1 Παυλος
αποστολος Xριστου Iησου κατ επιταγην θεου σωτηρος ημων και Xριστου Iησου της
ελπιδος ημων
Paulus, een apostel van Messias
Jezus naar het bevel van God, onze Redder, en van Messias Jezus, onze
hoop,
2 Tιμοθεω
γνησιω τεκνω εν πιστει∙ χαρις, ελεος, ειρηνη απο θεου πατρος και Xριστου Iησου
του κυριου ημων.
aan Timotheüs, een echt kind in het geloof. Liefderijke
gunst, barmhartigheid, vrede van God, de Vader, en van Messias
Jezus, onze Heer.
Dit
is de eerste van de drie zogenaamde ‘Pastoraalbrieven’ die Paulus schreef aan
twee van zijn naaste medewerkers in het Evangelie, Timotheüs en Titus, die
beiden ook al in een vroeg stadium de apostel op diens reizen vergezelden.
Hoewel
de apostel in de Inleiding Timotheüs aanduidt als een echt of waarachtig kind van hem in het geloof, daarmee zijn genegenheid voor
hem betuigend, richt hij zich toch tot hem in de officiële hoedanigheid van een
apostel die zowel namens God als diens Zoon optreedt.
Mijn
schapen luisteren naar mijn stem en ik ken ze en zij volgen mij. En ik geef hun
eeuwig leven, en zij zullen geenszins ten onder gaan in eeuwigheid en niemand
zal ze uit mijn hand rukken. Mijn Vader die ze mij gaf is groter dan alle
dingen, en niemand kan uit de hand van de Vader rukken. Ik en de Vader zijn één.
Hier
zien we de eenheid terug in
3 Kαθως
παρεκαλεσα σε προσμειναι εν Eφεσω πορευομενος εις Mακεδονιαν, ινα παραγγειλης
τισιν μη ετεροδιδασκαλειν
Zoals ik je opriep om in Efeze
te blijven toen ik naar Macedonië vertrok, doe ik het ook nu om zekere lieden te gebieden geen andere
leer te onderwijzen,
4 μηδε
προσεχειν μυθοις και γενεαλογιαις απεραντοις, αιτινες εκζητησεις παρεχουσιν
μαλλον η οικονομιαν θεου την εν πιστει∙
noch zich bezig te houden met
mythen en eindeloze geslachtsregisters, welke eerder aanleiding geven tot
discussies dan het
uitoefenen van een
huishoudelijk beheer van God qua geloof.
5 το
δε τελος της παραγγελιας εστιν αγαπη εκ καθαρας καρδιας και συνειδησεως αγαθης
και πιστεως ανυποκριτου,
Het doel nu van de oproep is
liefde uit een rein hart, een goed geweten en een ongeveinsd geloof.
Uit Zoals ik je opriep om in Efeze
te blijven toen ik naar Macedonië vertrok, moeten we kennelijk afleiden dat beiden enige
tijd in Efeze vertoefden. Paulus reisde vervolgens verder (naar Macedonie)
zonder Timotheüs zodat deze orde op zaken kon stellen in de gemeente. Paulus
had namelijk geconstateerd dat zekere lieden, waarschijnlijk christenen met een
joodse achtergrond, verkeerd bezig waren. Niet dat zij een ‘andersoortig
Evangelie’ verbreidden, zoals veel christenen met een judaïstische achtergrond
destijds geneigd waren te doen – iets waartegen Paulus
ernstig polemiseerde ( Gl
1:6-9) – maar eerder dat zij op de voor joodse mensen typerende wijze zich
bezig hielden met Oudtestamentische kwesties en –verhalen.
De
joodse literatuur getuigt daarvan overvloedig. Paulus noemt met name de
fantasierijke joodse fabels of mythen en de discussies omtrent
geslachtslijsten. Men kan zich met zulke zaken eindeloos bezig houden, er over
disputeren of er nieuwe denkbeelden over opperen om spectaculair over te komen bij
anderen.
kunnen
we vaststellen dat het onder de joodse christenen op Kreta al niet veel anders
toeging. In plaats dat er gezond onderwijs in de plaatselijke gemeenschappen
werd gegeven, waardoor er iets werd uitgedeeld in verband met geloof en de
medechristen werd opgebouwd en geestelijk versterkt – de oikonomia of
‘huisbeheer’ van God, waarop Paulus zichzelf toelegde (1Ko
4:1-2) – leidden de haarkloverijen slechts tot nutteloos gespeculeer, of
ernstiger, tot heftige twistpunten. Voor Timotheüs best een moeilijke
uitdaging, zoals ook verder uit deze Brief zal blijken, aangezien die
joodse lieden zeer waarschijnlijk het leraarsambt officieel
bekleedden en aldus grote invloed op de gemeenteleden uitoefenden.
Toch
roept Paulus hem op – ook nu in de Brief, dus voor de tweede maal – orde op het
onderwijs te stellen, zodat er werkelijk geestelijke kracht vanuit zal gaan. De
apostel motiveert zijn oproep daartoe aldus: liefde uit een rein hart, een
goed geweten en een ongeveinsd geloof, want het is immers vooral de onderlinge liefde
die zwaar in het gedrang komt bij al het gedisputeer.
Door daarvan af te wijken
vervielen sommigen tot zinloos gepraat.
7 θελοντες
ειναι νομοδιδασκαλοι, μη νοουντες μητε α λεγουσιν μητε περι τινων
διαβεβαιουνται.
Terwijl zij leraren der Wet
willen zijn, begrijpen zij niet eens de dingen die zij zeggen noch de zaken waaromtrent
zij stellige uitspraken doen.
Met
zijn vaststelling dat sommigen tot zinloos gepraat zijn vervallen doordat
zij daarvan
afweken,
doelt Paulus op de drie bronnen waaruit liefdevol gegeven onderwijs moet
voortkomen. De leraren van vers 3 hebben geen rein hart, geen goed geweten
en ook geen ongeveinsd geloof. Bij hun nutteloze bespiegelingen denken zij
slechts aan eigen voordeel en belang (geen rein hart). Van die slechte situatie
zijn zij zich zelfs bewust (geen goed geweten); en zij missen een krachtige,
innerlijke overtuiging (geen ongeveinsd geloof).
Waarschijnlijk
hielden die van oorsprong joodse leraren zich bezig met nutteloze bespiegelingen over
allerlei quasi religieuze onderwerpen waarvan zijzelf niet eens het fijne wisten,
bijvoorbeeld over het handelen van God, de activiteiten van engelen; over de
hemel en de kosmos, kortom, veel thema’s die men ook kan terugvinden in de
joodse apocriefe geschriften. Hun beschouwingen leken voor de hoorder van
diepzinnige aard te zijn maar werden in werkelijkheid door henzelf niet eens
begrepen. Dat tekort maskeerden ze vervolgens door er niettemin met grote
stelligheid over te spreken.
8 Oιδαμεν
δε οτι καλος ο νομος εαν τις αυτω νομιμως χρηται,
Wij nu weten dat de Wet voortreffelijk is in het
geval dat men haar wettig hanteert,
9 ειδως
τουτο, οτι δικαιω νομος ου κειται, ανομοις δε και ανυποτακτοις, ασεβεσιν και
αμαρτωλοις, ανοσιοις και βεβηλοις, πατρολωαις και μητρολωαις, ανδροφονοις,
in de wetenschap dat wet niet wordt afgekondigd
voor een rechtvaardige, maar voor wettelozen en weerspannigen, voor goddelozen
en zondaars, voor onheiligen en profane lieden, voor hen die de hand aan vader of
moeder slaan, voor doodslagers,
10 πορνοις,
αρσενοκοιταις, ανδραποδισταις, ψευσταις, επιορκοις, και ει τι ετερον τη
υγιαινουση διδασκαλια αντικειται,
voor hoereerders, voor mannen die met mannen
slapen, voor mensenhandelaars, voor leugenaars, voor meinedigen, en al wat
verder strijdig is met de gezonde leer,
11 κατα το
ευαγγελιον της δοξης του μακαριου θεου, ο επιστευθην εγω.
naar het Evangelie van de heerlijkheid der
gelukkige God dat mij werd toevertrouwd.
Paulus
betoogt dat de Wet inhoudelijk zedelijk goed is, alsook geestelijk en heilig,
zoals hij eerder had uitgelegd in de Romeinenbrief (Rm
7:12, 14). Maar het gaat er vooral om dat
men de Wet [nomos] wettig [nominoos] hanteert. Als een leraar
daarom in zijn onderwijs van de Wet uitgaat, moet hij wel recht doen aan de
inhoud ervan.
Want
wat de Wet niet vermocht, machteloos als ze was door het [van Adam overgeërfde] vlees [bracht God tot stand door zijn
geest], die zijn
eigen Zoon zond in [de] gestalte van zondig vlees en betreffende zonde, [waardoor hij] de zonde in het vlees
veroordeelde, opdat de
rechtvaardige eis van de Wet vervuld zou worden in ons, die niet naar vlees
wandelen, maar naar geest.
Maar
buiten de christelijke Gemeente hebben allen, en met name de kwaadwilligen,
wettelijke beperkingen nodig om hen op de ‘rechte weg’ te houden. Met vooral
verwijzingen naar de geboden der Decaloog somt de apostel hen op: wettelozen,
weerspannigen, goddelozen, zondaars, onheiligen en zij die heilige zaken
ontwijden. Ook kinderen die de hand aan vader of moeder slaan. Verder
doodslagers, ontuchtplegers, mannen die met mannen slapen,
mensenhandelaars, leugenaars en meinedigen. Wel beseffend dat met die opsomming
de lijst niet volledig is, voegt hij er aan toe: en al wat verder strijdig is
met de gezonde leer, een term die als een soort mantra terugkeert in de
Pastoraalbrieven.
Samengevat
zouden we - wellicht wat gewaagd - kunnen besluiten dat alle opvattingen die
afwijken van de gezonde leer van het Evangelie als ongezond, ja, als ziekelijk gekwalificeerd
moeten worden. En die benadering verleent nog meer ondersteuning aan Paulus’
vertrekpunt, namelijk dat zij die in de kracht van Gods geest hun leven leiden,
met geloof in Jezus’ van zonden bevrijdend offer, geen beteugelende wetgeving
nodig hebben. Verkerend in die sfeer kunnen christenen een grote mate van geluk
ervaren. En geen wonder ook, want die levenssfeer is die van het Evangelie van
de God die zelf gelukkig is! En daarmee had de apostel zijn kind Timotheüs
tevens een solide pakket beginselen aangereikt, aan de hand waarvan deze
die zekere
lieden van
vers 2 tot de (theocratische) orde zou kunnen roepen.
12 Xαριν εχω τω
ενδυναμωσαντι με Xριστω Iησου τω κυριω ημων, οτι πιστον με ηγησατο θεμενος εις
διακονιαν,
Dank breng ik aan hem die mij kracht verleende,
Messias Jezus, onze Heer, omdat hij mij getrouw achtte door mij een plaats toe te wijzen
in een bediening,
13 το προτερον οντα
βλασφημον και διωκτην και υβριστην∙ αλλα ηλεηθην, οτι αγνοων εποιησα εν
απιστια,
terwijl ik vroeger toch een lasteraar en een
vervolger en een onbeschaamd mens was. Doch mij werd barmhartigheid
bewezen, aangezien ik, onwetend zijnde, handelde in ongeloof,
14 υπερεπλεονασεν δε
η χαρις του κυριου ημων μετα πιστεως και αγαπης της εν Xριστω Iησου.
maar de liefderijke gunst van onze Heer was
buitengewoon overvloedig met geloof en liefde in Messias Jezus.
Ook
deze perikoop moeten we zien in het licht van hetgeen voorafging. De apostel
had Timotheüs al heel wat ‘materiaal’ aangereikt om de joodse leraren in
hun ijdel
gepraat te
beteugelen. Maar om hen ook werkelijk te bewegen tot het aanbrengen van
ingrijpende veranderingen, zowel in hun eigen levenshouding als in hun
zienswijze op de manier waarop de gezonde leer eigenlijk gebracht zou moeten worden - in een dynamische
vorm van onderwijs - was meer nodig.
God
wist echter - wat hij nu ook zelf onderscheidt - dat zijn ongeloof in Jezus als
toch zijnde de ware, joodse Messias, was voortgesproten uit onwetendheid. En
zoals de goddelijke voorbestemming berust op de juiste vóórkennis van God en zijn Zoon,
kon de hemel hem niettemin tot het Christendom roepen en hem ook nog in een
speciale bediening [diakonia] stellen (Rm 8:29).
Want Jezus en zijn Vader God wisten eveneens bij voorbaat dat deze Saulus, als
hij eenmaal voor een zaak ging, hij er 200% voor zou gaan.
Niettemin
kon hij, als het aankwam op het aanbrengen van noodzakelijke veranderingen, op
zichzelf wijzen als het voornaamste geval. Maar dat niet alleen, er kon ook een
zeer postieve kant van zijn situatie vermeld worden: In de mate namelijk dat
hij meer en meer de liefderijke gunst van zijn Heer ondervond, in die mate ook
was dat bij hem vergezeld gegaan van een toenemend geloof en liefde in die Heer
(vers 14)
15 πιστος ο λογος και
πασης αποδοχης αξιος, οτι Xριστος Iησους ηλθεν εις τον κοσμον αμαρτωλους σωσαι∙
ων πρωτος ειμι εγω,
Het Woord is getrouw en alle aanneming
waard dat Messias Jezus in de wereld kwam om zondaars te redden; van hen ben ik
de eerste.
16 αλλα δια τουτο
ηλεηθην, ινα εν εμοι πρωτω ενδειξηται Xριστος Iησους την απασαν μακροθυμιαν,
προς υποτυπωσιν των μελλοντων πιστευειν επ αυτω εις ζωην αιωνιον.
Maar juist daarom werd mij barmhartigheid bewezen, opdat
Messias Jezus in mij eerst de gehele lankmoedigheid zou demonstreren, tot een
patroon der toekomstige gelovigen in hem tot eeuwig leven.
17 τω δε βασιλει των
αιωνων, αφθαρτω, αορατω, μονω θεω, τιμη και δοξα εις τους αιωνας των αιωνων∙
αμην.
Want
de Mensenzoon is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden.
Maar
nog steeds terugdenkend aan zijn slechte achtergrond in het Jodendom, voegt
Paulus er aan toe dat hij van al die zondaars beslist de voornaamste is. Dat
dus zelfs hij gered werd, bewijst te meer de
betrouwbaarheid van het [in dit geval echte] ‘dogma’. De Heer moest in Saulus’
geval al zijn lankmoedigheid aanwenden, maar die barmhartige bejegening werd
dan ook voor alle gelovigen die nog in de toekomst geroepen zouden worden,
daarmee ook een voorbeeld waarop zij zouden kunnen steunen: Als iemand die zó
lang en zó intens en hardnekkig het Christendom had bestreden, toch nog
barmhartigheid ondervond, dan kon elke nieuwe christen toch het vertrouwen
koesteren dat ook voor hem/haar redding en eeuwg leven was weggelegd!
Voor
Paulus zelf is een en ander aanleiding tot een spontane doxologie. Hij moet
God, de Koning der aeonen – de wereldperioden waaronder nu ook het christelijke
tijdperk was gaan behoren – wel ronduit lof toezwaaien. Hem, de enige ware God,
zowel onvergankelijk als (voor mensen) onzichtbaar – Hij is alleen door geloof
waarneembaar – komt voor altijd alle eer en glorie toe.
En
telkens wanneer de Levende wezens heerlijkheid en eer en dankzegging zullen
geven aan hem die op de troon is gezeten, aan hem die leeft tot in alle
eeuwigheid, zullen de vierentwintig Oudsten neervallen vóór hem die op de troon
is gezeten, en hulde brengen aan hem die leeft tot in alle eeuwigheid, en hun
kronen zullen zij vóór de troon werpen, zeggend: Waardig zijt gij, onze Heer en
God, om de heerlijkheid, de eer en de kracht aan te nemen, want gij schiep alle
dingen, en door uw wil waren ze en werden ze geschapen.
18 Tαυτην
την παραγγελιαν παρατιθεμαι σοι, τεκνον, Tιμοθεε, κατα τας προαγουσας επι σε
προφητειας, ινα στρατευη εν αυταις την καλην στρατειαν,
Deze oppdracht vertrouw ik jou toe, kind, Timotheüs,
overeenkomstig de profetieën die jou voorafgingen, opdat je daarin de
voortreffelijke strijd moogt strijden,
19 εχων
πιστιν και αγαθην συνειδησιν, ην τινες απωσαμενοι περι την πιστιν εναυαγησαν∙
in het bezit van geloof en een goed geweten, dat
sommigen van zich afwierpen en hun geloof leed schipbreuk.
20 ων
εστιν Υμεναιος και Aλεξανδρος, ους παρεδωκα τω Σατανα ινα παιδευθωσιν μη
βλασφημειν.
Tot hen behoren Hymeneüs en
Alexander die ik overgaf aan de Satan opdat zij door tucht zouden leren niet te
lasteren.
Vers
18: Er is geen reden
voor Timotheüs om beschroomd te zijn, gezien de voorspellingen die al
jaren geleden met betrekking tot zijn loopbaan in het Christendom waren
gedaan. Al op zeer jeugdige leeftijd onderwezen - van kindsbeen af, in heilige Geschriften die in
staat zijn je wijs te maken tot redding door het geloof in Messias Jezus - door zijn moeder Eunice
en wellicht ook door zijn grootmoeder Loïs - had Timotheüs een vroege
start binnen de christelijke Gemeente (2Tm 1:5; 3:15).
Toen
Paulus, tijdens diens tweede zendingsreis rond 49-50 AD in Lystra en Ikonium
arriveerde, werd er door de broeders aldaar een goed getuigenis van hem
gegeven. En
het kan omstreeks die tijd geweest zijn dat er door de werkzaamheid van Gods
geest bepaalde profetieën of voorzeggingen over Timotheüs werden geuit, welke
kennelijk voor Paulus zulke aanwijzingen bevatten dat hij de wens tot
uitdrukking bracht dat Timotheüs zou worden opgenomen in de kring van zijn
metgezellen.
Vers
19: Gezien zijn
geloof en goede geweten kan hij, zonder enige belemmering, de voortreffelijke
strijd voeren; in dit geval resoluut optreden tegen die joodse leraren met hun
fabels en andere dubieuze leringen.
Dat Hymeneüs
en Alexander door tucht geleerd moest worden om niet te lasteren duidt er waarschijnlijk op dat
zij op een gevaarlijke wijze tegen de werking van de heilige geest ingingen,
maar ook dat er herstel en terugkeer in de christelijke Gemeente mogelijk was
als zij de tuchtmaatregel ter harte namen.
Te
oordelen naar 2Tm 2:16-18, waar de apostel Hymeneüs opnieuw vermeldt, was
deze blijkbaar niet op zijn verkeerde schreden teruggekeerd:
Mijd
de profane holle klanken, want zij zullen nog meer goddeloosheid bevorderen, en
hun woord zal als gangreen voortwoekeren. Tot hen behoren Hymeneüs en Filetus, die van de waarheid zijn
afgeweken door
te zeggen dat de opstanding reeds heeft plaatsgevonden en zij werpen het geloof
van sommigen omver.
En
wanneer Alexander dezelfde is als die van 2Tm 4:14-15, waarvoor de apostel
Timotheüs ernstig moest waarschuwen: Alexander de smid heeft mij veel kwaad berokkend;
de Heer zal hem vergelden naar zijn werken. Voor wie ook jij op je hoede moet
zijn, want hij heeft onze woorden ten zeerste weerstaan, dan was ook deze ‘broeder’
kennelijk van kwaad tot erger voortgegaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten