Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

zaterdag 9 februari 2013

De Eerste Korinthebrief - Hoofdstuk 9

 

1 Oυκ ειμι ελευθερος; ουκ ειμι αποστολος; ουχι Iησουν τον κυριον ημων εορακα; ου το εργον μου υμεις εστε εν κυριω;
Ben ik niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik Jezus onze Heer niet gezien? Zijn jullie niet mijn arbeid in [de] Heer?
2 ει αλλοις ουκ ειμι αποστολος, αλλα γε υμιν ειμι∙ η γαρ σφραγις μου της αποστολης υμεις εστε εν κυριω.
Indien ik voor anderen geen apostel ben, voor jullie ben ik het zeker wél! Want jullie zijn het zegel van mijn apostelschap in[de] Heer.
3 H εμη απολογια τοις εμε ανακρινουσιν εστιν αυτη.
Mijn verdediging aan hen die mij onderzoeken is deze:
4 μη ουκ εχομεν εξουσιαν φαγειν και πειν;
Hebben wij geen bevoegdheid om te eten en te drinken?
5 μη ουκ εχομεν εξουσιαν αδελφην γυναικα περιαγειν, ως και οι λοιποι αποστολοι και οι αδελφοι του κυριου και Kηφας;
Hebben wij geen bevoegdheid om een zuster [als] vrouw mee te nemen, zoals ook de overige apostelen en de broeders van de Heer en Kèfas?
6 η μονος εγω και βαρναβας ουκ εχομεν εξουσιαν μη εργαζεσθαι;
Of hebben alleen ik en Barnabas geen bevoegdheid om niet te werken?
 
Als we een thema boven dit hoofdstuk zouden moeten plaatsen, dan kozen wij voor dit: Christenen zien soms af van hun rechten.
Met dit in gedachten kunnen we de ogenschijnlijk abrupte overgang van hoofdstuk 8 - Eten van offervlees – naar Paulus’ inleiding van dit hoofdstuk verklaren: Ben ik niet vrij? Ben ik geen apostel? Heb ik Jezus onze Heer niet gezien? Zijn jullie niet mijn arbeid in [de] Heer?
Of anders gezegd: "Kan ik op grond van die situatie geen rechten laten gelden"?
Het antwoord moet ongetwijfeld luiden: Ja, natuurlijk! Maar in het vorige vers (8:13) had hij al de aanzet gegeven voor een geheel andere benadering zijnerzijds: Indien voedsel mijn broeder doet struikelen, zal ik in der eeuwigheid geen [offer]vlees meer eten.
Voor hen die de christelijke vrijheid naar waarde wisten te schatten hoefde het eten van vlees dat uit een afgodstempel afkomstig was, geen enkel probleem te vormen. Voor een zwakke broeder met een nog recente achtergrond binnen het Heidendom kon dat echter wel zeker het geval zijn. Om bij zo’n broeder geen geestelijke schade aan te richten was Paulus bereid van zijn rechten af te zien.
 
Maar uit dit hoofdstuk blijkt dat hij op dit punt bereid was om nog veel verder te gaan. Vanzelfsprekend moeten zij die van de Evangelieverkondiging hun loopbaan hebben gemaakt ook eten en drinken. Zij moeten tenslotte ook leven!
Net als alle andere mensen hebben zij de basisbehoeften nodig. Later zou de apostel in een herderlijke brief aan zijn naaste medewerker Timotheüs dienaangaande het volgende schrijven:
 
Wij hebben niets in de wereld meegebracht, omdat wij er ook niets uit kunnen wegdragen. Hebben wij echter voeding en kleding, dan zullen wij daarmee tevreden zijn (1Tm 6:7-8).
 
Het Griekse σκεπασματα is meer dan kleding; het doelt ook op onderdak, beschutting. Tijdens de 18 maanden dat Paulus op zijn tweede zendingsreis in Korinthe verbleef genoot hij die voorzieningen in het huis van het echtpaar Aquila en Priscilla. Zij voorzagen tezamen in hun onderhoud door tenten te maken, waarschijnlijk door het bewerken van geitenleer, het toenmalig gebruikelijke tentstof. Door de nieuwe Korinthische gelovigen, met name zij die uit het Heidendom afkomstig waren, werd dit kennelijk verkeerd uitgelegd. Op zulk een handnijverheid werd door de wereldwijze Griekse elite met verachting neergezien. Voor de professoren van de Stoïsche filosofenscholen zou zoiets ondenkbaar zijn geweest.
 
Bijgevolg moest Paulus tegenover zijn critici in de gemeente de manier waarop hij zijn apostelschap bij hen had uitgeoefend toelichten, of beter gezegd, verdedigen: Van zijn rechten op onderhoud had hij afgezien om een vruchtbare verbreiding van het Evangelie niet in de weg te staan. Maar, zoals we al eerder (in 4:3) zagen, beoordeelden zijn critici hem mede op dat punt negatief; zij zagen in die houding veeleer een uiting van minderwaardigheid en/of onzekerheid. Daarmee hadden zij blijkbaar ook een verklaring voor Paulus’ reden om van stoffelijke ondersteuning af te zien: "Zoiets doet een apostel niet; blijkbaar is hij geen echte apostel".
Maar zij onderscheidden niet dat Paulus van dat recht afzag omdat de Korinthiërs daar geestelijk nog niet aan toe waren, terwijl toch juist zij een levend bewijs [zegel] voor de waarachtigheid van zijn apostelschap waren.
Dat hij zich op één lijn met de andere apostelen bevond, zij die het voorrecht hadden genoten om enkele jaren in Jezus’ letterlijke nabijheid te mogen verkeren, blijkt wel uit het feit dat Jezus ook aan hem was verschenen -nabij Damaskus- en dat hij bij die gelegenheid persoonlijk zijn zending ontving.
 
Paulus had als een door Jezus aangestelde apostel nog veel andere rechten, maar ook van die had hij afgezien, waaronder het recht om tijdens zijn reizen vergezeld te worden door vrouwelijke helpers, zoals ook het geval was geweest met Jezus zelf: En het geschiedde vervolgens dat hij door stad en dorp trok, terwijl hij predikte en het koninkrijk Gods als goede tijdingen verkondigde; en de twaalf vergezelden hem, alsook enige vrouwen… Maria, die Magdalena wordt genoemd…en Johanna, vrouw van Chuza, beheerder van Herodes, en Susanna, en vele anderen, die hen uit eigen middelen dienden (Lk 8:1-3).
De andere apostelen, waaronder Petrus, hadden dat voorbeeld later gevolgd.
 
Het is niet geheel duidelijk waarom Paulus zijn vroege metgezel in het werk, Barnabas, betrekt in de vraag Of hebben alleen ik en Barnabas geen bevoegdheid om niet te werken? Na het apostelconvent van 49 AD scheidden hun wegen immers; Paulus ondernam met Silas zijn tweede zendingsreis, terwijl Barnabas met zijn neef Johannes Markus naar Cyprus vertrok. Het lijkt dan ook waarschijnlijk dat de Korinthiërs Barnabas niet van gezicht kenden, maar niettemin toch zoveel over hem hadden vernomen dat hij ook voor hen een vooraanstaand prediker van 'het vroege uur' was geworden, een door de Heer gezondene of apostel (Hn 9:26-27; 11:22-30; 13:1-4; 14:14; 15:36-41).
De apostelen en andere predikers hadden recht op onderhoud en vrouwelijke hulp (vers 5). Bijgevolg hoefden zij gewoonlijk geen handenarbeid te verrichten. Hadden alleen Paulus en Barnabas dat recht niet? Dat zij van dat recht afstand hadden gedaan, zou dan blijkbaar ¹ al van de eerste zendingsreis dateren, en ² in Korinthe opspraak hebben verwekt. 
 
7 τις στρατευεται ιδιοις οψωνιοις ποτε; τις φυτευει αμπελωνα και τον καρπον αυτου ουκ εσθιει; η τις ποιμαινει ποιμνην και εκ του γαλακτος της ποιμνης ουκ εσθιει;
Wie dient ooit als soldaat op eigen kosten? Wie plant een wijngaard en eet niet van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde en eet niet van de melk der kudde?
8 Mη κατα ανθρωπον ταυτα λαλω, η και ο νομος ταυτα ου λεγει;
Spreek ik deze dingen soms vanuit menselijk [standpunt], of zegt ook de wet niet deze dingen?
9 εν γαρ τω Mωυσεως νομω γεγραπται,
Oυ κημωσεις βουν αλοωντα.
μη των βοων μελει τω θεω;
Want in de wet van Mozes staat geschreven:
Gij zult een dorsende os niet muilbanden.
Bekommert God zich soms om de ossen?
10 η δι ημας παντως λεγει; δι ημας γαρ εγραφη, οτι οφειλει επ ελπιδι ο αροτριων αροτριαν, και ο αλοων επ ελπιδι του μετεχειν.
Of zegt hij [dit] vooral terwille van ons?  Het werd immers ter wille van ons geschreven, omdat wie ploegt in hoop behoort te ploegen, en wie dorst in de hoop er deel aan te krijgen.
11 ει ημεις υμιν τα πνευματικα εσπειραμεν, μεγα ει ημεις υμων τα σαρκικα θερισομεν;
Indien wij voor jullie de geestelijke dingen zaaiden, [is het dan iets] groots indien wij jullie vleselijke dingen zullen oogsten?
12 ει αλλοι της υμων εξουσιας μετεχουσιν, ου μαλλον ημεις;
Aλλ ουκ εχρησαμεθα τη εξουσια ταυτη, αλλα παντα στεγομεν ινα μη τινα εγκοπην δωμεν τω ευαγγελιω του Xριστου.
Indien anderen deelhebben aan jullie bevoegdheid, wij [dan] niet veel meer? Toch maakten wij geen gebruik van deze bevoegdheid, maar wij verdragen alle dingen om geen hindernis op te werpen voor het Evangelie van de Messias.
13 ουκ οιδατε οτι οι τα ιερα εργαζομενοι [τα] εκ του ιερου εσθιουσιν, οι τω θυσιαστηριω παρεδρευοντες τω θυσιαστηριω συμμεριζονται;
Weten jullie niet dat zij die de tempeldiensten verrichten van de dingen uit de tempel eten; zij die zich voortdurend bezighouden met het altaar een deel van het altaar ontvangen?
14 ουτως και ο κυριος διεταξεν τοις το ευαγγελιον καταγγελλουσιν εκ του ευαγγελιου ζην.
Zo regelde de Heer het ook voor hen die het Evangelie verkondigen dat zij van het Evangelie leven.
15 εγω δε ου κεχρημαι ουδενι τουτων. ουκ εγραψα δε ταυτα ινα ουτως γενηται εν εμοι, καλον γαρ μοι μαλλον αποθανειν η― το καυχημα μου ουδεις κενωσει.
Ik heb echter van geen enkele van deze [voorzieningen] gebruik gemaakt. Maar deze dingen schreef ik niet dat het in mijn geval zo zou worden, want het zou beter voor mij zijn te sterven dan ― niemand zal mijn [aanleiding tot] roemen teniet doen!
16 εαν γαρ ευαγγελιζωμαι, ουκ εστιν μοι καυχημα∙ αναγκη γαρ μοι επικειται∙ ουαι γαρ μοι εστιν εαν μη ευαγγελισωμαι
Wanneer ik namelijk het Evangelie bekendmaak is dat voor mij geen [reden tot] roemen; de noodzaak is mij immers opgelegd. Want wee mij wanneer ik het Evangelie niet zou bekendmaken!
17 ει γαρ εκων τουτο πρασσω, μισθον εχω∙ ει δε ακων, οικονομιαν πεπιστευμαι.
Want indien ik dit gewillig ten uitvoer breng heb ik loon; maar indien tegen mijn wil, een beheer is [mij] toevertrouwd.
18 τις ουν μου εστιν ο μισθος; ινα ευαγγελιζομενος αδαπανον θησω το ευαγγελιον, εις το μη καταχρησασθαι τη εξουσια μου εν τω ευαγγελιω.
Wat is dan mijn loon?  Dat ik, terwijl ik het Evangelie bekendmaak, het Evangelie kosteloos mag verschaffen, teneinde geen misbruik te maken van mijn bevoegdheid in het Evangelie.
 
Paulus rijgt het ene voorbeeld na het andere aaneen om te beklemtonen dat – om Jezus eigen woorden te gebruiken – een arbeider zijn voedsel waard is (Mt 10:10):
• Een soldaat betaalt toch niet zijn eigen soldij! In een tijd dat een leger uit huurlingen bestond zou het iets onbegrijpelijks zijn wanneer iemand op eigen kosten te velde trok.
• Voor de Oosterling was het een vanzelfsprekende zaak om van de vrucht van de eigen, geplante wijngaard te eten; een treffende gelijkenis met Paulus die nieuwe gemeenten stichtte, zoals ook te Korinthe het geval was geweest: Zijn jullie niet mijn arbeid in de Heer? Vergelijk Dt 20:6 en 2Tm 2:6.
• Iemand die een kudde hoedt, voedt zich vanzelfsprekend met de melk van de kudde waarvoor hij zorg draagt. Uiteraard niet te verwarren met de slechte 'herders' van Israël die voornamelijk zichzelf weidden (Ez 34:1-6).
• Volgens Dt 25:4 mocht een dorsende os niet gemuilband worden: Wie ploegt behoort in hoop te ploegen, en wie dorst in de hoop er deel aan te krijgen.
 
Na zich beroepen te hebben op voorbeelden uit het dagelijks leven, ontleent Paulus nieuw bewijsmateriaal aan Gods eigen inzettingen in verband met de offerdienst in de Tabernakel en later in de tempels. De priesters ontvingen een deel van het altaar. En dat vond iedereen volkomen normaal. Aangezien zij zich voortdurend bezighielden met het altaar ontvingen zij ook een deel van het altaar (Dt 18:1-5). Daaruit leidt de apostel het volgende principe af: Zo regelde de Heer het ook voor hen die het Evangelie verkondigen dat zij van het Evangelie leven.
 
Toch liet de apostel al die rechten voor wat ze waren, ook al maakten andere predikers - en niet altijd ten onrechte - er wel gebruik van; en waarom? Om geen hindernis op te werpen voor het Evangelie van de Messias.
Paulus kende 'zijn pappenheimers', om zo te zeggen. Hij wenste elke beschuldiging van hebzucht te vermijden. Gebruik maken van zijn recht op onderhoud zou gemakkelijk daartoe aanleiding kunnen geven, wat in werkelijkheid ook gebeurde, ondanks het feit dat hij onbaatzuchtig was en veel verduurde. Vergelijk: 2Ko 6:3-5; 2Th 3:7-9.
 
Zijn 'loon' formuleert hij aldus: Dat ik, terwijl ik het Evangelie bekendmaak, het Evangelie kosteloos mag verschaffen, teneinde geen misbruik te maken van mijn bevoegdheid in het Evangelie.
Paulus diende de Korinthiërs geestelijk en verlangde er niets voor terug. Meer nog, hij wilde niet eens hun ondersteuning aangezien de onderliggende beweegredenen niet deugden. We stellen dat vast op grond van Paulus’ reactie op een andere gemeente, die in Filippi waarmee hij heel nauwe banden had en onderhield. Aan hen schreef hij:
 
Ik verheugde mij echter ten zeerste in de Heer, dat jullie eindelijk weer eens het denken ten bate van mij verlevendigd hebben; waarop jullie wel degelijk bedacht waren, maar het ontbrak jullie aan de gelegenheid. Niet dat ik [dit] zeg vanwege gebrek; want ik heb geleerd tevreden te zijn in de omstandigheden waarin ik ben. Ik weet [wat het is] sober te leven, ik weet ook overvloed te hebben; in elk opzicht en in alle dingen ben ik volkomen ingewijd, zowel verzadigd zijn als honger lijden, zowel overvloed hebben als gebrek lijden. Ik vermag alle dingen in hem die mij sterkt (Fp 4:10-13).
 
Waarom van hen wel? Omdat zij zich vanaf het prilste begin Paulus’ mededeelhebbers hadden betoond in de Evangelieverkondiging. Altijd had hij hun zorg ondervonden, tijdens zijn verblijf bij hen in Macedonië, maar ook nadat hij verder was gereisd (Fp 1:5-7). En nu, in zijn gevangenschap, kan hij daaraan toevoegen dat het hem buitengewoon goed heeft gedaan dat zij hem zelfs nu, terwijl zij toch ook hun eigen problemen hebben, niet vergeten zijn. Zijn blijdschap betreft dan ook niet louter de stoffelijke gave - want dáárvan is zijn vreugde geenszins afhankelijk - maar dat hun ondersteuning berust op hun gezamenlijke verhouding tot de Heer en de geestelijke banden die zij op die grondslag gemeen hebben.
Wat hij dus van de Korinthiërs niet aannam accepteerde Paulus wél van de Filippenzen! Want vanwege hun band met de apostel beschouwden zij het als een voorrecht hem te mogen ondersteunen.
 
19 Eλευθερος γαρ ων εκ παντων πασιν εμαυτον εδουλωσα, ινα τους πλειονας κερδησω∙
Want terwijl ik vrij ben van allen, maakte ik mijzelf tot slaaf voor allen, opdat ik de meesten zou winnen.
20 και εγενομην τοις Iουδαιοις ως Iουδαιος, ινα Iουδαιους κερδησω∙ τοις υπο νομον ως υπο νομον, μη ων αυτος υπο νομον, ινα τους υπο νομον κερδησω∙
En ik werd voor de Joden als een jood, opdat ik Joden zou winnen. Voor hen onder wet als onder wet, hoewel ikzelf niet onder wet ben, opdat ik hen onder wet zou winnen.
21 τοις ανομοις ως ανομος, μη ων ανομος θεου αλλ εννομος Xριστου, ινα κερδανω τους ανομους∙
Voor hen zonder wet als zonder wet, hoewel ik niet zonder wet ben van God maar binnen de wet van [de] Messias, opdat ik hen zonder wet zou winnen.
22 εγενομην τοις ασθενεσιν ασθενης, ινα τους ασθενεις κερδησω∙ τοις πασιν γεγονα παντα, ινα παντως τινας σωσω.
Voor de zwakken werd ik zwak, opdat ik de zwakken zou winnen; ik ben alle dingen geworden voor allen, opdat ik toch vooral sommigen zou redden.
23 παντα δε ποιω δια το ευαγγελιον, ινα συγκοινωνος αυτου γενωμαι.
Alle dingen nu doe ik ter wille van het Evangelie, om er mededeelgenoot van te worden.
24 Oυκ οιδατε οτι οι εν σταδιω τρεχοντες παντες μεν τρεχουσιν, εις δε λαμβανει το βραβειον; ουτως τρεχετε ινα καταλαβητε.
Weten jullie niet dat zij die in een renbaan hardlopen weliswaar allen hardlopen maar slechts één de prijs ontvangt?  Loopt zo dat jullie [die] mogen behalen.
 

 
 
 
 
Op oude afbeeldingen zien we geregeld dat de Griekse atleten naakt aan de Spelen deelnamen. De Grieken associeerden dat met goddelijkheid en schoonheid. De Istmische Spelen werden elke drie jaar gehouden, net buiten Korinthe. Men kan daar nog de renbanen zien waar de hardloopwedstrijden werden gehouden. De startblokken vanwaar de atleten begonnen zijn nog steeds ingebed in de stenen. De Korintiërs wisten dat de atleten die aan de wedlopen deelnamen een eed moesten afleggen waarin zij verklaarden dat ze een training hadden gevolgd die 10 maanden in beslag nam, en ook dat zij hadden afgezien van bepaalde smakelijke voedselgerechten om in staat te zijn de wedloop te volbrengen. Om de overwinning te behalen hadden zij zich aan een behoorlijk strenge discipline onderworpen en van bepaalde voorrechten afgezien die voor de andere burgers normaal waren.

25 πας δε ο αγωνιζομενος παντα εγκρατευεται, εκεινοι μεν ουν ινα φθαρτον στεφανον λαβωσιν, ημεις δε αφθαρτον.
Ieder nu die aan een wedstrijd deelneemt, oefent in alle dingen zelfbeheersing. Die weliswaar om een vergankelijke krans te ontvangen,  wij echter een onvergankelijke.
26 εγω τοινυν ουτως τρεχω ως ουκ αδηλως, ουτως πυκτευω ως ουκ αερα δερων∙
Ik voor mij loop dan zó, als niet onzeker; zó vecht ik, als niet [iemand] die [de] lucht slaat.
27 αλλα υπωπιαζω μου το σωμα και δουλαγωγω, μη πως αλλοις κηρυξας αυτος αδοκιμος γενωμαι.
Maar ik kastijd mijn lichaam en houd [het] in bedwang, om niet op een of andere wijze, nadat ik tot anderen predikte, zelf gediskwalificeerd te worden.
 
Aan de Filippenzen schreef Paulus dat hij recht op het doel afging voor de prijs [βραβειον]:
 
Ik jaag na of ik ook mocht grijpen waarvoor ik ook door Messias Jezus gegrepen werd. Broeders, ik voor mij ben niet van oordeel gegrepen te hebben; doch één ding: de dingen achter mij vergetend, mij daarentegen uitstrekkend naar de dingen vóór mij, ga ik recht op het doel af voor de prijs van Gods omhoog roeping in Messias Jezus.
 
Ook daar vergelijkt hij zich met de atleet die aan een wedloop deelneemt tijdens de Spelen. Wil men de prijs behalen dan moet men niet stilstaan bij de afstand die reeds is afgelegd (de dingen achter), maar zich ook niet bezorgd maken over het nog af te leggen traject (de dingen vóór).
Door het gebruik van die beeldspraak geeft de apostel onomwonden te kennen dat het einddoel nog niet bereikt is: de verwezenlijking van Gods omhoog roeping. En zolang dat niet het geval is gaat hij onverminderd voort met de verkondiging van het Evangelie, zich daarbij aanpassend aan degenen die hij voor zich heeft; tenslotte nog een manier om zijn eigen 'rechten' opzij te zetten voor de geestelijke belangen van hen die hij hoopt te 'winnen'.
 
In tegenstelling tot de 'verlichte' Korinthiërs, die geen rekening houden met hun broeders die vraagtekens hebben in hun geweten, toont Paulus zich bereid principiële standpunten op te geven terwille van de liefde; de les van de hoofdstukken 8 en 9.
Met de beeldspraak van de renbaan en het vuistvechten illustreert hij de doelgerichtheid waarmee hij in het Evangelie werkzaam is. Met het oog op het boeken van succes onthielden de atleten zich van verschillende dingen die andere mensen wel benutten; daarop was ook hun training van het lichaam gericht. En dat alles voor een vergankelijke lauwerkrans! Binnen het Christendom is echter voor een ieder een kroon of krans te behalen. Hoe? Door afgestemd te blijven op de werkelijke christelijke waarden en die tot een dagelijks patroon van leven te maken.

Bij het al dan niet behalen van de "prijs" geldt blijkbaar hetzelfde principe dat Paulus eerder noemde in hoofdstuk 3 met betrekking tot de wijze waarop een ieder bouwt op het fundament Christus: Indien iemands werk dat hij daarop bouwde blijft zal hij loon ontvangen, indien iemands werk verbrand zal worden zal hij verlies lijden; hijzelf zal echter gered worden, maar wel zo: als door vuur heen.
In de wedloop 'lagen' velen van de Korinthische gelovigen ten tijde van deze Brief voorlopig 'ver achter' op de kopgroep. Paulus’ illustratie was dan ook voor hen bedoeld om hernieuwde krachtsinspanningen in het werk te stellen teneinde 'bij te komen en weer aansluiting te krijgen'.
 
-.-.-.-

Geen opmerkingen: