zenden ten
behoeve van alle mensen, want dat zou in overeenstemming zijn met de universalistische
strekking van het Evangelie.
Het gebeurt echter niet zelden
dat mannen, in plaats van de noodzakelijke dingen met voortvarendheid ter hand
te nemen, verzanden in hun onderlinge verschillen in opvatting
daaromtrent.
Het
gevolg van die typisch manlijke gebreken is dat er in zulke situaties maar weinig
of helemaal niets van de grond komt. Daarbij wordt vergeten dat het een
gemeente juist ten goede beïnvloedt wanneer moeilijke kwesties op een nederige
wijze in gebed aan God worden voorgelegd. Dat bevordert onderlinge vrede en
goede verstandhoudingen in plaats dat men blijft steken in rommelige disputen
als gevolg van ruziezoekende harten.
9 ωσαυτως
[και] γυναικας εν καταστολη κοσμιω μετα αιδους και σωφροσυνης κοσμειν εαυτας,
μη εν πλεγμασιν και χρυσιω η μαργαριταις η ιματισμω πολυτελει,
10 αλλ ο πρεπει
γυναιξιν επαγγελλομεναις θεοσεβειαν, δι εργων αγαθων.
Met
de inleiding Evenzo suggereert de apostel klaarblijkelijk dat ook vrouwen vermaning
nodig hebben met betrekking tot het gebed, tenminste wanneer wij ons baseren op
wat hij eerder schreef in 1
Korinthe 11.
Want in de vv 4 en 5 erkent hij
immers dat vrouwen, op grond van hun charismata, wel degelijk kunnen bidden en
profeteren in een gemeente:
Elke
man die bidt of profeteert terwijl hij iets vanaf het hoofd heeft, maakt zijn
hoofd te schande. Maar elke vrouw die met onbedekt hoofd bidt of profeteert, maakt haar hoofd te schande
want het is één en hetzelfde als zij die geschoren is.
Paulus
achtte het dus passend dat een christelijke vrouw onder die omstandigheden een
hoofdtooi had. Hier, in vers 9, breidt hij zijn vermaan uit tot haar algehele
verschijning. Zij geeft blijk van bescheidenheid en gezond verstand wanneer zij
eerbaar gekleed gaat. Overdreven aandacht voor kapsel en sieraden past daarin
niet, zeker niet voor de vrouw die belijdt godvrezend te zijn, de weergave van
het Griekse θεοσεβεια, godsvrucht; derhalve een vrouw die godvruchtig wil leven.
11 γυνη εν ησυχια
μανθανετω εν παση υποταγη∙
12 διδασκειν δε
γυναικι ουκ επιτρεπω, ουδε αυθεντειν ανδρος, αλλ ειναι εν ησυχια.
Ik
sta een vrouw niet toe onderwijs te geven noch autoriteit over een man te
hebben, maar in stilte te zijn.
Ook
deze beide verzen moeten we beschouwen in het licht van de Een Korinthe Bief,
maar dan bij hoofdstuk
14.
Wij verwijzen in het bijzonder
naar het commentaar bij de vv 33b-35
Zoals
in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen, want
het is hun niet toegestaan te spreken, maar zij moeten onderdanig zijn, zoals
ook de Wet zegt. Indien zij dan zij iets willen leren, moeten zij thuis de
eigen mannen ernaar vragen. Het strekt vrouwen immers tot oneer in een gemeente
te spreken.
Wanneer
vrouwen destijds uiting mochten geven aan hun charismata konden zij niet te
allen tijde zwijgen. De noodzaak tot 'zwijgen' was een vorm van relatief zwijgen,
precies zoals iemand (vers 28) die in een tong sprak, moest zwijgen als er geen
vertolker beschikbaar was. En zoals zelfs een profeet moest zwijgen wanneer
iemand anders opstond ten teken dat hij een openbaring ontving (de vv 28 en
29). In beide gevallen was er sprake van een beperking aan hun optreden in de
gemeente, te omschrijven als een relatief zwijgen.
En
precies die omstandigheid gold ook de aanwezige vrouwelijke
gelovigen; óók hun optreden was in de gemeente aan een beperking gebonden.
Zeker, het was hun volledig toegestaan uiting te geven aan hun specifieke
genadegaven, maar in verband met discussies die tijdens de samenkomsten konden
ontstaan, gold ook voor hén een vorm van relatief zwijgen.
Er kan dan gedacht worden aan
het uitspreken van een kwalitatief oordeel over geuite profetie. Voor een vrouw
zou het onbetamelijk zijn om een man die een profetisch woord had gesproken
terecht te wijzen.
En de
raad, hier in de vv 11 en 12, dat een vrouw niet moet proberen over een man te
heersen, maar eerder in stilte te zijn, komt overeen met de strekking van vers
14 και Aδαμ ουκ
ηπατηθη, η δε γυνη εξαπατηθεισα εν παραβασει γεγονεν.
In
1Ko 11:8-9 had de apostel de opstelling van de christelijke vrouw bij de
gemeentelijke bijeenkomsten gerelateerd aan de verhouding tot haar echtgenoot
met het scheppingsverslag als achtergrond:
Want [de] man is niet
uit [de] vrouw, maar [de] vrouw uit [de] man.
Bovendien werd [de] man niet geschapen omwille van de vrouw,
maar [de] vrouw omwille van de man.
Toen
met de bedoeling om te motiveren dat een man niet, maar de
vrouw wel het hoofd dient te bedekken wanneer zij in de
gemeente bidt of profeteert op grond van haar charisma. Hoewel man en vrouw,
volgens Gl 3:27-29,
in de bovennatuurlijke orde volkomen gelijk zijn – in waarde, in roeping,
in relatie met de Messias, en in verantwoordelijkheid tegenover God – zijn
zij thans, binnen de scheppingsorde sinds Adam,
niet gelijk in menselijke positie, gaven en talenten.
Zo werd de vrouw door God
voortgebracht uit de man en omwille van
de man.
Nu
echter gebruikt hij een meer directe bewijsvoering: Adam werd eerst gevormd en
pas toen hij een man met achtergrond was en met veel ervaring in zijn omgang
met God, werd hem een vrouw toegevoegd. En deze werd, in haar prilheid,
onmiddellijk door de Satan tot slachtoffer gemaakt. Met zijn bewering dat zij
bij overtreding van Gods gebod niet zou sterven, maar veeleer goddelijk zou
worden, bedroog hij haar grondig.
Met Adam was dat niet het geval,
hij sloot zich in de opstand tegen God in volle bewustheid bij zijn vrouw aan,
zeer waarschijnlijk als gevolg van zijn nieuwe situatie door Gods aanvullende
scheppingsdaad, waarschijnlijk toen Adam 30 jaar oud was geworden.
Jahweh
God had toen immers de twee zijden, zoals ze oorspronkelijk
harmonieus in de eerste mens waren verenigd, van elkaar gescheiden
zodat manlijk en vrouwelijk ontstond. Maar die twee zijden hoorden
van nature bij elkaar; logischerwijs bleven ze dan ook naar eenwording
verlangen.
Om een harmonieus leven te
kunnen leiden waren man en vrouw voortaan op elkaar aangewezen. De gescheiden
delen zouden naar elkaar toe willen groeien; ja, ze werden als vanzelfsprekend
naar elkaar toe gedreven.
Blijkbaar moeten we daarin de
verklaring zoeken waarom Adam zo 'gedwee' meeging in de overtreding van zijn
vrouw toen deze hem de vrucht van de verboden boom aanbood. Terwijl de
verleiding van de vrouw in details wordt verhaald, lezen we betreffende de man
slechts dit: Toen gaf zij er ook van aan haar man toen deze bij haar was en
hij ging ervan eten.
De Satan, zich bedienend van een
slang, had zeer goed begrepen dat hij eerst de vrouw in zijn macht moest
krijgen. Vervolgens kon hij erop vertrouwen dat de man - die niet bedrogen werd - zou meegaan in de
overtreding, gehecht als hij was aan zijn vrouwelijke 'zijde'.
Zie: De
schepping in barensnood.
15 σωθησεται δε δια
της τεκνογονιας, εαν μεινωσιν εν πιστει και αγαπη και αγιασμω μετα σωφροσυνης.
Vanzelfsprekend
mogen we uit deze verzekering aan het adres van de christelijke vrouw niet
concluderen dat haar redding veilig gesteld is als zij maar voldoet aan haar
roeping om kinderen ter wereld te brengen. Want in dat geval had Paulus in 1Ko
7:29-35 nooit aan zowel mannen als vrouwen de ongehuwde staat kunnen
aanbevelen. Redding is voor man en vrouw geheel afhankelijk van geloof in het
plaatsvervangend sterven voor zonde door Gods Zoon. En voor de roeping om door
wedergeboorte deel te krijgen aan Jezus’ Gemeentelichaam, geldt eveneens dat
die in het geheel niet afhankelijk is van eigen status of verdienste, maar
berust op Gods vrije keuze in zijn eeuwig raadsbesluit (Ef 1:3-14).
Met de zinsnede Zij zal echter gered worden door het baren van kinderen laat de apostel veeleer uitkomen dat de gehuwde christelijk vrouw in het huidige bestaan vooral haar vervulling en bestemming vindt in haar rol als echtgenote. Door de zorg voor en de leiding die zij geeft aan haar kinderen, levert zij aldus een zeer waardevolle bijdrage aan een succesvol verlopend gezinsleven .
Geen opmerkingen:
Een reactie posten