Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

vrijdag 3 mei 2013

De Tweede Korinthebrief - Hoofdstuk 2

1   εκρινα γαρ εμαυτω τουτο, το μη παλιν εν λυπη προς υμας ελθειν∙

Want dit besloot ik bij mijzelf om niet opnieuw in droefheid naar jullie toe te komen.

2   ει γαρ εγω λυπω υμας, και τις ο ευφραινων με ει μη ο λυπουμενος εξ εμου;

Want indien ik jullie bedroef, wie zal mij dan opvrolijken, behalve hij die door mij bedroefd wordt?

3   και εγραψα τουτο αυτο ινα μη ελθων λυπην σχω αφ ων εδει με χαιρειν, πεποιθως επι παντας υμας οτι η εμη χαρα παντων υμων εστιν.

En dat precies schreef ik jullie dat ik bij mijn komst geen droefheid zou hebben van de zijde van hen over wie ik mij moest verheugen, vertrouwen hebbend in jullie allen dat mijn vreugde ook die van jullie allen is.

4   εκ γαρ πολλης θλιψεως και συνοχης καρδιας εγραψα υμιν δια πολλων δακρυων, ουχ ινα λυπηθητε αλλα την αγαπην ινα γνωτε ην εχω περισσοτερως εις υμας.

Want uit veel verdrukking en beklemming des harten schreef ik jullie, onder veel tranen, niet opdat jullie bedroefd zouden worden, maar opdat jullie de liefde zouden kennen die ik bovenmatig voor jullie heb.

In de Inleiding hebben we al uitvoerig gesproken over het 'tussenbezoek' dat een niet gepland bezoek in droefheid betrof en de 'tranenbrief' die Paulus vervolgens na zijn terugkeer in Efeze aan de Korinthiërs schreef. De droefheid en de tranen werden veroorzaakt door een onrecht dat de apostel tijdens het tussenbezoek in Korinthe pijnlijk had ervaren. Met zijn Brief had hij een poging ondernomen om de gemeente er toe te bewegen initiatieven te nemen om het onrecht te herstellen.

Wij kunnen daarom begrijpen dat hij nu schrijft dat hij beslist niet van plan is om wederom in droefheid naar hen toe te komen. Hij wil niet blijven rondlopen met al de onaangename herinneringen aan het tussenbezoek en ook heeft hij geen enkele behoefte aan een nieuwe pijnlijke confrontatie, allemaal aanvullende redenen waarom hij een volgend bezoek voorlopig had uitgesteld.  Zo lang de precaire kwestie niet uit de weg was geruimd kon men elkaar alleen maar verder bedroeven, zonder door elkaar opgemonterd te worden!

De tranenbrief had hij dus ook vooral geschreven met het oog op een verbeterde situatie in de toekomst. Door hun in die brief zijn vaderlijke liefde te tonen wilde hij een basis leggen voor een goede sfeer bij zijn volgend bezoek. Hij deed dat bovendien in het volle vertrouwen dat ook zij naar een nieuwe vreugdevolle ontmoeting zouden uitzien. Intussen wil hij met deze Brief, de vierde, maar de Tweede canonieke, de basis leggen voor dat aangename volgend bezoek. Hoe? Door de moeilijke kwesties die tussen hen instonden niet pas dan bespreekbaar te maken maar ze nu reeds aan te snijden en ze daardoor bij voorbaat 'uit de wereld te helpen'.

5   Eι δε τις λελυπηκεν, ουκ εμε λελυπηκεν, αλλα απο μερους, ινα μη επιβαρω, παντας υμας.

Doch indien iemand droefheid veroorzaakt heeft, heeft hij niet mij bedroefd, maar in zekere zin – opdat ik [hem] niet bezwaar – jullie allen.

De Korinthiërs moeten precies begrepen hebben op welke persoon Paulus hier doelt, maar voor ons is dat absoluut niet helder. In ieder geval gaat het om een persoon die door zijn optreden droefheid had veroorzaakt, wellicht iemand die een hetze op gang had gebracht tegen Paulus’ autoriteit als apostel. Als die veronderstelling juist is kan men gemakkelijk inzien dat die man heel wat onrust en verdeeldheid te weeg moet hebben gebracht, inderdaad een bedroevende situatie.

Paulus spreekt over een zeker iemand; hij wil diens naam niet noemen. En wanneer hij schrijft dat bedoeld persoon niet hem bedroefde maar in zekere zin hen allen, zinspeelt hij waarschijnlijk op het feit dat de gemeente geen maatregelen tegen de opstandeling had getroffen, omdat men oordeelde dat de lastercampagne uitsluitend de apostel betrof en zijzelf er buiten stonden. Maar Paulus doet hun nu voelen dat de schande van zulk een handelen op heel de gemeente terugviel. In zekere zin hadden zij dat ook wel aangevoeld, maar niet in voldoende mate. Vóór de ontvangst van de 'tranenbrief' en het bezoek van Titus had de kwestie hun tamelijk onverschillig gelaten.

6   ικανον τω τοιουτω η επιτιμια αυτη η υπο των πλειονων,

Voor zo iemand is deze bestraffing door de meerderheid voldoende,

7   ωστε τουναντιον μαλλον υμας χαρισασθαι και παρακαλεσαι, μη πως τη περισσοτερα λυπη καταποθη ο τοιουτος.

zodat jullie [hem] daarentegen veeleer goedgunstig vergeven en vertroosten, opdat zo iemand niet op een of andere wijze door overmatige droefheid wordt overmand.

8   διο παρακαλω υμας κυρωσαι εις αυτον αγαπην∙

Daarom vermaan ik jullie liefde jegens hem te laten gelden.

Bij zijn terugkeer uit Korinthe en aankomst bij Paulus in Macedonië moet Titus hem verslag hebben gebracht over de uitwerking die de 'tranenbrief' op de broeders had gehad, maar ook van zijn eigen optreden in de gemeente. Blijkbaar had een en ander tot gevolg gehad dat er bestraffend tegen de opstandeling was opgetreden. In aanmerking nemend dat Paulus in zijn Eerste brief tot tweemaal toe ook lasteraars [of beschimpers; een λοιδορος] had vermeld onder degenen tegen wie in de gemeente rechterlijk moest worden opgetreden, is het aannemelijk dat de bestraffing excommunicatie inhield: Jullie roemen deugt niet. Weten jullie niet dat een weinig zuurdeeg de hele massa doorzuurt?... Jullie moeten niet in het gezelschap verkeren van iemand - ook al heet hij een broeder te zijn – die een ontuchtige of hebzuchtige of afgodendienaar of beschimper of dronkaard of een afperser [is]; ook niet met zulk een persoon te eten (1Ko 5:6, 11). Zie ook 1Ko 6:10.

Alweer via Titus had Paulus kennelijk ook het volgende vernomen:
a. De meerderheid der broeders had de getroffen disciplinaire maatregel ondersteund, wat niettemin impliceert dat er ook een minderheid was welke de juistheid ervan bestreed en die omstandigheid bleef zorgen baren, iets wat ook verder uit onze Brief kan worden opgemaakt.

b. De schuldige was tot inkeer gekomen. Hij had zijn fout ingezien en het onrecht hersteld. Op grond daarvan worden de Korinthiërs nu door de apostel vermaand de betrokken broeder goedgunstig te vergeven en te vertroosten, opdat zo iemand niet op een of andere wijze door overmatige droefheid wordt overmand. 
Terwijl de gemeente aanvankelijk laks had gehandeld om kordaat op te treden, neigde ze nu anderzijds tot traagheid om de overtreder te vergeven en te bemoedigen.
Letterlijk schrijft Paulus in vers 8 >> Daarom vermaan ik jullie liefde jegens hem te beslissen. De gemeente moet een positief besluit nemen en erkennen dat de tot inkeer gekomen broeder weer volgens de maatstaf die voor het Christendom kenmerkend is [de agapè] bejegend moet worden:alle dingen gelooft ze, alle dingen hoopt ze, alle dingen verduurt ze (1Ko 13:7).

9   εις τουτο γαρ και εγραψα ινα γνω την δοκιμην υμων, ει εις παντα υπηκοοι εστε.

Want ook om die reden schreef ik opdat ik jullie beproefdheid te weten zou komen, of jullie in alles gehoorzaam zijn.

De apostel verwijst weer naar de 'tranenbrief'. Die had hij ondermeer geschreven met als doel om hun beproefdheid te leren kennen. In de gegeven situatie hield de proef de uitdaging in of zij bereid waren het goddelijk gezag te aanvaarden dat hen via een door de Heer aangestelde apostel bereikte. Aangezien de meerderheid gunstig had gereageerd, maar er ook een minderheid was die geneigd was zich tegen hem te verzetten, was Paulus weer iets meer te weten gekomen over hun geestelijke toestand.

Wanneer wij onderkennen dat de 'tranenbrief' voornamelijk met het oog daarop door Paulus was geschreven, leidt een en ander terloops ook tot de conclusie dat het in deze kwestie zeker niet ging om de 'broeder' van 1Ko 5 die een bloedschennige verhouding onderhield met de vrouw van zijn vader, zoals door sommigen wordt geopperd.
Zoals we in dat hoofdstuk kunnen lezen had Paulus zelf de excommunicatie van die persoon bevolen; die beslissing hadden de Korinthiërs toen slechts enkel uit te voeren. Maar het oordeel over de schuldige op wie in deze Brief en de 'tranenbrief' wordt gedoeld, had Paulus aan de Korinthiërs zelf overgelaten, aangezien hij daarbij te persoonlijk betrokken was, maar ook, zo blijkt nu, omdat hij hun beproefdheid aan de weet had willen komen!

10  ω δε τι χαριζεσθε, καγω∙ και γαρ εγω ο κεχαρισμαι, ει τι κεχαρισμαι δι υμας εν προσωπω Xριστου,

Wie jullie dan goedgunstig iets vergeven, ook ik; want ook wat ik goedgunstig vergeven heb - indien ik iets goedgunstig vergeven heb – [was]wegens jullie voor het aangezicht van [de] Messias,

11  ινα μη πλεονεκτηθωμεν υπο του Σατανα, ου γαρ αυτου τα νοηματα αγνοουμεν.

opdat de Satan op ons geen voordeel zou behalen, want wij zijn niet onbekend met zijn bedoelingen.

In deze twee verzen krijgen we tenslotte de definitieve bevestiging dat het in de hele zaak ging om een persoonlijke aanval op het gezag van Paulus als apostel. Hij sluit zich bij voorbaat aan bij de beslissing die de Korinthiërs gaan nemen; ook hij schenkt de overtreder goedgunstig vergiffenis.
Want op de keper beschouwd gold de aanval niet hem, de persoon Paulus, maar veeleer zijn positie welke hij als apostel van Messias Jezus voor Godsaangezicht inneemt. De gemeente was door de daad van opstandig verzet dus eigenlijk meer getroffen dan hijzelf, zoals hij ook al in vers 5 te kennen had gegeven:  Indien iemand droefheid veroorzaakt heeft, heeft hij niet mij bedroefd, maar in zekere zin jullie allen.

Als Paulus dus al iets te vergeven had aan iemand geschiedde dat wegens de Korinthiërs, opdat zij zijn voorbeeld van vergevingsgezindheid zouden navolgen.

Maar er 'speelt' nog iets anders.
In zulke kwesties waarin er bestraffend tegen een lid van het Lichaam moet worden opgetreden is de Satan er altijd op uit misbruik te maken van de ontstane situatie. Hoe?
Allereerst door te trachten in de gemeente zelf verdeeldheid te zaaien zodat er een diepe kloof ontstaat tussen de voor- en tegenstanders van de tuchtmaatregel. In zo’n situatie is het vervolgens nog maar een kleine stap om Paulus’ gezag als apostel van Messias Jezus verder onderuit te halen door hem te beschuldigen van heerszucht en van een onbuigzame, onbarmhartige houding.
Vandaar dat hij ook zichzelf betrekt in zijn verwijzing naar de listige praktijken van de Duivel (Ef 6:12). Paulus spreekt in het meervoud: opdat de Satan op ons geen voordeel behaalt.

Maar in zulke gevallen van excommunicatie heeft de Satan nog andere, slechte oogmerken, namelijk ten aanzien van de christen tegen wie bestraffend moest worden opgetreden. Als de gemeente namelijk laks zou blijven om diens oprechte houding van inkeer te onderkennen, zou zich van hem gemakkelijk een gevoel van hopeloosheid meester kunnen maken.
Bij zijn excommunicatie was hij in zekere zin aan de wereld van de Duivel overgegeven en de Satan is er vervolgens op uit zulk een prooi vast te houden, de man volledig te verslinden en hem in geestelijk opzicht te vernietigen.
Vergelijk 1Pt 5:8.

Indien de meerderheid die 1Ko 5:11 toepaste al te voorzichtig zou zijn en schoorvoetend zou aarzelen hun broeder weer in hun gezelschap op te nemen zou dat de Tegenstander enorm in de kaart spelen.

12  Eλθων δε εις την Tρωαδα εις το ευαγγελιον του Xριστου, και θυρας μοι ανεωγμενης εν κυριω,

Toen ik dan in Troas kwam voor het Evangelie van de Messias en er voor mij een deur was geopend in [de] Heer,

13  ουκ εσχηκα ανεσιν τω πνευματι μου τω μη ευρειν με Tιτον τον αδελφον μου, αλλα αποταξαμενος αυτοις εξηλθον εις Mακεδονιαν.

kreeg mijn geest geen verlichting aangezien ik er mijn broeder Titus niet aantrof, maar na afscheid van hen te hebben genomen vertrok ik naar Macedonië.

14  Tω δε θεω χαρις τω παντοτε θριαμβευοντι ημας εν τω Xριστω και την οσμην της γνωσεως αυτου φανερουντι δι ημων εν παντι τοπω∙

Dank echter aan de God die ons altijd meevoert in een triomftocht in [verbondenheid met] de Messias en de geur der kennis van hem door ons in elke plaats openbaar maakt.

15  οτι Xριστου ευωδια εσμεν τω θεω εν τοις σωζομενοις και εν τοις απολλυμενοις,

Want wij zijn een welriekende geur van de Messias voor God in hen die worden gered en in hen die vergaan;

16  οις μεν οσμη εκ θανατου εις θανατον, οις δε οσμη εκζωης εις ζωην.
και προς ταυτα τις ικανος; 

Voor de laatsten weliswaar een geur uit dood tot dood, maar voor de eersten een geur uit leven tot leven. En wie is bekwaam voor die dingen?

Paulus vat de draad van zijn eigen belevenissen weer op en hij laat de Korinthiërs weten dat hij, na het doodsgevaar te Efeze overleefd te hebben, Noordwaarts trok naar Troas, in de hoop om daar, volgens afspraak, Titus aan te treffen met nieuws uit Korinthe. In afwachting van diens komst predikte hij in Troas met goede vooruitzichten het Evangelie van de Messias, maar de zorg over de situatie te Korinthe en het uitblijven van Titus gaf hem geen gemoedsrust. Daarom liet hij de vruchtbare arbeid in Troas (de geopende deur) in de steek en stak hij, op gevaar af Titus op zee te zullen kruisen, over naar Macedonië.
Uit Hn 20:1-3 weten wij nu dat hij Macedonië doortrok, zeer waarschijnlijk via de gemeentes die hij daar ten tijde van zijn Tweede zendingsreis had gesticht en uiteindelijk Korinthe bereikte en daar drie maanden verbleef.

Maar van die bijzonderheden maakt Paulus zelf hier geen melding; eerst in hoofdstuk 7, vers 5, zal hij zijn historisch overzicht hervatten. De herinnering aan de gezegende arbeid die hij te Troas en vervolgens ook in Macedonië had kunnen verrichten is voor hem namelijk aanleiding om God uitbundig te danken voor het feit dat Deze hem en zijn metgezellen voortdurend meevoert in een triomftocht.
Het beeld van de triomftocht heeft de apostel, naar het lijkt, ontleend aan de gewoonte die toentertijd bij de Romeinen bestond om de veldheer die een eclatante overwinning op de vijanden van het Rijk had behaald te eren met een plechtige, kostbare processie in de hoofdstad Rome.

Zo’n processie bewoog zich tussen de menigten aan weerszijden van de straten langzaam over de Via Triomfalis en vervolgens omhoog naar de tempel van Jupiter op de Capitolijnse heuvel. Welriekende geuren van brandende specerijen vervulden de tempels en de straten en bezwangerden de lucht met hun zoete reuk.
In de processie liepen de senatoren en de voornaamste burgers van de staat mee teneinde op die wijze de overwinnende veldheer te eren die overigens zelf in een strijdwagen reed die door vier paarden werd getrokken. De kostbaarste stukken van de oorlogsbuit, waaronder goud, zilver en allerlei wapens en standaarden werden voor de ogen van de hele stad meegevoerd. Onder de uitroepen van de soldaten en de toejuichingen van de bevolking werd de overwinnaar door de straten naar de tempel van Jupiter gevoerd, waar offers werden gebracht, waarna er in de tempel een openbaar feest plaatsvond.

Ook de vijanden die krijgsgevangen waren gemaakt en geen gratie hadden ontvangen, waaronder ook koningen en veldheren, werden gedwongen in de processie mee te lopen, in ketenen en vaak, tot hun schande, in ontklede toestand. Zij wisten dat hun aan het einde van de processie een ellendig lot wachtte: executie.

Terwijl de hele route vervuld was van een welriekende geur veroorzaakt door de bloemen en het branden van de wierook, had die geur voor de overwinnaars en de overwonnenen niettemin een groot verschil in betekenis. Om het met de woorden van de apostel te zeggen, wanneer hij het beeld toepast op de uitwerking die de geur der kennis over de Messias - door christenen in de prediking verspreid - op mensen heeft: Voor de laatsten [zij die de boodschap van redding hardnekkig afwijzen] weliswaar een geur uit dood tot dood, maar voor de eersten [allen die in geloof steunen op Jezus’ verdienste] een geur uit leven tot leven.
Zij die in geloof reageren delen bijgevolg met Jezus in de overwinning welke hij op de Dood behaalde door het verzoenend offer van zijn eigen leven te brengen (Rm 8:37-39).

Hoewel Paulus in deze passage van de Brief verwijst naar zijn eigen, directe ervaringen in de Evangelieprediking moeten wij de uitspraak wij zijn een welriekende geur van de Messias voor God in hen die worden gered en in hen die vergaan  in het bredere verband van Gods voornemen plaatsen. Uiteindelijk, aan het einde van het Messiaanse Millenniumrijk, zal dit het resultaat zijn van het door de apostel vermelde criterium.

We kunnen dat onder meer afleiden uit het feit dat hij zo meteen, in hoofdstuk 3, zal gaan uitweiden over de bediening die binnen het Nieuwe Verbond plaats vindt. Dat Nieuwe Verbond zal na de Opname van de Gemeente, in de 70e Jaarweek voor Israël, gesloten worden met de nakomelingen van de Exodusgeneratie, maar nu al zijn christenen dienaren van dat Verbond omdat zij in deze Eeuw der Gemeente de redding prediken die steunt op Jezus’ vergoten bloed, het offerbloed dat aan de basis ligt van dat Verbond.

Maar de echte en volledige uitwerking van dat Verbond zal plaats vinden in de duizend jaar van Jezus’ Messiasrijk wanneer het levenswater vanuit de troon van God en het Lam, in het Nieuwe Jeruzalem, naar de Heidenvolken op aarde zal stromen. De voltallige koninklijke priesterschap zal dan tot zegen van de mensheid op aarde functioneren: de hemelse, christelijke gemeente en de aardse, joodse gemeente.
Vergelijk successievelijk2Ko 3:6Jr 31:31-34Op 20:4-6 en Op 22:1-2.

De vraag die de apostel aan het einde van vers 16 opwerpt - En wie is bekwaam voor die dingen? – is bijgevolg alleszins begrijpelijk. Het is immers geen geringe zaak om deel te hebben aan het verspreiden van de geur der kennis van het Evangelie der heerlijkheid van de Messias, zeker als men bedenkt dat het daarbij hetzij een levensgeur, hetzij een doodsgeur betreft (2Ko 4:4).
Voor de gelovigen is de dood van de Messias een levensgeur; voor de ongelovigen daarentegen een doodsgeur. Niemand, geen enkel mens, kan er onverschillig voor blijven wanneer hij geconfronteerd wordt met de ware feiten van Gods voornemen gecentreerd in zijn Eniggeboren Zoon. 

17  ου γαρ εσμεν ως οι πολλοι καπηλευοντες τον λογον του θεου, αλλ ως εξ ειλικρινειας, αλλ ως εκ θεου κατεναντι θεου εν Xριστω λαλουμεν.

Want wij zijn niet als de velen die het Woord van God versjacheren, maar als uit oprechtheid, maar als vanuit God voor Gods aangezicht in [de]Messias spreken wij.

Zie hier het antwoord van de apostel op zijn eigen vraag: Wie is bekwaam voor die dingen? Of anders geformuleerd: Wie is toereikend of geschikt genoeg om zo’n verantwoordelijkheid te dragen.
Paulus zelf siddert bij die gedachte. Het is immers geen kwestie van sjacheren of handel drijven met het Woord van God waarin zijn levenreddend voornemen in de persoon van zijn Zoon wordt onthuld!
Ongetwijfeld heeft de apostel de vreemde predikers in gedachten (de velen) die te Korinthe waren gearriveerd en die rücksichtslos tegen de apostel ageerden, en die daarbij wellicht uit waren op eigen roem en glorie en/of zelfs geld, ongeacht de uitwerking die dat zou hebben op mensen die nog maar pas geleden de slavernij van het Heidendom achter zich hadden gelaten en nu het leven zochten door hun geloof in de Messias.

Paulus echter beseft de grote verantwoordelijkheid welke God hem, de apostel der Heidenen, op de schouders heeft gelegd. Gods voornemen met de mensheid is hem heilige ernst; zijn prediken is dan ook een spreken in de Messias en op Gods eigen gezag, als vanuit God en voor zijn aangezicht.  
Welnu, om aan zulk een roeping te beantwoorden acht Paulus zijn eigen menselijke krachten ontoereikend.

De overgang van de vv 12 en 13 - waar we lezen dat Paulus het in Troas niet kon uithouden, ondanks de voor hem geopende deur tot vruchtbare prediking - naar de volgende vv 14 tm 17, waarin hij het beeld van de Romeinse triomftochten benut om het effect van de christelijke prediking te illustreren en de predikers zelf op te voeren als een welriekende geur van de Messias, is bepaald groot te noemen.
Hoe is een dergelijke, onverwachte wending te verklaren?
Naar onze mening slechts op grond van het feit dat 2 Korinthe deel uitmaakt van de derde spaak van het Bijbelwiel, t.w. Leviticus – Klaagliederen – Twee Korinthe.

In Lv 1:9 lezen we over het brandoffer van een jonge stier: Zijn ingewanden en zijn poten moet men met water wassen, en de priester moet dat alles op het altaar in rook laten opgaan. Het is een brandoffer, een vuuroffer, een aangename geur voor Jahweh. 
Voor aangename geur heeft de LXX οσμη ευωδιας [zie de vv 14 en 15 hierboven], evenals in Lv 3:5 en 16 voor het gemeenschapsoffer, ook wel vredeoffer of dankoffer genoemd.
Onze gemeenschap met God en zijn Zoon is gebaseerd op ons geloof in hem die geen zonde kende, maar voor ons tot zonde werd gemaakt. Zijn zondoffer was een aangename geur voor God, zijn Vader (2Ko 5:21). Op onze beurt ontvangen wij daardoor de gelegenheid een welriekende geur van de Messias te worden voor God. 

Geen opmerkingen: