De Twee Vrouwgemeentes - Deel 4
De Evagemeente die Gods rust binnengaat
En God schiep de mens naar zijn beeld;
naar Gods beeld schiep hij HEM;
mannelijk en vrouwelijk schiep hij HEN.
Deze weergave van Genesis 1:27 is niet gebruikelijk in onze Hollandse vertalingen. Gewoonlijk luidt de laatste zin: "man en vrouw schiep hij hen". Sommige vertalingen hebben de variant: als-man en als-vrouw schiep hij hen. Bewust geven wij weer: Als-man en als-vrouw, aangezien er op beide plaatsen sprake is van slechts één woord, namelijk mannelijk respectievelijk vrouwelijk.
In Engelse vertalingen komt deze (betere) weergave gewoonlijk wel tot uitdrukking. Bijvoorbeeld de ASV: Male and femalecreated he them.
Omdat we later op dit punt terug willen komen, geven wij hier reeds aan hoe in de LXX "mannelijk en vrouwelijk" is vertaald, t.w.: αρσεν και θηλυ.
Wanneer Jezus volgens Mattheüs 19:4 naar Genesis 1:27 verwijst, wordt de frase "mannelijk en vrouwelijk" ook precies op die manier in het Grieks door Mattheüs weergegeven.
In De Naardense Bijbel wordt Genesis 1:27 aldus vertaald: mannelijk en vrouwelijk heeft hij hen geschapen.
Wanneer we nu Genesis 1:27 in zijn context beschouwen, bijvoorbeeld 1:27 t/m 2:3, dan is het volgende duidelijk:
1.) Dit scheppingsgebeuren vond plaats tegen het einde van de Zesde Dag.
Terloops constateren we aan de hand van Hebreeën 4:3-4 dat met de schepping van de mens (mannelijk en vrouwelijk) de grondlegging der wereld had plaatsgevonden. Ook dat gebeurde dus nog binnen de Zesde Dag. Want niet alleen was de menselijke schepping als mannelijk en vrouwelijk voortgebracht; YHWH Elohim had hen - nog steeds binnen die Zesde Dag - de opdracht gegeven om vruchtbaar te zijn, tot velen te worden en de aarde te vullen.
Bovendien was die opdracht vergezeld gegaan van zijn zegen.
Wellicht vindt u het de moeite waard eea in gedachten te houden, in aanmerking nemend dat deze uitdrukking - de grondlegging der wereld - ook verschijnt in
Lukas 11:50;
Efeziërs 1:4;
Hebreeën 9:26;
1 Petrus 1:20;
Het loont namelijk bijzonder om de genoemde Schriftplaatsen in het licht van Hebreeën 4:3-4 opnieuw te beschouwen en zich de implicaties ervan te realiseren:
Want wij die tot geloof kwamen, gaan binnen in de rust, gelijk hij gezegd heeft: Zodat ik zwoer in mijn toorn: ‘Indien zij in mijn rust zullen ingaan’, en toch waren de werken sedert de grondlegging der wereld geschied. Want hij heeft ergens over de Zevende [dag] aldus gezegd: En God rustte op de Zevende [dag] van al zijn werken.
2.) Er zit een zekere ruimte aan tijd tussen het scheppen van de mens naar Gods beeld en dat hij HEN vervolgens schiep als-man en als-vrouw.
In het zogeheten Tweede Scheppingsverslag, opgetekend in Genesis, hoofdstuk 2, wordt dat onmiskenbaar duidelijk. In vers 7 lezen wij over de aanvankelijke vorming van de mens uit het stof van de aardbodem (parallel met het eerste deel van Gn 1:27).
Vergelijk de beschrijving met die in Gn 2:19, niet alleen om vast te stellen dat mens en dier gevormd zijn uit identieke basismaterialen, maar ook om te constateren dat de Zesde Dag nog steeds voortgang vond.
Vervolgens gebeurt er het een en ander, waarna wij in de vv 21 en 22 zien dat de schepping wordt voltooid door het voortbrengen van "mannelijk en vrouwelijk".
Zelf houden we rekening met de mogelijkheid dat tussen start en afronding, met inbegrip van de huwelijksvoltrekking, niet minder dan 30 jaar verliepen.
De gedetailleerde beschrijving van de schepping van mannelijk en vrouwelijk is nogal onthullend. Terwijl de mens in een soort narcosetoestand verkeerde, nam YHWH Elohim één van zijn ribben en bouwde die vervolgens tot een vrouw.
Maar wat was het echte resultaat?
Dat moet in overeenstemming zijn geweest met het laatste deel van Genesis 1:27 >> mannelijk en vrouwelijk schiep hij HEN. Er was niet slechts een vrouw tot bestaan gekomen, er was ook een man voortgebracht. De mens was door de ingreep getransformeerd tot een man. Bovendien had hij er een vrouw bij gekregen, de uitdrukking van zijn vrouwelijke zijde.
Kennis van het Hebreeuwse woord dat in deze passage met rib is vertaald, werkt in dit opzicht verhelderend. Dat woord ( צלע ; tsela, Strongnr. 6763 ) hangt samen met een werkwoord dat "kreupel gaan" of "mank lopen" betekent; letterlijk: "eenzijdig zijn".
Dat werkwoord vinden we terug in Genesis 32:31; Jakob die voortaan mank ging aan zijn dijbeen nadat de gewrichtsholte tijdens de "worsteling" met de engel was ontzet. En vervolgens nog uitsluitend in Micha 4:6-7 en Zefanja 3:19, waar melding wordt gemaakt van het toekomstige Joodse Overblijfsel dat vergaderd zal worden tot herstel, maar dat in de periode waarin aards Israël opgesloten is in haar ongehoorzaamheid kreupel gaat; een situatie die ook nu nog steeds voortduurt. Vandaar dat het substantief eerder de gedachte aan zijde dan aan rib oproept.
De LXX geeft het Hebreeuwse zelfstandige naamwoord weer met πλευρα [pleura] dat vooral de betekenis heeft van ZIJDE. Men vindt het dan ook terug in Genesis 2:21-22, maar ook in Exodus 27:7 en 2 Samuël 16:13.
Een sprekend voorbeeld is Exodus 25:12. Er moesten ringen gemaakt worden zowel aan de ene als aan de andere kant (zijde) van de ark. In dezelfde trant ook Exodus 27:7, "de beide zijden van het altaar".
Ook in 2 Samuël 16:13 is het moeilijk om aan een rib te denken: Simeï liep gelijk op met David en zijn mannen op de zijde (flank) van de berg, tegenover hen.
Conclusie? In Genesis 2:21-22 wordt inderdaad geleerd dat de vrouw "uit de man werd genomen" (v. 23), maar wat uit hem werd genomen was vooral zijn vrouwelijke zijde.
Geen wonder dat Mozes het hoofdstuk afsluit met Gods verklaring: Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en zij zullen tot één vlees worden.
Waarom geen vreemde uitspraak?
De beide zijden van de mens, aanvankelijk harmonieus in hem verenigd, waren nu gescheiden, maar verlangden logischerwijs naar de eenwording. Om voortaan een harmonieus leven te kunnen leiden waren man en vrouw op elkaar aangewezen. De gescheiden delen zouden naar elkaar toe willen groeien.
Nog enkele opmerkingen in verband met het bovenstaande:
* Op grond van het voorgaande lijkt het ons alleszins aannemelijk dat Adam, toen hij nog alleen was, een harmonieus leven in zichzelf kon leiden. Nergens lezen we immers dat hij zich eenzaam voelde of dat hij zich beklaagde over zijn situatie. Het was YHWH Elohim zelf die opmerkte: Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik zal een hulp voor hem maken, als zijn tegenhanger (vers 18). Waarom niet goed? Gezien Gods voornemen dat hij in zijn Zoon, de toekomstige Messias, had opgevat.
Uit Efeziërs 5:28-32 blijkt dat YHWH in heel deze procedure reeds aan de verhouding dacht die er duizenden jaren later zou ontstaan tussen Christus en zijn Gemeentelichaam. In het huwelijksverbond tussen man en vrouw zou een groot geheim worden vastgelegd dat t.z.t. onthuld zou worden, zodat Christenen zich hun relatie tot hun Heer zouden gaan realiseren en zich daarover zouden kunnen verheugen:
Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. Want niemand haatte ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt en koestert het, gelijk ook de Messias de Gemeente; omdat wij ledematen van zijn Lichaam zijn. Daarom zal een mens de vader en de moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen tot één vlees zijn. Dit geheimenis is groot, maar ik spreek met het oog op [de] Messias en de Gemeente.
* In Handelingen 17:26 constateert Paulus in zijn beroemde toespraak tot de Atheense wijsgeren dat God "uit één elke natie van mensen maakte". O.i. wordt met die uitspraak bevestigd dat mannelijk en vrouwelijkaanvankelijk in de ene mens verenigd waren. Na de scheiding van beide zijden konden vervolgens man en vrouw binnen het huwelijk "vruchtbaar zijn en tot velen worden".
Voorafgaand aan die tweedeling "kende" YHWH de vrouw "in" de mens Adam en daarmee ook het gehele toekomstige mensengeslacht, om in stijl te blijven met Nieuwtestamentisch taalgebruik.
Bijgevolg kwam Jezus - de laatste Adam - toen hij als volmaakt mens hier op aarde verbleef, overeen met de mens en niet met de man Adam.
Zie 1 Timotheüs 2:5 >>
Want er is één God, ook één Middelaar van God en mensen, mens Messias Jezus die zichzelf gaf een losprijs-tegenover ten behoeve van velen.
De uitdrukking overeenkomstige losprijs, of letterlijk losprijs-tegenover, duidt o.i. op de overeenkomst tussen de mens Jezus en Adam, zoals oorspronkelijk geschapen naar het beeld van God; de eerste fase dus, zoals vermeld in Genesis 1:27.
Dit lijkt bevestigd te worden in 1Ko 15:45. Daar plaatst de apostel "de laatste Adam" tegenover de Adam van Gn 2:7. De eerste mens Adam werd tot een levende ziel. De laatste Adam tot een levendmakende geest.
Aldus zijn ook de mannen verplicht hun eigen vrouwen lief te hebben als hun eigen lichamen. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. Want niemand haatte ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt en koestert het, gelijk ook de Messias de Gemeente; omdat wij ledematen van zijn Lichaam zijn. Daarom zal een mens de vader en de moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en de twee zullen tot één vlees zijn. Dit geheimenis is groot, maar ik spreek met het oog op [de] Messias en de Gemeente.
Op deze passage in Efeziërs 5:28-32 willen we nu wat dieper ingaan omdat het iets heel bijzonders onthult. Zonder dat wij als mensen ons ervan bewust waren, lag er in de verbintenis van man en vrouw in hun onbedorven Edense situatie een groots geheim opgesloten. Dat geheim zou pas openbaar worden in de relatie die zou ontstaan tussen Messias Jezus en zijn Vrouwgemeente.
Het lijkt ons hier op z'n plaats om met nadruk vast te stellen dat de Vrouw in deze verbintenis een collectief is, de Christelijke Gemeente. Natuurlijk bestaat de gemeente uit afzonderlijke personen, zowel mannen als vrouwen. Het is evenwel niet de bedoeling dat wij onszelf in onze verhouding tot Christus zien als hetzij man of vrouw. Integendeel, "in" Christus zijn wij allen zonen van God. Galaten 3:26-28 maakt dat onmiskenbaar duidelijk:
Want allen zijt gij zonen Gods door het geloof in Messias Jezus. Want zovelen als in Messias werden gedoopt, hebben zich met Messias bekleed; daarbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije; er is geen mannelijk en vrouwelijk (αρσεν και θηλυ) want allen zijt gij één in Messias Jezus.
Dát is onze nieuwe geestelijke situatie "in" de Messias, het resultaat van de "nieuwe schepping" (Gl 6:15-16). Deze Vrouwgemeente bestaat dus uit (geestelijke) zonen van God.
De gedachte uit 2 Korinthiërs 11:2-3 is ons ongetwijfeld erg vertrouwd: Het gevaar verdorven te worden in onze geest door niet op onze hoede te zijn voor de subtiele verleidingen van Satan. Maar bekijk de passage toch nog eens wat meer van nabij:
Want ik beijver mij voor jullie met een ijver van God. Ik verloofde jullie immers aan één man om jullie als een eerbare maagd aan de Messias aan te bieden. Maar ik vrees dat op een of andere wijze zoals de slang in zijn listigheid Eva bedroog jullie gedachten verdorven zouden kunnen worden, weg van de eenvoud en de eerbaarheid die voor de Messias [passend zijn].
Als we de waarschuwing die hierin ligt opgesloten even laten voor wat ze is, dan valt het ons wellicht op dat de Vrouwgemeente door Paulus wordt vergeleken met Eva in haar onbedorven, Edense toestand. Wat betekent dat?
Dat die Vrouwgemeente zich intussen al zo’n 1985 jaar in een Evasituatie bevindt; paradijselijk derhalve, zonder de bedorvenheid en de gebrekkigheid die uit de zondeval zijn voortgevloeid. Dit alles vanzelfsprekend bezien vanuit een geestelijk gezichtspunt. Laten we eens nagaan hoe de Vrouwgemeente dat geluk ten deel is gevallen.
Het lag allemaal reeds opgesloten in het geheim der schepping van mannelijk en vrouwelijk en de huwelijksverbintenis. Maar die dingen nemen in Messias Jezus een nieuw, een geestelijk aspect aan.
Zoals we al zagen verscheen hij in de Eerste eeuw als de laatste Adam. Overeenkomstig zijn eeuwige voornemen dat hij in de Messias opvatte, toen hij deze eniggeboren Zoon voortbracht, wist YHWH reeds bij zichzelf - al de tijd die sindsdien verstreek - dat in die "laatste Adam" de grondslag zou liggen voor het tot bestaan brengen van de Christelijke Gemeente, de verzameling van individuen die voor zijn Zoon als een Vrouw zou zijn. Zie Efeziërs 3:9-11.
Daarom lezen wij in 1 Korinthiërs 15:45 >> De eerste mens, Adam, werd tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakende geest.
Daaruit kunnen wij afleiden dat de Messias het beginsel is van het nieuwe leven dat de leden van zijn Gemeente gaan ervaren. Zoals we zagen noemt de Bijbel dit een nieuwe schepping.
Die uitdrukking komt niet alleen voor in Galaten 6:15, maar ook in 2 Korinthiërs 5:17-18 >>
Nu dan, indien iemand in [de] Messias is, [is hij] een nieuwe schepping; de dingen van oudsher gingen voorbij; zie! nieuwe dingen ontstonden. Maar alle dingen zijn uit God.
De oorsprong van al het nieuwe ligt dus te allen tijde bij God. Hij is de oorsprong van alles, ook van de nieuwe schepping. Nadat de apostel Paulus in Efeziërs 2:8-9 eerst heeft aangetoond dat redding, dus het leven, Gods gave is, een vrije gunst van hem, los van 's mensen eigen inspanningen, zegt hij vervolgens in vers 10 >>
Want zijn maaksel zijn wij, in Messias Jezus geschapen [met het oog] op goede werken die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.
Verderop in de Efezebrief wordt echter aangetoond dat die schepping zich op de Evawijze voltrekt: YHWH schiep Eva, maar Adam lag aan haar schepping ten grondslag. Eén van zijn zijden lag aan de basis van Gods scheppingsdaad.
Hetzelfde geldt voor de Vrouwgemeente. De leden ervan zijn Gods zonen. Als kinderen van God zijn zij niet uit bloed noch uit een vleselijke wil noch uit de wil van een man geboren, maar uit God. -Johannes 1:12-13.
Dus geboren uit God, maar wel op basis van Christus' loskoopoffer.
Dat lezen wij in Efeziërs 5:25 >>
Mannen, hebt jullie vrouwen lief, zoals ook de Messias de Gemeente liefhad en zichzelf voor haar overgaf [in de dood die het karakter had van een verzoenend slachtoffer].
Merk op dat Messias Jezus zich aan een offerandelijke dood heeft overgeleverd en dat hij dit in de eerste plaats deed voor zijn Vrouwgemeente. Natuurlijk heeft de kracht van zijn slachtoffer een veel verder reikend effect, maar ze was toch allereerst en vooral bedoeld voor zijn Bruid, de Evagemeente.
Vergelijk 1 Johannes 2:2 >> Hij is verzoening voor onze zonden; doch niet voor de onze alleen, maar ook voor geheel de wereld.
Wat dit bijzondere punt betreft - overeenkomsten tussen Eva en de Gemeente - kunnen wij elkaar ook herinneren aan het verslag dat Johannes heeft opgetekend over Jezus' lijden en dood in Johannes, hoofdstuk 19.
Na eerst vermeld te hebben, in 19:31-33, dat de Joden haast hadden om de drie dode lichamen van de executiepalen te verwijderen, reden waarom men ertoe overging de beenderen van de twee misdadigers te breken - wat in Jezus' geval niet nodig bleek - verhaalt Johannes vervolgens wat een Romeinse soldaat deed om zich van Jezus' dood te vergewissen (vers 34):
Maar één der soldaten stak met een speer in zijn zijde [πλευρα, pleura, zoals in de LXX, Genesis 2:21-22] en terstond kwam er bloed en water uit.
Het is belangwekkend te constateren dat de Bijbel hier verband legt tussen het uiterlijke bewijs van Jezus' dood en één van zijn lichaamszijden. Het is waar dat met de handeling door de soldaat een profetie in vervulling ging (zie vers 37 en Zacharia 12:10), maar het lijkt ons niet ondenkbaar dat er tegelijkertijd sprake is van een verwijzing naar Genesis, hoofdstuk 2.
Als we nu weer de draad oppakken in Efeziërs 5, vanaf vers 26 t/m 32, dan kunnen we zien dat Messias Jezus zijn Vrouwgemeente niet alleen het leven heeft gegeven, maar haar vervolgens ook gereed maakt om haar te zijner tijd, bij de paroesie, aan zichzelf te kunnen aanbieden:
Hij heeft zich voor haar overgegeven opdat hij haar zou heiligen, [haar] gereinigd hebbend door het waterbad in het woord, opdat hij de gemeente glorierijk zou kunnen aanbieden aan zichzelf, geen vlek of rimpel of iets dergelijks hebbend, maar dat zij heilig zij en zonder smet.
Opdat hij haar zou heiligen; op deze manier wordt hier het doel van Jezus’ offerdood aangegeven: opdat hij de Gemeente in heerlijkheid aan zichzelf – de Bruidegom – zou kunnen aanbieden.
In dit verband kunnen wij ook denken aan de sublieme gedachte van Hebreeën 10:14 waar hetzelfde beginsel wordt verwoord: Want door één offergave heeft hij voor altijd tot volmaaktheid gebracht hen die geheiligd worden.
Christenen leven vanuit geloof, een geloof dat steunt op het loskoopoffer. Op grond van dat geloof wordt een christen gerechtvaardigd, of voor altijd tot volmaaktheid gebracht. Heiliging evenwel is een voortgaand proces en voltrekt zich aan elk lid van de Gemeente in de mate dat hij zich onder Christus' leiding openstelt voor de krachtige invloed van Gods geest en woord. Dat elke christen daarmee ernst dient te maken, moge blijken uit het beginsel in Hebreeën 12:14 >>
Streeft vrede na met allen; ook de heiliging, zonder welke niemand de Heer zal zien.
In 1 Thessalonicenzen 4:3 verklaart Paulus met nadruk dat dit Gods expliciete wil ten aanzien van de christen is: Dit immers is Gods wil: jullie heiliging. Waarom? Omdat de christen daardoor geschikt wordt om zijn Heer op een waardige wijze te vertegenwoordigen. Hij kan dan op een aanvaardbare manier als zijn getuige optreden (Hn 1:8).
Ook bevindt hij zich dan in de positie om de grote daden bekend te maken van hem die jullie uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht .
(1Pt 2:9).
Terwijl heiliging onder leiding van onze Messias een voortgaande zaak is, heeft hij ons wel door één offerdaad voor altijd tot volmaaktheid gebracht, zoals we al aan de hand van Hb 10:14 constateerden. De "nieuwe schepping" is daarom OK, om het populair uit te drukken. Net zo OK als de vrouw Eva toen zij als schepping verscheen. Vandaar Paulus’ vergelijking van de Vrouwgemeente met de vrouw Eva in 2 Korinthiërs 11:2-3 >>
Want ik beijver mij voor jullie met een ijver van God. Ik verloofde jullie immers aan één man om jullie als een eerbare maagd aan de Messias aan te bieden. Maar ik vrees dat op een of andere wijze zoals de slang in zijn listigheid Eva bedroog jullie gedachten verdorven zouden kunnen worden, weg van de eenvoud en de eerbaarheid die voor de Messias [passend zijn].
In haar verbondenheid met Adam, kende Eva eveneens geen enkel obstakel in haar verhouding tot God. Zij was immers op een volmaakte wijze door YHWH Elohim voortgebracht uit Adam. Maar om de nieuwe schepping perfect te laten zijn, moest er eerst een verzoenend offer worden gebracht. Pas toen konden al onze zonden, zowel die uit het verleden als alle toekomstige, op grond van ons geloof worden weggedaan.
Dat is de strekking van Hebreeën 9:25-26.
De Messias hoefde niet telkens weer, generatie na generatie, het offer van zichzelf te brengen. Integendeel, toen hij zich bij de voleinding der eeuwen manifesteerde, heeft hij eens voor altijd het toereikende offer gebracht om allen die voor loskoop in aanmerking komen - van alle generaties vóór hem, zowel als van alle generaties ná hem - van hun zonde te kunnen bevrijden: Nu is hij eens voor altijd, bij de voleinding der eeuwen, openbaar gemaakt voor terzijdestelling van de zonde door zijn slachtoffer (vers 26).
Die ver terugwerkende kracht van het offer wordt treffend getypeerd in Openbaring 13:8; in de uitdrukking: Het Lam geslacht zijnde vanaf de grondlegging der wereld.
Vandaar dat we vol vertrouwen kunnen zijn, zoals Hebreeën 10:22 ook aanmoedigt:
Laten wij met een waarachtig hart naderen, in volle verzekerdheid van het geloof, de harten door besprenkeling ontdaan van een boos geweten en het lichaam gebaad zijnde met rein water.
Door ons geloof in Messias Jezus als de door God Gezondene, zijn wij van de dood overgegaan tot het leven (Johannes 5:24). Door vervolgens ook verder een leven vanuit dat geloof te leiden, kunnen wij in vol vertrouwen tot God naderen: Voor hen die in Messias Jezus zijn is er namelijk geen veroordeling (Rm 8:1).
De onbelemmerde toegang tot God welke daarmee samenhangt, biedt de gelovige nog een andere bijzondere gelegenheid: Samen - met God - rust houden op de Zevende Dag, zijn Rustdag. Zoals ons, zowel de gelovigen van het Israël-Boven (Jezus’ Gemeentelichaam) als van Israël-Beneden (de Joodse- aardse Gemeente), wordt verzekerd in Hebreeën 4:3-4 >>
Want wij die tot geloof kwamen, gaan binnen in de rust, gelijk hij gezegd heeft: "Zodat ik zwoer in mijn toorn: ‘Indien zij in mijn rust zullen ingaan’", en toch waren de werken sedert de grondlegging der wereld geschied. Want hij heeft ergens over de Zevende [dag] aldus gezegd: "En God rustte op de Zevende [dag] van al zijn werken".
Ja inderdaad, christenen gaan Gods Rust binnen, d.i. de Rust van de 7e Dag die nu al duizenden jaren voortduurt vanaf de grondlegging der wereld (Genesis 2:2-3). Daarin gaan de leden van de hemelse christelijke Gemeente hen die tot de toekomstige aardse Joodse Gemeente zullen behoren vooraf. En waarom gaan zij als eersten die grote Sabbatsrust binnen?
Omdat zij al sinds Pinksteren 33 AD (4036 AM) geloof oefenen in Messias Jezus, hun Heer, en daardoor in de positie zijn gekomen vergelijkbaar met die van de vrouw Eva in haar (nog) volmaakte staat, niet bedorven door de smet van de zonde.
Als eersten kunnen (of: konden) zij gehoor geven aan de aanmoediging: Laten wij met een waarachtig hart naderen, in volle verzekerdheid van het geloof, de harten door besprenkeling ontdaan van een boos geweten en het lichaam gebaad zijnde met rein water.
Ons christenen wordt telkens weer verzekerd dat wij in [verbondenheid met] Messias Jezus vrije toegang tot God genieten. Die omstandigheid alleen reeds maakt onze positie voor het aangezicht van God vergelijkbaar met die van Adam en Eva in hun volmaakte paradijsstaat.
Die eerste mensen verheugden zich met God in zijn Zevende Dag van Rust. Diezelfde vreugde valt christenen ten deel.
Wanneer YHWH Elohim dan ook in Psalm 95:11 de natie Israël eraan herinnert dat Hij de wildernisgeneratie had gezworen dat zij nimmer zijn rustplaats – dat wil zeggen het beloofde land Kanaän – zouden binnen gaan (vergelijk Numeri 14:22-23), kon die Kanaänrust hooguit typologisch zijn. Zelfs voor de Israëlieten die zich niet weerspannig gedroegen tijdens alle omzwervingen in de wildernis, en die door Jozua het land werden binnengeleid, was Kanaän niet de plaats van de ware Rust (Hebreeën 4:8).
Het tegenbeeld van de Kanaänrust zal aards Israël ervaren tijdens het Millennium. Door Jezus Mashiach, die groter is dan Jozua, zullen zij – te beginnen met het Overblijfsel – die Rust worden binnengeleid. –Jozua 22:4.
Die Millenniumrust valt derhalve samen met de laatste 1000 jaar van Gods grote Sabbatrust op de Zevende Dag.
De mogelijkheid om met God (echte) Rust te genieten, de Rust van de Zevende Dag, wordt door de auteur van de Hebreeënbrief aangesneden in de hoofdstukken 3 en 4. Vooral het gedeelte van 3:16 t/m 4:11 verschaft sleutelpunten tot begrip.
Desondanks wordt algemeen erkend dat juist dit gedeelte moeilijk te doorgronden is. De volgende punten worden om die reden slechts ter beoordeling aan u aangeboden:
1. Na haar schepping ging de vrouw Eva automatisch de Rust binnen. Er waren voor haar geen belemmeringen. Zij genoot vrede met God en kon in haar verbondenheid met Adam vrijelijk tot God naderen. Door hun daad van opstand die tot uitdrukking kwam in ongehoorzaam gedrag, daarbij blijk gevend van een gebrek aan vertrouwen c.q. geloof, ging die situatie voor Adam en zijn vrouw al snel verloren. Echter niet alleen voor hen, maar ook voor ons, al hun nakomelingen. Het is precies datgene wat wij in Adam zijn kwijtgeraakt, maar ook precies datgene wat in Christus aan zijn Vrouwgemeente [als eersten van Adamsnageslacht] wordt hersteld.
2. Het is duidelijk dat het Gods wens is dat zijn kinderen de Rust binnengaan. Dat blijkt ondermeer uit Hb 4:1. Zich richtend tot - in het bijzonder - de aardse, Joodse Gemeente, schreef de apostel >>
Laten wij dan vrezen, aangezien er een belofte overblijft om in te gaan in zijn Rust, dat niemand van jullie ooit zou blijken achtergebleven te zijn.
In feite is dit een geïnspireerde aanmoediging om een eerbiedige vrees te koesteren dat niemand van ons achterblijft; dus ons niet opnieuw identificeren met onze vroegere levenswijze toen wij nog los van Messias Jezus waren.
Lots vrouw draalde en bleef achter, terwijl er een belofte/gelegenheid was tot ontkomen. Zo is er ook thans, in het Heden (Hb4:7) d.i. in het christelijke tijdperk, de belofte, ja, een uitnodiging, de Rust van God binnen te gaan.
Hb 4:1 is een duidelijke voortzetting van Hb 3:18-19 >>
Aan wie dan zwoer hij dat zij niet zouden ingaan in zijn rust? Niet aan hen die ongehoorzaam waren? Zo zien wij dat zij niet konden ingaan vanwege ongeloof.
Er wordt een conclusie getrokken uit wat voorafging, uit de vermelding dat Israël het Land der Belofte - de hun in het vooruitzicht gestelde (typologische) Rust - niet kon binnengaan. Vergelijk Deuteronomium 12:9.
En hoe luidt de conclusie? Dat een gepaste vrees op z'n plaats is. Waarom?
Vanwege het gevaar tot ongeloof te vervallen. Israël ging immers niet binnen wegens ongeloof. Hierop wordt dieper ingegaan in Hb 4:2 >> Want ook aan ons zijn goede tijdingen verkondigd, zoals destijds ook aan hen; maar het woord dat zij hoorden baatte hun niet, daar zij niet door het geloof verenigd waren met hen die [voordien] hadden gehoord.
Ook aan etnisch Israël was evangelie of goed nieuws bekendgemaakt. Maar wat zij vernamen baatte hun niet. Zij stelden niet echt geloof in de beloften van God; zij hadden hun twijfels daaromtrent. Het gevolg? Zij vielen terug in hun vroegere manier van leven. Zie als bewijs daarvoor o.a. Numeri 14:2-4.
Vrees dus ongeloof!
Vergelijk Romeinen 11:19-20 met precies dezelfde gedachte:
Jij zult dan zeggen: Er werden takken weggebroken, opdat ik zou worden geënt. Juist! Wegens ongeloof werden zij weggebroken; jij echter staat door het geloof. Zin niet op hoge dingen, maar vrees.
3. Kanaän was niet de echte Rust (4:8), maar was slechts typologisch. Jozua was namelijk niet te vergelijken met Christus. Ook met betrekking tot Jozua is Mashiach Yeshua veel groter, zoals hij dat ook is ten aanzien van de engelen (1:4), Mozes (3:4-6),Aäron (7:11), etc. Bovendien werden in de typologische rustplaats in het kader van het Wetsverbond offers gebracht die niet toereikend waren. Wat verloren was gegaan met de zondeval, t.w. volmaaktheid en vrije toegang tot God, kon door de dierlijke offers niet teruggebracht worden; daarvoor misten die offers de kracht.
Zie Hebreeën 9:6-9; 11-14.
4. Hoe ziet het leven van een christen die met God rust houdt op zijn Zevende Dag er eigenlijk uit? Het schriftdeel 4:9-10 verschaft het belangwekkende antwoord op die vraag:
Er blijft dus een sabbatsrust over voor het volk van God. Want wie inging in zijn Rust, rustte ook zelf van zijn werken zoals God van de zijne.
Ongetwijfeld één van de belangrijkste verklaringen die in de Bijbel te vinden zijn: Een revolutionair nieuw principe van leven volgens welke de mens eigenlijk altijd al had moeten functioneren, van het begin af. Het is die wijze van leven waarvan wij door de zonde zijn afgevallen, maar waartoe wij, christenen, als eersten in Mashiach Yeshua zijn hersteld.
Maar wat zou de betekenis kunnen zijn van de verklaring “Hij die inging in zijn Rust, rustte ook zelf van zijn werken zoals God van de zijne”?
We kunnen onmogelijk uitgaan van de veronderstelling dat God ooit rust van goede, juiste werken. De Rots, volmaakt is zijn activiteit, heeft Mozes opgemerkt volgens Deuteronomium 32:4. Op zijn beurt zei Jezus: Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken. -Johannes 5:17.
De wekelijkse sabbat - die de Joden telkens weer herinnerde aan de grote Sabbatsrust van YHWH, hun Elohim - weerhield Jezus er niet van om op die dag voortreffelijke werken te verrichten.
Wat de mens betreft, is de zaak duidelijker. Er zijn werken waarvan hij behoefte heeft dat hij ze voortaan niet meer verricht, er voorgoed van ‘rust’, t.w.:
a. Verdorven activiteiten die verricht worden in verzet tegen God, dode werken die ook in Hebreeën worden vermeld (6:1 en 9:14).
Onder dode werken kunnen we verstaan alle pogingen, vooral van de zijde der Joden, die erop gericht zijn rechtvaardig voor God te worden op grond van eigen verdienste. Zelfs de werken der Wet vallen daaronder, aangezien niemand daardoor rechtvaardig kan worden bij God. Vergelijk Hb 9:13-14.
Paulus heeft zulke werken opgesomd in Romeinen 1:29-32, onder vermelding van het gerechtelijke vonnis van God dat zij die zulke dingen beoefenen, des doods waardig zijn.
b. Waarschijnlijk het meest voor de hand liggend in onze context: het verrichten van werken om onze eigen (vermeende) rechtvaardigheid te bewerken.
Rusten van zulke werken impliceert rust vinden in een leven van volledige afhankelijkheid van God in Christus, overeenkomend met de levenswijze die Paulus zo vaak in zijn Brieven beschrijft, namelijk een leven leiden vanuit geloof in Christus in plaats van de ijdele inspanningen om de werken der Wet te verrichten.
Vanuit dit gezichtspunt benaderd is het niet zo moeilijk meer om te onderscheiden wat 4:10 bedoelt te zeggen, t.w.: Zoals God rustte van datgene waarmee hij zich tot en met de Zesde Dag had beziggehouden - zijn scheppingsactiviteiten – gaat evenzo een mens Gods Rust binnen door op te houden waarmee hij bezig was: Trachten op eigen kracht en inspanningen verdiensten bij God te verkrijgen en aldus – geheel op zijn eigen manier en ‘inzichten’ – zelf zijn redding bewerken.
Overgaan op zo'n nieuwe levenswijze is feitelijk bijzonder begeerlijk! Waarom?
Omdat die gang van zaken uitsluitend tot vrede met God leidt; alsook het beoefenen van een bevredigende aanbidding van God. Men geniet dan vrije toegang tot Hem, niet gehinderd, noch afgeleid door welke doelloze religieuze riten maar ook. Vandaar de slotaanmoediging in 4:11 >>
Laten wij ons dan beijveren in die Rust in te gaan!
Gezien het waarschuwende voorbeeld van Israël, waarop Paulus telkens weer bereid is te wijzen - t.w. hun steeds terugkerend patroon van ongehoorzaamheid met al de catastrofale gevolgen van dien – is het alleen maar geestelijk gezond om die slotaanmoediging ter harte te nemen!
Door het optreden van de Antichrist in de Eindtijd zal het naamchristendom naar verwachting meegesleept worden in een ongekende afvalligheid van Christus. Vergelijk Numeri 13:32-33 en 14:28-30, waar wij vernemen dat de ziekelijke vrees van Israël voor de Nefilim - een indrukwekkend reuzengeslacht in hun dagen - leidde tot hun afvalligheid en bijgevolg tot Gods eed dat zij zijn Rust niet zouden binnengaan.
Wat ons, christenen betreft, in het huidige tijdperk – de eeuw der Gemeente – stoelt ons ‘rusten met God’ op ons geloof in de ware Messias.
Dat soort geloofsvertrouwen zal uiteraard ook nodig zijn bij allen – Jood en Griek – die in de 70ste Week voor Israël de opkomst van de Pseudo-Messias zullen gaan meemaken. Ongetwijfeld een grote beproeving voor die allen! Oók voor hen staat dan heel wat op het spel, zoals nu nog voor ons in het aeon van de Gemeente!
Wat zal ons, thans, helpen om tot de paroesie te leven binnen het door God bedoelde patroon van ‘Rust’ van de Zevende Dag? Blijkbaar verschaft het volgende vers, 4:12, het antwoord op die vraag:
Want levend is het Woord Gods; alsook werkzaam en scherper dan elk tweesnijdend zwaard, doordringend tot scheiding van zowel ziel en geest, als van gewrichten en merg. En tot oordeel in staat van gedachten en overleggingen van [het] hart.
Aangezien ongeloof een kwestie van het hart is, kan het gemakkelijk verborgen blijven voor menselijke waarneming, maar nooit voor God. Zijn Woord is levend; krachtig in z’n uitwerking en scherper dan enig tweesnijdend zwaard.
Ja, zo intens in zijn uitwerking dat het helemaal tot de binnenste delen van iemands persoonlijkheid kan doordringen.
In dit vers gebruikte de auteur van Hebreeën het woord kritikos (κριτικος) dat rechter betekent. Toegepast op het Woord van God houdt eea in dat dit Woord de macht bezit zowel de ideeën/opvattingen als de mentale neigingen van het hart te [be]oordelen. Het is in staat om de morele waarde van een mens vast te stellen.
Gods Woord dat in Oude tijden door de profeten werd gesproken bezat reeds een innerlijke kracht, maar het Woord dat God met het aanbreken van het Messiaanse tijdperk door zijn Zoon heeft gesproken daarna uitgewerkt door de apostelen, heeft zo'n dynamiek dat het bij de gelovige hoorders iets geheel nieuws kan scheppen: God, die in de oudheid veelvuldig en op veel manieren tot de vaders sprak in de profeten, sprak op het laatst van deze dagen tot ons in [een] Zoon die hij tot erfgenaam van alle dingen stelde (Hb 1:1-2).
Zie ook Romeinen 1:16 >> Het is in feite Gods kracht tot redding voor een ieder die gelooft. En ook 1 Petrus 1:23 >> Gij hebt een nieuwe geboorte ervaren, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God.
Wat kan derhalve verstandiger zijn dan ons gewillig door dit Woord te laten leiden? Psalm 95 bijvoorbeeld die in Hebreeën, hoofdstuk 4, herhaaldelijk wordt geciteerd, is niet een dode letter gebleken, ondanks de ongehoorzaamheid van de meeste Israëlieten.
Door het Evangelie heeft het daarentegen een nieuwe en blijvende gelding gekregen. Met de komst van de Messias is een nieuwHeden aangebroken [dat trouwens nog steeds voortduurt], waarin de gelegenheid openstaat om alsnog die begerenswaardige Rust van God binnen te gaan en volledig te beleven.
Aan de hand van Efeziërs 5:30-32 stelden we hierboven al eerder vast dat er destijds, in de schepping van mannelijk en vrouwelijk een "groot geheim" lag opgesloten. De vele aspecten van dat geheimenis zijn in het werk van Christus met betrekking tot zijn Vrouwgemeente volledig aan het licht gekomen.
We zijn nu dan ook beter in staat te begrijpen waarom Paulus Genesis 2:24 een geheimenis noemde.
YHWH Elohim onthulde namelijk niet meteen de diverse facetten van zijn voornemen i.v.m. de huwelijksverbintenis van mannelijk en vrouwelijk. In het OT verschenen naderhand wel hints en aanwijzingen dat het menselijke huwelijk overeenkwam – of: moest komen - als de relatie tussen God en zijn volk.
Doch pas toen Christus verscheen werd het geheim pas echt in zijn details ontvouwd. Het wachten was al die tijd geweest op de openbaring van Christus en zijn Gemeente. Bijgevolg vormt het Christendom de sleutel voor de ontsluiting van het mysterie. Evenzo maakt het Christendom ons begrip van het huwelijksverbond volledig.
Naar wij verwachten zal bij het begin van de 70ste Jaarweek de vervulling aanbreken van 1 Thessalonicenzen 4:15-18 >>
Want dit zeggen wij jullie op gezag van [het] woord van [de] Heer: Wij, de levenden, die overblijven tot in de paroesie van de Heer, zullen de ontslapenen beslist niet voorgaan. Want de Heer zelf zal met een bevelend roepen, met [de] stem van [de] aartsengel en met trompet Gods neerdalen vanaf [de] hemel en de doden in [de] Messias zullen eerst opstaan. Daarop zullen wij, de levenden die overblijven, tezamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en zo zullen we altijd met [de] Heer zijn. Blijft elkaar aldus in deze woorden vertroosten.
Dit schriftdeel waarin de opname/wegvoering van de gemeente wordt beschreven, onthult dat de Heer zelf bij zijn wederkomst zijn Vrouwgemeente tot zich zal roepen. Allen, levenden en doden, worden veranderd en gaan de Heer tegemoet in de lucht. Vervolgens moet niet lang daarna in de hemel de aankondiging gehoord worden van Openbaring 19:7-9 >>
Laten wij ons verheugen en jubelen, en hem [de Heer onze God, de Almachtige] de heerlijkheid geven, want de bruiloft van het Lam brak aan en zijn Vrouw bereidde zichzelf. En het werd haar gegeven dat zij zich zou tooien in helder, rein fijn linnen, want het fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen. En hij zegt tegen mij: Schrijf! Gelukkig zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft van het Lam! Ook zegt hij tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God.
Vanzelfsprekend zijn de genodigden tot het bruiloftsmaal zeer gelukkig te noemen; de grootse waarheden daaromtrent die zo lang
achter het menselijke huwelijk schuilgingen, kunnen pas echt dan naar waarde
geschat worden. Ook kan ze ons misschien helpen een voor velen moeilijk te
verteren waarheid te verwerken, namelijk datgene wat Jezus zelf over
de toekomst van het huwelijk heeft aangekondigd volgens Lukas 20:34-36 >>
De zonen van deze eeuw huwen en worden ten huwelijk gegeven. Zij echter die waardig zijn geacht aan die eeuw deel te krijgen en aan de opstanding uit de doden, huwen niet noch worden zij ten huwelijk gegeven, want zij kunnen ook niet meer sterven; want zij zijn aan engelen gelijk, en zijn zonen van God, daar zij zonen van de opstanding zijn.
De zonen van dit aeon (deze eeuw) huwen, maar....
Alleen al de speciale manier waarop Jezus zich uitdrukt wijst er op dat huwen beperkt is tot het huidige tijdperk dat gekenmerkt wordt door onze verbondenheid met Adam vanwege onze afstamming van hem.
Thans zijn alle mensen nog zonen van dat Adamitische tijdperk en derhalve wordt er gehuwd, althans de mogelijkheid daartoe staat open, nog steeds. Maar in het aeon dat aanstaande is - het Millennium – zal voor allen die dan de gelegenheid ontvangen op aarde te leven, het huwelijk niet meer aan de orde zijn.
De context van deze passage laat zien dat Jezus reageerde op een vraag van de Sadduceeën die eropuit waren de opstandinggedachte belachelijk te maken. Hun vraag had betrekking op een vrouw die in het kader van het leviraatbeginsel zevenmaal gehuwd was geweest. Van wie zou zij in de opstanding de echtgenote zijn, want de zeven broers hadden haar allen tot vrouw gehad (Lk 20:27-33).
De vragenstellers associeerden hun (fictieve) probleem duidelijk met de aardse opstanding, en wij zijn bijgevolg van mening dat Jezus hun ook vanuit dat gezichtspunt van repliek diende.
Dat Jezus hier, in Lukas 20, in zijn antwoord het huidige en het toekomstige aeon in zijn antwoord betrok - hetgeen niet het geval is in de parallelverslagen van Mattheüs 22 (te beginnen bij vers 23) en Markus 12 (vanaf vers 18) - moeten wij waarschijnlijk toeschrijven aan Lukas’ lezerskring die voornamelijk Hellenistisch geweest zal zijn.
Maar wat is dan de betekenis van de zinsnede want zij kunnen ook niet meer sterven; want zij zijn aan engelen gelijk?
Het antwoord schijnt te zijn: Zij zijn niet langer Adams zonen en kunnen dus ook niet meer de Adamitische dood sterven. Er is intussen n.l. het een en ander gebeurd waardoor zij niet meer Adams zonen, maar Gods zonen zijn.
Zoals alle engelen afzonderlijk door God zijn geschapen, hebben ook allen die dan op aarde zijn - ieder afzonderlijk - een herschepping ervaren; of zij nu tot de overlevenden of tot de opgewekten uit de doden behoren. In beide gevallen is God met zijn grote macht tussenbeide gekomen (Mt 19:28; 22:29-30; Mr 12:24-27).
De vervulling van andere hoogst belangrijke zaken - hoewel reeds lang in petto - is dan van start gegaan, zoals die van Romeinen 8:19-22 >>
Het reikhalzend verlangen van de schepping wacht de openbaarmaking van de zonen Gods af.
Want de schepping werd aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderwierp, op [basis van] hoop dat ook de schepping zelf bevrijd zal worden van de slavernij van het verderf tot de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods. Want wij weten dat heel de schepping tezamen zucht en tezamen in barensnood verkeert, tot nu toe.
In dat Schriftdeel ontvangen wij een extra argument om te veronderstellen dat bij de intrede van het Millennium het huwelijk en het baren van kinderen tot het verleden zal behoren. Waarom? Omdat de tijd is aangebroken dat het huwelijk in de hemel – waar het menselijke huwelijk naar vooruitwees – vruchtbaar moet worden. En dat nu hangt precies samen met het feit dat de zonen Gods – Christus’ Vrouwgemeente in de hemel - openbaar worden gemaakt. Dat wil zeggen dat hun heilzame invloed zich naar de mensen op aarde begint uit te strekken als het Nieuwe Jeruzalem dat vanaf God uit de hemel neerdaalt (Openbaring 21:2-4).
Naar het schijnt heeft het boek Ruth om deze reden een plaats in de Bijbel gekregen, aangezien twee van de drie hoofdfiguren in dat verhaal vrouwen zijn: Naomi en Ruth. Bovendien steunen beide vrouwen wat hun vooruitzichten in het leven betreft, op de derde hoofdfiguur, Boaz die voor hen een losser of vrijkoper wordt. Het ligt daarom voor de hand om Boaz in zijn tegenbeeldige betekenis te vereenzelvigen met Jezus Christus, de loskoper van de twee Vrouwgemeentes die in de Bijbel een plaats hebben, tezamen vormend het zaad van Abraham.
Zie Deel 6 in deze serie: Ruth en de Antichrist
Terwijl de Ruthgemeente door de aanvankelijke adoptie deel krijgt aan wat werkelijk Israël is (Rm 9:6), en in die situatie de eerstelingen der geest bezit als onderpand van de erfenis die komt, wacht zij niettemin vurig op de volledige adoptie: De verlossing [door losprijs] van het lichaam (Rm 8:23; 2Ko 1:22; 5:5).
Wanneer die gebeurtenis door de verandering tot hemels leven plaats vindt, kan ook het huwelijk met Messias Jezus, de tegenbeeldige Boaz, in de hemel worden voltrokken.
Dit begrip omtrent de Twee Vrouwgemeentes werpt licht op enkele moeilijke Bijbelse vraagstukken, t.w.:
a. Wie is eigenlijk de onvruchtbare vrouw van Jesaja 54:1?
De context (54:1-10) wijst duidelijk in de richting van aards Israël, maar in Galaten 4:26-31 brengt Paulus de profetie in verband met de Christelijke Gemeente en spreekt hij over het Jeruzalem dat boven is, de moeder van christenen als een vrije vrouw die met de onvruchtbare Sara wordt gelijkgesteld.
Zie: De Allegorie
b. Welke vrouw wordt vertegenwoordigd door de zwangere vrouw van Openbaring 12:1-2?
Ogenschijnlijk is zij hemels want Johannes ziet haar in de omlijsting van een groot teken in de hemel. In vers 5 evenwel lezen wij dat die Vrouw een zoon baart, een αρσεν d.i. een mannelijk [kind], verwijzend naar Jesaja 66:7-8.
Vervolgens vlucht zij naar de wildernis (de verzen 6 en 14) en zien we haar kennelijk in een aardse setting: De draak (slang) braakt de Vrouw water achterna, een rivier gelijk om haar daardoor te doen verdrinken. De aarde komt de vrouw echter te hulp, opent haar mond en verzwelgt de rivier (de verzen 15 en 16).
Waarschijnlijk is de oplossing gelegen in het feit dat het in genoemde Schriftgedeelten steeds gaat om één Vrouw, namelijk het ene Israël Gods van Galaten 6:15-16 >>
Want noch besnijdenis is iets noch voorhuid, maar een nieuwe schepping. En allen die volgens deze regel het spoor zullen houden, vrede op hen en barmhartigheid; ja, op het Israël Gods.
Maar die ene vrouw zien we in de praktijk terug in twee uitdrukkingswijzen: aards Israël en hemels (of: geestelijk) Israël.
In Romeinen 11 heeft Paulus op afdoende wijze de basis voor die opvatting toegelicht door uit te leggen dat er sprake is van de ene olijfboom "Israël" waarvan de takken uiteindelijk gevormd zullen worden door de leden van de beide Vrouwgemeentes. En zo zal heel Israël worden gered! –Romeinen 11:17, 24-26.
Zie voor een uitgebreidere behandeling van dit leerpunt:
Tot slot keren we terug naar het menselijke huwelijk en het grootse geheim dat daarin al sinds Adam en Eva heeft opgesloten gelegen (Ef 5:31-32).
We stelden vast dat het mysterie onthuld wordt in de verbintenis tussen Mashiach Yeshua en zijn Evagemeente.
Nu is het een Bijbelse regel dat wanneer de werkelijkheden verschijnen de schaduwen of voorafbeeldingen hun tijd gehad hebben en daarom moeten verdwijnen. Om die reden zijn we wat dieper ingegaan op Lukas 20:34-36 waar Jezus het tot een einde komen van het menselijke huwelijk heeft geleerd.
Dat leerpunt geeft echter aanleiding tot de volgende vraag: Zal de beëindiging van de instelling van het huwelijk ook inhouden dat het principe van mannelijk en vrouwelijk wordt teruggedraaid? Dit lijkt geen onterechte vraag, immers:
1. Over de schepping van de mens hebben we in Genesis 1:27 het volgende gelezen: En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen.
Met het oog op het huwelijk werd de aanvankelijk geschapen mens tot mannelijk en vrouwelijk geschapen.
2. In Romeinen 8:22 leert de Bijbel dat de schepping nog altijd in barensnood verkeert! Betekent die uitspraak dat de schepping nog op afronding wacht?
Een citaat: All creation is pregnant in strained expectancy awaiting the revelation of the sons of God, sighing and groaning in travail pains.
Wat valt er dan in dat verband te zeggen over Jeremia 31:22?
Hoe lang zult gij u her- en derwaarts wenden, o afkerige dochter. Want YHWH schept iets nieuws op de aarde: Vrouwelijk zal manlijk omvangen.
Heel geheimzinnige taal. Duidelijk is alleen het volgende:
a. Er wordt profetisch een beroep gedaan op etnisch Israël om zich weer tot haar echtgenoot YHWH te keren, en zich niet langer tot andere "Baäls" te wenden. Hierbij dienen we te bedenken dat dit een passage is binnen hoofdstuk 31, het hoofdstuk waarin het Nieuwe Verbond wordt aangekondigd (v. 31 t/m 34), dat bedoeld is om als een hernieuwd huwelijksverbond te dienen.
Nu reeds weten wij bij voorbaat dat een getrouwe Rest op grond van die regeling tot een hernieuwde relatie zal geraken met YHWH God.
b. YHWH schept iets totaal nieuws op aarde. Het zou niet vreemd zijn als het nieuwe gezien moet worden in het kader van het Nieuwe Verbond. De verzen 22 en 31 bevinden zich in een zelfde context.
c. Beschouwd vanuit Genesis 1:27b, is hier alleen het woord vrouwelijk gebruikt. Het woord mannelijk [Hebreeuws: ZaaKaaR] verschijnt niet in vers 22. In plaats daarvan wordt het Hebreeuwse woord GeBeR gebruikt dat niet zomaar man betekent, maar eigenlijk betrekking heeft op een man die sterk wordt geacht; sterk in de zin dat hij zich onderscheidt van vrouwen, kinderen, en andere personen die niet fysiek sterk of strijdbaar zijn.
Niettemin houden wij het zeker niet voor onmogelijk dat de oorspronkelijke tweedeling van de eerste mens, in manlijk en vrouwelijk zal worden ‘teruggedraaid’.
Hierboven hebben wij al beredeneerd dat Adam dankbaar reageerde op het feit dat God hem en zijn vrouw genadig was. Op grond daarvan was er weer toekomst voor het echtpaar. Maar dat niet alleen, YHWH Elohim wenste de man vervolgens ook te begunstigen als de eerste mens die namens zijn Schepper profetische uitspraken mocht doen:
Hierna gaf Adam zijn vrouw de naam Eva [Levende], omdat zij de moeder zou worden van een ieder die leeft.
Adams reactie kwam kennelijk voort uit de manier waarop hij het profetische woord van vers 15 had verstaan: Ik zal vijandschap stellen tussen jou en de vrouw en tussen jouw zaad en haar zaad. Hij zal jou in de kop vermorzelen en jij zult hem in de hiel vermorzelen.
De aanwijzing voor die veronderstelling blijkt uit het feit dat hij er nu toe overging de naam van zijn vrouw te wijzigen. Aanvankelijk was haar naam niet Eva. Toen zij, zijn vrouwelijke zijde, uit hem werd genomen noemde Adam haar Isjsjaah, Hebreeuws voor Vrouw, maar letterlijk: Uit Man (Gn 2:23).
Maar nu wijzigt hij haar naam op grond van Gods belofte in Chawaah, letterlijk Leven, wat in ons taalgebruik tot Eva is geworden. Daarna wordt er in de Bijbel nog uitsluitend met die naam naar haar verwezen: Eva [Leven].
Gewoonlijk wordt deze naamswijziging uitgelegd alsof Adam nu begrepen zou hebben dat uit zijn vrouw een geslacht van mensen zou worden voortgebracht. Maar dat lijkt niet waarschijnlijk, want dát was immers van meet af helder op grond van de opdracht die God hen volgens Gn 1:28 had gegeven: Weest vruchtbaar en wordt tot velen.
Bedenk dat YHWH Elohim ook nog tot Adam had gezegd: In het zweet van je aangezicht zul je brood eten, totdat je tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werd je genomen. Want je bent stof en tot stof zul je terugkeren.
Adam moest uit al die informatie wel afleiden dat hij in zijn nieuwe situatie de vader van een geslacht zou worden dat bij voorbaat gedoemd was te sterven. Vanwege zijn overtreding lag voor al zijn nakomelingen de dood in het verschiet en dat van hun geboorte af.
Toch verandert hij de naam van zijn vrouw in Leven! Waarom? Omdat hij - en uiteraard ook zijn vrouw - God ook hadden horen zeggen: Ik zal vijandschap stellen tussen jou en de vrouw en tussen jouw zaad en haar zaad. Hij zal jou in de kop vermorzelen en jij zult hem in de hiel vermorzelen. Ik zal de smart van je zwangerschap zeer doen toenemen; met barensweeën zul je kinderen voortbrengen
Zoals gezegd had Eva die belofte ook gehoord en er geloof in gesteld. Welnu, als een mens die weliswaar schuldig voor God staat wegens zonde maar geloof stelt in diens belofte, gaat hij/zij principieel over van dood naar leven. Op grond van datgene wat God belooft is er weer toekomst.
Vandaar dat Adam de naam van zijn vrouw wijzigde in Leven: Want zij zou de moeder worden van alle levenden. Dat wil zeggen van een lijn van nakomelingen die, op grond van geloof, met name in de belofte van Gn 3:15, zouden overgaan van dood naar leven.
Bij uitbreiding dus het geloof dat gekenmerkt wordt door het onvoorwaardelijk vertrouwen dat er een zaad zou verschijnen dat uiteindelijk de Slang in de kop zou vermorzelen, maar daarvoor eerst als mens plaatsvervangend voor de schuld van de mens zou sterven.
Interessant is hoe het gematria-beginsel die conclusies bevestigt, t.w.:
Gn 3:17
|
En tot Adam zei hij: ”Omdat je naar de stem van je vrouw luisterde en van de boom ging eten waaromtrent ik je geboden had: Daarvan mag je niet eten, is de aardbodem ter wille van jou vervloekt. Met smart zul je de opbrengst ervan eten al de dagen van je leven.
|
6338
|
En doorns en distels zal hij je voortbrengen, en je zult de plantengroei van het veld eten.
|
2758
| |
In het zweet van je aangezicht zul je brood eten, totdat je tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werd je genomen. Want je bent stof en tot stof zul je terugkeren”.
|
4191
|
De getalswaarden (GW) van de drie verzen totaal bedraagt 13287, en die GW wordt verder alleen nog gevonden in Hn 24:21, waar de apostel Paulus melding maakte van de toekomstige, algemene opstanding >>
Of het moest zijn dit ene woord, dat ik, in hun midden staande, uitriep:
Ter zake van de opstanding der doden sta ik heden voor u terecht!
Een en ander gecombineerd moet wel betekenen dat ook die eerste twee mensen in het Millenniumrijk van de Messias een opstanding zullen ervaren!
Voor het leerstuk van de algemene opstanding, zie: Openbaring 20:11-15.
-.-.-.-
Geen opmerkingen:
Een reactie posten