3. Onderscheid tussen de geest van God en de geest van dwaling (4:1-6)
Αγαπητοι, μη παντι πνευματι πιστευετε, αλλα δοκιμαζετε τα πνευματα ει εκ του θεου εστιν, οτι πολλοι ψευδοπροφηται εξεληλυθασιν εις τον κοσμον.
1 Geliefden, gelooft niet elke geest, maar beproeft de geesten of ze uit God zijn, omdat vele valse profeten uitgegaan zijn tot de wereld.
εν τουτω γινωσκετε το πνευμα του θεου· παν πνευμα ο ομολογει Ιησουν Χριστον εν σαρκι εληλυθοτα εκ του θεου εστιν,
2 Hierin leert gij de geest van God kennen: elke geest die Jezus Christus belijdt gekomen zijnde in vlees, is uit God;
και παν πνευμα ο μη ομολογει τον Ιησουν εκ του θεου ουκ εστιν· και τουτο εστιν το του αντιχριστου, ο ακηκοατε οτι ερχεται, και νυν εν τω κοσμω εστιν ηδη.
3 en elke geest die Jezus niet belijdt, is niet uit God; en deze is die van de Antichrist, van wie gij gehoord hebt dat hij komt, en nu reeds is hij in de wereld.
Niet alle geestesinvloeden zijn betrouwbaar en heilzaam, zoals de geest van God en Christus die in de leden van het ware Israël Gods verblijft. De Duivel is er altijd op uit te verderven en hij heeft voor dat doel zijn geëigende instrumenten, waaronder de valse profeten. En zoals Christus zijn leerlingen uitzond tot de wereld, heeft de Duivel ervoor gezorgd dat ook zijn valse profeten op hetzelfde terrein aan ‘de slag zijn gegaan’, ja, zich zelfs onder die afgezanten van Jezus hebben gemengd.
Mt 13:24-30, 37-43; 2Ko 5:17-21.
Het gaat om de antichristelijke geest die tot dwaling leidt indien men er gehoor aan geeft. Maar die geest is eigenlijk gemakkelijk herkenbaar, althans voor hen die onder de verlichting van de geest Gods ijverig zijn Woord onderzoeken. Deze geest is er namelijk altijd op uit de feiten omtrent de Messias te verdraaien, hem anders voor te stellen zoals hij in de bijbel aan ons is geopenbaard. Enkele opvallende punten daarin zijn de volgende:
● Hij is niet Gods Zoon, maar een gewoon mens zoals ieder ander.
● Hij had geen voormenselijk bestaan in de hemel bij zijn Vader.
● Hij is niet door de heilige geest in een maagd verwekt.
● Op aarde was hij zowel mens als god, een godmens derhalve.
● Hij is niet opgestaan in een geestelijk lichaam, maar in een verheerlijkt menselijk lichaam.
● Gedurende de 40 dagen na zijn opstanding materialiseerde hij geen (verschillende) menselijke lichamen, maar verscheen hij in het ‘opstandingslichaam’: zijn eigen menselijke lichaam dat tegelijkertijd bovennatuurlijke dimensies heeft.
● Hij zal zichtbaar, in het vlees wederkeren.
In de context van deze Brief polemiseert Johannes vooral tegen hen die de verlossing door Christus ontkrachten door tegen te spreken dat hij zijn volmaakt menselijke leven ten offer bracht, de tegenwaarde van de volmaakte eerste mens.
Ex 21:23; 1Ko 15:45; 1Ti 2:3-6
υμεις εκ του θεου εστε, τεκνια, και νενικηκατε αυτους, οτι μειζων εστιν ο εν υμιν η ο εν τω κοσμω.
4 Gij zijt uit God, kindertjes, en gij hebt hen overwonnen, omdat hij die in jullie [is], groter is dan hij die in de wereld [is].
De lezers hebben slechts door de inwendige hulp die zij als kinderen van God bezitten, de overwinning kunnen behalen op de valse leraren en de Duivel zelf. Bijgevolg kunnen zij ook voor de toekomst het vertrouwen koesteren dat de in hen wonende kracht sterker zal zijn dan de Duivel, de Antimessias en de wereld als boze macht.
αυτοι εκ του κοσμου εισιν· δια τουτο εκ του κοσμου λαλουσιν και ο κοσμος αυτων ακουει.
5 Zij zijn uit de wereld; daarom spreken zij uit de wereld, en de wereld hoort hen.
ημεις εκ του θεου εσμεν· ο γινωσκων τον θεον ακουει ημων, ος ουκ εστιν εκ του θεου ουκ ακουει ημων. εκ τουτου γινωσκομεν το πνευμα της αληθειας και το πνευμα της πλανης.
6 Wat ons betreft, wij zijn uit God; wie God kent, hoort ons; wie niet uit God is, hoort ons niet. Hieruit leren wij de geest der waarheid kennen en de geest der dwaling.
De tegenstelling tussen de kinderen van God en die van de Duivel wordt tot eenvoudige proporties herleid: de eersten zijn uit God en de laatsten uit de wereld, welke daarmee in haar algemeenheid als even goddeloos wordt bestempeld als de heerser der wereld (Jh 12:31; 14:30; 16:11).
De antichristelijke elementen hebben haar wezen en karakter overgenomen. Bijgevolg spreken zij ook uit de wereld, hetgeen betekent dat zij hun leer aan de pseudo-wijsheid van de wereld ontlenen.
Om dezelfde reden luistert de wereld naar hen met een gewillig oor, want die is als vanzelfsprekend ontvankelijk voor haar eigen opvattingen, denkbeelden en theorieën.
Naar de kinderen van God wordt daarom zo goed als niet geluisterd. Zij moeten zich neerleggen bij de realiteit van 1Jh 5:19 > "Wij weten dat we uit God zijn en de gehele wereld ligt in de Boze".
Zij worden slechts gehoord door degenen die hetzelfde kindschap bezitten: dat van God.
In dit opzicht verschilt de situatie niet van die welke Jezus ondervond in zijn contact met de Joden, van wie eveneens het merendeel in ongeloof reageerde op hem en zijn geloofsbrieven wat betreft het Messiasschip:
Wie uit God is, luistert naar de woorden van God. Daarom luistert gij niet, omdat gij niet uit God zijt…Maar gij gelooft niet, omdat gij niet uit mijn schapen zijt. Mijn schapen luisteren naar mijn stem, en ik ken ze, en zij volgen mij.
Jh 8:47; 10:26
D. In de liefde blijven omdat God liefde is (4:7 - 5:12)
1. Liefde tot God en de naaste (4:7-21)
Αγαπητοι, αγαπωμεν αλληλους, οτι η αγαπη εκ του θεου εστιν, και πας ο αγαπων εκ του θεου γεγεννηται και γινωσκει τον θεον.
7 Geliefden, laten wij elkaar liefhebben, omdat de liefde uit God is; en ieder die liefheeft, is uit God verwekt en kent God.
ο μη αγαπων ουκ εγνω τον θεον, οτι ο θεος αγαπη εστιν.
8 Wie niet liefheeft, heeft God niet leren kennen, omdat God liefde is.
εν τουτω εφανερωθη η αγαπη του θεου εν ημιν, οτι τον υιον αυτου τον μονογενη απεσταλκεν ο θεος εις τον κοσμον ινα ζησωμεν δι αυτου.
9 Hierin werd de liefde Gods in ons openbaar gemaakt, dat God zijn Zoon, de eniggeborene, tot de wereld heeft gezonden, opdat wij zouden leven door hem.
εν τουτω εστιν η αγαπη, ουχ οτι ημεις ηγαπηκαμεν τον θεον, αλλ οτι αυτος ηγαπησεν ημας και απεστειλεν τον υιον αυτου ιλασμον περι των αμαρτιων ημων.
10 Hierin is de liefde, niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden [tot] verzoening voor onze zonden.
Αγαπητοι, ει ουτως ο θεος ηγαπησεν ημας, και ημεις οφειλομεν αλληλους αγαπαν.
11 Geliefden, als God ons zó heeft liefgehad, behoren ook wij elkaar lief te hebben.
In deze perikoop staat de broederliefde opnieuw centraal, maar wel onder een nieuw gezichtspunt, namelijk als kenmerk van het wezen van God en daaruit voortvloeiend.
De leden van het Israël Gods zijn uit hem verwekt en bezitten derhalve zijn natuur. Op dit zo belangrijke punt hebben zij door ervaring God leren kennen en zijn zij in staat hem na te volgen (Ef 5:1-2).
Wanneer nu het wezen van God liefde is, hoe zou dan iemand die niet liefheeft, God kunnen kennen (vv 7 en 8).
In vers 9 horen wij de echo van Jh 3:16, maar de leden van het Israël Gods hebben metterdaad, in hun eigen leven, ervaren dat het wezen van God liefde is. Weliswaar was Gods liefde -zeker voor oplettende toeschouwers- altijd al in zijn schepping en in zijn bemoeienissen met Joden en Heidenen waarneembaar, maar de volheid ervan bleef toch verborgen (Hn 14:16-17). Pas met de zending van zijn Zoon, de eniggeborene, en speciaal toen het effect van diens offerdood door ons persoonlijk werd ervaren, gingen wij Gods diepste wezen echt onderscheiden (vers 10).
De conclusie van vers 11 ligt daarom voor de hand: wij dienen onze broeders even belangeloos en onbaatzuchtig lief te hebben, te meer doordat het kindschap ons daartoe het vermogen schenkt. Bovendien kan de buitenwereld daardoor een glimp van Gods wezen opvangen (Jh 17:20-23).
θεον ουδεις πωποτε τεθεαται· εαν αγαπωμεν αλληλους, ο θεος εν ημιν μενει και η αγαπη αυτου εν ημιν τετελειωμενη εστιν.
12 Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkaar liefhebben, blijft God in ons en zijn liefde is in ons tot volmaaktheid gekomen.
"Niemand heeft ooit God aanschouwd"; het werkwoord θεωρεω, met eigen ogen aanschouwen. Johannes herhaalt wat hij in zijn evangelie schreef:
Niemand heeft ooit God gezien; [een] eniggeboren god die in de boezem van de Vader is, die heeft hem verklaard.
Door en in Christus zijn wij beter bekend geraakt met de Vader, God: Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien (Jh 14:9), zo volkomen straalde Jezus het wezen van de Vader af. In zijn optreden weerspiegelde hij dat God liefde is.
Maar hier leren we dat we dit voornaamste goddelijke wezensmerk ook in elkaar kunnen zien, want als er onder de kinderen van God liefde tot uitdrukking wordt gebracht, is dat het bewijs dat God zelf in hen verblijft. In elkaar is dan iets te zien van Gods wezen.
Εν τουτω γινωσκομεν οτι εν αυτω μενομεν και αυτος εν ημιν, οτι εκ του πνευματος αυτου δεδωκεν ημιν.
13 Hierin komen wij te weten dat wij in hem blijven en hij in ons, dat hij ons vanuit zijn geest heeft gegeven.
In 3:24 schreef Johannes: en hierin komen wij te weten dat hij in ons blijft: uit de geest die hij ons gegeven heeft. De geest als gave zondermeer.
Nu zegt hij: dat hij ons vanuit zijn geest heeft gegeven. En dat wijst eerder op een mate van de geest; in de context verband houdend met de liefde jegens elkaar.
Iemands liefde is een aanwijzing van Gods aanwezigheid in hem, maar de persoon moet zich ook voor de werkzaamheid van de geest openstellen. Zoals Paulus schreef in Ef 4:30 kan men door een eigen verkeerde houding de geest tegenwerken, bedroeven.
και ημεις τεθεαμεθα και μαρτυρουμεν οτι ο πατηρ απεσταλκεν τον υιον σωτηρα του κοσμου.
14 En wij hebben aanschouwd en wij getuigen, dat de Vader de Zoon heeft gezonden [als] redder van de wereld.
Indien wij elkaar liefhebben (vers 12), kunnen we iets van Gods wezen aanschouwen. Maar het werkelijk aanschouwen van Gods wezen is toch gelegen in zijn liefdedaad bij uitstek: het zenden van zijn Zoon naar deze wereld teneinde de mensheid uit haar dood vanwege de zonde te redden (Jh 3:17; Rm 6:23).
Het lijkt dat Johannes weer de spreekbuis van de apostelen is, zoals in 1:1-3. >
wat wij hebben gehoord; wat wij hebben gezien met onze ogen; wat wij aanschouwden en onze handen tastten… en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen jullie het eeuwige leven dat bij de Vader was en aan ons openbaar werd gemaakt…
Daarmee wordt wat in vers 12 werd gezegd over Gods onzichtbaarheid, enigszins gecorrigeerd. Het is waar dat geen mens God ooit met eigen ogen heeft gezien. Ook Mozes niet: Want geen mens kan mij zien en nochtans leven (Ex 33:20).
Maar de apostelen en anderen hebben tussen 29 en 33 AD wél de heerlijkheid van de mensgeworden Zoon gezien, de Logos (het Woord), die de afstraling is van Gods wezen en heerlijkheid (Jh 1:14; Hb 1:3).
Bovendien kwam die Zoon onder hen als uiting van Gods grootste liefdedaad: om een offerandelijke dood te sterven en daardoor verzoening te bewerken (1Jh 4:9-10). De apostelen werden daarmee ooggetuigen van Gods diepste wezen. Ze hadden de goddelijke liefde zelf in werking gezien.
ος εαν ομολογηση οτι Ιησους εστιν ο υιος του θεου, ο θεος εν αυτω μενει και αυτος εν τω θεω.
15 Wie dan belijdt dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem en hij in God.
Een conclusie die Johannes trekt uit vers 14, en genoeg belangrijk vindt om tussentijds te vermelden, voordat hij vers 14 op logische wijze vervolgt met vers 16. En terecht, want wie Jezus belijdt heeft God en verkeert in gemeenschap met hem. Zie 2:22-24. Zij die, zoals bijvoorbeeld de orthodoxe Joden menen, de verzoening krachtens de dood van de Messias niet nodig hebben, zijn van die gemeenschap uitgesloten; zij raken zelfs de Vader kwijt.
και ημεις εγνωκαμεν και πεπιστευκαμεν την αγαπην ην εχει ο θεος εν ημιν.
Ο θεος αγαπη εστιν, και ο μενων εν τη αγαπη εν τω θεω μενει και ο θεος εν αυτω μενει.
16 En wij zijn te weten gekomen en hebben geloofd de liefde die God in ons heeft. God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in hem.
In de zending van de Zoon als verlosser der wereld, herkent het Israël van God vooral zijn wezenskenmerk liefde. Zoals opgemerkt was die daad zó waarneembaar en zó tastbaar dat zij er wel in geloven moeten.
Een en ander gaat gepaard met de overtuiging dat God zijn liefde in hen tot uitdrukking brengt, omdat zij zijn kinderen zijn. Vandaar de perfectumvormen van de werkwoorden weten en geloven : Gods historische daad heeft blijvende gevolgen in hun leven. Zij leiden een leven van geloof en functioneren in de sfeer der liefde, vergelijkbaar met de lucht waarin men adem haalt.
εν τουτω τετελειωται η αγαπη μεθ ημων, ινα παρρησιαν εχωμεν εν τη ημερα της κρισεως, οτι καθως εκεινος εστιν και ημεις εσμεν εν τω κοσμω τουτω.
17 Hierin is de liefde met ons tot volmaaktheid gekomen, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben in de dag van het oordeel, omdat gelijk die is, ook wij zijn in deze wereld.
Een verder resultaat van Gods liefdedaad in de vleesgeworden Messias.
In 2:28 werd reeds vermeld dat hun gemeenschap met God en zijn Zoon, tot een vrijmoedig optreden zal leiden bij de climax van diens paroesie, wanneer hij -bij de komst voor het oordeel- openbaar wordt gemaakt.
Hun situatie is vergelijkbaar met die van de Messias zelf toen hij op aarde was. Omdat Jezus wist dat hij zich in de sfeer van Gods liefde bevond, was hij vol van vertrouwen. God was altijd nabij en in alle dingen met hem; ja, hij wist nauwkeurig dat de Vader in hem bleef en aldus zijn werken verrichtte (Jh 8:29; 14:10).
Evenzo kunnen christene thans -in de huidige, nog voortdurende eeuw van de gemeente- maar ook de joodse Rest in de eindtijd, in hetzelfde vrijmoedige vertrouwen functioneren, namelijk dat de Vader in hen is en door hen zijn eigen oogmerken bewerkstelligt.
φοβος ουκ εστιν εν τη αγαπη, αλλ η τελεια αγαπη εξω βαλλει τον φοβον, οτι ο φοβος κολασιν εχει, ο δε φοβουμενος ου τετελειωται εν τη αγαπη.
18 In de liefde is geen vrees, maar de volmaakte liefde werpt de vrees buiten, omdat de vrees verband houdt met straf; immers, wie vreest, is niet tot volmaaktheid gekomen in de liefde.
Vrees is een storende factor in de verhouding met God. Johannes wil wat Gods kinderen betreft, niet weten van de angstige gemoedsstemming die bij de Adamitische mens zo gemakkelijk de kop opsteekt in zijn besef dat hij -wegens inherente zwakheid- voortdurend tekort schiet.
Zij hebben toch aanschouwd en getuigen er zelf van, dat de Vader de Zoon heeft gezonden als redder van de wereld (vers 14).
Die heeft zijn offer met terug- en vooruitwerkende kracht gebracht tot vergeving van zonden. In de wetenschap daarvan bevrijd te zijn, kunnen zij nu vurig uitzien naar zijn wederkomst, want die gaat voor hun met redding gepaard, niet met straf (Hb 9:26-28).
ημεις αγαπωμεν, οτι αυτος πρωτος ηγαπησεν ημας.
19 Wat ons betreft, wij hebben lief, omdat hij ons eerst heeft liefgehad.
Johannes spreekt deze overtuiging met grote nadruk uit. Gods liefde is helder voor hem; ook dat God liefde in zijn kinderen voortbrengt als het kenmerk van hun nieuwe natuur. Er is dus geen reden om in een vreesachtige gemoedsstemming te leven; dat stoort de gemeenschap met hem alleen maar.
εαν τις ειπη οτι Αγαπω τον θεον, και τον αδελφον αυτου μιση, ψευστης εστιν· ο γαρ μη αγαπων τον αδελφον αυτου ον εωρακεν, τον θεον ον ουχ εωρακεν ου δυναται αγαπαν.
20 Indien iemand zegt: "Ik heb God lief", en zijn broeder haat, is hij een leugenaar; want wie zijn broeder niet liefheeft die hij heeft gezien, kan God die hij niet heeft gezien, niet liefhebben.
Een uitbreiding van vers 12: Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkaar liefhebben, blijft God in ons en zijn liefde is in ons tot volmaaktheid gekomen.
Hier wordt erkend dat het moeilijk is iemand lief te hebben die we nooit hebben gezien. En dat geldt ook voor God zelf. Bovendien kan men gemakkelijk eigen denkbeelden op God projecteren en op basis daarvan hem op een geheel subjectieve wijze liefhebben; zulk een ‘liefde’ is dan eerder een vorm van zelfbedrog.
Uit al het voorgaande is duidelijk geworden dat we God pas dan kunnen liefhebben wanneer hijzelf, krachtens de wederverwekking, met liefde (zijn wezenskenmerk) in ons gaat wonen door zijn geest. Maar zelfs dan is de bewering dat men God liefheeft, niet meer dan een loze kreet als men tegelijkertijd de broeder haat. Want het is ook waar dat het wezenskenmerk van God bij uitstek, zijn liefde, in ons blijkt te zijn wanneer wij onze broeders liefhebben.
και ταυτην την εντολην εχομεν απ αυτου, ινα ο αγαπων τον θεον αγαπα και τον αδελφον αυτου.
21 En dit gebod hebben wij van hem: dat wie God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe.
Kennelijk doelt Johannes op Mt 22:37-40 (Mr 12:29-31):
Hij nu zei tot hem: ‘U zult de Heer, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand’. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede nu, daaraan gelijk: ‘U zult uw naaste liefhebben als uzelf’. Aan deze twee geboden hangt de hele Wet en de Profeten.
De liefde tot God en de broeder vormen dus eigenlijk slechts één gebod.