1 Παυλος και Σιλουανος και Tιμοθεος τη εκκλησια Θεσσαλονικεων εν θεω πατρι ημων και κυριω Ιησου Χριστω∙
Paulus en Silvanus en Timotheüs aan de gemeente der Thessalonicenzen in God onze Vader en Heer Jezus Messias.
2 χαρις υμιν και ειρηνη απο θεου πατρος [ημων] και κυριου Ιησου Χριστου.
Liefderijke gunst voor jullie en vrede van God [onze] Vader en van [de] Heer Jezus Messias.
Dat de twee brieven onderling zeer verwant zijn blijkt al onmiddellijk uit de aanhef; de bewoordingen waarin de adressering en zegenwens zijn gesteld zijn vrijwel gelijkluidend. Ook uit diverse andere passages komt dit innige verband naar voren. Klaarblijkelijk verstreken er tussen het schrijven van beide brieven hooguit enkele maanden.
Maar waarom greep Paulus zo vlug alweer naar de pen?
Te Korinthe, waar hij nog steeds verbleef, vernam de apostel vrij snel dat de Eerste brief onder de broeders grote onrust had veroorzaakt. Sommigen van hen die reeds vóór de ontvangst van die brief in de verwachting van een spoedige paroesie leefden en om die reden een 'wanordelijk' leven waren gaan leiden, vonden daarin nieuwe argumenten voor hun opvattingen. Zij hadden alle dagelijkse arbeid gestaakt omdat volgens hen de Dag van de Heer was aangebroken. Het resultaat? Klaploperij!
Anderen echter waren door al die speculatieve gedachten door angst aangegrepen en dreigden hun bezinning te verliezen (hoofdstuk 2).
Zie ook het commentaar op hoofdstuk 5 van de Eerste brief.
3 ευχαριστειν οφειλομεν τω θεω παντοτε περι υμων, αδελφοι, καθως αξιον εστιν, οτι υπεραυξανει η πιστις υμων και πλεοναζει η αγαπη ενος εκαστου παντων υμων εις αλληλους,
Wij behoren God altijd te danken betreffende jullie, broeders, zoals passend is omdat jullie geloof buitengewoon groeit en de liefde van elk van jullie allen jegens elkaar voortdurend toeneemt,
4 ωστε αυτους ημας εν υμιν εγκαυχασθαι εν ταις εκκλησιαις του θεου υπερ της υπομονης υμων και πιστεως εν πασιν τοις διωγμοις υμων και ταις θλιψεσιν αις ανεχεσθε,
zodat wijzelf trots op jullie zijn in de gemeenten van God vanwege jullie volharding en geloof in al jullie vervolgingen en de verdrukkingen die jullie verdragen;
5 ενδειγμα της δικαιας κρισεως του θεου, εις το καταξιωθηναι υμας της βασιλειας του θεου, υπερ ης και πασχετε,
een bewijs van het rechtvaardige oordeel van God dat jullie het koninkrijk Gods waardig wordt geacht waarvoor jullie ook lijden.
Uit de vv 3 tm 5 kan worden geconcludeerd dat de Eerste brief niet uitsluitend onrust in de gemeente had veroorzaakt. Die Brief had óók gunstige gevolgen gehad. Het geloofsleven en de onderlinge liefde waren krachtiger geworden, ondanks de vervolgingen die bleven voortduren.
In het feit dat zij vervolging en verdrukking blijmoedig verduren ziet de apostel bovendien het bewijs dat Gods oordelen volkomen rechtvaardig zijn en wel volgens
1 de grondslag der uitverkiezing: Reeds nu is de gemeente van getrouwe gelovigen overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn [Gods] liefde, terwijl ze tijdens de paroesie zal worden verheerlijkt (Ks 1:13; Fp 1:6); en
2 de wet der vergelding: Op die grondslag worden vervolgden beloond, maar de vervolgers bestraft. Uit de vervolgingen - waardoor zij lijden maar die zij ook met Gods hulp verduren - blijkt immers dat de leden van de Gemeente met recht het koninkrijk Gods waardig worden bevonden. Over de aard der bestraffing van de vervolgers bij de climax der paroesie zal Paulus in de vv 8 tm 10 uitweiden.
Van de hoop spreekt de apostel met opzet niet omdat juist op dat gebied verwarring onder hen was ontstaan door het koesteren van verkeerde verwachtingen welke op hun beurt weer de misbruiken in de hand hadden gewerkt.
6 ειπερ δικαιον παρα θεω ανταποδουναι τοις θλιβουσιν υμας θλιψιν
Aangezien het nu eenmaal rechtvaardig is bij God verdrukking te vergelden aan hen die verdrukking over jullie brengen
7 και υμιν τοις θλιβομενοις ανεσιν μεθ ημων εν τη αποκαλυψει του κυριου Ιησου απ ουρανου μετ αγγελων δυναμεως αυτου
(en aan jullie die verdrukt worden verlichting met ons) bij de openbaring van onze Heer Jezus vanaf [de] hemel met zijn krachtige engelen
Hier krijgen we inderdaad de bevestiging dat de vergelding over de verdrukkers komt bij het hoogtepunt van Jezus’ paroesie; hier aangeduid als zijn openbaring vanaf de hemel met zijn krachtige engelen.
Het is niet juist om uit vers 7 af te leiden dat de verlichting voor de Gemeente ook dán pas door de leden ervan zal worden ervaren. Wanneer we de vv 6 en 7 in hun verband lezen is het helder dat de hoofdgedachte de vergelding aan de verdrukkers behelst. Welnu, die vergelding komt over hen bij Jezus’ openbaring vanaf de hemel.
De frase en aan jullie die verdrukt worden verlichting met ons moet gelezen worden alsof ze tussen haakjes werd geplaatst. De tijd waarop de heiligen van de Gemeente verlichting van hun vervolgingen zullen ervaren is hier niet aan de orde; die ervaren zij ruimschoots eerder bij de Opname. Zoals we in ons commentaar op hoofdstuk 5 van de Eerste brief aangaven, verlopen er tussen het moment van de Opname en het tijdstip van het het oordeel van Gods grote Dag nog allerlei gebeurtenissen die stuk voor stuk maanden en/of jaren aan tijdsverloop vergen.
8 εν πυρι φλογος, διδοντος εκδικησιν τοις μη ειδοσιν θεον και τοις μη υπακουουσιν τω ευαγγελιω του κυριου ημων Ιησου,
in vlammend, vuur wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en die het Evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen.
De apostel beschrijft Gods wraak bij de komst ten oordeel van zijn Zoon.
De herhaling van het lidwoord duidt op twee onderscheiden groepen van mensen, zij die met name verantwoordelijk zijn voor de verdrukkingen en het lijden van de christenen. In 1Th 2:14-16; 4:5 zinspeelde Paulus reeds op hen:
2 De Joden vertegenwoordigen in het bijzonder hen die het Evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen(Rm 10:16; 11:31; 1Pt 4:17).
Paulus laat buiten beschouwing wat Jezus eerder in zijn Olijfbergede had aangekondigd over een scheiding in het oordeel van 'schapen' en 'bokken' met betrekking tot de Heidenvolken. Een en ander kan verklaard worden uit het feit dat het in Mt 25:31-46 gaat om de opstelling die de Heidenvolken ten tijde van de Grote Verdrukking ten aanzien van Jezus’ joodse broeders zullen innemen: de leden van die getrouwe joodse Rest al dan niet bijstaan in hun verdrukkingen (Zc 8:23).
Hier, in 2Th 2:8, focust de apostel zich op Heidenen en Joden die met name tijdens de Gemeente-eeuw zich vijandig gedroegen ten opzichte van de leden van Jezus’ Gemeentelichaam.
9 οιτινες δικην τισουσιν ολεθρον αιωνιον απο προσωπου του κυριου και απο της δοξης της ισχυος αυτου,
Dezen zullen de gerechte straf van eeuwig verderf ondergaan ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid zijner sterkte,
10 οταν ελθη ενδοξασθηναι εν τοις αγιοις αυτου και θαυμασθηναι εν πασιν τοις πιστευσασιν, οτι επιστευθη το μαρτυριον ημων εφ υμας, εν τη ημερα εκεινη.
wanneer hij komt om verheerlijkt te worden te midden van zijn heiligen en bewonderd onder allen die geloofden (omdat ons getuigenis bij jullie werd geloofd) op die dag.
Het oordeel -in de vorm van een gerechtelijke straf van een voor altijd afgesneden zijn van alle leven en de Bron daarvan (Jahweh God door zijn Zoon)- in vers 9, wordt in vers 10 -maar dan als grote tegenstelling- gevolgd door een beschrijving van de blijdschap die dan op aarde onder de overlevenden zal bestaan; namelijk bij:
a de getrouwe joodse Rest van heiligen die in de eindtijd Jezus als hun ware Messias aanhangen en gehoorzamen, en
b de gelovige 'schapen' uit de Heidenvolken (ook profetisch beschreven als tien mannen uit alle talen der Heidenvolken) die in geloof vaststellen dat God in die cruciale periode, met name tijdens de Grote Verdrukking, met jullie [die joodse getrouwen] is, en daarom zeggen: Wij willen met jullie gaan (Zc 8:23; Mt 25:34-40).
In navolging van de hemelse Oudsten die volgens Op 5:10 in een nieuw lied het geslachte Lam in verband met de heiligen op aarde lof toezwaaien: Want gij werd geslacht en kocht voor God in uw bloed [personen] uit elke stam en taal en volk en natie; en gij maakte hen voor onze God een koninkrijk en priesters, en zij zullen als koningen regeren op de aarde! zullen ook zijzelf uiting geven aan hun grote dankbaarheid jegens het Lam aan wie zij hun hun redding te danken hebben: De redding [behoort] aan onze God die op de troon is gezeten en aan het Lam (Op 7:10).
Aldus zal de Heer, Messias Jezus, verheerlijkt worden te midden van [of: in] zijn heiligen en bewonderd onder allen die geloofden.
Van groot belang bij dit alles is de betekenis van het tussen haken geplaatste tussenzinnetje (zoals in vers 7): Omdat ons getuigenis bij jullie werd geloofd. Waarom?
Bedenk namelijk wat op aarde de uitwerking kan zijn van de Opname der Gemeente bij de paroesie! Die Gemeente bestond uit al de generaties van christenen die bij hun leven van een diep geloof in het Evangelie hadden blijk gegeven, zoals ook reeds in die vroege dagen van Paulus - de apostel der Heidenvolken - het geval was met de broeders te Thessaloniki.
Niet voor niets prees Paulus hen om het feit dat hun geloof buitengewoon groeide (vers 3) en dat zij in geloof volhardden ondanks al hun vervolgingen en verdrukkingen (vers 4).
Welnu, met de Opname zal aan de hele wereld het bewijs geleverd worden dat God hen terecht zijn koninkrijk waardig achtte (vers 5). Wat een buitengewone impuls kan dat geven aan de op aarde achtergebleven eerlijke mensen die de waarheid omtrent het wonderbaar handelen van God in zijn Messias naar waarde weten te schatten! Voor veel Joden en mensen uit de Heidenvolken zal dit blijkbaar voldoende aanleiding zijn om hun geloofsopvattingen grondig onder de loupe te nemen, en dat des te meer naarmate de toestanden op aarde steeds meer verslechteren wegens de terreur welke door de tirannieke heerschappij van de Antichrist over de mensheid gebracht zal worden.
11 εις ο και προσευχομεθα παντοτε περι υμων, ινα υμας αξιωση της κλησεως ο θεος ημων και πληρωση πασαν ευδοκιαν αγαθωσυνης και εργον πιστεως εν δυναμει,
Met het oog daarop bidden wij altijd voor jullie dat onze God jullie de roeping waardig mag achten en met kracht al [het] welbehagen der goedheid en [de] arbeid des geloofs mag voleindigen,
12 οπως ενδοξασθη το ονομα του κυριου ημων Ιησου εν υμιν, και υμεις εν αυτω, κατα την χαριν του θεου ημων και κυριου Ιησου Χριστου.
zodat de naam van onze Heer Jezus in jullie worde verheerlijkt en jullie in hem, overeenkomstig de liefderijke gunst van onze God en van [de] Heer Jezus Messias.
De gebeden van Paulus, Silvanus en Timotheüs hebben vooral betrekking op datgene wat zojuist, in de vv 8 tm 10, werd aangekondigd over het oordeel van Gods grote Dag en de uitslag daarvan, met name voor de eindtijdgelovigen onder de mensheid: de leden van de joodse Rest en de 'schapen' die zich dan met hen zullen identificeren. Voor hen kan immers de Opname der Gemeente een grote ommekeer in hun denken inhouden, in het bijzonder wanneer zij zich rekenschap geven van het feit dat God daarmee aan de wereld laat weten dat geloof in zijn Zoon, de Messias, door hem buitengewoon wordt gewaardeerd, maar ook met de ultieme redding samenhangt. Meer dan ooit moet daarmee de waarheid van Hn 4:12 bij oprechte mensen wortel schieten, namelijk dat er onder de hemel geen andere naam [de persoon van Messias Jezus en de positie die hij bij God bekleedt] onder mensen gegeven is waarin wij gered moeten worden.
Als het geloof van de Gemeente (van alle leden door alle generaties heen) helemaal tot in de tijd van het einde effect zal hebben, hoe belangrijk is het dan dat God concludeert dat hun roeping terecht was en dat hij met kracht al [het]welbehagen der goedheid en [de] arbeid des geloofs tot voltooing brengt!
Maar dan concluderen we tevens dat het feitelijk God zelf is die al die goede dingen in de leden van Jezus’ Gemeentelichaam tot stand brengt. Hij is het die zijn werk in hen tot een goed einde brengt. Vreemd? In het geheel niet, want dat is nu precies ook de strekking van het Evangelie:
Want door liefderijke gunst zijn jullie geredde [mensen], door geloof; en dat niet uit jullie, [het is] de gave Gods; niet uit werken, opdat niemand zou roemen. Want zijn maaksel zijn wij, in Messias Jezus geschapen [met het oog]op goede werken, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
(Ef 2:8-10).
Dat er toekomst is voor de Adamitische mens is dus geheel en al te danken aan de liefderijke gunst van God en zijn Messiaanse Zoon, in en door wie hij heel zijn goede, eeuwige voornemen ten uitvoer legt.
Vandaar dat de apostel dit deel van de Brief kan afsluiten met: Zodat de naam van onze Heer Jezus in jullie worde verheerlijkt en jullie in hem.
Die zich verheft boven al wat god of voorwerp van verering heet, zodat hij zich neerzet in het tempelheiligdom van God, zichzelf tonend dat hij goddelijk is.
1 Eρωτωμεν δε υμας, αδελφοι, υπερ της παρουσιας του κυριου ημων Ιησου Χριστου και ημων επισυναγωγης επ αυτον,
Wij verzoeken jullie echter, broeders, met betrekking tot de paroesie van onze Heer Jezus Messias en onze bijeenvergadering tot hem,
2 εις το μη ταχεως σαλευθηναι υμας απο του νοος μηδε θροεισθαι μητε δια πνευματος μητε δια λογου μητε δι επιστολης ως δι ημων, ως οτι ενεστηκεν η ημερα του κυριου.
dat jullie niet vlug van je denkvermogen geschud noch verschrikt worden, hetzij door een geest of door een woord of door een brief als door ons, alsof de Dag van de Heer aangebroken is.
Qua tijd zijn we hier waarschijnlijk enkele maanden later nadat Paulus zijn Eerste Brief aan hen had geschreven. En uit alles blijkt dat zij met betrekking tot de Dag van de Heer en zijn paroesie niet waren gerustgesteld. Integendeel, hun slotsom was: de Dag van de Heer is al aangebroken en wij zijn op aarde achtergebleven! Tot hun grote ontsteltenis meenden zij dat zij geen deel hadden gekregen aan de Opname. Vandaar dat de apostel het noodzakelijk acht op die voor hen zo precaire kwestie terug te komen om hun (onterechte) zorgen dienaangaande weg te nemen. Die Dag was nog niet aangebroken:
3 μη τις υμας εξαπατηση κατα μηδενα τροπον∙ οτι εαν μη ελθη η αποστασια πρωτον και αποκαλυφθη ο ανθρωπος της ανομιας, ο υιος της απωλειας,
Laat niemand jullie op enigerlei wijze misleiden, want wanneer niet eerst de afval komt en de Mens der Wetteloosheid wordt geopenbaard, de Zoon der Vernietiging [is de Dag van de Heer nog geen realiteit],
Hierna konden de Thessalonicenzen, en vervolgens ook alle volgende generaties van christenen, zichzelf met betrekking tot de Opname het volgende voorhouden en zichzelf deze vragen stellen: Is de Antichrist, alias de Mens der Wetteloosheid, al op het religieuze- en politieke toneel van de wereld verschenen? Heeft zich in verband daarmee al de grote Afval voorgedaan en andere grote onheilen? Is het antwoord ontkennend, dan is ook de Dag van de Heer nog geen realiteit en heeft ook de Opname niet plaats gevonden!
In hoofdstuk 5 van Eén Thess, in ons commentaar op vers 3, wezen we al op die onheilspellende ontwikkeling.
Luidt het antwoord op de hierboven gestelde vraag: Nee? Dan is er geen noodzaak voor vrees om te veronderstellen dat de Opname reeds zou hebben plaatsgevonden en wij op de aarde zijn achtergebleven!
Uit de openingsverzen van 2Thess 2 kan worden afgeleid dat de broeders van de gemeente te Thessalonikisterk waren gefocust op de wederkomst. Kennelijk waren zij na de ontvangst van Paulus' Eerste brief dienaangaande ongefundeerde verwachtingen gaan koesteren.
Met 1Th 4:15-17 waren zij blijkbaar "aan de haal" gegaan: de reeds gestorven broeders zouden opstaan en tezamen met de levenden opgenomen worden, de Heer tegemoet in de lucht. Speculaties betreffende de nabijheid van die gebeurtenis veroorzaakten zowel schrik als opwinding.
Kortom, door de geruchtenstroom die op gang was gekomen en wat Paulus OF gezegd OF geschreven zou hebben over het onderwerp, hadden zij hun nuchtere kijk zo goed als verloren en concludeerde men zelfs: "Het is zover, de Dag van de Heer is daar!". Sommigen waren om die reden gestopt met het verrichten van werelds werk en gaven zich over aan een ongeregeld leven. Zie 2Th 3:10-11.
Hoog tijd dus voor Paulus om hen met de nuchtere feiten te confronteren.
De Dag van de Heer wordt zichtbaar in twee belangrijke gebeurtenissen: de Afval en het verschijnen van de Antichrist.
Opmerkelijk is dat de apostel helemaal geen verdere uitleg geeft, noch over de Afval noch over de Antichrist, door hem aangeduid als de Mens der Wetteloosheid [d.i. de belichaming van wetteloosheid]. Onder inspiratie beperkt hij zich kennelijk tot een korte toelichting, ongeveer zoals ook de opgestane Jezus deed, vlak voor zijn terugkeer naar de Vader. Op de vraag van zijn leerlingen: Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël? gaf hij hun ongeveer ten antwoord: "Gaan jullie maar aan de slag om van mij te getuigen".
Precieze kennis van "de tijden en tijdperken" zou hen op dat moment niet aangemoedigd hebben! Zie Hn 1:6-8.
4 ο αντικειμενος και υπεραιρομενος επι παντα λεγομενον θεον η σεβασμα, ωστε αυτον εις τον ναον του θεου καθισαι, αποδεικνυντα εαυτον οτι εστιν θεος.
hij die weerstaat en zich verheft boven al wat god of voorwerp van verering heet, zodat hij zich neerzet in het tempelheiligdom van God, zichzelf tonend dat hij goddelijk is.
Jezus verwoordde de zelfde gebeurtenis aldus: Wanneer jullie dan de verwoestende gruwel in een heilige plaats zien staan… (Mt 24:15).
Onder de verwoestende gruwel hebben wij een afgodsbeeld te verstaan. Gruwel in het Hebreeuws is sjiqqoets, een beeld van hogere (religieuze) ideeën, doch in werkelijkheid een occult afgodsbeeld.
Door de Syrische koning Antiochus IV Epifanes werd eerder de tempel te Jeruzalem ontwijd doordat hij er een beeld van Zeus in liet plaatsen. Zeus was de hoofdfiguur binnen het Griekse pantheon en de engelvorst van het vroegere Romeinse rijk, ook gekend als Jupiter.
In 168 v.Chr. beval deze Seleucidische vorst -die een type werd van de Antichrist- om het altaar van Baäl Hasjamaïm (het Syrische equivalent van Zeus) op te zetten in de joodse tempel te Jeruzalem.
Vanaf vers 21 is het gehele verdere deel van het elfde hoofdstuk van het boek Daniël aan deze intrigant (koning van Noorden) gewijd. De voorzeggingen over zijn verachtelijk en verraderlijk optreden, vooral ten aanzien van Gods uitverkoren volk Israël, zijn allereerst binnen een historische context verhaald, maar moeten bovenal typologisch verstaan worden met betrekking tot zijn tegenhanger van de eindtijd, de antichristelijke Mens der Wetteloosheid:
In Dn 11:21-22 lezen we over zijn opkomst. In Dn 11:23:31 over de periode van het (verraderlijk) sluiten van het Verbond tot op het wegnemen van het dagelijks offer en het plaatsen van de verwoestende gruwel. Zie Dn 9:27 en Js 33:8.
Verder in Dn 11:32-45 de diverse details over zijn loopbaan als de hoogmoedige tegenstander en lasteraar van God en diens volk Israël.
Vanaf vers 36 lijken de voorzeggingen nog uitsluitend eschatologisch gericht te zijn.
Met de verschijning van de Antichrist breekt ook de 70e Jaarweek voor Israël aan, zoals aan ons onthuld wordt in Dn 9:24-27. Bij de aanvang van die periode van 7 jaar zal die valse messias een nieuwe impuls verlenen aan langgekoesterde joodse ambities: Op grond van de Mozaïsche wetgeving zullen er weer dierlijke slachtoffers in een joods heiligdom gebracht worden. Vergelijk Js 66:1-4.
Maar op de helft van de Week zal die joodse 'messias' een bedrieger blijken te zijn doordat hij zijn verbond met zijn joodse aanhang verbreekt. In zijn Olijfbergrede greep Jezus daarop terug door (in Mt 24:15-22) te laten zien dat die gebeurtenis aanleiding zal zijn tot
a de verschijning van de verwoestende gruwel… staande in [de] heilige plaats, en
b het ontketenen van de 3½-jarige Grote Verdrukking over de joodse eindtijdheiligen. Vergelijk Dn 7:25; 12:7; Op 7:14; 11:2-3; 12:14; 13:5-7.
5 Oυ μνημονευετε οτι ετι ων προς υμας ταυτα ελεγον υμιν;
Herinneren jullie je niet dat ik, toen ik nog bij jullie was, deze dingen met jullie placht te bespreken?
6 και νυν το κατεχον οιδατε, εις το αποκαλυφθηναι αυτον εν τω εαυτου καιρω.
En nu weten jullie wat [hem] weerhoudt, opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt.
7 το γαρ μυστηριον ηδη ενεργειται της ανομιας∙ μονον ο κατεχων αρτι εως εκ μεσου γενηται.
Want het geheimenis der wetteloosheid is reeds werkzaam; alleen die weerhoudt, totdat hij uit het midden geraakt.
De verschijning van de Antichrist is sterk van een bepaald iets afhankelijk; hij kan namelijk pas geopenbaard worden wanneer een tegenhoudende macht uit het midden geraakt. Een gewichtige vraag is daarom: Wie of wat vormt die tegenhoudende macht? Het antwoord dat de apostel op die vraag aan de broeders in Thessaloniki geeft - en daarmee ook aan ons - luidt: Jullie kennen die macht! Jullie weten uit persoonlijke ervaring als Christenen - die in Messias Jezus tot een nieuwe schepping zijn gemaakt - dat het kwaad slechts door de geest van God in toom wordt gehouden.
Eerder, in de Eerste Brief, wees de apostel reeds op die omstandigheid, namelijk toen hij in het vierde hoofdstuk uitweidde over de noodzaak van heiliging, met name binnen het huwelijk, maar ook verder op het terrein der seksualiteit. Zoals hij schreef: Niet in hartstochtelijke begeerte zoals ook de Heidenvolken die God niet kennen(vers 5); in vers 8 er aan toevoegend: Hij die blijk geeft van minachting, minacht niet een mens maar de God die zijn heilige geest in jullie geeft.
In de brief aan de Galaten leerde Paulus ons dat de begeerten van ons vlees ingaan tegen de verlangens van de geest en omgekeerd: De verlangens van de geest worden tegengewerkt door het vlees, want deze staan vijandig tegenover elkaar zodat jullie niet doen wat jullie zouden willen doen (Gl 5:17).
In Christenen is Gods geest als een machtige kracht aan het werk die het kwaad in hen beteugelt en door hen het kwaad in de wereld. Vandaar dat Jezus zei: "Jullie zijn het zout der aarde" (Mt 5:13). Gelovigen zijn het zout dat het bederf en corruptie der wereld nog enigszins tegengaat. En als het licht der wereld temperen zij thans eveneens nog haar verschrikkelijke duisternis, dankzij de werking van de geest in hen.
Dat is dan ook de reden waarom wij met vele anderen van mening zijn dat
a de tegenwerkende macht voor het verschijnen cq openbaar worden van de Antichrist wordt gevormd door de huidige, laatste generatie van christenen in wie en door wie Gods geest nu nog in de wereld werkzaam is; en
b de Opname noodzakelijkerwijs aan de verschijning van die Mens der Wetteloosheid moet voorafgaan.
Dit verklaart tevens waarom de Joden er, ondanks hun intensieve krachtsinspanningen, tot op heden maar niet in slagen om de zozeer begeerde Derde tempel op de berg Moria te herbouwen. Ogenschijnlijk om niet te verklaren redenen worden hun pogingen dienaangaande steeds weer gefrustreerd. En toch zal in de 70ste Jaarweek door het verbond dat de Antichrist sluit met de Joden die in hun halsstarrigheid hun ware Messias (Jezus) afwijzen, dat zogenaamde tempelheiligdom verrijzen, zodat de bedrieglijke messias zich in die tempel zal kunnen neerzetten om te laten zien dat hij goddelijk is.
Tot op de paroesie (Jezus’ tegenwoordigheid; zie Mt 24:3 volgens YLT) zal de Christelijke Gemeente openlijk gediend hebben als pilaar en ondersteuning van de waarheid (1Tm 3:15).
Maar dan, wanneer de Opname plaats vindt, zal men op aarde bemerken dat haar werkzaamheid - en dat voortdurend onder de bovennatuurlijke invloed van Gods geest - tot een einde is gekomen. De consequentie daarvan zal zijn dat er voor een korte periode een geestelijk vacuüm op aarde ontstaat met grote consequenties: De barrière die de geest tijdens de Gemeente-eeuw opwierp tegen ongebreidelde demoneninvloed, valt tijdelijk weg.
In zijn Brief aan de Filippenzen omschreef de apostel de Opname van de Gemeente aldus: Of ik, hoe dan ook, de uitopstanding mag bereiken, die welke uit [de] doden is.
Wat is de uitopstanding; Grieks: εξαναστασις ?
Wat is de uitopstanding; Grieks: εξαναστασις ?
Aan het gewone woord voor opstanding [αναστασις], voegde de apostel de prepositie εξ [uit] toe als voorvoegsel. Het betreft daarom een opstanding die ergens uit is, en ter verklaring voegt Paulus er aan toe [letterlijk]: die welke uit doden is.
De apostel doelde uiteraard op de Opname van de Gemeente, wanneer de Heer zelf - bij zijn paroesie - van de hemel zal afdalen en eerst de doden in de Messias beveelt op te staan en vervolgens de overgebleven levende Christenen, tezamen met hen die zijn opgestaan, in wolken wegrukt, hemzelf tegemoet in de lucht (1Th 4:15-17).
Bij die gebeurtenis zal de hele Gemeente dus betrokken zijn, zij die dood zijn in [de] Messias, waarmee gedoeld wordt op hun speciale verbondenheid met hem. Zij zijn leden van zijn Lichaam, het Christelijke Gemeentelichaam waarvan hij het Hoofd is (Ef 1:22-23). En het was de Vader zelf die hen ‘riep’ tot die specifieke band met zijn Zoon (Rm 8:28-30).
Door die roeping, vanuit een mensheid die principieel in een geestelijk dode toestand verkeert vanwege de overgeërfde zondige Adamitische natuur, kwamen die Lichaamsleden van Jezus tot leven.
Zoals door de apostel in Rm 6:1-11 uitvoerig werd uiteengezet zijn ze voor de Vader God levend in Messias Jezus.
Vanuit die visie kon de apostel in zijn Filippenzenbrief schrijven dat zij bij de Opname opstaan vanuit het midden van alle andere mensen die, vanwege hun positie buiten de Christelijke Gemeente, voor God ‘doden’ zijn. Weliswaar zijn al die mensen (nog) niet in het graf afgedaald, maar als geboren Adamieten zijn zij niettemin ‘doden’ in hun onvermijdelijke overtredingen (Rm 4:25; 2Ko 5:19; Ga 3:19). En het zijn juist die overtredingen waarvan Christenen verlost zijn (Ef 1:7-8).
Met name de laatste generatie Christenen, zij die tot op de paroesie in leven zullen zijn gebleven, maar ook allen van de voorafgaande generaties, zullen bijgevolg worden weggerukt vanuit het midden van een mensenwereld bestaande uit doden… in overtredingen en zonden (Ef 2:1, 5).
Men zou dit nader aldus kunnen preciseren:
Bij de Opname worden allen, de levenden en de doden, weggenomen uit de dodelijke leefomgeving van het huidige wereldbestel, om vervolgens hun intrek te nemen bij de Heer. Kortom, volkomen weggenomen vanuit een dodelijk leefmilieu.
Maar
voor allen, over de hele wereld, die dan achterblijven is de consequentie dat
Gods geest eveneens uit hun midden is verdwenen. Weliswaar tijdelijk maar die
nieuwe situatie schept niettemin een zodanig geestelijk vacuüm dat die gemakkelijk
kan worden ingenomen door de kwaadaardige invloed die uitgaat van de
goddeloze geestenkrachten in de hemelsferen
(Ef 6:12).
Een gunstig gevolg kan echter zijn dat de nieuwe situatie die daardoor binnen het religieuze toneel van de wereld ontstaat een ommekeer teweeg brengt in het denken van oprechte Joodse mensen. Er is immers sprake van een belangrijk leermoment voor de mensheid die dan op aarde achterblijft, in het bijzonder voor Israëls Rest. Tot op die tijd heeft Israël Jezus als haar Messias versmaad; maar dan komen zij te weten dat de Christelijke gemeente wel degelijk aan God welgevallig was, juist omdat de leden ervan leefden vanuit geloof jegens de Messias die in de eerste plaats voor Israël was bestemd (Hn 3:17-20).
Een en ander houdt in dat met de Opname der Gemeente de heilige geest niet blijvend van de aarde wordt weggenomen, want zoals in diverse herstelprofetieën wordt aangegeven zal God verderop in de 70ste Week, ná de oprichting van het Messiasrijk, zijn geest voor een 2e maal uitstorten, maar dan op de natie Israël krachtens het in werking komen van het Nieuwe Verbond (Js 32:15 en 44:1-5).
In de bekende profetie van Joël, hoofdstuk 2, wordt aangekondigd wat er in de "laatste dagen" -volgens de interpretatie van Petrus in Hn 2:17- zal geschieden:
Daarna zal het geschieden, dat ik mijn geest zal uitstorten op alle vlees, en jullie zonen en jullie dochters zullen profeteren; jullie ouden zullen dromen dromen, jullie jongemannen zullen visioenen zien. Ook op de dienstknechtenen op de dienstmaagden zal ik in die dagen mijn geest uitstorten. En ik zal tekenen geven in de hemel en op de aarde bloed en vuur en rookzuilen. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voor de komst van de grote en geduchte dag van Jahweh. En het zal geschieden, dat een ieder die de naam van Jahweh zal aanroepen, gered zal worden; want op de berg Sion en te Jeruzalem zal redding zijn, gelijk Jahweh gezegd heeft, en onder de geredden zij die Jahweh zal roepen.
(Jl 2:28-32, de profetie die dan zijn eigenlijke vervulling krijgt)
(Jl 2:28-32, de profetie die dan zijn eigenlijke vervulling krijgt)
Js 32:1, 15 bevestigt dat dit zal plaatsvinden nadat de Messias in zijn koninkrijk is geïnstalleerd en als koning regeert in gerectigheid. In de hoedanigheid van hogepriester keert hij voor de tweede maal terug uit het ware Heiligdom in de hemel om op zijn volk de geest van omhoog uit te storten. De geestelijke situatie onder het volk die tot dan toe als een wildernis was - het resultaat van het wanbestuur door de Pseudo-Messias - verandert daardoor in een lieflijke boomgaard (Js 32:12-14).
Er vindt een grote ommekeer plaats. De geest wordt niet alleen uitgestort om profeteren mogelijk te maken zoals door Joël wordt aangegeven, maar ook tot wederopleving, ja, als levenscheppend en als een kracht die beweegt tot het volbrengen van de goddelijke wil (Ez 36:26-27; 37:1-14).
Zie ook de schitterende dingen die voor Israël profetisch werden aangekondigd in Js 59:20 – 60:3 >> Als verlosser komt Hij naar Sion, naar alle zonen van Jakob die hun weerspannigheid opgeven, zo luidt de godsspraak van Jahwe. Wat Mij betreft: dit is mijn verbond met hen, zegt YHWH: mijn geest, die op u rust, en de woorden die Ik in uw mond heb gelegd, zullen niet wijken uit uw mond, noch uit de mond van uw nakomelingen, noch uit die van hun nakomelingen, van nu af en tot in eeuwigheid, zegt Jahwe. Sta op en schitter, want uw licht is gekomen, de glorie van Jahwe gaat over u op, en zie, de duisternis bedekt de aarde en donkerte de volken, maar over u gaat Jahwe lichtend op, zijn glorie verschijnt over u. En volkeren komen naar uw licht, koningen naar de glans van uw dageraad (WV78).
Overigens erkent de apostel in andere Brieven dat gedurende de gehele eeuw der Gemeente het geheimenis der wetteloosheid reeds werkzaam zou zijn.
Dat de Thessalonicenzen al zo snel na Paulus’ vertrek geestelijk in verwarring geraakten (vers 2) moet daarom mede aan zulke demonische invloeden worden toegeschreven. Dat de apostel de situatie onderkende blijkt wel uit de raad die hij hen (in vers 3) gaf: Laat niemand jullie op enigerlei wijze misleiden.
Misleiding cq rechtstreeks bedrog vormt vrijwel steeds de oorzaak van mentale en emotionele verstoringen. Als christenen uit hun geestelijk evenwicht raken en zich sterk verontrust of zelfs geïrriteerd voelen en bijgevolg gaan handelen op een wijze die hun roeping onwaardig is, dan is het heel waarschijnlijk dat bedrog ergens hun geest is binnengedrongen.
De remedie? Ernstig op zoek gaan naar door God geïnspireerde waarheid.
8 και τοτε αποκαλυφθησεται ο ανομος, ον ο κυριος [Ιησους] ανελει τω πνευματι του στοματος αυτου και καταργησει τη επιφανεια της παρουσιας αυτου,
En dan zal de Wetteloze geopenbaard worden, die de Heer Jezus zal verteren door de geest van zijn mond en teniet doen door de manifestatie van zijn paroesie,
9 ου εστιν η παρουσια κατ ενεργειαν του Σατανα εν παση δυναμει και σημειοις και τερασιν ψευδους
van wie [de Wetteloze] de paroesie is volgens [een] werking van de Satan in allerlei macht en leugentekenen en -wonderen
10 και εν παση απατη αδικιας τοις απολλυμενοις, ανθ ων την αγαπην της αληθειας ουκ εδεξαντο εις το σωθηναι αυτους.
en in allerlei verleiding der ongerechtigheid voor hen die vergaan, als een vergelding, omdat zij de liefde der waarheid niet aanvaardden tot hun redding.
11 και δια τουτο πεμπει αυτοις ο θεος ενεργειαν πλανης εις το πιστευσαι αυτους τω ψευδει,
En om die reden zendt God hun een werking van dwaling zodat zij geloof hechten aan de leugen,
12 ινα κριθωσιν παντες οι μη πιστευσαντες τη αληθεια αλλα ευδοκησαντες τη αδικια.
opdat allen geoordeeld worden, zij die geen geloof stelden in de waarheid maar behagen schepten in de ongerechtigheid.
In de eindtijd zal dus feitelijk sprake zijn van twee paroesieën, t.w. die van de Antichrist en die van de ware Messias. Beide dus duidelijk op het toneel van de wereld aanwezig [de betekenis van het Griekse παρουσια], maar wel tegenover elkaar.
Zie Deel 4 van de Studie Antichrist en Israël:
Een werking van dwaling - Door God gezonden, waarin dit deel van de Brief al uitgebreid werd becommentarieerd.
We hebben waarschijnlijk maar weinig idee hoe groot de weerhoudende invloed is die de aanwezigheid van de Gemeente nu nog heeft op de volledige ontplooiing van wetteloosheid. Want hoewel de leden ervan zelf zwak kunnen zijn en in het bezit van weinig kracht, oefent de bij hen inwonende geest van God niettemin grote macht uit. Wanneer de Gemeente dan ook wordt opgenomen en de heilige geest niet langer een huis op aarde zal hebben, zullen de gevolgen daarvan beslist zeer ernstig en direct voor de achtergebleven mensheid zijn.
De wetteloosheid die eeuwenlang door de aanwezigheid van de Gemeente werd weerhouden zal in de persoon van de Wetteloze dan tenvolle kunnen losbarsten.
Voor een korte tijd zal de werking van de Satan alle ruimte krijgen. Met al zijn beschikbare kracht zal hij de Wetteloze ondersteunen, zeer ten nadele van de op aarde achtergebleven mensen die overspoeld zullen worden door leugenachtige tekenen, wonderen en elke vorm van bedrog.
Samengevat:
- De Gemeente wordt van de aarde weggerukt.
- Gevolg: een algemeen wegvallen van de vele vormen van religie die op zich toch al in strijd waren met goddelijke waarheid.
- Gods oordeel: het wegvagen van allen die de Waarheid (Messias Jezus) niet aanvaardden maar de voorkeur gaven aan de Satanische Leugen (de Antichrist).
13 Hμεις δε οφειλομεν ευχαριστειν τω θεω παντοτε περι υμων, αδελφοι ηγαπημενοι υπο κυριου, οτι ειλατο υμας ο θεος απαρχην εις σωτηριαν εν αγιασμω πνευματος και πιστει αληθειας,
Wij echter behoren God altijd betreffende jullie te danken, broeders geliefd door [de] Heer, omdat God jullie verkoos [als] eerstelingsgave tot redding in heiliging van geest en geloof der waarheid.
14 εις ο [και] εκαλεσεν υμας δια του ευαγγελιου ημων, εις περιποιησιν δοξης του κυριου ημων Ιησου Χριστου.
Met het oog daarop riep hij jullie door ons Evangelie, tot verkrijging der heerlijkheid van onze Heer Jezus Messias.
15 αρα ουν, αδελφοι, στηκετε, και κρατειτε τας παραδοσεις ας εδιδαχθητε ειτε δια λογου ειτε δι επιστολης ημων.
Zo dan, broeders, staat vast en houdt vast aan de overleveringen die onderwezen werden, hetzij door een woord, hetzij door een brief van ons.
Voor commentaar zie svp: 2 Thessalonicenzen 2:13-15
16 Aυτος δε ο κυριος ημων Ιησους Χριστος και [ο] θεος ο πατηρ ημων, ο αγαπησας ημας και δους παρακλησιν αιωνιαν και ελπιδα αγαθην εν χαριτι,
Hijzelf nu, onze Heer Jezus Messias, (en God onze Vader die ons liefhad en eeuwige vertroosting en goede hoop schonk in liefderijke gunst)
17 παρακαλεσαι υμων τας καρδιας και στηριξαι εν παντι εργω και λογω αγαθω.
mag hij jullie harten vertroosten en standvastig maken in elk goed werk en woord.
De werkwoorden παρακαλεω [vertroosten] en στηριζω [standvastig maken] staan in de 3e persoon enkelvoud van de optativus-aorist en zijn verbonden met hijzelf, onze Heer Jezus Messias. Wanneer Jezus gevolg geeft aan de bede van de apostel en dus onze harten vertroost, maar ook als hij ons steunt om volhardend te zijn in het goede werk van het Evangelie, is hij als Gods intermediair werkzaam.
Zoals zich eerder voordeed, in 1:7 en 1:10, is het met het oog op de wijze waarop de ene zin van beide verzen door Paulus werd geconstrueerd wenselijk om de tussenzin en God onze Vader die ons liefhad en eeuwige vertroosting en goede hoop schonk in liefderijke gunst tussen haken te plaatsen.
1 Tο λοιπον προσευχεσθε, αδελφοι, περι ημων, ινα ο λογος του κυριου τρεχη και δοξαζηται καθως και προς υμας,
Voorts bidt voor ons, broeders, dat het woord van de Heer snelle voortgang mag hebben en verheerlijkt wordt, zoals ook bij jullie,
2 και ινα ρυσθωμεν απο των ατοπων και πονηρων ανθρωπων∙ ου γαρ παντων η πιστις.
en dat wij bevrijd mogen worden van de verkeerde en goddeloze mensen, want het geloof [is] niet aller [deel].
Paulus’ verzoek voor gebed ten behoeve van hem en zijn metgezellen houdt vrijwel zeker verband met hun ervaringen in de steden Athene en Korinthe waar velen hun de arbeid in het Evangelie bemoeilijkten (Handelingen 17 en 18). Door hun tegenwerking keerden die mensen zich in werkelijkheid tegen God. De apostel berust daarin met de erkenning dat sommigen niet de minste ontvankelijkheid voor het geloof bezitten.
In het volgende vers laat hij weten dat de Satan persoonlijk, de Goddeloze bij uitstek, achter zulke machinaties schuil gaat (Mt 6:13).
3 πιστος δε εστιν ο κυριος, ος στηριξει υμας και φυλαξει απο του πονηρου.
Maar de Heer is getrouw, hij die jullie zal sterken en behoeden voor de Goddeloze.
4 πεποιθαμεν δε εν κυριω εφ υμας, οτι α παραγγελλομεν [και] ποιειτε και ποιησετε.
In de Heer nu hebben wij ten aanzien van jullie de overtuiging dat jullie de dingen die wij bevelen doen en zullen blijven doen.
5 O δε κυριος κατευθυναι υμων τας καρδιας εις την αγαπην του θεου και εις την υπομονην του Χριστου.
Doch de Heer richte jullie harten naar de liefde van God en naar de volharding van de Messias.
In zijn verbondenheid met de Heer heeft de apostel met betrekking tot de Thessalonicenzen zelf het vertrouwen dat zij gehoor zouden geven aan zijn vermaningen. Blijkbaar heeft hij reeds de 'wanordelijken' in het vizier, over wie hij het nogmaals (vanaf vers 6) uitgebreid zal hebben, aangezien die 'gelovigen' zich tot dan toe maar weinig of niets hadden aangetrokken van de aanwijzingen die hij hun reeds in de Eerste Brief had gegeven. Hij begrijpt echter heel goed dat resultaten in dat opzicht bovenal afhangen van de invloed die de Heer zelf op hun harten uitoefent. Wat mensen in eerste en laatste instantie doen (of niet doen) is vooral afhankelijk van de mate waarin zij zich door de werkzaamheid van Gods geest willen laten leiden. Zullen zij zich door de liefde die God hun toedraagt, en door de volharding (geduld) waarvan de Messias blijk geeft, voldoende laten bemoedigen om daarin geweldige voorbeelden ter navolging te zien?
In dat geval zullen zij (en wij thans) even geduldig zijn als Jezus die nu al bijna 2000 jaar aan Gods rechterhand wacht op de tijd dat God, in vervulling van Psalm 110, zijn vijanden tot voetbank van zijn voeten stelt en hem voor het oog van iedereen openbaart als de koning/hogepriester naar de orde van Melchizedek.
Tegelijkertijd zullen wij veel meer geestelijke baat hebben bij het besef dat Gods liefde al die tijd ons deel was dan bij het (in ongeduld) stilstaan bij de mogelijke jaren die ons nog van de Opname scheiden!
Hen die op het punt van Bijbelchronologie de behoefte voelen aan meer inzicht, mogen wij wellicht verwijzen naar de studie: Wanneer werd Adam geschapen en begon de Anno Mundi tijdrekening?
6 Παραγγελλομεν δε υμιν, αδελφοι, εν ονοματι του κυριου [ημων] Ιησου Χριστου, στελλεσθαι υμας απο παντος αδελφου ατακτως περιπατουντος και μη κατα την παραδοσιν ην παρελαβοσαν παρ ημων.
Wij bevelen jullie echter, broeders, in de naam van onze Heer Jezus Messias, dat jullie je terugtrekken van elke broeder die wanordelijk wandelt en niet volgens de overlevering die jullie van ons ontvingen.
7 αυτοι γαρ οιδατε πως δει μιμεισθαι ημας, οτι ουκ ητακτησαμεν εν υμιν
Want julliezelf zijn ermee bekend hoe men ons behoort na te volgen, dat wij ons onder jullie niet wanordelijk gedroegen,
8 ουδε δωρεαν αρτον εφαγομεν παρα τινος, αλλ εν κοπω και μοχθω νυκτος και ημερας εργαζομενοι προς το μη επιβαρησαι τινα υμων∙
noch iemands brood aten voor niets, maar in inspanning en moeite nacht en dag werkend om niemand van jullie een last op te leggen.
9 ουχ οτι ουκ εχομεν εξουσιαν, αλλ ινα εαυτους τυπον δωμεν υμιν εις το μιμεισθαι ημας.
Niet dat wij [daartoe] geen autoriteit hebben, maar opdat wij onszelf jullie ten voorbeeld zouden stellen ter navolging.
10 και γαρ οτε ημεν προς υμας, τουτο παρηγγελλομεν υμιν, οτι ει τις ου θελει εργαζεσθαι μηδε εσθιετω.
Want ook toen wij nog bij jullie waren geboden wij jullie steeds dit: "Als iemand niet wil werken, laat hij [dan] ook niet eten"!
Reeds in zijn Eerste Brief (4:11-12 en 5:14) gaf God, bij monde van zijn apostel, zijn misnoegen te kennen omtrent hen die "wanordelijk leefden": Zij moesten zich ten doel stellen een rustig leven te leiden en zich met de eigen zaken bezig te houden en met hun handen te werken, … opdat jullie betamelijk mogen wandelen jegens hen die buiten[zijn] en niets nodig hebt.
De gemeente ontving toen al de vermaning: Wij sporen jullie aan, broeders, wijst de wanordelijken terecht.
Maar nu klinken Gods vermaningen door zijn apostel nog strenger aangezien sommigen dienaangaande niets ter harte hadden genomen. Die wanordelijken moeten thans streng worden terechtgewezen. Hoe? Doordat de getrouwen onder hen zich van hun gezelschap moeten terugtrekken. Daarmee wordt geen excommunicatie bedoeld zoals het geval was met de Korinthische man van 1Ko 5:1-5, maar een beperking van de persoonlijke omgang. Het oogmerk daarvan was dat er in de gemeente een einde zou komen aan een vorm van leegloperij die veel onrust gaf. Niemand moest voortaan nog zonder noodzaak op de kosten van anderen leven.
In dat opzicht hadden zij een levend voorbeeld in de persoon van de apostel zelf, want hij kon ervan getuigen dat hij te Thessalonika niemands brood om niet had gegeten. Door de opbrengst van zijn handenarbeid vergoedde hij de aan hem bewezen gastvrijheid; hij nam niets zomaar van de gemeente aan. Aldus vermeed hij eventuele beschuldigingen van baatzuchtigheid en werd zijn prediking niet verdacht gemaakt.
11 ακουομεν γαρ τινας περιπατουντας εν υμιν ατακτως, μηδεν εργαζομενους αλλα περιεργαζομενους∙
Want wij horen dat sommigen onder jullie wanordelijk wandelen, in het geheel niet werkend maar zich [wel] met alles bemoeiend.
Paulus maakt gebruik van een woordspeling die in het Nederlands moeilijk is over te brengen maar ongeveer luidt: die zich totaal niet druk maken qua werk maar die wel veel drukte maken.
12 τοις δε τοιουτοις παραγγελλομεν και παρακαλουμεν εν κυριω Ιησου Χριστω ινα μετα ησυχιας εργαζομενοι τον εαυτων αρτον εσθιωσιν.
Doch zulke personen gebieden en vermanen wij in [de] Heer Jezus Messias dat zij rustig arbeidend hun eigen brood eten.
De apostel spreekt de wanordelijk levende christenen niet rechtstreeks toe, maar gebruikt de derde persoon meervoud:de zulken; zij die zo handelen. Blijkbaar gaat hij er vanuit dat dat zij present zullen zijn wanneer de Brief in de gemeente wordt voorgelezen. In ieder geval gebruikt hij het van de Heer ontvangen gezag om hen te gebieden en te vermanen dat zij in stilte moeten arbeiden en aldus het brood eten dat zij zelf verdiend hebben. Een zeer praktische leefregel derhalve.
Maar aangezien deze vermaning verkeerd opgevat zou kunnen worden voegt hij er in vers 13 nog wel een aanmoediging aan toe. Christenen onder hen die echt behoefte hebben aan hulp en steun mogen niet in de steek worden gelaten:
13 Yμεις δε, αδελφοι, μη εγκακησητε καλοποιουντες.
Jullie nu, broeders, wordt niet moede het juiste te doen.
14 ει δε τις ουχ υπακουει τω λογω ημων δια της επιστολης, τουτον σημειουσθε, μη συναναμιγνυσθαι αυτω, ινα εντραπη∙
Maar indien iemand geen gehoor geeft aan ons woord door middel van de brief, tekent deze; laat je niet met hem in opdat hij beschaamd moge worden.
15 και μη ως εχθρον ηγεισθε, αλλα νουθετειτε ως αδελφον.
En beschouwt [hem] niet als vijand, maar wijst [hem] terecht als broeder.
Iemand voor getekend houden betekent dus in de praktijk dat de gelovigen zelf het initiatief nemen zich niet met hem in te laten, zich van familiaire omgang met hem te onthouden (vers 6). Aangezien de persoon in kwestie nog steeds een door God tot het geloof geroepen christen is, mag hem niet vijandig bejegenen. Veeleer moet men hem -wanneer zich daartoe een passende gelegenheid voordoet- in alle openheid laten weten dat men zijn gedragingen niet goedkeurt; dat ze strijdig zijn met de beginselen van waar christendom.
Ook geldt hier de aanmoediging van vers 13: Wordt niet moede het juiste te doen.
Iedereen heeft een geweten, dat stemmetje binnenin dat zich laat horen om ons een ongemakkelijk gevoel te geven als we verkeerd bezig zijn. We kunnen of willen het niet toegeven, maar we weten innerlijk heus wel dat er iets mis is. Paulus' advies luidt dan ook om de wanordelijke tot schaamte te bewegen voor zijn klaploperij; dat hij afhankelijk is geworden van anderen voor voedsel.
Werk is belangrijk en heeft grote persoonlijke waarde, anders had Paulus er nooit zoveel plaats voor ingeruimd in deze Brief.
Werk is door God bedoeld om ons een gevoel van eigenwaarde te geven. Wanneer men werkt, weet men voor zichzelf dat men iets tot stand brengt. Mensen die onvrijwillig worden ontslagen en niet langer in staat zijn om te werken, voelen zich niet echt lekker meer. Zij ervaren het als storend en psychologisch vervelend om zonder werk te zijn; een stil getuigenis van het feit dat God ons ontwierp om te werken. Werk is dus beslist geen vloek; integendeel, het geeft waarde en zin aan ons leven.
16 Aυτος δε ο κυριος της ειρηνης δωη υμιν την ειρηνην δια παντος εν παντι τροπω. ο κυριος μετα παντων υμων.
Moge nu de Heer des vredes zelf jullie voortdurend in elk opzicht de vrede schenken. De Heer [zij] met jullie allen.
Paulus verwijlt met zijn gedachten kennelijk nog steeds bij de penibele situatie die in Thessalonika werd veroorzaakt door het storende gedrag der wanordelijke broeders. Hij ziet heel goed in dat de aanbeveling om die gelovigen te 'tekenen' (door zich niet met hen in te laten) de verhoudingen onderling verder op scherp kan zetten. Vandaar zijn bede tot God of zijn Zoon, de Heer des vredes, erop wil toezien dat vredige toestanden niettemin steeds hun deel mag zijn in elk opzicht, dus óók in die lastige kwestie.
17 O ασπασμος τη εμη χειρι Παυλου, ο εστιν σημειον εν παση επιστολη∙ ουτως γραφω.
De eigenhandige groet van mij, Paulus, hetgeen een teken is in elke brief; zó schrijf ik.
Tenslotte neemt de apostel nog een praktische maatregel. Om te voorkomen dat in de toekomst nog brieven ten onrechte aan hem worden toegeschreven, maar ook als teken van echtheid, voegt hij een eigenhandige groet toe. Hieruit zou overigens blijken dat hij zijn brieven gewoonlijk dicteerde. Maar voortaan zou hij aan het einde een persoonlijke noot in zijn eigen handschrift toevoegen. Vergelijk 2Th 2:2; Rm 16:22; 1Ko 16:21; Ks 4:18.
18 η χαρις του κυριου ημων Ιησου Χριστου μετα παντων υμων.
De liefderijke gunst van onze Heer Jezus Messias [zij] met jullie allen.
-.-.-.-.-
Geen opmerkingen:
Een reactie posten