Antichrist en Israël – Hoofdstuk 10
Het overblijfsel dat tot zegen zal zijn
Het lijkt goed om enkele gedachten uit de delen 8 en 9 kort samen te vatten:
• Het was in 33 AD niet voorgoed gedaan met Gods bemoeienissen met het oude Israël. Integendeel, etnisch Israël heeft nog een duidelijke plaats in Gods voornemen. De natie zal alsnog tot een herstel komen:
Ik zal stellig de gevangenen van mijn volk, Israël en Juda, vergaderen....en ik wil hen terugbrengen naar het land dat ik hun voorvaders gegeven heb, en zij zullen het stellig weer in bezit nemen. -Jr 30:3.
• WEL correctie, GEEN verdelging. –Jr 30:11
• Met hun afwijzing van de Messias is een verharding ingetreden die tot op heden voortduurt. Maar zelfs na dit absolute dieptepunt in hun historie zal God alsnog met een Overblijfsel een nieuw begin maken, zoals hij dat ook telkens in het verleden deed.
Terloops is het de moeite waard om eens en vooral af te rekenen met de dwaling dat de uitdrukking "Overblijfsel" ook van toepassing zou kunnen zijn op Christenen. Rest of Overblijfsel is een uitdrukking die kenmerkend is voor de minderheid onder Gods uitverkoren volk Israël dat ten opzichte van hem van getrouwheid blijk gaf (geeft). Wat de Christelijke Gemeente betreft, daarin is geen sprake van een getrouw overblijfsel. Iemand is een waar christen of helemaal geen christen. God brengt hen allen volgens Fp 1:6 tot hun bestemming.
Dit nu is juist een heel typerend verschil tussen etnisch Israël, het Jeruzalem-beneden, en Jeruzalem-boven, de Christelijke Gemeente (Gl 4:25, 26).
Door geboorte werd elke Jood automatisch een lid van etnisch Israël, maar dat wilde absoluut nog niets zeggen over die persoon wat betreft zijn geloof en getrouwe houding. Met het oog daarop zei Paulus dan ook in Rm 9:6 dat niet allen uit Israël ook werkelijk "Israël" zijn. Werkelijk "Israël" of het Israël Gods, zo genoemd in Gl 6:16, wordt gevormd door personen, Joden en niet-Joden, die persoonlijk, ieder afzonderlijk, blijk geven van geloof en getrouwheid. Etnische afstamming speelt daarin geen rol.
• De weg die YHWH heeft verkozen om met etnisch Israël te volgen, wordt door Paulus in Rm 11:25 terecht een geheimenis genoemd; het betreft namelijk een bijeenroeping die loopt via de omweg van de bijeenvergadering der Heidenvolken tot de Christelijke Gemeente.
Vanwege Israëls verharde opstelling ten opzichte van hun Messias, kregen wij, mensen buiten Israël - de 'Heidenen' die altijd aan de 'zijlijn' hadden gestaan, zonder hoop en zonder god in de wereld - de gelegenheid om door roeping in de christelijke gemeente te worden opgenomen, terwijl etnisch Israël (als volk) achterbleef.
Pas wanneer de volle maat van Heidenbekeerlingen is binnengekomen, komt er een wending in de gebeurtenissen (Ef 2:11-13). Die wending, bij het einde van hun verharding, doet zich pas voor wanneer de 70ste Jaarweek aanbreekt, de periode van de geschiedenis waarin de Antichrist domineert op het wereldtoneel.
Er is dus wel degelijk sprake van continuïteit met betrekking tot Abrahams zaad wat betreft zijn nakomelingen naar het vlees, etnisch Israël. Maar tot ieders verrassing, zeker voor Joodse mensen, kreeg ook de Christelijke Gemeente naar Gods wilsbeschikking deel aan het zaad. Voor dat zaad is in Gods voornemen een hoogst belangrijke toewijzing weggelegd: In jouw zaad zullen alle Heidenvolken der aarde zich zegenen (Gn 22:18). Zie ook: Galaten 3:26-29.
Uiteindelijk zal dit voornemen van God verwezenlijkt worden in dat wat werkelijk "Israël" zal zijn, het Israël Gods genoemd, een "Israël" dat bestaat uit:
a Het hemelse deel, het Nieuwe Jeruzalem dat tot zegen van de mensheid uit de hemel zal neerdalen waardoor de tegenbeeldige Tent van God heel dicht bij de mensen zal zijn (Op 21:1-4).
Als Jezus' Bruid zal de verheerlijkte christelijke Gemeente blijkbaar een taak hebben die erop gericht zal zijn de voorzieningen van het "water des levens" naar de Heidenvolken te leiden, met volledige genezing als resultaat (Op 22:1-2, 17).
En hij toonde mij een rivier van water des levens helder als kristal, voortkomend uit de troon van God en van het Lam, in het midden van haar brede straat; en aan deze en gene zijde van de rivier geboomte des levens, voortbrengend twaalf oogsten, maandelijks zijn vrucht leverend; en de bladeren van het geboomte tot genezing der Heidenvolken… En de geest en de Bruid zeggen: Kom! En laat hij die hoort zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft komen; laat hij die wil levenswater nemen om niet.
Merk op dat de rivier van dit levenswater haar oorsprong heeft in de troon van God en van het Lam, maar vervolgens stroomt via de brede straat van het Nieuwe Jeruzalem. Dat moet wel duiden op een directe betrokkenheid van de "Bruid", zoals ook vers 17 toont.
b Het deel op aarde, etnisch Israël.
Geheel naar de belofte in Ex 19:4-6, zal dit deel in de 70ste Jaarweek op het religieuze toneel der wereld zijn entree maken door een (nog) te verschijnen Overblijfsel, maar dat kennelijk nog aangevuld zal worden door de getrouwen uit voorchristelijke tijden, degenen die zich door een opstanding uit de doden bij hen zullen voegen.
Hierbij mogen we wellicht denken aan de "vorsten" [sarim] van Js 32:1-2, die eveneens tot zegen zullen zijn, aangezien zij voor louter gerechtigheid zullen optreden in dienst van de Koning die voor louter rechtvaardigheid zal regeren.
Zie ook de toelichting op Psalm 45:16 > In de plaats van je vaderen zullen je zonen zijn, jij zult hen maken tot vorsten [sarim] in heel het land (of: de aarde).
Maar ook andere voorzeggingen uit Jesaja zullen op dat aardse deel van Abrahams zaad toepasselijk zijn; zo bijvoorbeeld Js 4:2-3.
Op die Dag zal de Spruit van YHWH tot sieraad en tot heerlijkheid zijn, en de vrucht van het land tot trots en iets luisterrijks voor de ontkomenen van Israël. En het zal geschieden dat wie overgebleven is in Sion, wat overgelaten is in Jeruzalem, heilig zal heten, al wie ten leven is opgeschreven.
Vanouds wordt de uitdrukking de Spruit van YHWH met de Messias in verband gebracht. Zie ook Jr 23:5 en Zc 3:8; 6:12.
In een commentaar op dit Schriftgedeelte schreef William Vine: "The escaped of Israël" will constitute the reigning earthly power under the King of kings. It is He who is called in verse 2 "the Branch of YHWH".....Hewill be revealed as "beautiful and glorious".
Dat laat uitkomen dat vers 2 een heel belangrijke voorzegging inhoudt. Niet alleen van het feit dat het Overblijfsel, deontkomenen van Israël, de regerende aardse macht onder de Koning Messias Jezus zal zijn, maar in het bijzonder onthult het vers dat dit deel van etnisch Israël zich in geloof tot haar Messias zal keren. Voor hen zal hij tenslotte - na ca 2000 jaar - alsnog de ware Messias zijn, op wie zij in geloof zullen steunen. In hen wordt Rm 11:23-26 en bijgevolg ook Js 59:20 vervuld.
Voorts wordt in vers 3 van Js 4 over het toekomstige Joodse Overblijfsel vastgesteld dat zij heilig zullen heten, wat blijkbaar duidt op het feit dat zij geschikt zullen zijn voor een vorm van priesterlijke dienst. Het doet denken aan de oorspronkelijke roeping van Israël volgens Ex 19:6 Gij zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden. Beschouw ook Js 61:6.
Het is de moeite waard dieper in te gaan op Jesaja 4 om dat het hoofdstuk ook in de verzen die volgen een verder beeld schetst hoe het Israël van God als de kern van de nieuwe aarde tot zegen van de Heidenvolken werkzaam zal zijn.
Js 4:4
Wanneer de Heer het vuil der dochters van Sion zal hebben afgewassen en de bloedvlekken van Jeruzalem daaruit zal hebben weggespoeld door de geest van gericht en van uitdelging.
Onder etnisch Israël moet eerst de onreine chaos, veroorzaakt door het schrikbewind van de Antichrist, worden verwijderd. Dat zal gebeuren door de geest (of: stormwind) van gericht, d.i. het oordeel.
Te denken valt aan wat Johannes de Doper later over de Messias zou aankondigen in Mt 3:11 > die zal jullie dopen ....in vuur.
Om een indruk te krijgen van de tirannieke situatie die in Israël zal ontstaan onder de heerschappij van de Antichrist, mogen wij verwijzen naar Js 3:1-7. Complete anarchie en volkomen willekeur zullen heersen wanneer YHWH God als een vergelding voor de totale afvalligheid van het slechte deel van zijn volk steun en stut wegneemt, zich dus volledig van hen afkeert.
Js 4:5
Dan zal YHWH over elke plaats op de berg Sion en over de samenkomsten ervan overdag een wolk scheppen en rook, en 's nachts een schijnsel van vlammend vuur; ja, over alles wat heerlijk is, zal een beschutting zijn.
Hier wordt gesuggereerd dat YHWH God een beschutting zal zijn over de berg Sion en haar plaats van samenkomst, d.i. het dan bestaande heiligdom dat vorm zal aannemen in de tempelstad Nieuw Jeruzalem. Hij zal op dezelfde wijze te werk gaan zoals hij tijdens de uittocht uit Egypte het volk vergezelde en beschutte in de wildernis:
YHWH ging vóór hen uit, overdag in een wolkkolom om hun de weg te wijzen, en 's nachts in een vuurkolom om hun licht te geven, zodat zij dag en nacht verder konden trekken. Zonder ophouden bleef de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts aan de spits van het volk (Ex 13:21-22).
Maar wellicht steunt het beeld dat hier wordt opgeroepen vooral op Nm 9:15-16.
Op de dag nu der oprichting van de tabernakel bedekte de wolk de tabernakel, de tent der getuigenis, en des avonds was zij op de tabernakel als een vuurverschijnsel tot aan de morgen. Zo was het voortdurend: de wolk bedekte hem, en het vuurverschijnsel des nachts.
Na de oprichting van het heiligdom, de Tabernakel, was Gods tegenwoordigheid in zichtbare vorm aanwezig door de wolk en het vuurverschijnsel. In het nu nog toekomstige tegenbeeld zal YHWH met zijn beschermende hand van macht over de berg Sion zijn, over de zetel van het aardse deel van het koninkrijk.
Hoe zal Hij dit doen? Door als het ware over die plaats van heiligdom en hen die daar voor heilige dienst zijn bijeengebracht een wolk bij dag en een rook te scheppen, en het schijnsel van een vlammend vuur bij nacht.
Het hier gebruikte werkwoord ברא (bara) betekent scheppen. Er is dus in feite sprake van een scheppingsdaad, net zoals in Gn 1:1, waar dit werkwoord het eerst verschijnt. En die gedachte sluit dan weer aan bij Js 65:17, t.w. de schepping van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waartoe ook zal behoren het scheppen van Jeruzalem tot een reden voor blijdschap en haar volk tot een reden voor uitbundige vreugde (vers 18).
Overigens treffen we de volgorde van de gebeurtenissen van Jesaja 4 - eerst Gods oordeel dat voltrokken wordt aan het opstandige, afvallige deel, en vervolgens herstel en zegen voor het betere deel, het overblijfsel van etnisch Israël - ook in andere passages van Jesaja aan.
In Deel 9 maakten we al melding van Js 66:6-10. Ook in dat Schriftdeel wordt eerst gericht gehouden over Gods vijanden (vers 6), waarna de geboorte volgt van het mannelijk kind.
Maar reeds in Js 1:24-28 werd door Jesaja hetzelfde beeld opgeroepen: De ineenstorting van hen die zich definitief van YHWH afkeren, maar herstel voor Sion; merkbaar onder meer doordat er weer rechters voor haar worden teruggebracht "zoals eerst".
De tegenstanders die de Antichrist hebben gevolgd, zullen als schuimslakken door smelting uitgezuiverd en als afvalproducten verwijderd worden. Maar het godvruchtige Overblijfsel gaat het koninkrijk van 1000 jaar binnen.
Zo zien we dat vanaf het eerste tot en met het laatste hoofdstuk van Jesaja er sprake is van een consequente lijn, een zelfde richting waarin de profetieën zich bewegen.
Het wonder van Israël
Zó mogen we het gerust zien: een compleet wonder, wanneer etnisch Israël in de 70ste Week alsnog tot geloof in haar Messias komt, ná zoveel eeuwen van verharding en een ongelovig afwijzen van hem.
In Rm 11:33 ziet de apostel Paulus zich bijgevolg genoodzaakt uit te roepen: O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis. Hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!
De wijze waarop de apostel daar Gods wijsheid verheerlijkt, kunnen we gemakkelijk onderschrijven. Maar gewoonlijk zien we dat dan breed, in zijn algemeenheid. Maar ook in dit geval komt Paulus' uitspraak voort uit het verband, t.w. het voorafgaande gedeelte waarin hij uitweidde over het mysterie van Gods aanpak in verband met Israël. We beschouwen de context.
Rm 11:28
Naar het Evangelie zijn zij [de Joden] weliswaar vijanden omwille van jullie [christenen], maar naar de verkiezing geliefden vanwege de vaderen
Paulus verwijst naar het Israël van zijn dagen, maar ook naar dat van nu. Wat hij duidelijk maakt is dat men de Joden op tweeërlei wijze kan beoordelen. God zelf doet dat ook. Voor wat betreft het Evangelie gedragen zij zich als vijanden van hem, omdat zij het afwijzen. Overigens is die afwijzing wel ten goede gekomen aan ons, de Heidenvolken. In vers 12 had de apostel dat reeds duidelijk gemaakt: De misstap van de zijde der Joden leidde tot rijkdom voor de wereld.
Maar men kan Israël ook benaderen vanuit een andere invalshoek, die der uitverkiezing. Als het uitverkoren volk dat voortkwam uit Abraham, Isaäk en Jakob, blijven zij voor God geliefden omwille van die vaderen. Die uitverkiezing blijft geldig. Hoe dat zo?
Rm 11:29
Want onberouwlijk [zijn] de genadegaven en de roeping van God
YHWH God heeft nooit spijt van de beslissingen waarop zijn voornemen berust. Daarom zal hij ook nooit de gaven die hij goedgunstig aan Israël schonk, terugnemen. Evenmin zal hij hun roeping tenietdoen. Gelukkig maar voor ons, christenen! Want indien God zou kunnen terugkomen op een roeping, zou dat ook voor ons kunnen gelden; maar dat is uiteraard, en gelukkig maar, absoluut niet het geval!
De gunsten die God aan zijn uitverkoren volk schonk, werden al eerder door Paulus opgesomd in Rm 9:3-5.
Mijn broeders, mijn verwanten naar [het] vlees, die Israëlieten zijn; aan wie het zoonschap en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de dienst voor God en de beloften [behoren], van wie de vaderen [zijn], en uit wie de Messias [is] wat het vlees betreft. Hij die over alles is, God, gezegend tot in eeuwigheid. Amen!
We beperken ons nu tot de verbonden en de meest belangrijke gunst, de Messias. YHWH God wordt nooit ontrouw, dus ook niet aan zijn verbond met Abraham en evenmin aan zijn verbond met Israël en zijn verbond met David. En aangezien ook wij, christenen, steunen op het Abrahamitische verbond, kunnen we blij zijn de zekerheid te hebben dat God nimmer van gedachten verandert.
Zie: Rm 9:1-5.
Maar als leden van Israël ontvingen de Joden in de Eerste eeuw ook de Messias. Met welk doel? In Rm 15:8 beantwoordt Paulus die vraag: Teneinde de beloften die God aan hun voorvaders had gedaan, waar te maken.
En met die uitspraak wordt nogmaals beklemtoond dat God de Joden niet heeft laten 'vallen' als zijn Volk; Israël, dat reeds vanaf de Sinaï als eerste een afzonderlijke gemeente voor God werd (Hn (7:37-38).
Zijn waarachtigheid eist gewoon dat hij zulke beloften als Gn 22:18 aan hen vervult: En in jouw zaad zullen alle Heidenvolken der aarde gezegend worden, omdat je mijn stem gehoorzaam geweest bent.
Rm 11:30, 31
Zoals jullie immers eens God ongehoorzaam waren, maar [aan wie] nu barmhartigheid werd bewezen wegens de ongehoorzaamheid van dezen, zo werden ook dezen nu ongehoorzaam wegens de jullie [betoonde] barmhartigheid, opdat ook aan hen [eens] barmhartigheid bewezen zou worden.
Dit klinkt wat ingewikkeld, maar Paulus bedoelt gewoon dat de Joden thans in de toestand zijn waarin de Heidengelovigen voorheen verkeerden, toen zij nog een leven van ongeloof leidden en bijgevolg in ongehoorzaamheid verkeerden jegens God.
Vroeger, toen de joden in zekere zin gehoorzaam waren doordat zij in een verhouding tot God stonden en in geloof naar hem opzagen, was de Heidenwereld totaal van hem vervreemd. In het algemeen gesproken waren zij geheel overgeleverd aan hun afgodendienst en leefden zij dus voortdurend in een toestand van ongehoorzaamheid. Daarin zaten zij als het ware opgesloten; in zekere zin waren zij Gods gevangenen.
Zoals Paulus schreef, in Ef 2:11-13, leefden zij in die tijd zonder God, zonder de belofte van een Messiaanse bevrijder; waren zij vervreemd van Israëls burgerschap; kortom, zij leefden zonder enige hoop in deze wereld. Maar met de komst van Messias Jezus [Yeshua] openden zich voor hen voor het eerst een schitterend perspectief: door geloof in Jezus deel krijgen aan Gods barmhartigheid.
En precies dat gebeurde ook, bovendien in de hand gewerkt doordat de Joden zich terugtrokken in een bastion van ongeloof.
Door die opstelling raakten de Joden op hun beurt in een toestand van opgesloten zijn in ongehoorzaamheid. Dat laatste is evenwel niet gebeurd zonder hoopvolle vooruitzichten. Op de tijd die God daarvoor in zijn voornemen heeft bepaald - wanneer de 70ste Jaarweek aanbreekt - zal ook aan hen barmhartigheid bewezen worden. Blijkbaar tegen die tijd zullen de Joden, althans een gelovig Overblijfsel van hen, tot de slotsom komen dat zij bij God niet rechtvaardig kunnen worden op grond van eigen verdienste, maar dat zij net als alle andere mensen simpelweg Gods barmhartigheid nodig hebben.
Na vele eeuwen van verharding en opgesloten geweest te zijn in hun eigenzinnige opstelling, zullen zij tenslotte hun les geleerd hebben.
Want God sloot hen allen op in ongehoorzaamheid opdat hij aan allen barmhartigheid zou bewijzen.
In deze slotconclusie vond Paulus reden om uit te roepen: Wat is God toch wijs!
En wellicht begrijpen wij nu beter dat de apostel terecht daartoe aanleiding meende te hebben. Israël is het uitverkoren volk, maar ook zij moeten tot het besef komen dat zij er in principe bij God - wat redding betreft - niet beter voorstaan dan de Heidenvolken.
Eerder in de Romeinenbrief had Paulus al de juiste conclusies getrokken. Zie bijvoorbeeld 3:9 dat gedeeltelijk luidt:
Hebben wij iets voor? Volstrekt niet! Wij beschuldigden immers eerder [in het gedeelte vanaf Rm 2:1] én Joden én Grieken dat zij allen onder zonde zijn.
Samen met de Heidenvolken hebben de Joden de paradijstoestand verloren, d.i. het deelhebben aan Gods heerlijkheid. In Rm 3:23-25 had Paulus het aldus verwoord:
Want allen zondigden en komen tekort aan de heerlijkheid Gods, en naar zijn liefderijke gunst worden zij vrijelijk gerechtvaardigd door de verlossing die in Messias Jezus [is]. Hem stelde God als verzoendeksel door het geloof in zijn bloed, tot betoon van zijn rechtvaardigheid, door voorbij te gaan aan de zonden die vroeger hadden plaatsgevonden tijdens de verdraagzaamheid van God.
Tot nu toe geloven de Joden niet dat zij Jezus’ verzoenend slachtoffer nodig hebben en dat destijds werd gesymboliseerd door het verzoendeksel [kappooreth] op de ark van het Verbond.
Gewoonlijk is hun reactie op hem furieus, vooral vanwege de gedachte dat zij het offer van zijn ziel nodig zouden hebben en dat hij bijgevolg aanvankelijk optrad als een lijdende Messias. Bovendien worden zij bij hun voortdurende Torahstudie bevestigd in de mening dat zij zich door eigen inspanningen kunnen opwerken tot een voor God aanvaardbaar niveau.
Die houding komt eigenlijk neer op: Ik heb geen hulp nodig. Ik kan het alleen af. Een ieder die zo denkt, snijdt zich echter af van Gods barmhartigheid die hij de mensheid in Jezus betoont. De Joden moeten daarom gaan inzien dat zij op hun zelfverzekerde houding dienen terug te komen. En Gods wijsheid bestaat nu hierin dat hij door zijn speciale aanpak hen tenslotte tot dat nederige besef zal brengen.
Het is van het grootste belang ons deze kijk op de Joodse zaak eigen te maken. Hoe dat zo?
a De hierboven geschetste situatie is vanaf de Eerste eeuw zichtbaar in het historische wereldgebeuren. Wellicht dat velen zich de implicatie daarvan niet realiseren, maar in werkelijkheid betekent een en ander dat we al die tijd God zelf aan het werk hebben gezien. In dat opzicht waren zijn activiteiten voortdurend zichtbaar voor ons. Misschien hebben wij ons vaak verwonderd over die onbuigzame opstelling van de Joden. Zij worden gewoon "mad" als het om Christus gaat. Er is werkelijk geen volk dat zo massaal afwijzend staat tegenover het Evangelie.
In het licht van de Schrift onderkennen wij evenwel hun situatie. Terwijl wij ons als Jezus' leerlingen in vrijheid verheugen, zien wij dat de Joden als natie opgesloten zitten in hun ongeloof, equivalent aan ongehoorzaamheid.
b Wij kennen wellicht de profetische woorden van Zc 8:23. Voor de Eindtijd geldt:
In die dagen zullen tien mannen uit allerlei heidense talen de zoom van een joodse man grijpen onder de uitroep: 'Wij willen met u meegaan, want wij hebben gehoord dat God met u is'.
Voor redding zullen de Heidenvolken zich dus genoodzaakt zien zich bij het Joodse Overblijfsel aan te sluiten.
Vergelijk Mattheüs 25:37-40. En zie aub de Studie: Schapen en Bokken.
Niettemin is het begrijpelijk dat iemands eerste reactie - kijkend naar de Joodse situatie van dit moment - is: Onmogelijk. Zoiets is onbestaanbaar.
Het heeft er veel van weg dat YHWH God ook die houding heeft voorzien: het voor onmogelijk houden dat er na ca 2000 jaar een kentering intreedt en Israël zich alsnog tot haar Messias zal wenden. In de Oudtestamentische profetieën over Israëls herstel, heeft God geanticipeerd op juist die reactie.
Een sprekend voorbeeld vinden wij in Zacharia, hdst. 8. Hierboven hebben we al vers 23 uit dat hoofdstuk geciteerd. We verwijzen er evenwel opnieuw naar, omdat de profetische woorden in dat vers duiden op een eschatologische context.
Vandaar dat het gedeelte van 8:1-6 verder reikt dan de situatie onder de Joden van die tijd.
De gebeurtenissen van de 70ste Jaarweek zijn veeleer in beeld. Merk bijvoorbeeld op hoe de profetie vooral handelt over de stad Jeruzalem en over de Joodse mensen die de stad zullen bevolken: het kernpunt uit de profetie der Jaarweken.
Ter herinnering Daniël 9:24 > Zeventig weken zijn toebedeeld betreffende jouw volk en betreffende jouw heilige stad.
1 Het woord van YHWH der legerscharen kwam aldus:
2 Zo spreekt YHWH der legerscharen: Ik ijver voor Sion met grote vurigheid, met grote grimmigheid ijver ik voor haar.
3 Zo spreekt YHWH: Ik keer terug naar Sion, neem in Jeruzalem mijn intrek; Jeruzalem zal de betrouwbare Stad heten, de berg van YHWH der legerscharen: de heilige Berg!
4 Zo spreekt YHWH der legerscharen: Weer zullen op Jeruzalems pleinen oude mannen en vrouwen zitten, ieder met de stok in zijn hand om de last van zijn jaren;
5 de pleinen der stad zullen vol zijn van jongens en meisjes, spelend op haar pleinen.
6 Zo spreekt YHWH der legerscharen: Omdat het in die dagen wonderbaar zal zijn in de ogen van de Rest van dit volk, zal het daarom ook wonderbaar zijn in mijn ogen? - godsspraak van YHWH der legerscharen.
Het antwoord op de vraag in vers 6 is uiteraard: Nee!
Voor YHWH Elohim is de zaak noch wonderbaar noch te moeilijk. Hij weet precies hoe zijn voornemen in elkaar steekt en ook hoe hij het gaat verwezenlijken, ook al is dat tegen ieders verwachting in. Denk maar aan Jezus' uitspraak in Lk 18:27:
De dingen die bij mensen onmogelijk zijn, zijn mogelijk bij God
Let overigens ook eens op - in de verzen 2 en 3 - hoe we daar opnieuw dezelfde volgorde kunnen onderscheiden waarover wij het al eerder in deze aflevering hebben gehad, t.w. eerst Gericht (oordeel) voor het ontrouwe deel van Israël en vervolgens herstel en zegen voor de getrouwe Rest. Want pas nadat YHWH met grote grimmigheid voor Sion of Jeruzalem heeft geijverd, zal hij in de Stad zijn intrek nemen. Vanaf die tijd is Jeruzalem de betrouwbare Stad en de berg van YHWH de heilige Berg.
De termen die Zacharia daarbij hanteert keren opvallend terug in bepaalde uitspraken van Jezus zelf met betrekking tot de "laatste dagen".
Zie onder meer Mt 24:31, 21-22. De Antichrist lijdt de nederlaag. Israël herleeft voor Gods voornemen:
Zo spreekt YHWH der legerscharen: Zie, Ik zal mijn volk redden uit het land van zonsopgang en uit het land van zonsondergang. Ik breng hen terug, zodat zij weer in Jeruzalem wonen. Zij zullen mijn volk en Ik wil hun God zijn, in trouw en gerechtigheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten