Veni Domine Iesu

Veni Domine Iesu
De Tent van God bij de mensen en Hij zal bij hen verblijven

vrijdag 12 juli 2013

De Tweede Korinthebrief - Hoofdstuk 10

 
1   Aυτος δε εγω Παυλος παρακαλω υμας δια της πραυτητος και επιεικειας του Xριστου, ος κατα προσωπον μεν ταπεινος εν υμιν, απων δε θαρρω εις υμας∙
 
Ik nu, Paulus zelf, roep jullie op door de zachtmoedigheid en mildheid van de Messias – ik, die in tegenwoordigheid weliswaar schuchter ben, maar in afwezigheid flink jegens jullie –
 
2   δεομαι δε το μη παρων θαρρησαι τη πεποιθησει η λογιζομαι τολμησαι επι τινας τους λογιζομενους ημας ως κατα σαρκα περιπατουντας.
 
ik nu smeek dat ik, wanneer ik aanwezig ben, niet flink hoef te zijn met het vertrouwen waarmee ik meen stoutmoedig te moeten optreden tegen sommigen die van mening zijn dat wij naar het vlees wandelen.
 
Eerst nu gaat de apostel met al zijn inzet over tot wat steeds al in de hoofdstukken 1 tot en met 7 doorklonk: zijn verweer (apologie) tegen zowel de heimelijke verdachtmakingen alsook de rechtstreekse en openlijke aanvallen op zijn persoon; vormen van tegenstand en tegenwerking die voornamelijk afkomstig waren uit de hoek der Judaïsten. Overal waar Paulus het Evangelie predikte en nieuwe gemeenten stichtte doken zij op en verwekten zij  onrust.
 
Zoals wij hierboven al vermeldden wilden die wetsijveraars niets weten van een prediking en christelijke praktijk die vrij is van Mozaïsche wetsverplichting. Dus deden zij er ook te Korinthe alles aan om de apostel van de oprechte gelovigen aldaar te vervreemden. Als het hun lukte Paulus in hun ogen verdacht te maken was het nog maar een kleine stap om ook de leer der christelijke vrijheid bij hen weg te nemen, ja, te vernietigen.
 
In dat besef richt Paulus zijn apologie dan ook niet op zichzelf; alsof hij uit zou zijn op zelfrechtvaardiging. Veeleer voert hij strijd voor het geestelijke welzijn van zijn broeders; in indirecte zin vanzelfsprekend ook voor dat van alle generaties van christenen die nog na hem zouden komen, helemaal tot op ons die vlak voor de Opname staan. Door de gehele Eeuw der Gemeente heen zouden er sektarische bewegingen tot ontwikkeling komen waarbinnen ambitieuze elementen er onveranderlijk op uit zouden zijn de christelijke vrijheid te beknotten of zelfs teniet te doen. Vanaf zijn Galatenbrief had apostel al voor die dreiging gewaarschuwd: Voor de vrijheid maakte [de] Messias ons vrij; staat dan vast en laat je niet opnieuw een juk van slavernij opleggen.
 
Die intentie verklaart ook zijn hartstochtelijk toon die we hier al meteen proeven; hij wil de oprechten onder de Korinthiërs bevrijden uit de verstikkende greep der Judaïsten. Met het oog daarop werpt hij geheel zijn energieke persoonlijkheid in de strijd; vandaar zijn aanvang: Ik nu, Paulus zelf, doe een beroep op jullie..., waarbij hij zijn broeders niettemin herinnert aan de ware aard van de Messias, diens zachtaardigheid en mildheid. Waarom?
Hij hoopt namelijk dat de Korinthiërs hem bij zijn aanstaande bezoek de gelegenheid zullen bieden Jezus daarin na te volgen. Zelfs op zijn critici zou Paulus het liefst met zachtaardigheid en mildheid willen reageren. Zou hij, zoals dat tegenwoordig heet, lik op stuk geven, dan zou hij zich immers tot het niveau van die tegenstanders verlagen.
 
Zo hadden zijn opponenten ondermeer van hem beweerd dat hij op afstand wel stoutmoedig en flink overkwam, vooral in zijn Brieven, maar dat zijn tegenwoordigheid en verschijning in persoon zwak waren. Zij vergissen zich echter; wanneer het moet zal hij met durf en beslistheid optreden, vooral tegen hen die hem ervan beschuldigen dat hij zich door vleselijke motieven laat leiden. Kennelijk insinueren zij dat hij slechts rekening houdt met zijn eigen belangen en daarom sluw, ja, zelfs lafhartig te werk gaat. De apostel duidt hen geringschattend aan metsommigen; zij zijn niet talrijk maar wel gevaarlijk.
 
Het onderstaande is van de hand van Ray Stedman. In zijn visie speelde te Korinthe het volgende:
 
A small band of men had come down from Jerusalem and were charging the apostle with various things. It is evident from this that they were claiming, for one thing, that he was a self-appointed apostle. They claimed that, because he was not one of the original twelve, perhaps his whole story about having encountered Christ on the Damascus Road was made up. They were suggesting that his teachings were not in line with the other apostles, therefore he was not to be believed. Furthermore, they suggested that he was a moral coward, that he could write tremendous letters which could scare them, but that when he came in person he was as meek as a lamb. They suggested that he taught a frightening kind of freedom which set Christians free from any obligation to keep rules or guidelines to behavior. All of these charges were made plausible by their pointing out that Paul evidently had trouble getting churches to support him. Wherever he went, unlike these "super apostles" from Jerusalem, he did not have the support of churches but had to make tents for a living. This was proof, they said, that Paul was not really a validated apostle.
 
3   εν σαρκι γαρ περιπατουντες ου κατα σαρκα στρατευομεθα ―
 
Want al wandelen wij in het vlees, wij voeren geen strijd naar het vlees.
 
4   τα γαρ οπλα της στρατειας ημων ου σαρκικα αλλα δυνατα τω θεω προς καθαιρεσιν οχυρωματων ― λογισμους καθαιρουντες
 
De wapens van onze strijd zijn immers niet vleselijk, maar krachtig door God tot neerhalen van bolwerken ― redeneringen neerhalend
 
5   και παν υψωμα επαιρομενον κατα της γνωσεως του θεου, και αιχμαλωτιζοντες παν νοημα εις την υπακοην του Xριστου,
 
en elke wal die opgeworpen wordt tegen de kennis van God, terwijl wij elk bedenksel gevangen nemen tot de gehoorzaamheid van de Messias,
 
Paulus wijst de beschuldiging van vleselijk eigen belang resoluut van de hand. Natuurlijk bevindt hij zich als ieder ander in een zwak vleselijk organisme met alle beperkingen vandien, maar de strijd die hij voert is een geestelijke, geen vleselijke. Zijn 'wapens' beantwoorden aan een hoger principe, dat van zijn bovennatuurlijk leven in de Messias: Niet meer ik leef, doch [de] Messias leeft in mij. Voor zover ik nu in [het] vlees leef, leef ik in geloof jegens de Zoon van God, die mij liefhad en zichzelf voor mij overgaf (GL 2:20).
 
Toegerust met die middelen is hij als het ware in staat een strafexpeditie tegen de gevaarlijke elementen in Korinthe op touw te zetten en al hun valse redeneringen en de bolwerken waarin zij zich verschansen neer te halen. Na een ervaring van ruim 20 jaar weet hij met zekerheid dat God zelf hem die krachtige, geestelijke wapens verschaft. Tegen de inhoud van het Evangelie houdt geen enkel hoogmoedig bolwerk van slechts menselijke wijsheid stand. Zijn de wallen waarachter ambitieuze personen en/of hele menselijke stelsels zich verschansen eenmaal neergehaald, dan slaat hij hen als het ware in gevangenisboeien en biedt hij hen aan de Messias aan voor gehoorzame dienstbaarheid aan hem.
 
6   και εν ετοιμω εχοντες εκδικησαι πασαν παρακοην, οταν πληρωθη υμων η υπακοη.
 
en wij staan gereed om elke ongehoorzaamheid te bestraffen, zodra jullie gehoorzaamheid volledig is.
 
Paulus houdt rekening met de mogelijkheid dat sommigen taaie tegenstand zullen bieden en zich niet zomaar gevangen laten nemen. Waarschijnlijk doelt hij op zijn uitgesproken tegenstanders te Korinthe. Maar zijn goddelijke wapens zijn krachtig genoeg om ook op hen een geestelijke overwinning te behalen en dat zal vooral het geval zijn wanneer de meerderheid in de gemeente zich gehoorzaam naar hun Heer, de Messias, voegt. In dat geval - met de nabijheid en ondersteuning van gelijkgezinden die ook bondgenoten zijn - wordt het een stuk gemakkelijker om de weerspannige elementen onschadelijk te maken. Maar altijd met de wapens waarin God voorziet, zoals aangegeven in Efeze 6.
 
Weliswaar gaat Paulus hier niet op dit punt in, maar wij doen er ongetwijfeld ook zelf goed aan om ons eigen begrip van de Schrift geregeld te toetsen, dus nagaan of onze eigen gedachten misschien niet in gevangenschap gebracht moeten worden tot de gehoorzaamheid van de Messias. Misschien wel bolwerken met daarin sterk verschanste dingen in onze eigen geest neerhalen!
 
7   Tα κατα προσωπον βλεπετε. ει τις πεποιθεν εαυτω Xριστου ειναι, τουτο λογιζεσθω παλιν εφ εαυτου οτι καθως αυτος Xριστου ουτως και ημεις.
 
Jullie bezien de dingen naar het uiterlijk. Indien iemand er voor zichzelf van overtuigd is dat hij van [de] Messias is, moet hij dit feit nogmaals bij zichzelf bedenken: Gelijk hijzelf van [de] Messias is, zo ook wij.
 
8   εαν [τε] γαρ περισσοτερον τι καυχησωμαι περι της εξουσιας ημων, ης εδωκεν ο κυριος εις οικοδομην και ουκ εις καθαιρεσιν υμων, ουκ αισχυνθησομαι,
 
Want ook al zou ik iets teveel roemen op onze volmacht, welke de Heer gaf tot opbouw en niet tot jullie afbraak, ik zal niet beschaamd worden,
 
9   ινα μη δοξω ως αν εκφοβειν υμας δια των επιστολων∙
 
anders zou ik de schijn kunnen wekken dat ik jullie door de brieven schrik wil aanjagen.
 
De Korinthiërs gedragen zich kortzichtig maar dat komt vooral door de schadelijke invloed van Paulus’ tegenstanders. Vertellen die vol overtuiging van zichzelf dat zij de Messias toebehoren? Prima! Maar zijn zij soms de enigen? In zijn Eerste Brief had hij hun al geschreven:Want precies zoals het lichaam één is en vele leden heeft, maar alle leden van het lichaam, hoewel velen zijnde, één lichaam vormen, zó ook de Messias (1Ko 12:12).
 
De claim aan de Messias toe te behoren hoeft geen expliciete verwijzing te zijn naar de zogenaamde 'Christus’ partij', één van de sektarische stromingen te Korinthe waarvan de aanhangers meenden dat hun betrekkingen met Jezus nauwer waren dan die van anderen. Eerder moeten we denken aan een claim op een door Jezus verleende, specifieke autoriteit. Het zou zelfs kunnen dat enkelen onder die Judaïsten claimden Jezus persoonlijk gekend te hebben. Aangezien dat met Paulus niet het geval was kunnen zij op die basis superioriteit geclaimd hebben. Vergelijk echter 2Ko 5:16-17 om welke dingen het in onze verhouding met Gods Zoon werkelijk gaat.
 
Welnu, is Paulus’ reactie, over het toebehoren aan Christus moeten jullie maar eens opnieuw je gedachten laten gaan en stil staan bij degene (hijzelf) die van de Heer zo’n specifieke volmacht ontving in het Evangelie. In zijn Galatenbrief had Paulus zichzelf immers geïntroduceerd als Paulus, een apostel, niet vanwege mensen noch door een mens maar door Jezus Messias en Vader God die hem vanuit [de]doden opwekte.
 
Die volmacht toelichtend schreef hij verder:
 
Maar ik maak jullie bekend, broeders, dat het Evangelie dat door mij als evangelie werd verkondigd niet naar de mens is. Want ik ontving het ook niet van een mens - noch werd ik onderwezen - maar door openbaring van Jezus Messias (Gl 1:1, 11-12).
 
In zijn Eerste Brief aan de Korinthiërs had hij hun bijgevolg kunnen schrijven: Wij spreken Gods wijsheid in een geheimenis, die verborgen was, welke God vóór de eeuwen voorbestemde tot onze heerlijkheid (1Ko 2:7).
Zijn volmacht is dus zeker niet inferieur aan de door zijn opponenten geclaimde autoriteit, en met een zekere ironie laat hij hen nu weten dat hij wellicht wat teveel op zijn verbondenheid met Jezus had geroemd. Uiteraard was en is het zijn taak gemeenten te stichten en op te bouwen, niet om neer te halen of af te breken. En daarmee was hij ook steeds te Korinthe bezig geweest; het zijn alleen de opstandigen onder hen die te maken krijgen met zijn 'destructief' handelen.
 
Over geen van beide facetten zal hij zich ooit behoeven te schamen, in tegenstelling tot zijn opponenten die hun vermeende autoriteit werkelijk tot de geestelijke ondergang van anderen gebruiken. Maar zelfs in zijn Brieven was Paulus altijd opbouwend geweest; nooit waren ze er op berekend om ook maar iemand vrees aan te jagen, ook al moest hij de Korinthiërs soms heel rechtstreeks op hun tekortkomingen wijzen. Maar dat maakte hem nog niet tot hun meester, zoals hij al eerder in de Brief had geschreven: Ikzelf nu roep God op als getuige tegen mijn ziel dat ik, om jullie te sparen, nog niet naar Korinthe kwam. Niet dat wij heerschappij voeren over jullie geloof, maar wij zijn medearbeiders van jullie vreugde; want jullie staan door geloof.
(2Ko 1:23-24).
 
10  οτι, Aι επιστολαι μεν, φησιν, βαρειαι και ισχυραι, η δε παρουσια του σωματος ασθενης και ο λογος εξουθενημενος.
 
Want zo zegt men: "De brieven zijn weliswaar gewichtig en krachtig maar de lichamelijke aanwezigheid zwak en het woord verachtelijk".
 
11  τουτο λογιζεσθω ο τοιουτος, οτι οιοι εσμεν τω λογω δι επιστολων αποντες, τοιουτοι και παροντες τω εργω.
 
Laat zo iemand dit bedenken dat wij, wanneer wij aanwezig zijn, net zo in daad zullen zijn als bij onze afwezigheid in woord door brieven.
 
Paulus’ brieven, met name de Tranenbrief, moet door de strenge toon diepe indruk op de Korinthiërs gemaakt hebben, voor zijn tegenstanders daarom reden om de apostel daarop aan te vallen en aldus bij de anderen twijfel te zaaien omtrent zijn ware motieven. Tijdens het plotselinge 'tussenbezoek' schijnt zijn optreden inderdaad een zwakke en weifelende indruk gemaakt te hebben. Hij trof er dan ook een atmosfeer van achterdocht en stilzwijgende beschuldigingen aan, zodat het bezoek 'in droefheid' verliep.
Vandaar dat zijn tegenstanders konden smalen: Zijn persoonlijke verschijning is zwak en zijn spreken onbeduidend. "Ja, op afstand durft hij wel krachtige brieven te schrijven; niets anders dan een pose van een zwakkeling".
 
Paulus ontkent dat er een wezenlijk verschil zou bestaan tussen zijn brieven en zijn persoonlijk optreden. Het was slechts door de omstandigheden dat hij in het verleden bescheiden en voorzichtig te werk ging en dat geschiedde zeker niet uit lafheid. En hij zou beslist niet opnieuw 'in droefheid' naar hen toe komen, maar zonodig krachtdadig optreden, geheel in de trant van zijn brieven (2Ko 2:1-4).
 
12  Oυ γαρ τολμωμεν εγκριναι η συγκριναι εαυτους τισιν των εαυτους συνιστανοντων∙ αλλα αυτοι εν εαυτοις εαυτους μετρουντες και συγκρινοντες εαυτους εαυτοις ου συνιασιν.
 
Want wij durven onszelf niet te rekenen onder, of te vergelijken met sommigen die zichzelf aanprijzen; maar door zichzelf af te meten aan zichzelf, en zichzelf te vergelijken met zichzelf, tonen zij geen begrip.
 
13  ημεις δε ουκ εις τα αμετρα καυχησομεθα, αλλα κατα το μετρον του κανονος ου εμερισεν ημιν ο θεος μετρου, εφικεσθαι αχρι και υμων.
 
Wij daarentegen zullen niet roemen in het mateloze, maar naar de maat van de maatstaf die God ons als maat toedeelde, om zelfs tot aan jullie te reiken.
 
Toch nog vrij breedvoerig licht de apostel toe wat hij in vers 11 bedoelde, dat zijn daden in de praktijk van de Evangelieverkondiging niet achterblijven bij het geschreven woord in zijn brieven. De Korintiërs hoeven als voorbeeld daarvan slechts terug te denken aan de tijd dat hij vóór alle anderen hun gebied bereikte en hun als eerste bekend maakte met de goede tijdingen van redding, beschikbaar gekomen in Messias Jezus. Als hun geestelijke vader was hij ook degene geweest die de plaatselijke gemeente stichtte. In 1Ko 4:14-15 had hij hun, als zijngeliefde kinderen, immers al aan die feiten herinnerd: Jullie mogen dan in [de] Messias tienduizend leermeesters hebben, doch niet veel vaders. In Messias Jezus verwekte ik jullie immers door het Evangelie.
 
Maar met bittere ironie laat hij hen eerst weten dat hij het niet waagt zich op één lijn te stellen met die zelfgenoegzame elementen onder hen die zich in hun onverstand uitsluitend afmeten naar zichzelf. De maatstaf die zij hanteren is hun eigen persoon welke een en al voortreffelijkheid zou zijn. Bijgevolg roemen zij ook buiten alle maat. Hoe dwaas! Wat een gebrek aan zelfkennis!
De apostel laat zich echter door de enige juiste maatstaf leiden, die van God en die wees hem, Paulus, als apostel van de Heer het hele gebied der Heidenwereld toe. Zelfs de andere apostelen – op wie die Judaïsten zich kennelijk graag beriepen - hadden die toewijzing erkend. Werkend vanuit Antiochië had hij zelfs in het Westen hun gebied bereikt en dat maakte zijn tegenstanders feitelijk tot indringers (Gl 2:7-9).
 
14  ου γαρ ως μη εφικνουμενοι εις υμας υπερεκτεινομεν εαυτους, αχρι γαρ και υμων εφθασαμεν εν τω ευαγγελιω του Xριστου∙
 
Want wij strekken onszelf niet te ver uit alsof we niet tot aan jullie reikten; in het Evangelie van de Messias kwamen wij immers ook het eerst tot aan jullie.
 
15  ουκ εις τα αμετρα καυχωμενοι εν αλλοτριοις κοποις, ελπιδα δε εχοντες αυξανομενης της πιστεως υμων εν υμιν μεγαλυνθηναι κατα τον κανονα ημων εις περισσειαν,
 
Nee, wij roemen niet in het mateloze in het harde werk van anderen, maar wij koesteren de hoop dat met het toenemen van jullie geloof, wij overvloedig groot gemaakt mogen worden onder jullie naar onze maatstaf,
 
16  εις τα υπερεκεινα υμων ευαγγελισασθαι, ουκ εν αλλοτριω κανονι εις τα ετοιμα καυχησασθαι.
 
om nog verder dan bij jullie het Evangelie te verkondigen, zonder te roemen in de dingen die in andermans maatstaf tot stand kwamen.
 
17  ο δε καυχωμενος εν κυριω καυχασθω∙
 
Maar wie roemt, roeme in de Heer.
 
18  ου γαρ ο εαυτον συνιστανων, εκεινος εστιν δοκιμος, αλλα ον ο κυριος συνιστησιν.
 
Want niet wie zichzelf aanbeveelt, die is welbeproefd, maar wien de Heer aanbeveelt.
 
Om te Korinthe 'voet aan de grond te krijgen' hadden die indringers zich als het ware ver moeten uitstrekken, onder meer door het moeizame verwerven van aanbevelingsbrieven bij andere gemeenten, maar ook in de zin van velerlei vormen van geïntrigeer (2Ko 3:1-3).
Wanneer Paulus op die wijze had gehandeld, had hij de schijn gewekt alsof hij Korinthe niet had bereikt, maar dat is uiteraard niet het geval want uit Hn 16:9 tot en met 18:11 kunnen wij opmaken dat God hem heel gericht te Korinthe liet uitkomen. Daarom is het evenmin zo dat hij roemt op inspanningen die in werkelijkheid door anderen zouden zijn geleverd. Die judaïstische indringers waren daarmee juist wel bezig; zij probeerden te pronken met andermans’ arbeid. Zij waren degenen die 'bouwden' op het fundament van een ander en zich de nieuwe bekeerlingen toe-eigenden (Rm 15:20).
 
Maar Paulus’ meetsnoer strekt zich nog verder uit. Allereerst is er nog meer heidens gebied te bereiken en daarnaast ziet hij graag dat op de plaatsen waar hij reeds arbeidde, het geloof wordt 'geconsolideerd'; er moet een voortdurende verdieping van zijn apostolische arbeid plaats vinden. En dat nu vertegenwoordigt zijn maatstaf, zijn zienswijze, welke echter in werkelijkheid Gods maatstaf vertegenwoordigt (vers 15). Dat anderen op het fundament dat hij zelf eerder legde zouden verder bouwen, vormde voor hem geen bezwaar, maar dat moest dan wel op verantwoorde wijze geschieden. Zie 1Ko 3:10-15.
 
Met een verwijzing naar Jr 9:23-24, zoals hij eerder deed in 1Ko 1:31, sluit Paulus zijn hartstochtelijk gevoerd betoog af. Een ieder die het roemen niet kan laten beroeme zich nooit op eigen kracht en arbeid, maar moet alle eventuele vrucht daarvan aan God, Jahweh, toeschrijven. De profeet schreef letterlijk:
 
Laat wie zich beroemt zich daarop beroemen dat hij inzicht heeft en kennis van mij dat ik Jahweh ben die goedertierenheid, recht en gerechtigheid op de aarde doe, want in die dingen schep ik werkelijk behagen, spreekt Jahweh.
 
Het gaat er immers niet om dat men zichzelf aanbeveelt om in Gods ogen deugdelijk (beproefd) te worden bevonden. Dat is niet wat telt. Van werkelijke waarde is de bovennatuurlijke invloed ten goede op iemands inspanningen en de Korinthiërs konden voor zichzelf concluderen met wie onder hun leraren dat het geval was; wie werkelijk door God zelf werd 'aanbevolen'.
 
Terugkijkend met de blik die wij nu, na bijna 20 eeuwen, kunnen hebben op het functioneren van de Gemeente, mogen we gerust stellen dat wie de apostel Paulus en zijn bediening aanvalt eigenlijk het Woord van God aantast. Hij is, na de Messias zelf, de meest op de voorgrond tredende dienstknecht van God in het NT, meer dan wie ook van de twaalf apostelen. Met zijn aandeel aan de Grieks geïnspireerde Geschriften heeft hij een beslissend stempel gedrukt op het reilen en zeilen van de Gemeente tot nu toe, want daarin werden de grondslagen van het christelijk geloof neergelegd.
Uiteraard hadden zijn judaïstische tegenstanders van dat alles niet de minste notie. Niettemin waren zij laakbaar omdat zij bij een eerlijke beschouwing van de feiten zelfs toen al hadden kunnen onderscheiden dat God die dienstknecht van hem op een buitengewone wijze in zijn voornemen gebruikte. De geest van inspiratie bracht hem er dan ook toe die personen in het hoofdstuk hierna als valse apostelen te betitelen, dienaren van de Satan. 

Geen opmerkingen: